
Historisch
I
| ,
“T «ï.
P R I J S F 9 , 5 O
112 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle vroeger en nu
Dick Hogenkamp Beide dia’s zijn genomen vanaf het dak van
het kantoorgebouw van de Waterleiding
Maatschappij Overijssel (WMO).Dit gebouw
staat op de plek waar vroeger een schitterende
villa stond met de naam ‘Spoolderenk’. In 1907
had Pieter van Deventer, bankier, deze villa laten
bouwen. Na een brand in 1913 verrees op deze
plaats een veel kleiner huis; ook al omdat de bank
van Van Deventer failliet ging. In 1935 werd de
WMO eigenaar van het huis. Ter plekke verrees
een kantoorgebouw dat daarna vele malen verbouwd
is. Sinds kort is de WMO in een totaal
nieuw kantoorgebouw gehuisvest.
Aan het eind van de Veerallee werd in 1936
een rotonde aangelegd, ook wel bekend als het
Spoolderbergcircuit. De rotonde sloot aan op de
nieuwe rondweg.
In 1975 kwam – iets meer naar achteren – een
nieuw verkeersplein tot stand. Een kleine tien
jaar later was de aanleg van het laatste gedeelte
van de IJsselallee tot aan het verkeersplein
voltooid. Daarmee was Zwolle-Zuid voor het
snelverkeer optimaal ontsloten. Om het nieuwe
verkeersplein vanuit de stad bereikbaar te maken,
was o.a. café-restaurant De Jonge Jan, gelegen
aan het eind van de Veerallee, afgebroken.
De Veerallee dankt zijn naam aan het feit dat
de weg vroeger doorliep tot aan het Katerveer.
Na de aanleg van het Spoolderbergcircuit kreeg
het laatste stuk weg de toepasselijke naam Oude
Veerweg.
Het drukke verkeer op de Veerallee, de
IJsselallee en de A28 staat in schril contrast met
de rust op de Oude Veerweg waar nog steeds van
de landelijke omgeving valt te genieten, die
vroeger zo gewoon was op de Spoolderberg.
Rotonde bij de Spoolderberg
(foto’s: Dick Hogenkamp).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 113
Redactioneel Inhoud
Het jaar 1995 stond in het teken van twee
herdenkingen: de herdenking van 1795
en van 1940-1945. Het Zwols Historisch
Tijdschrift heeft aan beide onderwerpen een themanummer
gewijd. De Tweede Wereldoorlog laat
ons echter ook in deze aflevering nog niet los.
Kees Ribbens schetst in zijn artikel hoe de
drukpersvrijheid in de oorlog aan banden werd
gelegd en hoe de Zwolse Courant daarop reageerde.
Ook de jeugdherinneringen van Willem Boxma
hebben gedeeltelijk op de oorlogsperiode
betrekking. Hij zag in 1940 de Duitsers over de
Hortensiastraat marcheren en vijf jaar later zag
hij de Canedezen door dezelfde straat komen.
Lydia Wierda voert de lezer ruim vijf eeuwen
in de tijd terug, toen Zwolle een belangrijk
economisch, cultureel en godsdienstig centrum
was, waar vele mooie handschriften werden
vervaardigd. Bij de productie daarvan speelde het
Fraterhuis een grotere rol dan tot nu toe bekend
was.
Gert-Jan van der Horst zet in zijn bijdrage
uiteen welke betekenis de liberale baron Sloet
gehad heeft, niet alleen voor Zwolle maar ook
provinciaal en nationaal.
In verband met de open dag toog Dick
Hogenkamp naar de WMO aan de Oude
Veerweg. In zijn rubriek Zwolle vroeger en nu,
werpt hij een blik op de rotonde bij de
Spoolderberg.
De redactie van het Zwols Historisch Tijdschrift
wenst U tot slot een gelukkig 1996 en veel
plezier bij het lezen van deze aflevering.
Zwolle vroeger en nu Dick Hogenkamp
Drukpersvrijheid aan banden.
De Zwolse pers in oorlogstijd Kees Ribbens
Een gewone jongen in Zwolle/4 Willem Boxma
Zwolle als centrum voor boekproduktie Lydia Wierda
B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis (1808-1884)
Gert-Jan van der Horst
Literatuur
Agenda
Mededelingen
Auteurs
112
114
123
131
139
142
143
144
145
Omslag: Krantenzetterij bij de Erven J.J. Tijl, circa 1955. De foto laat één en al
bedrijvigheid zien. In de Tweede Wereldoorlog was er een groot gebrek aan
papier en de berichtgeving was schaars (foto: collectie Tijl, Gemeentearchief
Zwolle). ^^^^^^^^^^^^^^
114 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Drukpersvrijheid aan banden
De Zwolse pers in oorlogstijd, 1940-1945
Kees Ribbens
Ir. P. van Gelder. Tekeningdoor
Teun van der
Veen (in: Tijls Curiosa
Zwolle 1952).
Sinds de opkomst van de moderne massame
dia zijn velen overtuigd geraakt van de
macht van deze communicatiemiddelen.
Ook de Duitsers die in 1940 Nederland binnenvielen,
hadden aanzienlijk vertrouwen in de macht
van de media om lezers, luisteraars en kijkers te
beïnvloeden en manipuleren. De bezetter streefde
er daarom naar, om alle vormen van publiciteit
zoveel mogelijk naar zijn hand te zetten. Getracht
werd de publiciteit te zuiveren van informatie die
vanuit militair of ideologisch oogpunt onwelkom
was, en de media ten dienste te stellen van de nazipropaganda.
Zo hoopte men de Nederlanders
ontvankelijk te maken voor het nationaal-socialisme.
Het Duitse toezicht strekte zich uit over
boeken, brochures, tijdschriften en kranten. Zo
werden bijvoorbeeld twee vooroorlogse publicaties
van de Zwolse predikant ds. G. Horreüs de
Haas door een verbod getroffen vanwege de
hierin verwoordde afwijzing van het nationaalsocialisme.
1 In geval van een dergelijk verbod
nam de politie alle aanwezige exemplaren in de
plaatselijke boekhandels en bibliotheken in
beslag. Op deze wijze verdwenen de romans van
Jef Last en A.M. de Jong uit de boekenkasten. Bij
Burghart’s Leesbibliotheek aan het Gasthuisplein
werden ook meer politiek getinte werken
verwijderd als Den Doolaards Het hakenkruis
over Europa.2
Behalve boekhandelaren moesten ook uitgevers
en journalisten zich naar de nieuwe
machthebbers richten. Dat gold evenzeer voor
allen die betrokken waren bij de totstandkoming
van in Zwolle verschijnende periodieken. De
wijze waarop zij geconfronteerd werden met het
optreden van de bezetter en hun reacties daarop
staan in dit artikel centraal.
De plaatselijke pers
De plaatselijke Zwolse pers bood aan de
vooravond van de Tweede Wereldoorlog een
gevarieerd beeld. Naast enkele kerkbladen, het
geïllustreerde weekblad Timotheüs en het
Zwolsch Nieuws- en Advertentieblad (alias Ten
Heuvel’s krant) verschenen er twee dagbladen in
de Overijsselse hoofdstad, de Provinciale Overijsselsche
en Zwolsche Courant en het
Overijsselsch Dagblad. Laatstgenoemd dagblad
telde circa 4400 abonnees en behoorde tot het
Haarlemse mediaconglomeraat De Vereenigde
Katholieke Pers, uitgeefster van De Tijd. De door
Erven J.J. Tijl uitgegeven Provinciale Overijsselsche
en Zwolsche Courant – met ruim 15.000
abonnementen aanmerkelijk groter – was daarentegen
een vrij neutraal, enigszins liberaal-gezind
dagblad. De krant was voor de oorlog
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
terughoudend met commentaar, al had de
redactie zich bij tijd en wijle afkeurend uitgelaten
over de Duitse politiek. Plaatselijke politieke
bijeenkomsten werden op neutrale wijze
verslagen, ook wanneer het de NSB betrof.
Advertenties van deze beweging werden zonder
problemen aanvaard.
Beide kranten werden op 10 mei 1940 verrast
door de Duitse inval. Over de lotgevallen van het
Overijsselsen Dagblad is bij gebrek aan gegevens
weinig bekend.3 De Zwolsche Courant verscheen
die middag niet. De telexverbindingen van de
redactie waren verbroken, terwijl de verspreiding
van de krant werd belemmerd door oorlogsomstandigheden.
Pas op dinsdag 14 mei, na twee
nooduitgaven met officiële mede-delingen,
verscheen de krant weer in een herkenbare, maar
sterk afgeslankte uitvoering. In de eerste
maanden na de Duitse inval zou de gemiddelde
omvang van de krant acht pagina’s bedragen,
terwijl dat voorheen ruim twaalf pagina’s was.
