Categorie

Overig

Zwolse Historisch Tijdschrift 1993, Aflevering 3

Door 1993, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

.’ ••f S
SA’
X..
W01S
Historisch
,y. ‘y.
1
G 1 9 9 3 NUMMER 3 P R I J S
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle vroeger en nu
D. Hogenkamp
Staande achter de Noorderkerk kijken we op
deze omstreeks 1965 vervaardigde foto naar
de Assiesstraat. Helemaal rechts is de gevangenis
te zien. Het grote gebouw in het midden van
het beeld is de voormalige gemeentelijke bewaar-,
brei- en naaischool. Deze in 1886 geopende instelling
was een opvolger van de school van de stadsarmeninrichting.
De school werd bezocht door
kinderen ‘van den stand der armen’ en was
bedoeld om hen door arbeid en onderwijs ‘op te
beuren’. Soms diende het door stadsarchitect J.L.
van Essen ontworpen pand voor andere doeleinden.
Zo waren er in de Eerste Wereldoorlog vluchtelingen
uit Noord-Frankrijk gehuisvest.
De bewaarschool verdween per 1 januari 1935.
Vanwege de slechte financiële situatie van de
gemeente werd het openbaar kleuteronderwijs op
die dag opgeheven. Acht leerkrachten van de
school aan het Assiesplein kregen ontslag. De
naaischool bleef echter bestaan, zodat dochters uit
arbeidersgezinnen de gelegenheid kregen ‘om zich
te bekwamen voor de taak waarvoor het meisje
zich later in het huishouden gesteld ziet’. Jarenlang
was mej. M. Smit er hoofd. Onder haar leiding
hebben duizenden Zwolse meisjes hun kennis
van ‘naald en draad’ verkregen. Door veranderingen
op onderwijsgebied verliep de naaischool,
die op 1 augustus 1954 ophield te bestaan. Het
gebouw bood daarna nog onderdak aan andere
vormen van onderwijs, maar voldeed al snel niet
meer. In verband met sanering en de aanleg van
het Noorder-eiland werd het pand in 1974 afgebroken.
Vandaar de open plek. Op de achtergrond
is de aanbouw te zien aan de vroegere Ambachtsschool,
nu gebouw Flevo.
Boven: De gemeentelijke bewaar-, brei- en naaischool
omstreeks 1965.
Onder: De huidige situatie op dezelfde plaats,
(foto’s: D. Hogenkamp).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
In dit nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift
gaat veel aandacht uit naar prominente
personen. J.C. Streng behandelt de Vrolijke
Zangnijmf, een gelegenheidsgedicht van de amateur-
poëet Gerrit van der Horst. Hij schreef dit
werk ter gelegenheid van de verkiezing van Bernard
Huete tot Zwols magistraat in het begin van
de achttiende eeuw. Deze medicus had zich in het
stadsbestuur ingekocht, maar dat weerhield Van
der Horst er niet van zijn uitverkiezing in bloemrijke
taal te verheerlijken. De daarbij zonder enige
schroom gebruikte verwijzingen naar de klassieke
oudheid zijn typerend voor deze tijd.
Ook in de negentiende eeuw was ronkende taal
een geliefd medium om het doen en laten van
hoogwaardigheidsbekleders te beschrijven. De
plaatselijke krant besteedde uiteraard veel aandacht
aan het bezoek dat koning Willem III in
1862 aan de stad bracht. Het artikel van G. van der
Horst – geen familie van de dichter – maakt duidelijk
dat daarbij hoogdravende taal allerminst
werd geschuwd.
In twee artikelen over de bewoningsgeschiedenis
van luisterrijke panden komen andere vooraanstaande
lieden aan bod. J. Erdtsieck beschrijft
de historie van Kamperstraat 10, dat aanvankelijk
dienst deed als statig woonhuis. Tegenwoordig is
het kerkelijk bureau van de Hervormde Gemeente
erin gevestigd. Dit pand is gelukkig nog altijd te
bewonderen. Dat is niet het geval bij de buitenplaats
IJsselvliet, die aan de IJsseldijk in de buurt
van de Katerveersluizen lag. W.A. Huijsmans gaat
in op de geschedenis van dit pand, dat om onduidelijke
redenen in 1869 werd gesloopt.
H. Verwey-Jonker haalt herinneringen op aan
haar jeugd in Zwolle. Sfeervol weet zij de stad van
haar kinderjaren te beschrijven.En dat er in de
loop der tijd veel verandert, laat D. Hogenkamp
wederom zien.
Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp
Gerrit van der Horsts ‘Vrolijke zangnijmf J.C. Streng
Koninklijk bezoek: Willem III in Zwolle Gert van der Horst
De bewoningsgeschiedenis van Kamperstraat 10 J. Erdtsieck
IJsselvliet, een verdwenen buitenplaats Wim Huijsmans
Een jeugd in Zwolle Hilda Verwey-Jonker
Schilderijen van het POM gaan naar Japan, de dichter-predikant
Johannes Vollenhove Lydie van Dijk
Literatuur
Agenda
Auteurs
70
72
76
81
99
101
102
103
Omslag: Het Katerveer naar een tekening van Co Bremer, 1923 (fragment).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Gerrit van der Horsts ‘Vrolijke zangnijmf’
J.C. Streng
Titelpagina van het
enige gepubliceerde
werk van Van der
Horst: Overijssels oog,
of Zwol verheerlijckt.
