De Elbertsstraat
In het doolhof van straten in Assendorp ligt de Elbertsstaat, ingeklemd tussen de Tuinstraat en de Zuiderkerkstraat. De bescheiden straat werd in 1930 aangelegd op de plaats van een vroegere groenteveiling. De straatnaam is een eerbetoon van Burgemeester en Wethouders aan W.A. Elberts, ‘den vroeger algemeen gerespecteerden paedagoog’, aldus de Zwolsche Courant. Dat ‘vroeger’ geeft te denken. Zijn naamsbekendheid is bijna negentig jaar later nog meer vervlogen, maar niet bij sommige liefhebbers van de geschiedenis van Zwolle. Zij raadplegen, zoals ik, met veel plezier, en vaak met resultaat, zijn boek Historische wandelingen in en om Zwolle, ooit in wekelijkse afleveringen verschenen in de Zwolsche Courant.
Willem Antonie Elberts, geboren te Deventer in 1820, was opgegroeid in een tijd dat het onderwijs in Nederland nog in zijn kinderschoenen stond. Hij zat op een lagere school met 150 kinderen, verdeeld over slechts twee schoollokalen – in die tijd niet ongewoon. Al vroeg had hij belangstelling voor geschiedenis, gestimuleerd door een meester die iedere vrijdagmorgen uit de vaderlandse geschiedenis vertelde: ‘We hingen aan zijn lippen, want hij vertelde heel goed. En een onderwijzer die vertellen kan, is meester van het ontvankelijk gemoed der kleinen, en kan zaden strooien, die voor tijd en eeuwigheid vruchten dragen.’ Op zijn elfde jaar ging Elberts naar ‘de Fransche School’ in Deventer, vergelijkbaar met het tegenwoordige VWO. Hij zag af van een wetenschappelijke studie, werd ‘kwekeling’ in Zwolle en haalde daar zijn akte voor ‘hulponderwijzer van den 3den rang’ en de akte voor het Frans, Hoogduits en Engels. Hij ging direct daarna aan het werk voor een traktement van honderd gulden per jaar. Dat was ver onder de toenmalige armoedegrens, maar hij verdiende het nodige bij met het geven van privélessen. In 1842, hij was toen pas 22 jaar, slaagde hij voor de hoofdakte voor onderwijzers.
In de Bloemendalstraat (pand met het oranje portaal) was van 1857 tot 1867 het Stedelijk Instituut (een jongensschool) van Elberts gevestigd.
Een jaar later vertrok Elberts naar Leiden, om dienst te nemen als secondant aan het ‘Paedagogium’ van dr. Van Gelder in Leiden. Hij gaf er les in geschiedenis, Frans en Nederlands. Acht jaar later stichtte hij daar ‘eene inrichting van onderwijs en opvoeding’. Elberts stond goed bekend in Leiden, kreeg aanbevelingen mee van hoogleraren van de Leidse Universiteit, zodat hij in 1857 met succes in Zwolle kon solliciteren naar de functie van hoofdonderwijzer aan het Stedelijk Instituut aan de Bloemendalstraat. Dat was een door de gemeente gesubsidieerde dag- en kostschool voor jongens. Hij moest de leslokalen delen met ‘de jonge juffrouwenschool’. De ingang van de jongensschool was aan de Kromme Jak, terwijl Elberts door de gemeente een woonhuis ter beschikking werd gesteld schuin tegenover de leslokalen. Zijn ‘Instituut’ was een soort beroepsopleiding: hij leidde vele ‘jongelieden’ op voor militaire en civiele betrekkingen.
Maar de tijden waren veranderd. Het onderwijs was na de Franse tijd in een stroomversnelling geraakt. In 1857 werden de M.U.L.O.-scholen geïntroduceerd en in 1863 de Hogere Burgerscholen (H.B.S.) bij de Wet op het Middelbaar Onderwijs van (oud-Zwollenaar) Thorbecke. Daarmee kwam grotendeels een einde aan het aloude particuliere kostschoolonderwijs in Nederland. Wel hield Elberts nog een tijdje leerlingen in de kost, maar als docent ging hij samen met zijn medewerkers vanaf 1867 lesgeven aan de dat jaar opgerichte Rijks HBS, aan de Bagijnesingel. Daar bleef hij tot zijn 74ste levensjaar werken als leraar. Daarnaast was hij onder andere leraar en directeur van de Burgeravondschool en was hij oprichter en voorzitter van het pensioenfonds voor onderwijzers.
