De schilderijen en tekeningen van de Zwolse familie ter Borch geven een uniek beeld van het Zwolse leven in de zeventiende eeuw. In de serie ‘Opgewekte geschiedenissen’ besteed ik – naast andere onderwerpen – aandacht aan het artistieke werk van deze familie. Na mijn artikel ‘De Grand Tour van Gerard ter Borch de Oude’ is deze aflevering gewijd aan de pastorale tekeningen van Gesina ter Borch. Zij overleed op de dag af 330 jaar geleden.
Zelfportret van Gesina ter Borch
Gesina ter Borch (1631-1690) was de dochter van Gerard ter Borch de Oude (1582-1662) en Wiesken Matthijs. Over haar geboorteplaats werd meteen al touwgetrokken door Zwolle en Deventer. De verwarring was begrijpelijk. Het bleek Deventer te zijn, op 15 november 1631, maar een maand later, op 13 december, werd ze gedoopt in de Grote Kerk van Zwolle. Haar vriend, misschien verloofde, schreef er jaren later een spottend verjaardaggedicht over:
Mocht Zwol op u geboorte roemen
Men zoud’u ’t Zwolse wonder noemen.
Doch Deventer viel dit te Beurt,
’t Welk u geboort’ verheugt, nu ’t om u afzijn Treurt.
Ze woonde haar hele leven in de Sassenstraat, nr. 21, maar ze verbleef ook regelmatig in het buitenhuis van de familie in Dieze. Het tekenen werd haar met de paplepel ingegoten: haar gezinsleden tekenden of schilderden bijna allemaal: haar grootvader, haar vader (Gerard de Oude), haar later beroemd geworden broer Gerard en ook haar broers Harmen en Moses. Nu was zij een meisje en dat betekende dat haar vader tijdens zijn teken lessen waarschijnlijk iets minder druk op haar zette dan op haar broers. Die konden er bij voldoende talent ooit de kost mee verdienen, voor vrouwen was dat ongebruikelijk.
Familiewapen van de welgestelde familie Ter Borch, getekend door Gesina ter Borch 1660
Talent had zij zeker. Ze kalligrafeerde, maakte kunstzinnige knipsels van papier, tekende met de pen en schilderde met waterverf. Ze ontwikkelde een heel eigen stijl, die sterk afweek van die van haar broers, al deed ze af en toe pogingen hen te imiteren. Inhoudelijk verschilde haar werk ook van dat van de rest van het gezin. Die bleven zoveel mogelijk getrouw aan de zichtbare wereld om hen heen, terwijl Gesina naast realistisch werk meer fantasievolle tekeningen maakte. Ze bewaarde haar tekeningen (naast 59 losse bladen) in drie bewaard gebleven albums.
Het Materi-boeck
Door Gesina gekalligrafeerde openingsbladzijde van het Materiboek 1646
Op veertien of vijftienjarige leeftijd legde Gesina het Materi-boeck aan. Materieboeken waren voorbeeldboeken voor schoonschrijvers. Ze kreeg les in kalligrafie van de Zwolse schoolmeester en huisvriend Roldanus. Gesina begon dan ook meteen met fraai gekalligrafeerde openingsbladzijden. Maar daar bleef het bij. Op de volgende bladzijden zien we zes figuurtekeningen, afgewisseld met door haar overgeschreven gedichten en liederen. Het maakt duidelijk waar haar belangstelling lag: bij het maken van illustraties bij gedichten en liederen. Belangrijkste thema was de liefde in al zijn facetten. En dat was volledig in lijn met het favoriete onderwerp van zoveel andere leeftijdsgenoten. De gedichten zetten haar aan het denken en dat is waarom zij ze selecteerde voor haar boek. In 1650, ze is dan negentien jaar oud, schrijft zij het volgende gedicht over uit een liederenboek (ik citeer alleen het eerste couplet):
Ick vrij niet meer in al mijn daegen
T’kansien dat is nu omgekeert
Ick wil het gaen een reinsien waegen
Ghelijkck mij een fransman heeft geleert
T’is te Parijs het nieu fatsoen
Dat de meiskens die jonghmans vrijen
T’is te Parijs het nieu fatsoen
Dat de jufferties jonghmans vrijen
T’hoorden soo te sijn hoort mijn bevroen
T’is maer een quade gewoont dat sijt niet en doen.