Gelegenheidsgedichten zijn geen geliefd
leesvoer. Ze irriteren de tegenwoordige
lezer door de vaak onbeschaamde hielenlikkerij,
de talloze clichés en de matige poëtische
kwaliteiten. Voor een historicus valt er echter veel
interessants uit te halen. Vooral in de voor bruiloften
en begrafenissen geschreven poëzie komt
immers duidelijk tot uitdrukking wat mensen in
het verleden van belang achtten en wat ze de
moeite waard vonden eindeloos te herhalen. Het
is dan ook waardevol zo’n ontboezeming nader te
bekijken, zeker als de moed niet bij voorbaat ontnomen
wordt door de lengte van het werk en het
een niet al te alledaags onderwerp behandelt. De
Vrolijke Zangnijmf, dat de Zwolse poëet Gerrit van
der Horst schreef naar aanleiding van de verkiezing
van Bernard Huete tot Zwols magistraat, voldoet
aan beide uitgangspunten. Het gaat hierbij
om een tot nog toe onbekend en wel haast zeker
alleen in handschrift bewaard gebleven gedicht.1
De dichter
Gerrit van der Horst was het vijfde kind uit een
gezin van zes kinderen. Hij werd op 14 februari
1693 te Zwolle gedoopt. Zijn vader, Peter van der
Horst, was afkomstig uit Elburg en had in 1684 het
Zwolse burgerrecht verkregen. In hetzelfde jaar
huwde hij Aleida van Lettelen. Peter onderhield
zijn gezin als chirurgijn. Tussen 1702 en 1706
bezocht Gerrit de Latijnse school in Zwolle, waar
hij een niet onverdienstelijk leerling was. Als beloning
voor zijn resultaten ontving hij driemaal een
boek. Gerrit deed belijdenis in september 1712 en
woonde toen aan de Korenmarkt.2 In 1716 werd hij
leraar aan de Zwolse Latijnse school.
Omstreeks deze tijd begon hij met zijn bescheiden
poëtische activiteiten. Vier jaar later
debuteerde hij met zijn zwanezang, want zijn lange
gedicht op Zwolle, Overijssels oog, of Zwol verheerlijkt,
en schetswijze beschout, in zijn aiouden en
tegenwoordigen stand: beschreven in Nederduits
heldendigt, was tevens zijn laatste. Dit ene gedicht,
leverde hem toch een plaats op in het Nieuw
Nederlands Biografisch Woordenboek (deel 8, 850),
waar overigens de lange titel van het gedicht de
helft van de tekst inneemt. Op 26 september 1723
vertrok hij naar Den Haag, waarmee hij uit de
Zwolse geschiedenis verdween.3
Van der Horst was geen groot poëet, en zijn
ongelukkige manier van uitdrukken is soms onbedoeld
humoristisch. Want wat te denken van in de
Vrolijke Zangnijmf Voorkomende termen als een
ZWOL YËï(HEERLYKT
En Schets-wyze befcKout, in zyn Al-
.,,;•/&’•.•• ouden en tegenwoordigen fta.nd:
‘”• •”: Befchreveii in Nederduits Heldendigt.
D O O R :
G E R R I T V A N P E R ; H . Ö R S T . ; l
ByB, HAK VOORD, Boekverkoper, aan de Koorn-Markr,
Anno 1710. • .’ .
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 73
‘wapperende zee’, ’tuimelende baren’ en ‘waglend
leven’? Heeft hij ingezien dat het hem aan dichterlijk
talent ontbrak en is het daarom bij het ene
gedrukte werk gebleven? Onmogelijk is het niet,
want in het voorwoord van het Overijssels oog
klaagde hij dat het hem in Zwolle aan deskundige
leiding ontbrak en bood hij de lezer bij voorbaat
zijn excuses aan voor eventuele fouten. Blijkbaar
heeft hij die leiding elders evenmin gevonden.
De gebroeders Huete
De in de Vrolijke Zangnijmf genoemde broers Bernard
en Theodorus Huete behoorden tot de Zwolse
regenten. Theodorus was doctor in de rechten,
advocaat, advocaat-fiscaal van de provincie en
tussen 1675-1677 en 1705-1712 magistraat van Zwolle.
Bernard was doctor in de medicijnen, fungeerde
tussen 1690 en 1712 als stadsmedicus, was
meensman en werd in 1718 tot magistraat gekozen.
Drie jaar na deze verkiezing overleed hij. Bernard
maakte door het verstrekken van een kapitaal op
gunstige voorwaarden, de bouw van het grote
Schnitger-orgel in de Michaëlskerk mogelijk,
Theodorus mocht in de eer delen.4 Kam twijfelde
nog of Bernard Huete zich met dit royale gebaar in
de magistraat inkocht, voor tijdgenoten was dat
duidelijk. De regent Arnoldus Gelderman noteerde
dat de toegang van Bernard tot de magistraat
één van de voorwaarden van de financiering was.5
Dat er in die tijd enige penningen werden neergeteld
om een ambt te verwerven was vrij normaal,
maar dat dat geld zo goed werd besteed als in dit
geval is zéér zeldzaam.
Christelijk en klassiek
Tot de standaardopleiding van achttiende-eeuwse
regenten behoorde het doorlopen van de Latijnse
school. Zij waren behalve vertrouwd met de Bijbel
dan ook goed thuis in de klassieke oudheid en het
humanisme. Het was daarom heel gangbaar dat in
de literatuur christelijke en klassieke elementen
naast elkaar werden gebruikt. Pas op het eind van
de achttiende eeuw ontstond tegen dit gebruik
Links: Het Schnitgerorgel
in de Grote Kerk.
Onder: Met de Korenmarkt
werd – gezien
vanaf de Grote Markt –
het eerste gedeelte van
de Melkmarkt aangeduid.
Gerrit van der
Horst woonde in het
huis dat stond op de
plek waar nu de zijingang
van De Harmonie
is.
verzet; onder andere door Rhijnvis Feith die alle
heidense elementen uit de poëzie wenste te bannen.
Gerrit van der Horst combineerde in de Vrolijke
zangnijmf nog onbekommerd christelijke en
klassieke elementen. Voor de gefêteerden en de
74 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Negentiende-eeuwse
tekening van de schepenzaal
in het stadhuis
van Kampen met de
door Colijn de Nole vervaardigde
schouw
(foto: Rijksarchief in
Overijssel).
lezers van het gedicht waren deze geleerde referenties
een indirect compliment aan hun eruditie.
