Voor de komst van het christendom was het niet altijd gebruikelijk om doden te begraven. In veel gevallen verbrandde men de lijken. Soms werd de as verzameld in urnen. Met de komst van het christendom werd het gebruikelijk de doden te begraven in afwachting van de terugkomst van Christus. De gewoonte om overledenen in kerken te begraven ontstond al tijdens het vroege christendom. Later werd het begraven in de kerk een kwestie van standsaanduiding. De sociale positie van de overlevende was bovendien bepalend voor de kerk waarin deze een laatste rustplaats vond. In Zwolle was een graf in de Grote Kerk voorbehouden aan vertegenwoordigers van de stedelijke magistraat, juristen, predikanten, leraren, geestelijken en officieren. Middenstanders en mensen uit de vrije beroepen werden meestal begraven in de drie andere kerken die Zwolle in de Middeleeuwen kende. De Onze Lieve Vrouwe Kerk, de Bethlehemskerk en de Broerenkerk. Gewone mensen of de armen werden op het kerkhof buiten de kerk begraven. In Zwolle is zo het kerkhof aan de zuidzijde van de Grote Kerk tot 1827 als begraafplaats gebruikt.
In de 18de eeuw won de opvatting terrein dat het niet hygiënisch was om de doden in kerken te begraven. Niet iedereen was het met deze gedachte eens. Vooral de adel, die verschillende rechten bezat op familiegraven en grafkelders, verzette zich met hand en tand.

 

Grafzerken in de Bethlehemskerk

Het duurde in Zwolle mede daardoor tot 1823 voordat de gemeenteraad enige akkers bij de Beltmolen aan de Meppelerstraatweg aankocht en tot kerkhof liet inrichten. Een landelijke wet in 1829 maakte vervolgens definitief een eind aan de discussie. Het begraven in de kerk werd bij Koninklijk Besluit verboden. Vanaf die tijd werd iedereen buiten de stad begraven. Inmiddels telt Zwolle negen begraafplaatsen, vijf gemeentelijke en vier particuliere. De gemeentelijke begraafplaatsen zijn: Kranenburg (1926), de Algemene Begraafplaats aan de Meppelerstraatweg (1824), Voorst in Westenholte (1933), Windesheim (1917) en het Heilige Kruis aan de Buitengasthuisstraat (1377). De particuliere begraafplaatsen zijn: Bergklooster (1399), de Israëlitische Begraafplaats aan de Kuyerhuislaan (1881), de RK Begraafplaats aan de bisschop Willebrandlaan (1841) en de RK Begraafplaats aan de Erfgenamenweg in Wijthem (1931). Ook zijn er in Zwolle enkele private graven zoals op de landgoederen Arnichem en Soeslo.
Met de aanleg van de Algemene Begraafplaats aan de Meppelerstraatweg werd in 1823 begonnen. Op 1 oktober 1824 werd het ‘Nieuwe Kerkhof’ in gebruik genomen. De begraafplaats is daarmee de oudste ‘nieuwe’ begraafplaats in Zwolle. In het eerste jaar waren er 93 begrafenissen. Een cholera-epidemie in 1826 zorgde ervoor dat er steeds vaker besloten werd niet binnen de stadsmuren te begraven. In 1871 werd het buiten de begraafplaats staande ‘baarhuisje’ vervangen door een nieuw lijkenhuis. De Algemene Begraafplaats is in haar huidige omvang is ontstaan door een tweetal uitbreidingen van het oorspronkelijk in 1824 in gebruik genomen terrein. Bij deze uitbreidingen was het onvermijdelijk om ook de terreinafzetting aan te passen bij de nieuwe situatie. Deze hekken bezitten een hoge esthetische kwaliteit. De ruimtelijke ontwikkeling van het terrein, met name langs de Molenskampsweg, valt nog goed af te lezen aan de vorm en bouwwijze van de verschillende delen. Ter hoogte van de uitbreiding van 1892 is de begraafplaats voorzien van een houten hek. Dit hek is conform het bewaard gebleven bestek geplaatst en verkeert nog grotendeels in de oorspronkelijke staat.

In 1900 ontwierp gemeentearchitect J.L. van Essen een opzichterswoning met wachtlokaal op de begraafplaats. Tegelijk werd het inrijhek van de hoofdtoegang aangepast en kwam er langs de Meppelerstraatweg een nieuw hek met twee inrijpoorten. In 1929 werd om het ruimtegebrek definitief op te lossen de nieuwe gemeentelijke begraafplaats de Kranenburg in gebruik genomen. Sinds 1954 worden op de Algemene Begraafplaats geen nieuwe graven meer uitgegeven. Bijzettingen in familiegraven, als er nog ruimte is in het graf, vinden wel plaats. De algemene begraafplaats heeft de status van gemeentelijk monument. Onder de bescherming vallen het hekwerk, de bebouwing en de parkaanleg. De ingang van de begraafplaats wordt gemankeerd door een ijzeren sierhekwerk, geflankeerd door gemetselde hekpijlers bekroond door siervazen in rococovormen. Het aanwezige wachtlokaal en de bijhorende woning dateren uit 1900. Verder op het terrein staat het voormalige lijkenhuis. Dit gebouw heeft houten gevels, een imitatie rustica-indeling en rondboogvensters. Bij de bebouwing op de begraafplaats zie je invloeden van de neorenaissance en de neogotiek.
Vier grafmonumenten op de begraafplaats hebben ook een beschermde status. De grafmonumenten van Mr. Ter Pelkwijk, dichter Rhijnvis Feith en theoloog G.H. van Senden zijn aangewezen als rijksmonument. De drie rijksmonumenten zijn ontworpen in een eclectische bouwstijl met elementen uit het neoclassicisme en de neorenaissance. Het grafmonument van W.J. Schuttevaer is een gemeentelijk monument.