De redactie verklaarde op de voorpagina van
14 mei dat zij zich nu moest gedragen “naar den
wensch der Duitsche militaire overheid”. Buitenlandse
berichtgeving, zo werd duidelijk gemaakt,
mocht niet in strijd zijn met de belangen van de
bezetter en zou uitsluitend gebaseerd worden op
Duitse bronnen. Daarnaast zou er voldoende
ruimte voor onder meer stadsnieuws en
ontspanningslectuur blijven. Onder deze omstandigheden
beloofde de redac-tie onder leiding
van de 55-jarige Martinus Hendrikus Werkman
haar taak als “verbindende geleding” tussen de
lezers zo goed mogelijk te vervullen.4
De berusting in de nieuwe situatie bleek de
volgende dag, toen het besluit van generaal
Winkelman om de vijandelijkheden te staken als
noodzakelijk en verstandig werd onthaald. Een
geprononceerde stelling nam de redactie echter
niet in. Dat bleek ook uit het redactioneel van 16
mei waarin de lezers in algemene bewoordingen
werden opgeroepen de toekomst moedig en
daadkrachtig tegemoet te treden.5
Diezelfde dag maakte de Militarbefehlshaber
in den Niederlanden bekend dat tijdens de
bezetting geen preventieve censuur zou worden
uitgeoefend. De Duitsers verbonden hieraan de
eis van een absoluut loyale houding van uitgevers
en redacteuren. Dit bracht met zich mee dat het
gezicht van de Zwolsche Courant veranderde
door het grote aantal verplichte berichten van
Duitse zijde. Noodgedwongen plaatste de
redactie de via het ANP-telexnet verspreide
Duitse legerberichten plus overig nieuws van het
Deutsches Nachrichtenbüro (DNB) vaak op
prominente plaatsen. Zwolse lezers van landelijke
bladen – inclusief het handvol Zwolse abonnees
van het NSB-orgaan Het Nationale Dagblad –
werden in hun kranten overigens met hetzelfde
verschijnsel geconfronteerd.
Erg veel indruk leken de veranderingen niet
te maken in Zwolle. In juni 1940 liet ir. P. van
Gelder, die samen met mr. H. Dikkers de directie
vormde van uitgeverij Tijl, zich ontvallen dat de
bezetting in het niet viel vergeleken met de
Franse tijd toen de krant gedeeltelijk in het Frans
verscheen.6 Toch moest Van Gelder zich
realiseren dat de persvrijheid fors beperkt was.
Hoewel preventieve censuur ontbrak, moesten
dagelijks enkele exemplaren van de krant vers
van de pers bij de Ortskommandantur bezorgd
worden. Terdege werd beseft dat opname van
ongewenste berichten kon leiden tot opheffen
Mr. H. Dikkers. Tekening
door Teun van der
Veen (in: Tijls Curiosa
Zwolle 1952).
116 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
DeVoorstraatca. 1950.
Op de plek van het
gemeentearchief en de
Rabobank was voorheen
de stoom-, boeken
steendrukkerij van
de Erven ].]. Tijl gevestigd.
Uiterst rechts was
vanaf de straat via een
glazen pui te zien hoe
“de Zwolsche” van de
persen rolde (foto: collectie
Tijl, Gemeentearchief
Zwolle)
van de krant.
Hoewel de Nederlandse kranteredacties via de
telex tal van aanwijzingen over hun taak
ontvingen, was het niet altijd even duidelijk wat
wel en niet was toegestaan. Ook de sedert
september 1940 aanwezige provinciale Pressereferent
schiep weinig duidelijkheid.7 Dit leidde tot
voorzichtigheid in de vorm van zelfcensuur. Zo
krant zich achter de idealen van de Nederlandsche
Unie, een nieuwe politieke beweging die
reeds twee weken prominent aanwezig was in het
nieuws. De redactie stemde in met het
gedachtengoed dat de Nederlanders zich los
moesten maken van het vastgelopen parlementaire
stelsel met de oude partijpolitiek. Ze
hoopte dat de lezers zich niet langer afwachtend
werd het bekladden van een viertal etalages van
joodse winkeliers in Zwolle, eind augustus 1940,
in de Zwolsche Courant verzwegen. Toen er
begin oktober opnieuw ruiten besmeurd en zelfs
vernield werden, wilde de redactie niet langer
zwijgen. De krant eiste een “krachtig ingrijpen
tegen deze wandade”, maar repte in haar
berichtgeving met geen woord over het antijoodse
karakter van de vernielingen.8
Deze terughoudendheid betekende overigens
niet dat de krant geen enkele stelling durfde te
nemen. In de zomer van 1940 had de Zwolsche
Courant zich voor het eerst tijdens de bezetting
politiek uitgesproken. In een redactioneel
commentaar op 6 augustus 1940 schaarde de
zouden opstellen.9 De Nederlandsche Unie kon
vervolgens op ruime aandacht rekenen in de
kolommen van de krant.
De steun aan deze in brede kring
gewaardeerde beweging, werd begin oktober
1940 opnieuw manifest in een redactionele
bijdrage over de politieke toekomst van
Nederland.10 Daarin werd melding gemaakt van
Musserts bezoek aan Hitler kort daarvoor. De
redactie sprak de hoop uit dat nu ook de leiders
van de Nederlandsche Unie – die immers “het
vertrouwen van een veel groter deel van ons volk
[genoten]” – gelegenheid zouden krijgen hun
opvattingen over samenwerking met het Duitse
rijk uiteen te zetten in Berlijn. Om de NSB niet
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT “7
voor het hoofd te stoten, werd tevens het belang
van samenwerking tussen de NSB en de Unie
benadrukt.
Niet alleen was de speelruimte voor de krant
om een eigen mening ten toon te spreiden
beperkt, maar de redactie zag zich ook af en toe
genoodzaakt zich ronduit achter het beleid van
de Duitsers op te stellen. Zo werd in juli 1940
gerept van de wijsheid en edelmoedigheid van de
Führer, toen deze tot een overeenkomst met
Engeland wilde komen. Een jaar later werd de
oproep van rijkscommissaris Seyss-Inquart om
deel te nemen aan de strijd van de nazi’s tegen de
Sovjet-Unie met nog grotere instemming
begroet. De Duitse druk op de Nederlandse pers
was aanzienlijk toegenomen na de Duitse inval in
de Sovjet-Unie in juni 1941. De pers was
verplicht de strijd in de Sovjet-Unie op de
voorpagina te behandelen, liefst voorzien van
eigen beschouwingen van de krant. De Zwolsche
Courant voldeed daaraan met meer overtuiging
dan strikt noodzakelijk was: de mogelijkheid om
mee op te marcheren tegen het communistische
bolwerk werd als “eervolle plicht” voorgesteld.11
Dergelijke uitlatingen gaven blijk van meer
loyaliteit aan de Duitse doelstellingen dan
noodzakelijk leek. Wilde de krant echter blijven
verschijnen, dan was zij min of meer verplicht
om naast de weergave van de door de Duitsers
gecontroleerde nieuwsvoorziening, bij tijd en
wijle lippendienst aan de bezetter te bewijzen. Dit
kon bijvoorbeeld bestaan uit het plaatsen van
foto’s van de Zwolse fotograaf Herman Heukels,
een fanatiek nationaal-socialist. Voorts werd
aanhankelijkheid betoond in redactionele commentaren
die vooral betrekking hadden op de
buitenlandse politiek van de nazi’s.
Daarnaast probeerde de krant zo veel
mogelijk ‘gewoon’ door te gaan met de neutrale
weergave van de eigen nieuwsgaring. Zo werden
de plaatselijke bijeenkomsten van de NSB en
verwante organisaties objectief verslagen zonder
een spoor van enthousiasme. Dat de krant slechts
lippendienst aan de bezetter wilde bewijzen,
bleek in januari en februari 1942 toen twee grote
artikelen werden geplaatst over een bezoek van
koning Willem II aan Zwolle in 1841.12 De goede
Alblno vraagt flinke Winkel-
Juffrouw. Aanbieding vosmaeratraat
S. njn.6—6 uur.
Gevr. een hink Datrmelsle.
teeen goed loon. K. Visscher.
Coetsstraat 65.
Mevr. Vonk—rHeeaer. Diererstraat
3. vraaetnet Melsio
dag of d.e.n. Goede kost.
B.z.3. hulp Ia de huishouding voor
dag en nacht. Br. onder no. 1203.
B.2.a. net meisje voor dae of
d.ejt Brieven a. Met. A. M.
Jansen. Goudsbloemstraat 28.
Zwolle. –
long echtpaar uit Den Haag met
tind uekt gem. huisje balten
Zwolle of gedeelte van huls. Br.
onder oo. 1I9B.
Qemeub. Zlt-«Iaapkamer te huur
gevraagd.’Br. onder No. 1199.
Qez. 2-pers. gein. Slaapkamer z
pene., omgeving St. Josepbkerk
AssendJtr. Br. onder no. 1202.
Pension gezocht voor echto.
en 2 groote kinderen in de
omgeving van Zwolle, liefst
in de bossehen. Ultv. brieven
onder No. 1101.
JSevraaed. 3 heeren zoeken
een slaaokamer. Brieven W.
F. de Ridder. Btanenvaartschool.
Praubatr. 17. Zwolle.
Wie wil aan een zieke een bedje
thee afstaan ? Dleierstraat 108.