Het samengaan van beide componenten berustte
op een traditie, die teruggaat tot de zestiende
eeuw en die behalve in de literatuur ook toegepast
werd in de schilder- en beeldhouwkunst. Dat is
duidelijk te zien in de bekende schouw in de schepenzaal
te Kampen uit 1543-1545 en uit een ontwerp
uit 1560 voor de verfraaiing van de schouw in
de Zwolse schepenzaal. In het Zwolse ontwerp is
een schilderij met een afbeelding van het laatste
oordeel omringd door de heilige Michaël, knielende
putti, personificaties uit de humanistische traditie
en een Romeins veldteken.6
Afbeeldingen waarop attributen voorkomen
die betrekking hadden op het bestuur in de klassieke
oudheid, werden veelvuldig toegepast in het
iconografisch programma van schilderijen waarmee
stadsbesturen de raadzalen lieten versieren.
Regenten vergeleken zich graag met de Romeinse
senatoren en betitelden de gemeenschap die ze
bestuurden als een ‘res publica’. Gisbert Cuper,
een Deventer magistraat en geleerd liefhebber van
de oudheid, schroomde niet de terminologie om
te keren en de Romeinse senatoren als burgemeester
te betitelen. Hij zag wel in dat deze omkering in
titulatuur tussen de bestuurders van een wereldrijk
en een kleine stad eerder komisch dan realistisch
was.7
Vrolijke Zangnijmf
Na deze korte inleiding om de context van het
gedicht weer te geven, volgt op de volgende pagina
een complete weergave van de Vrolijke Zangnijmf
voorzien van enige voetnoten. En ook dit laatste
berust op traditie. De Zwolse predikant Johannes
Vollenhove, die een reeks gelegenheids-gedichten
op zijn naam heeft staan, voorzag ze bij heruitgave
in één bundel van uitgebreide verklarende noten,
waarmee nog eens duidelijk wordt dat eruditie
eerder verondersteld dan feitelijk aanwezig werd
geacht.8
Noten
1. Rijksarchief in Overijssel, Familie-archief Thomassen
a Thuessink, ongeïnventariseerd, doos XI.
2. Met de Korenmarkt werd – gezien vanaf de Grote
Markt – het eerste gedeelte van de Melkmarkt aangeduid.
Gerrit van der Horst woonde in het huis dat
stond op de plek waar nu de zij-ingang van De Harmonie
is, naast het pand van de ABN-AMRO. (Vriendelijke
mededeling van Wim Huijsmans, medewerker
gemeentearchief.)
3. Genealogische gegevens, belijdenis, burgerrecht:
Gemeentearchief Zwolle (GAZ), generale catalogus.
Latijnse school: GAZ, Album studiosae iuventutis.
4. B.J. Kam, ‘Aantekeningen over de familie Huete, en
over de stratenbroederschappen te Zwolle’, in:
VMORG 84 (1969) 8-29.
5. Kam, o.c, 19. GAZ, Familie-archief Gelderman, inv.
nr. 11, fol. 70.
6. Kunst voor de beeldenstorm. Noordnederlandse kunst
1525-1580. [Catalogus Tentoonstelling Rijksmuseum
Amsterdam 1986] (‘s-Gravenhage 1986) Zwolle:
385-386, Kampen: 301-302.
7. Het dagboek van Gisbert Cuper, gedeputeerde te velde,
gehouden in de Zuidelijke Nederlanden in iyo6.
Uitgegeven door A.J. Veenendaal, (‘s-Gravenhage
1950) 172, 252.
8. J. Vollenhove, Poëzy (Amsterdam 1686) passim.
9. C.H. Schoneveld, ‘”Iets des nazaats waardig”, De
vertaalarbeid van Pieter Ie Clerq’, in: Documentatieblad
werkgroep achttiende eeuwig (1992) 217-256; 221.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 75
Vrolijke Zangnijmf op de verkiesing van de Heer Bernard
Huete M:D:a Tot Burgemeester van Zwol op den XXV van
Hardemaand desjaars MDCCXVIIIb.
O Huete, Appolloos soonc, en schoor van ’t waglend leven,
Gewoon voor kranken u in ’t strijdperk te begeven,
En onverschrokken in der Artzen heldenbaan
Op ’t spoor van Hippolcraatd de siektens te verslaan,
’t Was niet genoeg u in dien arbeid af te slaven,
O neen; gij kreeg ook lust om hoger op te draven,
Om met uw schrandre geest de triomfante troon
In ’t rijseshof van Astrée te schragen, met de kroon
Van’s volks beschermheer eens te prijken op uw hairen:
Dus tragt ge uw gangen aan uw Broeders stap te paaren,
Die als verdediger van ’t ongekreukte regt
Vol lofs op ’t kussen ’s volks geschillen heeft beslegt,
En van om laag eerlang tot starren ingevaren
Nu gaat ten reij, juicht bij Cherubijne scharenf.
Ziet daar het uur genaakt, ’t geen uwe wensch vervuld,
Streef thans als BrutusS rijk met lauweren gehuld
Ter raadzaal in, in ’t oog van Overijssels steden,
In ’t faamrijk Zwol, terwijl de boden voor u treden
Met bond’len ten vertoog van ’t Burgermeesterschaph;
Daar ik u met mijn zang; en ’t volk met handgeklap
Vervrolijkt volgen’. Hoed vrou Themis schaal, en degen,
Doed haar het regt steeds met gelijke waagschaal wegend
Bewaar de godsdienst: hoed de vrijheid: helpt het schip
Van Zwol als Palinuurk bevrijd van bank en klip
Gelukkig stieren door de tuimelende baren;
Dat u geen rampspoed op die watertogt ervare:
Zeil dus voorspoedig door de wapperende zee,
Tot dat ge namaals land aan ’s Hemels vaste rêe.
Terwijl sal ’t orgel in ’s Aartsengels tempelkoren1
U naam de nazaat met een hel geluid doen horen,
Een klank, waar door het doofd Arions citerswier111,
En toonen woekerd van de Rhodopeesche lier”.