Kort samengevat: Meisjes, maak een reisje naar Parijs want daar vrijen de meisjes de jongens in plaats van omgekeerd, maar Gesina voegt een paar waarschuwende woorden aan het gedicht toe: vrijsters, jullie pronken nu wel met jullie zonden, maar blijf nuchter. En deze morele waarschuwing is een constante in haar werk: Gesina was op amoureus gebied een kind van haar tijd: niet preuts, maar vrijmoedig binnen bepaalde grenzen. In het milieu waarin zij verkeerde – de familie ter Borch was welvarend – was het in woord en beeld spelen met seksualiteit volledig geaccepteerd. Maar niet veel verder dan dat: seks was voor na het huwelijk. Binnen de ‘lagere’ standen ging het er heel wat losser aan toe, al was het uitkijken geblazen omdat een ‘ongelukje’ wel heel beroerd uitkwam als de kostverdiener, en dat was traditiegetrouw de man, over onvoldoende bestaansmiddelen beschikte. Velen vonden dat de seksuele moraal in Nederland aan verval onderhevig was. Vandaar dat de toenmalige ‘schrijvers des vaderlands’, zoals Vondel en Cats, tal van boeken schreven met morele waarschuwingen.
Tegen deze achtergrond is het opmerkelijk dat één van de eerste tekeningen van Gesina een uitgesproken erotisch karakter heeft. Zij was pas 19 jaar toen zij een vrijend stel tekende, waarop een jongeman te zien is die zijn been wellustig over dat van een meisje heeft geslagen. Veel vrijmoediger zouden haar tekeningen niet worden.
Geliefden bij een vijver. Gesina ter Borch, waterverf, ca. 1650
Gesina’s figuren
Alleen al de weergave van mannen en vrouwen in het werk van Gesina is een studie waard. Veel vrouwenfiguren in haar tekeningen lijkt ze te hebben gemodelleerd naar haar eigen uiterlijk – zie haar zelfportretten en de portretten die haar broer Gerard van haar maakte. Haar vrouwen hebben net als zij een regelmatig gezicht, halflange haren met pijpenkrullen, soms met, soms zonder kapje. Wel is er een duidelijk onderscheid tussen vrouwen (en mannen) uit welgestelde families en volksvrouwen. De vrouwen uit de kringen van Gesina droegen meestal meerdere lagen rokken, altijd tot aan de grond. Daarboven soms een jakje. Vooral de bovenkleding was van de fijnste stoffen gemaakt, zoals linnen, kant en fluweel. Volksvrouwen dragen lange rokken en onderrokken tot iets boven de grond en dragen in de meeste gevallen een muts. Aan de door Gesina getekende mannen is te zien dat de uit de Gouden Eeuw bekende plooikraag, door zijn breedte ook wel molensteenkraag genoemd, uit de mode is geraakt, of in Zwolle niet gedragen werd. Ook een baard laten mannen niet meer staan. Lang haar is nu de mode, meestal tot op of over de schouders. Een kapper lijkt er niet meer aan te pas te komen. Heel opvallend voor dit tijdperk zijn de breedgerande hoeden van de mannen, in de midden- en bovenklasse met een struisveer. Nogal macho, zouden we tegenwoordig zeggen, is het dragen van rijlaarzen en zwaarden, in situaties waarin een gevecht of ritje te paard niet erg waarschijnlijk lijkt. Ook dit gebruik is voorbehouden aan de beter gesitueerden.
Figuurstudie uit het Materi-boeck. Gesina ter Borch 1648
Galant paar met bediende en hondjes. De vrouw vertoont sterke gelijkenis met Gesina. Ca. 1655.
Het Poëzie-album
In haar tweede album, dat bekend staat als het Poëzie-album, werkte ze haar voorliefde voor het illustreren van gedichten en liederen verder uit. Ze koos een veelheid aan genres: drinkliederen, kerstliederen, klaagzangen, liedjes over misfortuin, huwelijksliederen, maar vooral liederen over de liefde. Voor elke tekst die Gesina had uitgekozen, stond zij voor de vraag hoe ze de inhoud door middel van een tekening kon illustreren. Omdat haar bronnen meestal alleen een ‘innerlijk proces’ uitdrukten, denk aan de gemoedsuitstortingen van de minneliederen, kon zij mens en natuur naar eigen wens vormgeven. De vraag was hoe?
De toonaangevende schilders uit de Gouden Eeuw van ons land probeerden mens en landschap zo natuurgetrouw mogelijk af te beelden (het Hollands Realisme). Maar er waren er ook , die in navolging van Italiaanse schilders rond 1600, zoals Titiaan en Giorgione, bewust de hen omringende wereld idealiseerden. Ze verbeeldden een paradijselijk landschap dat in de tijd van de oude Grieken zou hebben bestaan: Arcadië. Dat zonovergoten, weidse land was nog bijna onaangetast en werd bevolkt door herders en herderinnen, wier ‘idyllische’ leefwijze nog natuurlijk en onbedorven zou zijn geweest. In de dichtkunst, het toneel, de muziek en in de schilderkunst ontstond zo het genre van de pastorale (pastor = herder).