Nieuwe lichte heeren rceenias
en 3 m wollen taoonstof
v. g.o. kinderwagen. Br. ond.
No. 1189 Blik. Zw. Crt_
_ J Kamnen
Wie ruilt miln trekzaaa of
fornuisbinnenDot 100 1. fle1
ffalv. voor kruiwagen.’
Van Keulen. Molendw.str. 28
Wie rallt miin ..Pelikan”
vuloen voor mei3iesfcleeren
leeftijd 11 i. Gladlolenstr. 19
Wie ruilt mijn bl. earb. re.
Eenjas 15 i. voor een lichte
regenjas leeftijd 20 iaar.
Hortensiastraat 39.
Wie ruilt mijn trouwiaDon
voor wollen oeiimoir.
. Enkstraat 50.
Wie ruilt mlln e.o. vulnen v
rolschaatsen (kogellagers).
~ ” Diezerstraat 125
Wie ruilt mijn’nieuwe v.o.
Dumos 37 voor nw. heerenpantalon;
Middelweg 27.
Wie ruilt miln mooie donkerblauwe
gekleede lanon. in. 40
voor driekwart tasje.’ m. 42.
Hofhuls.’ Klaasboerstraat 35.
Wie ruilt mlln boekenkast of
theewagen voor goed duiveltje.
Brieven onder No. 11S0
31tvoor leeren Aschoenen
mT38. Leeren d.oantoffels
m. 36 voor m. 38. Ter Wee.
Nieuwewejf 226. IJsselmuiden..
Mün
, :
Münj.eompl. voorwiel voor
z.R.a
Wie milt mith z.E.a.n. waschstel
voor 2 nieuwe of z-e.a.n.
heerenhemden (liefst inter-
Iock>. Enaelsche Werk A 174.
Zwolle.
Wie ruilt miin 3 katoenen
manshemden -voor klnderkoustes.
3 1.. en (dnderdlrectolrtle.
1 laar. Rlentles.
WilthmenD 66/2
Voor plaatselijk nieuws,
mededelingen van de
lokale overheid en de
rubriek ‘Wie ruilt’,
zoals in de krant van 27
maart 1945, waren de
lezers aangewezen op de
Zwolsche Courant.
n8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
DeMelkmarktinl957.
De zuidzijde van de
Melkmarkt werd
beheerst door het pand
van de Erven J.J. Tijl.
Omdat uitbreidingniet
mogelijk was, vertrok
Tijl in 1968 naar de
Blaloweg. Een kleine
verkoop- en informatieruimte
is het enige dat
van Tijl in de binnenstad
achterbleef (foto:
collectie Tijl, Gemeentearchief
Zwolle).
verstaander begreep dat de affiniteit van zijn
krant uitging naar het Huis van Oranje, ook al
maakte deze bijdrage het blad nog niet tot een
strijdbaar orgaan.
Plaatselijk persmonopolie
Inmiddels was de Zwolse pers aanzienlijk
ingekrompen waardoor de Zwolsche Courant
omvangrijk perswezen te creëren dat eenvoudiger
te controleren was. Uiteindelijk
verdwenen bij deze persreorganisatie 28 dagbladen
waaronder acht kopbladen van het
katholieke dagblad De Tijd, inclusief het Overijsselsch
Dagblad.14
Ook werd een groot aantal nieuwsbladen en
kerkbladen opgeheven. In Zwolle kregen zowel
nagenoeg een plaatselijke monopoliepositie
verwierf. Allereerst was uitgeverij La Rivière en
Voorhoeve in juni 1941 getroffen door een
verbod op de uitgave van het protestantschristelijke
geïllustreerde weekblad Timotheüs.
Het blad stond bij de bezetter in een kwade
reuk vanwege enkele Duits-onvriendelijke
artikelen in de vooroorlogse jaargangen.13 Eind
september 1941 deelden de bezettingsautoriteiten
vervolgens mee, dat vanaf 1 oktober een groot
aantal bladen niet meer kon verschijnen als
gevolg van papierschaarste. Hoewel de papiervoorraad
door verminderde binnenlandse productie
en import beperkt was, werd deze reorganisatie
vooral doorgevoerd om een minder
de Zwolsche Kerkbode van de Hervormde
gemeente als de Gereformeerde Kerkbode met de
nieuwe maatregel te maken. Een slechts enkele
maanden daarvoor opgericht katholiek kerkblad
legde meteen het loodje. De protestanten zochten
daarentegen naar andere mogelijkheden. Hun
kerkbodes werden in oktober-november 1941
afgeslankt tot mededelingenbladen die verschenen
onder de titel Mededeelingen der
predikanten Van Noppen, Groenewegen en
Stevens en Mededeelingen van de gereformeerde
kerken in de classis Zwolle. Ze zouden tijdens de
bezetting nog’ een enkele keer van naam
veranderen, terwijl de uitvoering steeds eenvoudiger
werd.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 119
Nadat begin oktober 1942 ook het Zwolsch
Nieuws- en Advertentieblad bij een nieuwe
persreorganisatie werd opgeheven, verwierf de
Zwolsche Courant als enig plaatselijk dagblad
een monopoliepositie. Mede als gevolg van de
grote behoefte aan nieuws, steeg de belangstelling
voor de krant. Het aantal abonnementen dat
eind 1940 17.456 bedroeg, was een jaar later
Aangezien het streng gecensureerde buitenlandse
nieuws een zeer selectief en vertekend beeld van
de werkelijkheid gaf, was de krant voor veel
lezers voornamelijk nog interessant vanwege de
officiële bekendmakingen over voedseldistributie
en dergelijke.
Ondanks het feit dat de Zwolsche Courant
steeds de verplichte Duitse berichten publiceerde,
toegenomen tot ruim 20.000. In de zomer van
1942 waren er meer dan 24.000 lezers, een aantal
dat de verdere duur van de bezetting min of meer
stabiel zou blijven.15 Dat betekende overigens
niet dat uitgeverij Tijl haar winst evenredig zag
toenemen; de bedrijfskosten – vooral de papierprijzen
– namen aanzienlijk toe terwijl de abonnementsprijzen
nagenoeg gelijk bleven.
Vanaf 23 november 1942 verscheen de
Zwolsche Courant wegens een nieuwe papierbeperking
in gehalveerd formaat. Naarmate de
omvang van de krant kleiner werd tijdens de
bezetting, nam het aandeel van het buitenlandse
oorlogsnieuws toe. Dit ging vooral ten koste van
het binnenlandse en plaatselijke nieuws.
was de bezetter niet tevreden met de inschikkelijkheid
van de krant. Dit had er in
augustus 1941 toe geleid dat de krant afscheid
moest nemen van de joodse redacteur W. van der
Hoeden uit Kampen, die op last van de Duitsers
werd ontslagen.16 De overige betrokkenen bij de
krant moesten zich na de oprichting van het
Persgilde in januari 1942 aansluiten bij dit
onderdeel van de Nederlandsche Kultuurkamer.
Hoewel dit lidmaatschap blijk moest geven van
trouw aan het nationaal-socialisme, voldeed de
krant daarna blijkbaar nog steeds niet aan de
eisen van de nieuwe orde. Dit droeg er toe bij dat
de 38-jarige Henricus Dikkers, uitgever van de
krant, op 4 mei 1942 door de Duitsers werd
Leerling in de zetten] bij
de Erven J.J. Tijl, circa
1955. Hoewel de foto
niet uit de oorlog
dateert, onderging het
arbeidsproces tot circa
1960 weinig verandering
(foto: collectie Tijl,
Gemeentearchief Zwol-
Ie).
120 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
gearresteerd. Met nog drie directeuren, een
hoofdredacteur en een journalist die werkzaam
waren bij kranten uit het hele land, werd hij als
gijzelaar vastgezet in Sint Michielsgestel. Reden
hiervoor vormde de verdenking onvoldoende
mee te werken aan de totstandkoming van het
nieuwe Europa. Samen met enkele honderden
medegijzelaars, allen vooraanstaande mannen uit
de Nederlandse samenleving, moesten zij een
waarborg vormen tegen eventuele verzetsdaden
in het land. Dikkers werd op 17 december 1942
weer vrijgelaten en nam toen zijn functie als
directeur weer op.