Orgelschrift
Toen Huete op Pauli wierd Zwols Burgerheer gekoren,
Schonk hij dit orgel ’t geen voor eeuwig legt sijn naam,
So lang die rijksstad0 staat, op wieken van de Faam,
En aan de Naneef sal ’s mans grote daad doen horen?.
a. Afkorting voor Medicinae Doctor,
de titel voor een gepromoveerd
arts.
b. Te Zwolle kozen jaarlijks op 25
januari, Pauliconversi, keurnoten
uit de meente de magistraten.
c. Apollo was de zoon van Zeus en
Leto. Hij was onder andere de
god van de genezing omdat hij
beschikte over leven en dood.
Artsen • werden als zonen van
Apollo beschouwd.
d. Hippocrates van Kos was de
grootste arts van de oudheid. In
de tijd van Huete leerde men nog
steeds de geneeskunde mede aan
de hand van zijn Aphorismen.
e. Astraea was de dochter van Zeus
en Themis en de godin van de
rechtvaardigheid, die in de mytische
Gouden Eeuw nog op aarde
heerste. Dat Van der Horst de
Franse spelling gebruikt is onder
invloed van H. d’Urfé’s bekende
pastorale Astrée.
f. Met andere woorden, de gestorven
broer Theodoor kijkt vanuit
de hemel onder de reien van de
cherubijnen, de engelen van de
tweede rang na de serafijnen,
mee.
g. L. Iunius Brutus was de eerste
consul van Rome. Hij overleefde
de moordlust van Tarquinius Superbus.
In 509 moest hij zijn eigen
zoon wegens hoogverraad laten
doden. Deze ultieme vorm
van onpartijdige rechtspraak
werd vaak in raadhuizen als lichtend
voorbeeld voor de schepenen
afgebeeld.
h. Nieuw gekozen burgemeesters
werden te Zwolle door twee roedendragers
met de stadsroede in
de hand thuis opgehaald. Deze
situatie doet sterk denken aan
Romeinse toestanden. In Rome
liepen de lictoren met ieder een
fasces (roedenbundel), het symbool
van de rechtsmacht van de
magistraat binnen de stad Rome,
vóór de consul.
i. Na de verkiezing werd te Zwolle
de nieuwe magistraat op het balkon
van de raadstoren aan het
volk voorgesteld. Mogelijk werd
er door de verzamelde bevolking
op het kerkplein om de keur geapplaudiseerd.
j . Themis, dochter van Uranos en
Gaia, was de godin van het recht.
Weegschaal en degen zijn de gebruikelijke
attributen van Justitia.
k. Palinuur – eigenlijk Palinurus –
was de stuurman van Aeneas. 1.
De St. Michaëlkerk.
m. Arion was een dichter en zanger
op Lesbos. Op een tournee werd
hij overvallen door zeerovers en
in zee gegooid, maar door een
dolfijn van de verdrinking gered.
Op veel prentjes uit de achttiende
eeuw wordt hij dan ook zittend
met zijn citer op een dolfijn afgebeeld.
n. Orpheus, ook bekend als de
‘Zanger van Rhodope’. Zo genoemd
naar een gebergte in het
zuiden van de Balkan waar hij
was geboren. Dankzij zijn behendigheid
op de snaren van de lier
ging de onderwereld voor hem
open en mocht hij zijn gestorven
ega Euridice mee terug naar de
aarde nemen.
o. Tijdens het ancien régime koesterden
het bestuur en de inwoners
van Zwolle het illusoire
denkbeeld dat de stad tot de vrije
rijkssteden van het Duitse Rijk
zou behoren.
p. Op het orgel in de St. Michaëlkerk
staat een iets minder werelds
vers in het Latijn, dat geschreven
was door Pieter Ie
Clercq9:
Theodorus Hueten et Bernardus
Hueten
ad organi hujus structuram
quatuor
decem milia aureorum donaverunt
ut Deus in coelo laudetur maximus
alto
et finis Musae principiumque
Deus
Anno 1721
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Koninklijk bezoek: Willem III in Zwolle
Gert van der Horst
Commissaris van de
koning in Overijssel jhr.
mr. C. Backer
(foto: Rijksarchief in
Overijssel).
Koning Willem III staat in de geschiedschrijving
te boek als een. uitzonderlijke
persoonlijkheid. In de jaren veertig van de
negentiende eeuw maakte men zich dan ook zorgen
over zijn toekomstig koningschap, vooral
vanwege zijn gebrek aan tact, zijn hevig temperament,
allerlei erotische escapades en niet in de
laatste plaats vanwege zijn uitgesproken reactionair-
conservatieve opvattingen. In 1848 wilde hij
dan ook afstand doen van zijn positie als kroonprins,
aangezien de liberale grondwet een doorn
in zijn oog was. Nadat hij een jaar later na veel aarzelingen
besloot zijn vader op te volgen, dreigde
hij in de jaren vijftig menigmaal afstand te doen
van de troon. Vaak kwam het voor dat hij een tijdlang
de brui gaf aan het regeren en voor lange tijd
naar het buitenland vertrok.
Begin jaren zestig wist hij echter zijn populariteit
bij het volk te vergroten door zijn optreden bij
de watersnoodramp van 1861.’ Een jaar na dit
optreden bracht Willem een bezoek aan Overijssel.
Van woensdag 23 april tot maandag 28 april
1862 vertoefde de vorst in Zwolle. Dat bezoek staat
in dit artikel centraal.