Voor ons, liefhebbers van de geschiedenis van Zwolle, is het een beetje jammer dat Gesina zich tussen haar twintigste en dertigste jaar nogal aangetrokken voelde tot deze kunststroming. Daardoor zien we in het Poëzie-album niet zozeer het zeventiende-eeuwse Zwolse platteland met zijn akkertjes en weilanden met grazende koeien en paarden, maar glooiende, Italiaans aandoende landschappen bevolkt door herders en blootvoetse herderinnen met een bloemenkrans in het haar. Maar, het is het aardig en verwarrend tegelijk – om op de achtergrond van zo’n pastoraal tafereel soms toch de torens van de Peperbus en de Sint Michaelskerk te zien; een curieus mengsel van utopie en realiteit. Op onderstaande aquarel is mogelijkerwijs de IJsseldijk afgebeeld, maar de vrouwen lijken een curieus mengsel van Zwolse boerenvrouwen en herderinnen, gezien de blote voeten.
Twee boerenvrouwen met melkvaten op hun hoofd en een mandje met eieren. Gesina ter Borch, 1654
Het idyllische leven van de herders en herderinnen gaf dichters, toneelschrijvers en ook schilders en tekenaars een prachtige mogelijkheid het liefdesleven van hun eigen tijd op een verhulde, maar wel degelijk door iedereen begrepen manier weer te geven, want wat was er natuurlijker dan het herdersleven van de oude Grieken? Seksualiteit was overigens ook in andere genres een populair onderwerp in de Gouden Eeuw. Zo kon op een schilderij een openstaande vogelkooi naast een bevallig meisje wijzen op het verlies van haar maagdelijkheid en de vogels zelf hadden soms ook een dubbele betekenis: ‘vogelen’ was geslachtsgemeenschap hebben en een uithangbord met een zwaan maakte duidelijk dat het om een bordeel ging. In het werk van Gesina heb ik geen vogelkooien kunnen ontdekken, maar wel ontmoetingen tussen jonge mannen en vrouwen rondom een vruchtenboom. En zoals we uit de bijbel weten kan van het een het ander komen.
Maar, een dichter of tekenaar kon twee kanten op met seksueel getinte metaforen: je kon die een lustopwekkende lading meegeven maar ook een lustremmende.
Gesina koos voor het laatste en daarmee krijgen de gedichten en tekeningen in haar Poëzieboek een morele lading, gebaseerd op de normen en waarden van haar familie, die weer gebaseerd waren op hun godsdienst, dat wil zeggen die van de Reformatie. Wat het liefdesleven betreft betekende dat beheersing – wachten tot na het huwelijk – en in het geval van een afgewezen liefde, acceptatie.
De perenboom
Soldaat en jongedame bij de perenboom. Gesina ter Borch, ca. 1652
Een mooi voorbeeld is het gedicht op de wijs van Cloris vaert wel. Op de tekening zien we een militair die een door een meisje aangeboden schaal met peren afwijst. Want zegt hij in het gedicht: ‘Gelooftet vrij beleefde maeght, dat is geen ooft dat mij behaeght’, en hij gaat verder met :
Een peer die hooch en vluchtig hanght,
die is het daer men na verlanght
Want noijt en sijnder fruijten soet
Dan als de plucker klimmen moet.
Kortom: de liefde wordt je niet in de schoot geworpen, je moet er moeite voor doen. Dat zijn woorden die Gesina uit het hart zijn gegrepen. Ze schrijft als commentaar: ‘Aengeboden dienst is onweert.’ (Een aangeboden dienst is onwaardig).
Beatus Ille
Rustende schaapsherder, Gesina ter Borch, 1654
Het gedachtengoed van het pastorale genre behelsde aanzienlijk meer dan erotiek. Het leven van herders en herderinnen in Arcadië, stond symbool voor het leven in overeenstemming met de natuur. Welgestelde burgers uit de zeventiende eeuw kenden de werken van de belangrijkste schrijvers en dichters uit de oudheid. Bijvoorbeeld de Bucolica, een verzameling herderszangen van de Romeinse dichter Vergilius (70-19 v. Chr.) en de Geogica van dezelfde dichter, een loflied op het leven op het platteland. Ook de Romein Horatius (65-8 v.Chr.) schreef een lofzang op het landleven. Zijn uitdrukking ‘Beatis ille’ – ‘Gelukkig is hij die ver van mensen woont.’ –
kreeg in de zeventiende eeuw een tweede leven.