Inmiddels begon de krant, onder druk van de
bezetter, steeds meer op een Duits propagandaorgaan
te lijken. Daartoe werd vooral
bijgedragen door de artikelen van de Haagse
redacteur, drs. G.F.B. Damen. In februari 1943
schreef Damen een bijdrage over de strijd tegen
de Sovjet-Unie. Hij waarschuwde voor een
onderschatting van “het roode gevaar” en gaf af
op landgenoten die zich afzijdig probeerden te
houden. Engeland zou het Europese vasteland,
Nederland incluis, aan de Russen verkwanseld
hebben zodat de enige mogelijkheid voor de
toekomst bestond uit een totale oorlog tegen
Stalins troepen aan de zijde van de nazi’s. Ook bij
andere gelegenheden herhaalde de Haagse
redacteur dat de Engelse politiek zat vastgeketend
aan het communisme.17
De artikelen van Damen waren de teruggekeerde
directeur een doorn in het oog. Dikkers,
die zich verschillende malen in redactionele
aangelegenheden mengde, wenste duidelijkerstelling
tegen de Duitsers te nemen. Met een
artikel over de behandeling van de joden wilde
hij de bezetter provoceren. Plaatsing hiervan
werd echter met het oog op mogelijke represailles
voorkomen door ingrijpen van zowel zijn
echtgenote B. Dikkers-Tijl, commissaris van de
drukkerij, als zijn mededirecteur Van Gelder.18
De argumenten die bij het overtuigen van
Dikkers zeer waarschijnlijk een rol hebben
gespeeld, zijn als volgt te omschrijven. Zo
bestond de kans dat de bezetter een hem
welgezinde journalist als hoofdredacteur zou
benoemen om de krant in een NSB-orgaan te
veranderen. De Zwolsche Courant wilde de van
haar afhankelijke lezers – het blad had immers
een monopoliepositie – daarentegen juist zo
onafhankelijk mogelijk voorlichten. Een verschijningsverbod,
een andere mogelijke straf,
betekende vermoedelijk tevens tewerkstelling van
het personeel in Duitsland, iets dat de directie
juist zoveel mogelijk wenste te voorkomen.19 In
een dergelijk geval was het bovendien niet
uitgesloten dat de drukpersen, al dan niet in ruil
voor een vergoeding, weggevoerd zouden worden
wat nadelig zou zijn voor de naoorlogse
positie van het bedrijf.
Dergelijke bezwaren leken voor Dikkers
zwaarder te wegen dan eventuele persoonlijke
risico’s. Zijn gijzeling weerhield hem niet van
illegale activiteiten. Hij zamelde onder meer geld
in voor de groep De Groene, verzorgde
koeriersdiensten voor een spionagegroep en
schakelde drukkerij Tijl in bij de vervaardiging
van valse Ausweisen. Daarnaast was hij
betrokken bij het illegale Nationaal Comité van
Verzet.20 In april 1943 speelde hij een belangrijke
rol bij het uitwaaieren van de April-Meistaking in
het Zwolse bedrijfsleven. Door de staking bij Tijl
verscheen de Zwolsche Courant niet op 30 april,
maar onder druk van de felle Duitse reacties was
het snel gedaan met de publieke afwijzing van de
bezetter. In het hoofdartikel van 4 mei 1943
benadrukte de redactie dat iedereen het hoofd
koel moest houden.21 Opnieuw conformeerde de
krant zich aan de machthebbers.
Om meer invloed te krijgen op de koers van
de krant, ondernam het NSB-gezinde departement
van Volksvoorlichting en Kunsten
pogingen om hoofdredacteur Werkman te
vervangen door een NSB’er. Om aan die druk te
ontkomen werd de Haagse redacteur Damen in
november 1943 opgevolgd door de nog sterker
pro-Duitse B. Uiterwijk Winkel, voormalig
redacteur van de Provinciale Drentsche en Asser
Courant. De nieuwe redacteur schaarde zich
vanaf zijn eerste artikel volledig achter de
uitgangspunten van de bezetter. Hij beklemtoonde
dat Europa zou sterven wanneer de
Sovjet-Unie, die “cultuurlooze steppe” vol
barbaren, de overwinning zou behalen op de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 121
nazi’s. Die schrijfstijl paste in de toon van de
Nederlandse pers die vanaf de tweede helft van
1943 werd ingezet. Naarmate er steeds minder
positief nieuws was te melden, werd de nadruk
gelegd op de veronderstelde kwalijke gevolgen
van een bevrijding door de westerse geallieerden
en hun communistische bondgenoot.22
Terwijl de frontposities van de nazi’s zienderogen
verslechterden, hield de Haagse redacteur
zich verkrampt vast aan het nationaal-socialisme.
Nog in mei 1944 stak hij de loftrompet over
Mussert bij gelegenheid van diens vijftigste
verjaardag. Op 28 augustus 1944 verscheen de
laatste bijdrage van Uiterwijk Winkel in de
Zwolsche Courant. Hij speculeerde hierin op een
toekomstige communistische revolutie in Nederland,
een schrikbeeld waarmee de nazi’s steun
probeerden te verwerven bij godvrezende Nederlanders.
23 Na Dolle Dinsdag verdween de Haagse
redacteur met stille trom.
Daarmee belandde de krant in de laatste fase
van de bezetting, waarin de ontwikkelingen
vooral gedicteerd werden door economische
schaarste. Een uitzondering daarop vormde het
vrijwillige ontslag van hoofdredacteur Werkman,
die onder de druk leek te bezwijken. Al in juni
1944 had de Sicherheitsdienst laten weten hem
persoonlijk verantwoordelijk te houden voor de
opstelling van de krant. Toen de zetterij in
september 1944 bezwaar maakte tegen plaatsing
van een NSB-advertentie bood Werkman zijn
ontslag aan. Hij werd opgevolgd door waarnemend
hoofdredacteur F.J.A. Berding.24
Het nieuwe hoofd van de vijfkoppige redactie
werd medio oktober 1944 geconfronteerd met
het nieuws dat de autoriteiten de papiertoewijzing
aan de krant voortaan halveerden. In
een poging de gehalveerde oplage zo goed
mogelijk te verspreiden, werd besloten om de ene
dag de ene helft van de abonnees van een krant te
voorzien, en de andere dag de andere helft. De
bezorgers moesten ervoor zorgen dat er in iedere
wijk dagelijks voldoende kranten werden afgeleverd.
De uitgeverij riep de abonnees op om de
krant telkens met hun buren uit te wisselen.25
Op 20 maart 1945 besloot de directie dat er
tot nader order dagelijks nog maar één editie zou
verschijnen.26 Dat waren er voorheen drie
geweest. Nog geen twee weken later, op 31 maart
1945, verscheen de krant alleen nog maar als
“noodeditie voor zakelijke mededeelingen”. Deze
krant, die uitsluitend aankondigingen bevatte van
overheidswege, familieberichten en adver-tenties –
zoals de rubriek Wie ruilt – verscheen in totaal vijf
keer tot aan de bevrijding. De noodeditie werd
opgehangen bij winkels in Zwolle en Kampen,
maar werd naar alle waarschijnlijkheid niet meer
onder de abonnees verspreid. Dit papier deed
nauwelijks nog denken aan de vooroorlogse
Zwolsche Courant.
Terugblik
Hoewel het leeuwedeel van de hoofdredacteuren
van de Nederlandse dagbladen tijdens de
bezetting werd vervangen door NSB’ers of geestverwanten,
wist de Zwolsche Courant hieraan te
ontkomen. Desondanks was de Duitse gelijkschakeling
ook bij deze krant succesvol: de
inhoud werd voor een belangrijk deel door de
nieuwe machthebbers bepaald, terwijl duidelijk
afwijzende geluiden geheel ontbraken in de
gereorganiseerde lokale pers. Hoewel de krant
onder invloed van deze reorganisatie bepaald niet
te kampen had met een daling van het aantal
abonnees, was het als propagandamedium voor
het nationaal-socialisme uiteindelijk niet succesvol.
Dat had echter meer van doen met de
afwijzende houding van de meeste lezers – zij
trokken zich van de ideologische lading van hun
dagblad weinig aan – dan met de opstelling van
redactie en directie. Zij zwichtten, weliswaar
zonder hun instemming, voor de druk van de
bezetter.
Door de propagandistische voorstelling van de
activiteiten van de nazi’s, boette de krant aan
geloofwaardigheid in. Ondanks het feit dat de
krant steeds minder datgene vertolkte wat onder
de bevolking leefde, bleven de lezers voor
plaatselijk nieuws en mededelingen van de lokale
overheid aangewezen op de Zwolsche Courant.
Na het verplicht inleveren van radiotoestellen in
het voorjaar van 1943 was het tevens het meest
aangewezen medium voor nieuws over het front.
Het was bovendien frequent en gemakkelijk
122 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
verkrijgbaar voor geïnteresseerde lezers, in
tegenstelling tot de inmiddels verschenen illegale
bladen.27
De duidelijke behoefte aan nieuws droeg bij
aan het voortbestaan van de krant die zich
gedwongen zag te voldoen aan de eisen van de
bezetter. Stopzetting van de krant werd vermoedelijk
te riskant geacht voor eigenaars en
personeel, terwijl mogelijk ook nadelige gevolgen
op zakelijk gebied meespeelden. Dit alles leidde
tot de accommodatie met de bezetter die
kenmerkend was voor een groot deel van de
bevolking. Aangezien de krant – met uitzondering
van de beide Haagse redacteuren – geen
blijk had gegeven van een uitzonderlijke pro-
Duitse opstelling, waren de consequenties voor
de Zwolsche Courant beperkt. De Commissie
voor de Perszuivering ontzette de twee directeuren
ieder drie weken, de twee hoofdredacteuren
ieder twee weken.28 Na een
verschijningsverbod van enkele maanden, rolde
de krant op 16 februari 1946 opnieuw van de
persen, ditmaal in een pluriform perslandschap.