De voorbereidingen
Op 11 april 1862 had de commissaris van de koning
in Overijssel, jhr. mr. C. Backer, een onderhoud
met F.L.W. de Koek, de directeur van het Kabinet
des Konings.2 In dit gesprek werd de commissaris
op de hoogte gesteld van het voorgenomen bezoek
van Willem III aan Zwolle en Overijssel. Op 14
april werd het bezoek definitief vastgesteld. De
koning zou negen dagen later om zes uur ’s middags
te Zwolle zijn. Reizend vanaf Het Loo zou hij
aankomen bij het Katerveer aan de Hattemse kant
van de IJssel.3
Na 11 april begon de commissaris onmiddellijk
met het treffen van voorbereidingen. Diverse
voorstellen voor het af te werken programma werden
aan de directeur van het Kabinet des Konings
voorgelegd. Op 16 april keurde de koning het
voorgestelde programma goed, maar via De Koek
gaf hij nog wel een aantal richtlijnen, ‘waaraan
men zich zo veel mogelijk moest houden’.4
Ook op gemeentelijk niveau toog men aan het
werk. Nadat burgemeester J.A.G. baron De Vos
van Steenwijk in een besloten raadszitting het
nieuws had medegedeeld, besloot de raad een
onbepaald krediet te verlenen voor het bestrijden
van de kosten.
De burgers werden op 16 april officieel op de
hoogte gebracht van het koninklijke bezoek. De
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant
(POZC) bracht verslag uit van de activiteiten in de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 77
stad: ‘Allerwegen ziet men toebereidselen maken
om de stad een regt feestelijk aanzien te geven’.5
Op de Grote Markt was een ereboog opgericht van
‘monumentale constructie’. De verslaggever
meldde verder dat men aan veel openbare gebouwen
en in de hoofdstraten al aanstalten tot illuminatie
zag. Daarnaast had een twintigtal ingezetenen
onder leiding van de gepensioneerde kolonel
Mollinger zich verenigd met als doel een erewacht
te paard te vormen.
Het bezoek
Op vrijdag 26 april deed de POZC voor het eerst
verslag van het drie dagen daarvoor begonnen
koninklijke bezoek.6 Om vijf uur kondigde klokgelui
de komst van Willem III aan. Volgens de verslaggever
rustte niemand toen ‘de blijde mare’ van
mond tot mond ging dat de koning zou komen.
Men wilde de geliefde vorst een waardige ontvangst
bereiden. In een ronkende stijl berichtte de
krant dat de gehele stad in een feesttooi gehuld
was. Van alle openbare gebouwen en particuliere
woningen wapperde de vlag. Overal bevonden
zich erebogen en illuminaties. De veelheid van
huldeblijken was vooral gestimuleerd door de persoon
van de koning en niet alleen door de band
met Oranje, vond de POZC: ‘Het is de Vader des
Vaderlands dien men eert en dien men zich gelukkig
rekent zijne hulden te mogen brengen’.7
Iets na vijven arriveerde de koning. Hij werd
begeleid door de commissaris, de leden van gedeputeerde
staten en de generaal-majoor, bevelhebber
der tweede militaire afdeling. Burgemeester
baron De Vos van Steenwijk ontving de koning
namens de raad op Zwols grondgebied. Willem III
beantwoordde de toespraak van de burgemeester
‘minzaam’, waarna de stoet zich onder klokgelui
stapvoets in beweging stelde. Men deed ongeveer
een uur over de tocht van het Katerveer naar het
gouvernementshotel, omdat de rit volgens de
gouverneur langs ‘de meer geschikte passages’
moest voeren.8 Na aankomst en ontvangst bij het
gouvernementshotel defileerden de schutterij en
de infanterie langs de koning. ‘Aan de toejuichingen
der menigte scheen geen einde te komen’,
berichtte de POZC.
Woensdagavond vond een serenade bij fakkellicht
plaats van fabrikanten met hun werknemers.
De stoet werd geopend door de dragonders, waarna
het stedelijk muziekkorps volgde met daarachter
het bestuur en de leden van de afdeling Zwolle
van de Vereeniging ter bevordering van fabrieksen
handwerknijverheid in Nederland met in hun
kielzog de werklieden. Nadat het bestuur voorgesteld
was, bracht de voorzitter, W.EJ. Tjeenk Willink,
hulde aan de koning. Willem III verzekerde
daarop dat de belangen van de nijverheid steeds
door hem zouden worden behartigd.
De donderdagmorgen was gereserveerd voor
een audiëntie. Op deze bijeenkomst sprak de
voorzitter van de gemeenteraad namens de ingezetenen
zijn blijdschap uit over het bezoek. Deze
vreugde werd volgens de spreker niet alleen veroorzaakt
door het vorstelijk bezoek, maar vooral
door de sympathie voor de koning, die als een
waardige telg uit het Huis van Oranje de band tussen
volk en vorst zo veel mogelijk had versterkt.
Hij voegde daar nog wel aan toe dat de gemeenteraad
nog heel wat wensen zou kunnen uiten, maar
hij achtte het ogenblik daartoe minder geschikt.
De koning scheen nogal onder de indruk te zijn
geweest van deze woorden, want volgens de verslaggever
verklaarde hij dat de hartelijke ontvangst
hem zeer aangenaam was. Willem III zou zich
zelfs hebben laten ontvallen eraan terug te zullen
Het Katerveer naar een
tekening van Co Bremer,
1925.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
denken als één van de aangenaamste dagen uit zijn
leven. Ook deed hij nog de toezegging altijd bereid
te zijn voor Zwolle datgene te doen waardoor de
welvaart kon bloeien en groeien.
Donderdagmiddag 24 april bezocht de koning
een tweetal fabrieken met de stoomboot van de
heer W. Meeter.9 Als eerste werd de fabriek van
MACHINEFABRIEK.
KETELMAKERIJ,
en GROFSME0ERU.
Hersïslplaais van
LAND-en
Briefhoofd van G.J.
Wispelwey en Co., circa
1900.
G.J. Wispelwey en Co. aan het Assiesplein bezocht.