De geschiedenislessen van Elberts
Elberts had al vroeg een bijzondere belangstelling voor geschiedenis. Al in zijn Leidse periode publiceerde hij het ene geschiedkundige werk na het andere. Dat begon met De beknopte plaatselijke geschiedkundige beschrijving van Deventer (1846), zijn geboorteplaats. In de jaren daarna combineerde hij drie van zijn talenten: zijn geschiedkundige kennis, zijn onderwijservaring én zijn vermogen om moeilijke materie toegankelijk uit te leggen en op te schrijven. Landelijke bekendheid kreeg hij met zijn Geschiedenis des Vaderlands voor Gynasiën en Instituten (1846), maar vooral door zijn boek Taferelen uit de Geschiedenis des Vaderlands (1855). Dat laatste werk was bestemd voor het lager en middelbaar onderwijs, maar ook voor iedereen die iets wilde weten over de geschiedenis van ons land.
Zijn Geschiedenis des Vaderlands is kenmerkend voor de toenmalige manier van geschiedschrijving: zonder kritische afstand worden heldendaden van beroemde Nederlanders breed uitgemeten; de nadruk ligt op oorlog en strijd. De geschiedenis van ons land lijkt zich grotendeels te voltrekken in de westelijke provincies. Daar bekommerden de lezers zich niet om. Zijn boeken werden tot het eind van de jaren twintig van de twintigste eeuw in heel Nederland gelezen.
In de jaren tachtig van de negentiende eeuw begon W.A. Elberts met grote regelmaat stukjes te schrijven in de Zwolsche Courant over de geschiedenis van de stad, onder de titel Historische wandelingen in en om Zwolle. In 1890 werden zijn bijdragen gebundeld in een boek met de gelijknamige titel. De titel dekt de lading: het is geen samenhangende geschiedenis van Zwolle, maar een verslag van zijn geschiedkundige kennis over alles wat hij maar dwalend door de Zwolse straten tegenkomt aan huizen, gebouwen, poorten, bruggen, waterwegen, instellingen, bedrijven, en niet te vergeten de Zwollenaren die daarbij een rol speelden. Zijn bijna driehonderd pagina’s tellende boek is een prestatie van formaat, alleen al omdat het werd geschreven in een tijd waarin de laatste ‘alles’ omvattende geschiedenis van Zwolle dateerde uit 1767-1773. (B.J. van Hattum, Geschiedenissen der stad Zwolle). Elberts heeft zijn kennis grotendeels zelf moeten verzamelen in het stadsarchief en wellicht door gesprekken met Zwollenaren met dezelfde passie voor geschiedenis.
De titel en de aanpak van het boek is een typisch negentiende-eeuws verschijnsel. In het midden van die eeuw begonnen steden als Zwolle ruimte te maken voor wandelaars. In Zwolle gebeurde dat onder andere door het aanleggen van ‘wandelingen’ over de in rap tempo gesloopte verdedigingswerken van de stad, de bastions. Mensen die over voldoende tijd beschikten – dat waren merendeels de beter gesitueerden – trokken erop uit en sommigen van hen legden uitvoerig vast wat ze op hun wandelingen zagen. Bekend zijn bijvoorbeeld de reisverslagen van Jacob van Lennep en de ‘wandelende dominee’ Craandijk. Al even negentiende-eeuws is de drang naar volledigheid. Hun vertelzucht is vaak oeverloos. Dat wordt echter ruimschoots gecompenseerd door hun kennis en vertelkunst. Opvallend is de vriendelijke, soms wat belerende toon waarop de lezers worden aangesproken. In zekere zin zijn het opvoedkundige werken.
Tegenwoordig, bijna honderddertig jaar na het verschijnen van zijn Historische wandelingen, is het voor geïnteresseerden in de Zwolse geschiedenis nog steeds raadzaam om altijd even te checken wat Elberts over een bepaalde Zwolse plek te zeggen heeft. Een uitgebreid alfabetisch register met persoons- en straatnamen maakt dat goed te doen. Zijn boek is al vele jaren uitverkocht maar via internet is het niet al te moeilijk nog een oud exemplaar te bemachtigen. Hetzelfde geldt voor zijn Taferelen uit de Geschiedenis des Vaderlands.
Jan van de Wetering, 2 juli 2017