Noten
1. Het betrof Mussen en het nationaal-socialisme in
Nederland (Zwolle 1933) en De mythe van deXXe
eeuw (Assen 1937)
2. G[emeente] A[rchief] Z[wolle],
D[ienst]A[rchief]003, doss[ier] 60, Commissaris
van Politie Zwolle, 18 september 1940 aan
S[ecretaris]-G[eneraal dept] Justitie, Den Haag
3. De jaargangen 1940 en 1941 van het Overijsselsch
Dagblad konden niet worden achterhaald
4. P[rovinciale] O[verijsselsche en] Z[wolsche]
C[ourant] 14 mei 1940, 1, Aan onze lezers
5 POZC 14 mei 1940, 1, Het verzet beëindigd; 16
mei 1940, 1, Weest sterk voor de toekomst
6. POZC 5 juni 1940, 2, Het feest der krant
7. R. Vos, Niet voor publicatie. De legale Nederlandse
pers tijdens de Duitse bezetting (Amsterdam 1988)
112-113,510
8. POZC 4 oktober 1940, 2, Wederom winkelruiten
vernield
9. POZC 6 augustus 1940, 1, Niet afwachten
10. POZC 2 oktober 1940, 3, Samenwerking in de
nieuwe orde
11. POZC 20 juli 1940, 1, Indruk der rede; 11 juli
1941, 1, Nederland present; Vos, a.w., 198-202
12. POZC 17 januari 1942, 5, Bezoek van den Koning
aan Zwolle; 7 februari 1942, 3, idem
13. GAZ, DA003, doss. 62, S-G Justitie, Den Haag 6
januari 1941 aan Autoriteiten; Procureur-
Generaal, Arnhem 6 juni 1941 aan Hoofden
plaatselijke politie
14. Vos, a.w., 307-310
15. Rijksinstituut] v[oor] Oorlogsdocumentatie],
Archief Departement voor Volksvoorlichting en
Kunsten, afdeling Perswezen, doss. 73 a-x,
gegevens POZC 24 februari 1942; Statistisch
overzicht oplage POZC [1944]; Vos, a.w., 325
16. RvO, Comm[issie] Perszuivering, doss. 119
POZC, Rapport POZC [z.j.]
17. POZC 24 februari 1943, 1, Totale concentratie der
krachten in Nederland; 30 maart 1943, 1,
Churchill’s onzekerheid
18. RvO, Comm. Perszuivering, doss. 119 POZC,
Commissie-rapport [z.j.]
19. RvO, Comm. Perszuivering, doss. 119 POZC,
Rapport M.H. Werkman, 29 augustus 1945;
Verslag H. Dikkers [augustus 1945]; Commissierapport
20. RvO, Comm. Perszuivering, doss. 119 POZC,
Verslag Dikkers
21. POZC4 mei 1943, 1, Rust en orde
22. RvO, Comm. Perszuivering, doss. 119 POZC,
Rapport Werkman; POZC 23 november 1943, 1,
Drang naar het westen; Vos, a.w., 366
23. POZC 11 mei 1944, 1, De Leider vijftig jaar; 28
augustus 1944, 1, Eerbied voor den oogst
24. RvO, Comm. Perszuivering, doss. 119 POZC,
Rapport Werkman; Commissie-rapport
25. POZC 21 oktober 1944, 1, Bericht aan onze
abonné’s
26. POZC 20 maart 1945, 1, Mededeeling
27. Zie i.v.m. illegale pers en naoorlogse
persontwikkelingen mijn werk Bewogen jaren.
Zwolle in de Tweede Wereldoorlog (Zwolle-
Kampen 1995), 284-294 resp. 344-346
28. Vos, a.w., 428-429
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 123
Een gewone jongen in Zwolle/4
Plattelanders op de markt
De Zwolse markt op vrijdagochtend bracht
vertier in de stad. Van ver uit de omtrek
kwamen marktgangers aangelopen en
aangereden, belust op koopjes in de kramen op
het Grote Kerkplein, Oude Vismarkt, Melkmarkt
of in de Luttekestraat. Uit Ittersum, Schelle en
Wezep en zelfs uit Kampen en Staphorst kwamen
de plattelanders. De boeren en boerinnen zaten in
hun hoog op de wielen rustende, en glanzend
gepoetste rijtuigen, en werden voortgetrokken
door blinkend geroskamde paarden. Achter de
portiervensters pronkten de boerenvrouwen in
diepzwarte jurken, het hoofd getooid naar streek,
afkomst en status.
Ze reden ook door de Assendorperstraat waar
ik toevallig getuige was van een op hol geslagen
paard. Het beest schrok waarschijnlijk ergens
van, kreeg de kolder en rende met verduisterde
blik voort, zich niet storend aan de boer die met
al zijn kracht aan het leidsel trok. Het gebeurde
vlak voorbij het Dominikanerklooster, waar de
straat smal toeliep. Het portier sloeg open en de
boerin – werd zij uit het voertuig geslingerd of
had zij een sprong gemaakt uit zelfbehoud? –
belandde op de kinderhoofdjes. Luid kermend
bleef ze in haar kraakheldere japon in het
straatvuil zitten tot iemand zich om haar
bekommerde en haar op de been hielp. Het
paard liep zich, over het hele lijf hevig zwetend,
klem in een steeg naast een ijzerwinkel. De boer
kwam met de schrik vrij en ook de koets
overleefde de ramp. Nadat het dier tot bedaren
was gebracht, kon de reis naar de binnenstad
worden voortgezet.
De Staphorsters hadden, zeker wat de dracht
van de vrouwen betreft, geen enkele overeenkomst
met boerinnen van elders. Ik bleef ze vol
bewondering aanstaren als ze rondgraaiden in de
“lappies” op de kraamtafels en – boerenmensen
eigen veronderstel ik – probeerden van de prijs af
te dingen. Waarom de Staphorster jongens
tijdens de markt de Staphorster deernen achternazaten
om er een te pakken te krijgen, heb ik
W. Boxma
veel later vernomen. De traditie wil dat een
Staphorster jongen een geliefde alleen kon
winnen door haar op de Zwolse markt (ook de
markt in Meppel zou zich uitstekend voor de
amoureuze achtervolging lenen) haar zwarte
stoffen boodschappenzak afhandig te maken.
Lukte het hem om na een moeizame achtervolging
op klompen, tussen de kramen door, het
meisje van zijn verlangen te grijpen en de zak
zonder al te veel tegenstribbelen in zijn bezit te
krijgen, dan zat het goed. Maar niet zelden zag je
een getrek van jewelste omdat de uitverkoren
dame hardnekkig weigerde de zak los te laten.
Het Gasthuisplein bood
tijdens marktdagen een
levendige aanblik (foto:
Gemeentearchief Zwolle,
collectie C.J.J. Schaepman).
124 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Op de Melkmarkt bij
het Rodetorenplein
werd veel vis verkocht
(foto: Gemeentearchief
Zwolle, collectie A.
Meulenbelt).
Eiermarkt
De overdekte eiermarkt naast het postkantoor
aan de Nieuwe Markt is inmiddels gesloopt.
Voor die tijd waren de lage banken door de week
(en uiteraard op zondag) opgeklapt en met een
hangslot vergrendeld, ’t Waren voor het
merendeel boerinnen die gemoedelijk naast
elkaar in de rij achter hun rieten manden
stonden. Daarin lagen, geborgen in een laagje
stro, de bruine en witte eieren. Ik ging soms met
mijn vader mee naar de eiermarkt, wanneer hij
vrij had omdat hij een week late dienst had. We
liepen dan langs alle banken en hoorden de
prijzen aan die ons werden toegeroepen. Ze
varieerden van twee-en-halve tot vier cent. Voor
een ei met dubbele dooier steeg de prijs soms tot
vijf cent. De concurrentie kon echter zo hoog
oplopen dat je er soms in slaagde vijf eieren voor
een dubbeltje te krijgen.
Als de handel was afgelopen en de laatste
eierboerin was opgestapt, klapte de marktmeester
de banken op en deed ze voor de duur van een
week weer keurig op slot. Alleen op zondagochtend
leefde de “commercie” onder de overkapping
even op. Postzegelverzamelaars groepten
er samen om hun kleine waar in alle rust te
ruilen ofte verkopen.
Journalistieke aspiraties
Kuierend over de Melkmarkt zag ik onlangs dat
het statige pand van Tijl, de uitgever van de
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant,
kortweg de Zwolse, niets van zijn pronk heeft
verloren. Als middelbare scholier met journalistieke
ambities placht ik af en toe binnen aan
het loket een stukje vrije nieuwsgaring af te
leveren. Die stukjes gingen over een schoolfeest
of over een vergadering van de speeltuinvereniging
en meer van dergelijk klein stadsgebeuren.
De beloning bedroeg een cent per
regel. Hoeveel regels je bijdrage telde en hoe
hoog de dienovereenkomstige vordering op Tijl
was, zag je pas als de betrokken krant door de
bus was gevallen. Niet zelden had een redacteur
of zetterij-chef een stuk van je bijdrage afgeknipt,
omdat het te lang was voor de beschikbare
ruimte.