Ter gelegenheid van het bezoek was de
fabriek verfraaid met allerlei versieringen. Ook
had men een borstbeeld van Willem III, omgeven
door diverse trofeeën, in een lokaal geplaatst. Tijdens
de rondgang door de fabriek werden de
woorden ‘Hulde aan Willem III’ gegoten. De
koning onderhield zich drie kwartier wederom
‘minzaam’ met de fabrikant. Gedurende het
bezoek aan de ijzer- en emaillefabriek van Schaepman
en Helmich aan de Holtenbroekerdijk werd
ongeveer hetzelfde programma afgewerkt. Ook
daar werden enige woorden gegoten. De ijzerfabrieken
vielen blijkbaar goed in de smaak bij de
koning; de arbeiders van beide fabrieken werden
bedeeld met een ‘vorstelijke’ gift.
Dezelfde middag bracht Willem III een bezoek
aan de armeninrichting.10 De kinderen aldaar
zongen een lied voor de koning en lieten hun
werkzaamheden zien. De meest gevorderde leerlingen
van de zangschool zongen enige speciaal
voor dit bezoek vervaardigde liederen. De POZC
berichtte dat de koning het met veel belangstelling
aanhoorde. Tot besluit schreef hij zijn naam in het
gastenalbum.
Op het goed gevulde programma stond als
afsluiting van het middaggedeelte een bezoek aan
het museum van de Overijsselsche Vereeniging
voor Provinciale Welvaart aan het Aaplein. In de
oudhedenzaal bekeek de koning een aantal zilveren
voorwerpen, waaronder de drinkbekers der
gilden. Over de werking van een Chinees waterrad
kreeg hij uitleg van een aantal leden van de afdeling
fysica van de vereniging.
’s Avonds vond er een concert in Odeon plaats
ter gelegenheid van het koninklijk bezoek. Op het
programma stond het oratorium De Schepping
van J. Haydn.11 Om dit concert tot een goed einde
te brengen, moesten de Zwolse organisatoren heel
wat hulptroepen laten aanrukken. De professionele
soliste was mevrouw Offermans van Hove.
Zij werd terzijde gestaan door ‘voortreffelijke
dilettanten’ uit Alkmaar, Deventer en Kampen.
De POZC maakte ook gewag van diverse, niet met
name genoemde moeilijkheden waarmee men in
de voorbereiding te kampen had. Toch ontbrak
geen enkel onontbeerlijk persoon. Vanuit zijn met
het koninklijk wapen opgesierde loge zag Willem
III een rijk versierde en geheel gevulde zaal. De
koning werd welkom geheten met een drietal fanfares
en het Wilhelmus. De koning zou bij herhaling
blijk van zijn hoge tevredenheid met dit concert
gegeven hebben.
Na een audiëntie op de vrijdagmorgen ging de
koning uit rijden, begeleid door de erewacht.12
Men bracht een bezoek aan een nieuwe school
buiten de Kamperpoort. Op verzoek van de plaatselijke
schoolcommissie toonde Willem zich
bereid zijn naam te verlenen aan deze nieuwe
school. Aansluitend wenste de koning naar de
buitenplaats van de commissaris te gaan, die gelegen
was aan de Veerallee, waar nu Villa Flora staat.
Voor deze bijeenkomst waren veel aanzienlijke
families uitgenodigd. Volgens de POZC bekeek
Willem de fraaie gewassen en bloemen aldaar met
veel aandacht. Het stedelijk muziekkorps was ter
plekke aanwezig. Van hieruit maakte de koning
een wandelrit langs het Katerveer, het Engelse
Werk en de singels langs de stadsgracht.
Aan het einde van de middag bood de gemeente
Zwolle de koning een diner aan. Hier voerde
onder andere de commissaris van de koning het
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 79
woord. Backer haalde de Zwolse dichter Rhijnvis
Feith aan: ‘Het geluk van Nederland is onafscheidbaar
verenigd met het: Huis van Oranje Nassau’.
Volgens de POZC werd het diner algemeen als zeer
uitmuntend geroemd. Dezelfde dag bood de
Zwolse bakker GJ. van Brummen een enorm
krentenbrood aan. Willem III stelde dit geschenk
ter beschikking van de stadsarmeninrichting met
daarbij een som geld, om de kinderen op chocolade
te trakteren.
Op het bal van die avond onderhield de
koning zich wederom ‘minzaam’ met de aanwezigen.
De verslaggever van de POZC vergat niet te
melden dat de koning ‘eerst te middernacht het
bal heeft verlaten’.
Zaterdagmorgen om tien uur vertrok het
koninklijk gezelschap naar Kampen. Om kwart
voor zeven was men weer terug in Zwolle.13 Daar
stond een rondrit door de stad op het programma,
zodat de koning de geïllumineerde stad met eigen
ogen kon aanschouwen. Om negen uur vertrok
het gezelschap voor de een uur durende tocht. Op
de markt stapte Willem III uit, om enige ogenblikken
later op het balkon van de sociëteit De Harmonie
te verschijnen. Uit de menigte klonken
daverende hoera’s en de muziekvereniging van de
schutterij speelde het Wilhelmus. De koning aanschouwde
het geheel enige ogenblikken en onderhield
zich met de president-directeur van De Harmonie,
waarna hij zijn rijtuig weer opzocht en zijn
tocht vervolgde onder wederom luide bijval van
de menigte.
Zondagmorgen 27 april begaf het koninklijk
gezelschap zich naar de godsdienstoefening in de
Grote Kerk.14 Ds. J.G. van Rijn hield een leerrede
over Openbaringen 22:17b voor een geheel gevulde
kerk, nadat hij een toespraak tot de koning had
gehouden, die volgens de krant ‘hartelijk en
gepast’ was. De aansluitende zegenbede over de
vorst werd gevolgd door het zingen van een enigszins
gewijzigd vers vier van psalm 121. De gemeente
zong dit vers staande, naar de koning toegekeerd.
Om twee uur ging de koning een wandelrit
maken naar Dalfsen, die al vóór vieren geëindigd
was. Op het diner van die avond mocht ds. Van
De singels langs de
stadsgracht.
8o ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het Engelse Werk. Rijn op uitnodiging van de koning aanwezig zijn.