Het meest bijzondere grafmonument is wel het in grotendeels gietijzer uitgevoerde graf van Ter Pelkwijk. Het graf is vervaardigd door een van de oudste ijzergieterijen van Nederland, de firma Nering Bogel uit Deventer. Het is een kopie van het grafmonument van koningin Louise, dat de stijl van de Berlijnse beeldhouwer Christiaan Daniel Rauch weerspiegelt. Jan ter Pelkwijk (overleden in 1834) was hoofd van de Armenschool, lid van Provinciale Staten en schrijver van rekenboekjes die op alle Nederlandse scholen werden gebruikt. Het graf werd door de stad Zwolle aan hem opgedragen. De op het graf afgebeelde palmtak verwijst naar vrede en overwinning ( op de dood) en de taxus als symbool van de onvergankelijkheid.

Grafmonument Rhijnvis Feith

Mr. Rhijnvis Feith was een te Zwolle geboren bekende Nederlandse schrijver. Afhankelijk werd hij in 1824 in de Grote Kerk begraven en werd hij in 1825 herbegraven op het nieuwe kerkhof. Zijn grafmonument werd betaald uit giften uit het hele land. Het grafmonument is bijzonder rijk aan grafsymboliek. In de reliëfs zijn onder andere afgebeeld: de ring ( symbool van de eeuwigheid); de slang die zich zelf in de staart bijt, eveneens de oneindige kringloop uitbeeldend; een miskelk ( kenmerk van de christelijke religie en eucharistie); de zuil ( het einde van het aardse leven; de olielamp (doodslamp); de omgekeerde fakkel ( heeft betrekking op (hernieuwd) leven; de urn met rouwsluier ( een motief uit de oudheid toen cremeren gebruikelijk was). Vlak ernaast ligt de theoloog Gerhard Heinrich van Senden begraven.

Van Senden was een predikant van de Nederlands Hervormde gemeente te Zwolle. Dit monumentale graf dateert van 1851. Net als het graf van Rhijnvis Feith bestaat het bovendeel uit een obelisk, een motief dat in de Renaissance weer actueel werd en naast macht de betekenissen standvastigheid en deugd meekreeg. In dit grafmonument komt een aantal van de eerder genoemde symbolen weer terug. Zo zijn een palmtak en een lauriertak afgebeeld en is de slang die zich zelf in de staart bijt als lijst gebruikt. Nieuw is het anker dat staat voor hoop. Bovendien zijn er symbolen gebruikt die specifiek betrekking hebben op het beroep van degene die hier begraven is; de opengeslagen Bijbel, als boek des levens, is een geliefd symbool op predikantengraven en ook de geschriftrollen verwijzen hiernaar. Het grafmonument bevat ook een marmeren portretbuste van Van Senden.

Grafmonument Schuttevaer )
Even verderop bevindt zich een graf van Willem Jan Schuttevaer (1798-1881) schipper en handelaar van beroep. Schuttevaer was in 1849 de oprichter van de sinds 1938 Koninklijke Schippersvereniging die sinds 1863 zijn naam draagt. Hij verzette zich met succes tegen de tolheffing, waarmee de NV Maatschappij ter verbetering van den handelsweg over het Zwolsche Diep, mede door landaanwinning de schippers dwong mee te betalen aan het versmallen van de vaarweg. Het sober uitgevoerde monument, dat betaald werd uit giften, is een hardstenen obelisk op een vierkant basement van hardstenen platen. In het basement zijn de volgende teksten aangebracht: Hulde van de schippersvereniging Schuttevaer aan haar stichter en zacht ruste zijne assche. De voorzijde van de obelisk wordt gesierd met een lauwerkrans. Voor het monument ligt een zerk met daarop een gebroken anker, als een verwijzing naar de afgebroken beroepspraktijk van de begravene.

Een groot aantal graven op de Algemene Begraafplaats zijn langzamerhand – zoals ze het wel noemen – gracieus aan het verouderen. Het betreft hier voornamelijk de niet beschermde grafmonumenten. Op de zijkant van het grafmonument van Schuttevaer staat de tekst; ‘ zacht ruste zijne assche ‘. Daar zien we de eerste tekenen van verval, die door de beheerders van de begraafplaats vooralsnog acceptabel worden genoemd. Waar wel vraagtekens bij gezet kunnen worden, is hoe er met de beschermde parkaanleg wordt omgegaan. Het lijkt erop dat bezuinigingsmaatrelen uit de afgelopen crisisjaren op het onderhoud van het groen gevolgen hebben gehad. Zo staat het gras soms decimeters hoog en ziet de parkaanleg er verwilderd uit. Dit verdient de laatste rustplaats voor bekende en minder bekende Zwollenaren niet. Ook al om zijn historische, stedenbouwkundige en geschiedkundige waarde voor de stad Zwolle.

Tekst: Johan Teunis
Bron: Erfgoed Gemeente Zwolle
Foto’s: zerken Bethlehemskerk Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ( RCE).
Alle andere foto’s Jeroen Drost, Gemeente Zwolle