Thuis lazen we de Zwolse en Het Volk. Ik gaf
de voorkeur aan Het Volk, vooral vanwege de
avonturen van Bulletje en Bonestaak en later
vanwege de onverschrokken stripfiguur inspecteur
Ward van Scotland Yard. Zogezegd kapot
gelezen werd het gratis verspreide Zwolsch
Nieuws en Advertentie Blad, dat als ondertitel Ten
Heuvel ’s Courant droeg. In de wandeling ging het
krantje door voor De Bult. Of De Bult als
synoniem gold voor Ten Heuvel weet ik niet. ’t
Lijkt me niet dat een fysieke afwijking van
iemand, die nauw bij de krant betrokken was,
aanleiding heeft gegeven tot de typische bijnaam
onder het Zwolse publiek. Gelezen werd De Bult
zeer zeker; het blad stond vol advertenties en
plaatselijke nieuwtjes.
Zaterdagavondmarkt
De Melkmarkt maakt mij droef te moede. Waar
zijn de toen zo opmerkelijke marktkooplieden
gebleven die ’s zaterdagsavonds, kou en regen
trotserend, hun waren aanprezen? Van
sommigen laat zich de reden van hun
afwezigheid niet moeilijk raden. Zoals van het
joodje, met zijn schamele vrouw en kindertjes,
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 125
die achter een handkar barstens vol met
speelgoedjes, huishoudelijke spulletjes, flesjes
met geurtjes en god-weet-wat-meer, alles door
elkaar opgehoopt, onophoudelijk riep: “Alles
voor een dubbeltje, zoek maar uit, alles voor één
dubbeltje, mensen!” Ertussendoor maakte hij
grapjes in een taaltje dat Italiaans moest
voorstellen: “Bij Hitlerio en Mussolinio is alles
veel duurderio, bij mij kost alles een dubbeltio!”.
Zijn standwerk onderbrak hij met een solo op
een blikken fluit die hij ergens uit de stapel op
zijn handkar vandaan grabbelde. Na enkele
onbetekenende tonen wierp hij het instrument
terug op de kar. Daar bleef het liggen tot een
kind het oppakte en er, na pa’s gulle offer van
een dubbeltje, gelukkig blazend mee naar huis
ging. Helaas, na de oorlog heb ik ze niet
weergezien. Een karakteristiek stukje Zwolse
zaterdagavondmarktsfeer is met hen heengegaan.
In mijn gedachten zijn ze altijd gebleven.
Datzelfde geldt voor de twee joodse broers die
elke zaterdagavond wat nieuws wisten te bieden.
De ene keer een poetsmiddel tegen roest, een
andere keer levende mannetjeskuikens of spul
om fietsbanden te repareren. En dan de
marktkoopman die, beschermd door een wijdse
parasol, onder een onstuitbare woordenvloed
scheermesjes aan de man trachtte te brengen.
Omdat hij de passanten rechtstreeks toesprak
werden boeren, burgers en buitenlui gedwongen
te blijven staan en hem aan te horen. Om
daadwerkelijk te tonen hoe vlot en veilig het
moderne gilette-apparaat iemand van zijn baard
kon verlossen, pakte hij mij, die argeloos toekeek
en nog lang niet aan scheren toe was, tot mijn
schrik bij mijn schouder. Voor ik het besefte had
hij het wonderapparaat over een van mijn
wangen gestreken. Tot plezier van de omstanders
natuurlijk. De oogst schijnt heel mannelijk te zijn
uitgevallen. “D’r kwamp ’n eleboel euf aof’, zei
vriend Maarten die naast me stond.
Met potlood, gum en liniaal
Herinneringen liggen er te over op de Bagijnesingel,
die vroeger gedomineerd werd door de
Rijks Hogere Burgerschool. Het perk met
rododendrons en ander struikgewas is er niet
meer. Een kil pleintje van witte steentjes laat de
gevel nu in zijn volle omvang zien. Het piepende
zwart-ijzeren hek, dat toegang bood tot de
naastgelegen fietsenstalling, schijnt de tijd te
hebben overleefd.
Gewapend met potlood, gum en liniaal, zoals
was voorgeschreven, begaf ik mij – was het in
1937? – hiernaar toe om toelatingsexamen te
doen. Het resultaat stond mij toe mijn “studie”
op de HBS – de R werd gewoonlijk weggelaten –
te beginnen. Ik realiseer mij dat ik een bevoorrecht
kind was.
Met een meisje uit de zevende klas van de
Willingschool waren we de enige leerlingen die
naar de HBS mochten. De meeste jongens waren
voorbestemd voor de ambachtschool, enkelen
gingen naar de MULO. Voor veel meisjes was de
huishoudschool weggelegd. Als de armoede thuis
ze tenminste niet dwong om na de zesde klas een
“dienstje” als daghitje of werkster aan te nemen.
Op hun twaalfde of dertiende jaar waren ze soms
zo klein dat ze in de keuken een stoof onder de
voeten nodig hadden om behoorlijk aardappelen
te schillen. Ze sloofden zich voor hooguit een
rijksdaalder een weeklang uit; en daarvoor
moesten ze ook zaterdags, en niet zelden op
zondag, op komen draven.
En toch lagen deze baantjes niet voor het
oprapen. Op een advertentie in de Zwolse of in
Het gebouw van de
Rijks Hogere Burger
School aan de Bagijnesingel.
126 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Bult reageerden wel tien meisjes en soms zelfs
meer. Geduldig wachtten ze op de stoep tot hun
naam voor een “sollicitatiegesprek” werd afgeroepen.
Ze gingen eerst uiteen als mevrouw
bekend had gemaakt op wie de keus was gevallen.
Jammer voor de gezinnen waartoe de meisjes
behoorden die niet voor de betrekking in
aanmerking waren gekomen. De riks was juist zo
bitterhard nodig om de hoofden boven water te
houden. Gelukkig was het kind pas als het tegen
Kinderen die in deze
statige huizen aan de
Veerallee woonden, gingen
samen met kinderen
uit Assendorp naar
de HBS.
een redelijk verdienende vrijer was opgelopen.
Dat kleingrut haar placht na te roepen: “Mientje
(of hoe ze anders heten mocht) ef verkering met
’n solte ering” nam ze graag voor lief.
Met een HBS-diploma kon je wat worden!
Een functie op kantoor, een opleiding volgen bij
een grote onderneming of studeren aan een
universiteit of hogeschool of – wat mijn droom
was – journalist worden.
Bij een bezoek aan mijn oude school enkele
jaren geleden, duwde ik niet zonder sentimentaliteit
de stabiele deur open. Vijftig jaren nadat
ik voor het laatst door die deur ging, mag het mij
toch niet verbazen dat het binnen onherkenbaar
is. Waar zijn de amfitheaters van het natuurkunde-,
scheikunde- en natuurlijke historielokaal?
Waar is de lerarenkamer, waar je met
knikkende knieën binnentrad om het overgangsrapport
en later het eindrapport met diploma in
ontvangst te nemen? En waar is de deur van de
directeurskamer, waar elke ochtend de Baas
stond om je tot kalmte te manen of briefjes van
ouders in ontvangst te nemen?
De HBS bezoeken betekende wennen aan een
heel andere sfeer dan die je op de lagere school
gewend was. Het onderwijzend personeel sprak
je niet aan met “meester” maar met “meneer”.
Omgekeerd werd je zelf met je achternaam
aangesproken. Voor elk vak verscheen een andere
leraar of lerares. Je leerde niet meer, je
“studeerde”. De toeloop was groot. Vanwege het
aantal leerlingen – ik spreek van 1937 – was het
noodzakelijk gebleken drie eerste klassen in te
stellen, klas la, lb en lc genoemd.
Er waren natuurlijk meer kinderen uit
Assendorp, maar de meesten kwamen uit andere,
voor ons gevoel betere, wijken van de stad en dus
uit andere milieus. Uit de Veerallee-buurt
bijvoorbeeld. Dat zei overigens niets over onze
onderlinge verhouding. We gingen tijdens de
schooluren heel amicaal met elkaar om. Na
schooltijd ging iedereen naar de wijk waar hij of
zij woonde. Achteraf bezien is het eigenlijk
onbegrijpelijk dat je, een uitzondering daargelaten,
in de vrije tijd niet met “die van de
Veerallee” omging. Wat scheidde ons van elkaar?
Was het vanwege de straten die koninklijke
namen droegen? Was het omdat de huizen met
hun bordessen en portieken iets uitstraalden wat
wij in Assendorp niet hadden? Pas veel later
kwam ik er achter, dat in de Veeralleebuurt ook
huizen voor “de gewone stand” stonden en dat
het “ik woon in de Veerallee” meestal pronken
met andermans woningen was geweest. In elk
geval dacht ik toen nog dat de scholieren van
“het andere milieu” anders leefden dan wij. Ik
kon me niet voorstellen dat ze voet-, hand- of
korfbalden. Ze tennisten natuurlijk of hockeyden
en het lag voor de hand dat ze bij de padvinderij
waren, ’s Winters reden ze schaats op de dure
baan van de Ijsclub. Wij deden dat op de
Volksijsbaan.