De kerkdienst was blijkbaar in goede aarde gevallen.
Maandagmorgen 28 april verliet het koninklijk
gezelschap de stad Zwolle om negen uur. Er stond
hen nog een uitgebreide tournee door Overijssel te
wachten. Het bezoek aan Zwolle was in ieder geval
een succes, volgens de POZC. Men besloot de verslaggeving
over het bezoek met de constatering
dat de banden tussen vorst en volk nauwer aangehaald
waren en dat het bezoek een hoogst aangenaam
aandenken vormde. Kritische journalistiek
was aan de POZC niet besteed. Mogen we de krant
geloven dan was er gedurende het bezoek niets
misgegaan en was het een aaneenschakeling van
gelukkige momenten…
Slot
In de vorm van geschenken leefde het koninklijk
bezoek nog even voort. Willem bedeelde de armen
van de stad met ƒ 1000,-.15 De bedienden tijdens
het diner en bal van de stad kregen van de koning
ƒ 100,-.16 De werklieden van het Katerveer die de
koning hadden overgezet, ontvingen ƒ 40,-.17
Bakker J. van Brammen, die de koning een krentenbrood
schonk, kreeg als blijk van erkentelijkheid
ƒ 50,- toegestopt.18 De hoogwaardigheidsbekleders
die de koning ontvangen hadden, konden
rekenen op de onvermijdelijke orden.19 Commissaris
van de koning Backer werd benoemd tot
Groot Officier in de Orde der Eikenkroon en burgemeester
baron De Vos van Steenwijk werd
Commandeur in die orde. De onder-commandanten
van de erewacht, EJ. Eekhout en S.W. Parker,
kregen een benoeming als ridder in de Orde
der Eikenkroon. De commandant van de erewacht,
de gepensioneerde kolonel Mollinger,
moest het doen met een gesigneerd portret van de
koning…
Noten
1. ƒ. Doorn, Willem III, Emma en Sophie: geluk en
ongeluk in het Huis van Oranje (Zaltbommel 1986)
172-173-
2. Rijksarchief in Overijssel (RAO), Archief van de
commissaris van de koning, nr. 135, schrijven van
Backer aan De Koek van 14 april 1862.
3. Ibidem, telegram van De Koek aan Backer, 14 april
1862.
4. Ibidem, 16 april 1862.
5. POZC, nr. 46, woensdag 16 april 1862.
6. POZC, nr. 50, vrijdag 26 april 1862.
7. Ibidem.
8. RAO, Archief van de commissaris van de koning, nr.
135, minuut van een brief van Backer aan De Koek,
14 april 1862.
9. POZC, nr. 51, maandag 28 april 1862.
10. Ibidem.
11. POZC, nr. 52, woensdag 30 april 1862.
12. POZC, nr. 51, maandag 28 april 1862.
13. POZC, nr. 52, woensdag 30 april 1862.
14. Ibidem.
15. Ibidem.
16. RAO, Archief van de commissaris van de koning, nr.
135, schrijven van commissaris aan burgemeester.
17. Ibidem.
18. Ibidem.
19. POZC, nr. 52, woensdag 30 april 1862.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 8l
De bewoningsgeschiedenis van
Kamperstraat 10
De Kamperstraat is een zeer oude straat.
Omstreeks 1400 was de straat al bekend
onder de naam Voorsterstraat, als uitvalsstraat
naar Voorst in de richting Kampen. De
plaats van het huis dat nu onder nummer 10
bekend staat, zal ongetwijfeld na juli 1324 bebouwd
zijn, want een grote brand in die tijd
maakte dat er nauwelijks huizen gespaard werden.
Daarna verrezen er heel wat stenen huizen. Hoewel
het huis op nummer 10 een gevel heeft uit het
midden van de achttiende eeuw, draagt het
inwendige nog duidelijk sporen van het oorspronkelijke
veertiende-eeuwse pand. De balkenconstructie
dateert namelijk al uit de vroege vijftiende
eeuw.1 Het huis komt sedert 1672 voor onder de
naam De Todast. Die benaming duidt op een
bestemming als herberg. Toelast is een oude naam
voor wijnvat.
E.H. ter Kuile beschreef het pand als volgt:
‘Een voornaam woonhuis met lijstgevel
ter breedte van vijf vensters. De voorgevel
bevat in het midden een rijke zandstenen
ingangspartij met balkon en decoratieve
omvatting van de balkondeur. Boven de
houten kroonlijst, die blijkens de magere
detaillering eind achttiende eeuw moet
zijn vernieuwd, gaat een barokke zandstenen
attiek op met in het midden de alliantiewapens
van Wolter Johan van Haersolte
tot Oldenhof en Geertruit van Haersolte.
Vanouds heeft het huis een smalle gang
gehad achter het linkergedeelte van de
monumentale voordeur. Deze gang en de
brede kamers en-suite links daarvan hebben
stucplafonds die min of meer in de
trant van Daniël Marot zijn ontworpen.3
De familie Van Haersolte
Op 21 januari 1735 ging het huis over van de erven
Mensinck op Wolter Johan van Haersolte tot
Oldenhof, Bijssel en Wolfshagen, drost van Vollenhove
en van Salland (1691-1746). Deze liet het
huis geheel (ver)bouwen en bevestigde zijn wapen
en dat van zijn vrouw Geertruit van Haersolte
(1692-1764) boven in de gevel. De achterzijde (de
huidige Ossenmarkt) was reeds in 1687 voorzien
van een stal, zoals meestal bij een herberg aan een
uitvalsweg het geval was. De Kamperstraat was inmiddels
een deftige straat geworden. Want de
buurman, de eveneens adellijke Christiaan Albrecht
graaf van Rechteren, liet er in 1747 een nog
imposanter huis (ver)bouwen.2
Dit soort huizen dienden vaak als onderkomen
voor de winter. De zomer brachten deze
families meestal op hun landgoederen door. In dit
geval was het waarschijnlijk het kasteel Haerst, dat
verdwenen is.4
Wolter Johan was een zoon van Volkier van
Haersolte tot Oldenhove en Ida Elisabeth van
Drienen. Zijn vader heeft hij nooit gekend, want
die sneuvelde in dienst van Willem III tijdens de
negenjarige oorlog tegen Frankrijk in 1691. In 1721
huwde Wolter Johan met Geertruit van Haersolte,
dochter van Antony van Haersolte tot Eisen en
Johanna van Haersolte tot Zwaluwenberg, Staverden
en Bredenhorst.5
Het was geen erg florissante tijd. De bloeiperiode
had de Republiek van de de Zeven Provinciën
inmiddels achter de rug. In Overijssel was 25
procent van de inwoners verarmd. De kloof tussen
zeer rijk (3 procent van de bevolking) en arm was
erg groot, maar door malaises in de landbouw en
de runderpest brachten de bezittingen van de adel
ook minder op en men teerde duidelijk in. Van
1675 tot 1758 liep haar aandeel in het gezamenlijk
vermogen van 41 procent tot 19 procent terug. Het
J. Erdtsieck
82 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Kamperstraat in het
begin van de twintigste
eeuw.