Melkvrouw in arcadisch landschap. Gesina ter Borch, 1669
Ook dit aspect van het pastorale genre moet Gesina hebben aangesproken. Net als vele andere welgestelde families bezaten de Ter Borchs niet alleen een woning in de stad (de Sassenstraat), maar ook een buitenhuis, namelijk De Ramhorst in Dieze, een voormalige ‘spijker’ aan de Langenholterweg. Landelijk en ver van de mensen was het er zeker. Nog aan het eind van de negentiende eeuw was de Langerholterweg ‘een lange doodstille weg, want de buurtschap waarheen hij voerde, was een land, waar geen land meer achter lag.’ Maar het is zeker niet zo dat Gesina een afkeer had van de stad. Naast de vele (pastorale) landschappen tekende ze ook Zwolse interieurs en straatbeelden (waarover in een volgend artikel meer). Maar haar voorkeur was duidelijk: die lag bij het door haar geïdealiseerde pastorale landschap, waar je alleen maar herders en herderinnen kon tegenkomen of een paar geliefden die zich aan het drukke stadsleven hadden onttrokken.
Het Kunstboek (Plakboek)
Triomf van schilderen over de dood. Gesina ter Borch, 1660
Haar mooiste tekeningen bewaarde Gesina voor haar zogenoemde Kunstboek of Plakboek. Ze was inmiddels de dertig gepasseerd en de belangstelling voor pastorale landschappen was er nog steeds, maar ze tekende nu meer en meer naar het ‘echte’ leven. Haar wisselend verblijf in de Sassenstraat en in de Ramhorst komt in dit album goed tot zijn recht. Ze begon het album als een ambitieus project, waarbij de teken- en schilderkunst eer moest worden aangedaan. Ze opent dan ook met een allegorische voorstelling over de ‘Triumf der Schilderconst’. Het is een teken dat haar zelfvertrouwen als tekenaar was gegroeid, mogelijk door de vele aanmoedigingen die zijn vanuit haar familie- en kennissenkring had gekregen. Helaas strandden haar bedoelingen na ongeveer twintig tekeningen.
Verzorging kinderen. Gesina ter Borch, ca. 1660-1661
Maar dan doet ze iets waaruit de sterke familieband van de Ter Borchs blijkt: ze verandert de opzet van het album in een familie-plakboek. Ze plakt er tekeningen, knipsels en gedichten in van haar vader, haar broers Gerard , Harmen , Moses en van familieleden en kennissen. Na haar veertigste tekent of schildert zij voor zover bekend nauwelijks meer. Ze bleef ongehuwd. Uit de teksten in haar albums wordt wel verondersteld dat de Amsterdamse koopman en schrijver Henrik Jordens haar grote liefde is geweest. Hij schreef diverse keren lofdichten in haar albums en was aanwezig bij haar verjaardagen. Datzelfde deed haar vroegere schoolmeester Joost Roldanus. Bij het zelfportret aan het begin van dit artikel, verwijst hij vrijmoedig naar haar ongehuwde staat:
Sy kiest een vrije staet, tot const streckt
al haer lust,
Dies leeft zij na haer wensch, eensaem in
vreed’ en rust.
Gesina overleed op 58-jarige leeftijd op 16 april 1690, bijna op de dag af 330 jaar geleden. Ze werd net als haar vader begraven in de Grote Kerk te Zwolle.
Het testament van Gesina
Gesina ter Borch verdient een klein monument voor haar bijdrage aan het zichtbaar maken van de Zwolse geschiedenis. Ze bewaarde zorgvuldig de vele tekeningen die de familie Ter Borch maakte (van haar vader, van haar broers en van haarzelf). Vaak waren het schetsen of voorstudies, maar ze geven een uniek kijkje in het Zwolle van de zeventiende eeuw. In haar testament bepaalde zij dat de hele collectie in zijn geheel binnen de familie moest blijven. Tegenwoordig bevindt zich die collectie in het Rijksmuseum. Over die collectie heeft de Amerikaanse Alison Mc Neil Kettering een voortreffelijke en zeer gedetailleerde studie geschreven: Drawings from the Ter Borch Studio Estate (2 delen), 1988. In volgende afleveringen hoop ik meer te vertellen over het artistieke werk van Gesina en haar familieleden.
Jan van de Wetering
Zwolle, 16 april 2020
Geraadpleegde bronnen
Kettering, McNeil, Alison, Drawings from the Ter Borch Studio Estate (2 delen), 1988.
Streng, J.C., Zwols Biografisch Woordenboek; Een draagbaar mausoleum, 2004
Vrouwenlexicon Huygens instituut/lemma Gesina ter Borch
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant
Collectie Rijksmuseum
Pot, C.W. van der, Zwolle’s omgeving omstreeks 1900