Opvallend was dat ze in ondeugendheid niet
voor de Assendorpers onderdeden. Ze overtroffen
ons daarin zelfs. Ik herinner mij de
advokatenzoon, die het lef had de geschiedenisZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 127
leraar op diens vraag naar de bestuursindeling
van Friesland – elf steden en dertig grietenijen – te
antwoorden met “elf steden en dertig nijende
grieten”. Nu verbaast bijna niemand zich daar
meer over, maar in de jaren dertig was zo’n
uitlating hoogst ongepast. Het jong slikte zijn
vrijpostige zienswijze zo gauw weer in, dat alleen
de docent en de leerlingen in de voorste banken
de verbale brutaliteit konden horen. Zij zwegen
van verrassing, ontsteltenis en onbegrip tegelijk.
In die kring kwam je ook de meesters in de
spiekkunst tegen. De zoon van een ingenieur
verscheen bijvoorbeeld voor een repetitie met
een vernuftig spieksysteem. Ik denk dat hij meer
tijd heeft besteed aan het verzinnen en uitvoeren
van de methode, dan voor het instampen van de
gevraagde leerstof nodig was geweest. De
constructie, die hij voor de aanvang van de lessen
zelfvoldaan demonstreerde, was gesitueerd onder
het boord van zijn shirt, ter hoogte van de
adamsappel. De tekst was aangebracht op een
strook papier die van onder het boord uitgerold
kon worden. Had hij van het gegeven kennis
genomen (hetgeen wel enige inspanning vergde)
dan zorgde een elastiekje ervoor dat de strook
vliegensvlug onder het boord terugrolde. Het
systeem functioneerde prima, totdat de leraar op
de zegevierend rondblikkende uitvinder toestapte.
Deze zag zich genoodzaakt de strook al te
haastig in de uitgangspositie terug te brengen.
Helaas, juist op dat beslissende moment liet het
elastiekje het afweten! Een droevig verfrommeld
vodje papier, met daarop kostbare kennis, bleef
vanaf de adamsappel languit over de knoopjes
van het shirt hangen. Het toegekende cijfer laat
zich raden. Het zal wel een “paal”, een één
geworden zijn.
De Sik, Sam, Sijmen en ’t Heufd
Traditioneel duidden leerlingen op middelbare
scholen elkaar en docenten aan met een bijnaam.
Of moet ik van een spotnaam spreken. Ook op
de Zwolse HBS was dat vanzelfsprekend het
geval. Daar had je de kleine driftige, tot orde
onmachtige joodse leraar die wiskunde gaf en als
de Sik bekend stond. Geen originele benaming
overigens, want de man had een sikje. Jarenlang
leraarschap op een en dezelfde school betekende
dat hij onder de pupillen voor de. Sik doorging.
Hij had zich daar spontaan bij neergelegd.
Sterker nog, hij liet niet na zo nu en dan zelfspot
te bedrijven door grijnzend, demonstratief aan
zijn sikje te trekken, in de stille hoop daarmee bij
het leergierig gespuis in een goed blaadje te
raken.
Een andere manier van de Sik om in de klas
sympathie te verwerven was het vertellen van een
mop tijdens stress-situaties. Een typisch joodse
mop natuurlijk. Eén weet ik nog na te vertellen.
Moos vroeg aan zijn oom Sam: “Oom Sam, waar
hangt uw geweer?” Waarop oom Sam verbaasd
vroeg: “Geweer? Ik heb geen geweer. Waarom
vraag je dat?” Waarop Moos in alle onschuld
antwoordde: “Nou, papa zei laatst dat u zo’n
geweldige bok hebt geschoten.”
De Sik’s glinsteroogjes dwaalden over de
koppen van de hope des vaderlands in de
schoolbanken, wachtend op een reactie die een
moppenverteller doorgaans te beurt valt. Maar
zie, de hele klas zweeg en deed alsof ze de clou
niet had begrepen. Vertelde hij bij een volgende
gelegenheid weer een van zijn witzen, dan kon
het gebeuren dat een langdurig, overdreven en
honend gelach zijn beloning was. Dat bracht de
Sik van zijn stuk. Hij verloor zijn zelfbeheersing,
vatte zijn zakhorloge, dat hij voor het begin van
de les op de lessenaar placht te leggen, bij het
uiteinde van de ketting en reageerde zijn
ongenoegen onbesuisd af op het uurwerk door
het na een zwaai in de ruimte met een klap op
het tafeltje neer te laten komen. Nauwelijks was
de dreun op het houtwerk verstild of hij nam
vliegensvlug het horloge weer op en drukte het
aan een van zijn oren om te luisteren of het nog
liep.
Was bij de Sik de bijnaam overduidelijk verklaarbaar,
bij andere leraren konden er
eigenaardigheden, spraak, houding of afkomst
aan ten grondslag liggen. Zo had je een Sam, een
Sijmen en ’t Heufd. Mij is nooit duidelijk
geworden hoe de lerares in natuurlijke historie –
wij spraken gemakshalve van “natte his”, tegenwoordig
moet het biologie heten – aan het
kenmerk De Bezem kwam. De Bezem was een
128 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Twee van de leraren
van de HBS; links de
heer Krijgsman en
rechts de heer Dallinga
(foto’s: W. Boxma).
grijsharig, tenger vrouwtje op jaren dat ons,
terwijl achter haar rug een aan ijzerdraadjes
opgebouwd skelet bungelde, inwijdde in de flora
en andere boeiende biologische wetenswaardigheden.
Ze bracht wel de bevruchting van
planten en bomen ter sprake en wees op de bijen
die daarin hun nuttige bijdrage leverden. Maar
hoe dat bij mensen in het werk ging, legde ze niet
uit. Ook vragen daarover ontweek ze. De Bezem
was van een generatie die dat mysterie te moeilijk
voor jongeren vond.
Eens liet ze mij voor de klas komen, duwde
me een schedel met klappende onderkaak in de
hand en vroeg me de verschillende zorgvuldig
aan elkaar gelijmde delen aan te wijzen en te
benoemen. Wandbeen, rotsbeen en zo meer,
men kent dat wel. Even was ik beduusd zo
plotseling een toch beduidend lichaamsdeel van
een gestorven mens tussen mijn twee handen
geklemd te zien. ’t Was puur menselijk materiaal
en niet vervaardigd van kunststof. De Bezem
bespeurde klaarblijkelijk de spanning die leven
en dood in mijn handen had opgeroepen en
stelde me ogenblikkelijk gerust. “Je bent er toch
niet bang voor, hoop ik”, zei ze. “’t Leeft niet
meer, hoor!”
Oorlog in de Hortensiastraat
Mijn wandelingen door Zwolle zijn ondenkbaar
zonder de Hortensiastraat aan te doen en voor
het pand op nummer 56 de jeugdjaren terug te
roepen. Toen we er eind jaren dertig naar toe
verhuisden, kon ik niet vermoeden dat er vanuit
dit huis een deel van mijn leven ingrijpend zou
worden bepaald. Door het venster aan de
straatzijde heb ik in mei 1940 een peloton Duitse
militairen de straat zingend zien inkomen. In
april 1945 zag ik door datzelfde raam twee
Canadese soldaten, één met een stengun
behoedzaam langs de tuinhekjes lopend, en de
ander op een motorfiets, de bezetting beëindigen.
Aan de ouderlijke woning, die ik in 1946
voorgoed verliet, is uiterlijk niets veranderd. De
hele oorlog prijkte op het groene klapdeurtje in
het tuinhek een door mij met geduld en
toewijding geschilderd getal: 56. Dit was in groot
formaat aangebracht, omdat het huis in het
pikkedonker ook zonder het zwakke licht van de
knijpkat gemakkelijk terug te vinden moest zijn.
De cijfers zijn overgeschilderd, want de lichtjes
branden weer in de Hortensiastraat.
Vrees dat we bij de in 1939 uitgebroken
Tweede Wereldoorlog betrokken zouden raken
heerste alom, maar werd ook steeds weer
weggedrongen. Op een zondagochtend – ’t zal
eind 1939 of begin 1940 zijn geweest – nam vader
mij mee naar de film Op Hoop Van Zegen. De
film, met de bejaarde actrice Esther de Boert-Van
Rijk als Kniertje ging uit van het Instituut voor
Arbeidersontwikkeling en werd in bioscoop De
Kroon in de Diezerstraat vertoond. Terwijl op
het witte doek de vissersboot in de woeste baren
onder het gefluit van de ontembare storm ten
onder ging, gonsde een gerucht door de zaal. Het
ontstond in de achterste rij en plantte zich
fluisterend voort tot het nieuws ook vader en mij
bereikte. De Duitsers, zo luidde het, trokken aan
de grens bij Glanerbrug of daaromtrent troepen
samen. Het kon niet anders of een aanval op ons
neutraal gehouden landje zou in de komende
uren losbarsten. Van Polygoonbeelden uit Spanje
en Mantsjoerije wisten we wat ons te wachten
stond. Enkele bezoekers verlieten nog tijdens de
filmvoorstelling onopvallend de zaal. De
zittenblijvers volgden met gemengde gevoelens
de afloop van het vissersdrama en gingen
zwijgend naar buiten.
Op de zonovergoten tiende mei van 1940
volgde de bevestiging van de onheilstijdingen
zoals er zoveel in omloop waren geweest. Heel
vroeg in de ochtend stond moeder aan mijn bed.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 129
“De Duitsers zijn binnengevallen”, zei ze gehaast,
“sta maar gauw op”. Ik kleedde mij snel aan en
voegde me bij de in de straat bijeengegroepte
nerveuze buurtbewoners. Vijftien was ik, maar ik
kon hun ongerustheid en speculaties delen.
Vader vertrok naar het station om alles wat de
vijand maar enigszins zou kunnen gebruiken
volgens opdracht onbruikbaar te maken. Hij had
er zijn keurige uniform voor aangetrokken en de
tevoren uitgereikte bus met gasmasker voor om
de nek gehangen.
Ikzelf waagde mij naar de spoorwegovergang
nabij de ambachtschool aan het eind van onze
straat, om te zien hoe seinhuiswachters en
wegwerkers, ongetwijfeld met pijn in het hart,
spoorstaven en bielzen van elkander schroefden
en met een moker het blokstelsel in de post aan
diggelen poogden te slaan. Toen dat niet naar
voldoening lukken wilde, legden ze de sleutels op
de rails en ramden er net zo lang op tot ze,
verworden tot een onherkenbaar hoopje schroot,
in de naastgelegen berm werden gegooid.
Voorin de straat begon iemand de ruiten van
zijn woning met repen papier te beplakken. Deze
uit nood geboren activiteit werd onverwijld door
alle bewoners nagevolgd. Mocht het tot schieten
komen, dan zouden onze dure vensterruiten in
elk geval niet door trillingen en lucht-verplaatsingen
kapot gaan. En was dat onverhoopt
toch het geval, wel dan zouden de scherven mooi
aan elkaar geplakt blijven. De Hortensiastraat, en
ook andere straten, kregen door al die door
papierstroken in ruitjes verdeelde vensters, een
typisch Hollandse aanblik, ’t Was overigens
zinloos, want er werden geen granaten afgevuurd
en geen bommen op de stad geworpen.
Eerst in de namiddag drong het ratelen van
een machinegeweer of soortgelijk wapentuig tot
ons door. ’t Kwam waarschijnlijk uit het
mitrailleursnest aan de dijk langs het Almeloos
kanaal. Meermalen was ik daar langs gekomen en
had met de soldaten een praatje gemaakt. Het
bedreigende geluid duurde kort. Een uur of wat
later fietste een jongen van mijn lagere school
voorbij. Hij droeg aan zijn schouder een
vervaarlijke karabijn waarvan de kolf over de
straatstenen sleepte. Gevonden en geen militair
erbij aangetroffen, denk ik. Niet lang daarna
fietsten twee Nederlandse militairen amechtig
langs ons heen, ongewapend.
Het werd stil in de Hortensiastraat. Allengs
ging iedereen naar binnen om de toestand en de
gevolgen te bespreken of om naar de radio te
luisteren die tussen populaire grammofoonmuziek
door legerberichten doorgaf.
Het leek vader verstandig het voorbeeld van
onze rode buurman te volgen en in de achtertuin
zijn socialistische lectuur te verbranden. Het rode
zangbundeltje en een boekje over concentratiekamp
Oranienburg gingen met nog wat van
die zaakjes in vlammen op. De rook van ons
vuurtje was niet de enige die uit de achtertuintjes
van onze rij woningen omhoog steeg.
Laat in de middag – of was het pas de
volgende dag? – hoorden we de Duitsers, de
nazi’s, de vijanden onze straat in komen. Dicht
tegen elkaar marcheerden ze. Als een van de
voorsten uit de pas zou gaan lopen, zou de hele
troep languit over de straat vallen, dacht ik. Ze
leken haast onwezenlijk in hun van ons leger
afwijkende uniformen, de benen in zware
laarzen, de helm tot over de oren. Heel anders
dan onze jongens in hun puttees en kissies en
hoge boorden, marcheerden ze in snelle pas door
onze straat onder het zingen van liederen die we
nog lang zouden moeten blijven aanhoren: “Wir
fahren gegen England” en “Erica.” Het gelijktijdig
dreunen van de ijzers onder hun laarzen op
het asfalt was voorbij voor we er erg in hadden.
Zij gingen waarschijnlijk meteen door naar
Engeland en hadden dus haast. Ik vroeg me af
wat ze van onze afgeplakte ruiten hebben
gedacht.
Terug naar school
Vijf dagen van spanning en onzekerheid vulden
de tijd tussen de tiende en vijftiende mei. In de
straatlantaarns werden de gaskousjes gedoofd en
niet meer tot ontbranding gebracht. De radio
drong aan op het weren van lichtschijnsel naar
buiten. Gedwee begonnen de bewoners hun
ramen te verduisteren. Sommigen hadden het
zwarte verduisteringspapier er al voor in huis
gehaald. Een buurtbewoner passeerde ons en
130 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De goederenloods van
het Zwolse station werd
ernstig beschadigd op 13
mei 1940.
vertelde dat hij na veel hindernissen en met
levensgevaar er in was geslaagd van Groningen
naar Zwolle terug te keren. Tot zijn verbazing
had hij gezien dat Zwolle niet in brand stond.
Dat praatje had in het noorden de ronde gedaan.
De twee dochters van onze roder-dan-rode
buurman waagden zich naar de binnenstad. Daar
waren meer Duitse militairen aangekomen en de
meisjes hadden niet nagelaten om hen heen te
tot onze grote opluchting uiteraard. Deels te
voet, deels liftend, maar ongedeerd, had hij
Zwolle weten te bereiken. Op zijn vlucht uit
Rotterdam had hij meermalen voor neerkomend
onheil in portieken moeten schuilen. Wel was hij
zijn eigendommen kwijt, wie zou daarover
malen?
Vader hervatte zijn arbeid op het gehavende
stationsemplacement. Naast de spoorbrug over
fladderen, zo werd door getuigen verteld. Er
waren zulke knappe jongens bij, vertelden ze…
Rustig slapen deden we nog niet. Mijn ouders
maakten zich zorgen om mijn broer die in
Rotterdam woonde en werkte. Was via de radio
niet gezegd dat die stad gebombardeerd was en in
lichterlaaie stond? Als de jongen het maar
overleefd had!
Na de overgave aan de Duitsers hernam zich
langzamerhand het leven van alledag. Onze
soldaten, voor zover ze niet krijgsgevangen
gemaakt waren, keerden terug naar huis. Als
helden. In groepen kwamen ze over de IJssel, met
de veerpont die in de rivier was teruggebracht
omdat de verkeersbrug was opgeblazen en op de
bodem rustte. Aan deze kant van het water
vingen hulpvaardige padvinders de vermoeide
jongens op en ontlastten ze van hun ransels en
koffertjes. Mijn broer stond opeens voor de deur,
het Almeloos Kanaal ontdekte hij ons
motorjachtje dat hij een dag voor het uitbreken
van de oorlag had verkocht. Het bootje had alle
trots verloren. Het was al op de eerste oorlogsdag
door onze soldaten kapot geschoten, omdat ze
vreesden dat de vijand er gebruik van zou maken
om over te varen.
Ik ging terug naar de HBS omdat de lessen
werden hervat. In de klas verscheen een meisje in
een Jeugdstormpakje, een teken aan de wand.
Een uit Duitsland gevlucht bejaard joods echtpaar,
dat schuin tegenover ons een gehuurde
kamer bewoonde, durfde tegen het schemeren,
weer gearmd een wandelingetje te maken.
Als jongen van vijftien kon ik onmogelijk
vermoeden wat ons de daaropvolgende vijfjaren
zou overkomen.
(EINDE).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 131
Zwolle als centrum voor boekproduktie’
Inleiding
De stad Zwolle was in de tweede helft van
de vijftiende eeuw een belangrijk economisch,
godsdienstig en cultureel centrum.
Haar centrale ligging ten opzichte van zowel de
noordelijke gebieden (Groningen, Friesland en
Drenthe) als het oostelijke achterland hebben
de loop van de vijftiende eeuw tot de belangrijkste
stad van de IJsselvallei, met een uitstraling tot ver
daarbuiten. Was oorspronkelijk Deventer, als ontstaansplaats,
het centrum van de laatmiddeleeuwse
hervormingsbeweging de Moderne Devotie, al
gauw nam Zwolle deze positie over. Ook de bloei
van de befaamde stadsschool van Johannes Cele,
Lydia Wierda
hierin zeker een rol gespeeld. Ook de afnemende
betekenis van de andere IJsselsteden, Deventer en
Zutphen, had een gunstige invloed op de ontwikkeling
van