bevolkingsoverschot zorgde echter voor goedkope
werkkrachten, zodat men op ruime voet kon
leven. En de belastingen verschoven van het vermogen
naar de accijnzen.6 Een voordeel voor de
adel, maar een nadeel voor de gewone man.
Wolter Johan en Geertruit bleven dus in goede
doen en werden respectievelijk in 1746 en 1764 in het
koor van de Grote Kerk begraven, zoals het in die
dagen voor rijke en aanzienlijke lieden passend was.
De familie Van Haersolte heeft het huis tot het
begin van de negentiende eeuw bewoond. Dit wil
echter niet zeggen, dat de bewoners steeds die
naam droegen. Wolter Johan liet namelijk slechts
drie dochters na.7 Het waren vaak aanverwanten
en verre nazaten van deze zeer uitgebreide familie,
die afwisselend het huis bewoonden. In 1766 en
1781 veranderde het huis van eigenaar.
H. van Sonsbeek
Op 2 oktober 1823 ging het van Coenraad Willem
van Dedem tot Rollecate, de voormalige drost van
Vollenhove, die het huis in 1791 had gekocht, over
op mr. H. van Sonsbeek. Hij was geboren in 1796
en gehuwd met Margaretha E. Heerkens, afkomstig
uit een aanzienlijk rooms-katholiek geslacht.
Hij was een telg uit een Zwolse adellijke familie,
die veel voor de wederopbouw van de katholieke
kerk in de stad heeft gedaan. Van Sonsbeek studeerde
rechten in Groningen en vestigde zich als
advocaat in Zwolle. Hij werd in 1830 rechter en
acht jaar later raadsheer bij het gerechtshof in de
stad. In 1827 behoorde hij tot de oprichters van de
Zwolse algemene bibliotheek.9
Via de Raad van State werd hij in 1849 minister
van Buitenlandse Zaken en van de Rooms-katholieke
Eredienst onder de oud-Zwollenaar Thorbecke.
Erg succesvol was hij niet. Zijn voorstellen
sloegen niet aan en uit eigen beweging gaf hij het
ministerschap op 16 oktober 1852 op. Hij bekleedde
vervolgens geen openbare ambten meer en trok
zich terug op zijn landgoed De Alerdinck in Heino,
waar hij op 29 november 1865 overleed.9
J.A.G. baron de Vos van Steenwijk
Het huis in de Kamperstraat had hij al in 1854 verkocht
aan Jan Arend Godert baron de Vos van
Steenwijk. De in 1818 geboren Jan Arend had in
Utrecht rechten gestudeerd en werd in 1853 via de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Provinciale Staten lid van de Eerste Kamer. Drie
jaar later benoemde de koning hem tot burgemeester
van Zwolle. Gezien de eerdere aankoop
van het pand wist hij vermoedelijk al van de
komende benoeming af. Als buitenplaats bezat hij
het landgoed Mataram aan de Poppenallee. De
winter bracht hij in de Kamperstraat door. Hij
hoefde dan niet met zijn vierspan naar Zwolle te
komen om de stukken te tekenen.
De Vos was een echte regent, gewend om mensen
te regeren maar met weinig contact met de
burgerij.10 Zijn gezin telde zeven kinderen. Het
burgemeesterschap bekleedde hij tot 1867, maar
hij bleef wel lid van de Eerste Kamer. Uiteindelijk
bracht hij het in 1880 tot commissaris van de
koning in Utrecht. Hij was twee jaar eerder naar
deze provincie verhuisd. Na zijn pensioen keerde
De Vos van Steenwijk niet naar Overijssel terug.
Hij overleed op 17 oktober 1906 op zijn buitengoed
Voorstonden te Brummen (Gld.).
Het huis in de Kamperstraat was in 1878
gekocht door zijn buurman, de hotelhouder J.
Hoven, eigenaar van hotel De Kroon. Bij die gelegenheid
werd het pand ook gesplitst. De neergang
van de Kamperstraat was ingezet, want in het vorstelijke
huis van de graaf Van Rechteren op nummer
12 was nu Hotel de Kroon gevestigd, wel in
een gebouw met allure.
Heilgymnastiek
Een deel van Kamperstraat 10 werd in 1898 verhuurd
aan mejuffrouw Milatz, die er tien jaar lang
heilgymnastiek en massage gaf.11 De in 1872 geboren
Maria W.J. Milatz was een dochter van een
gymnastiekleraar, die zich in 1894 in Zwolle gevestigd
had.12 In het huis aan de Kamperstraat 10 en
later aan de Zeven Alleetjes had zij een praktijk
voor heilgymnastiek en massage. Ze hield ook
lezingen over reformkleding voor dames. Oorspronkelijk
was ze van evangelisch-lutherse huize,
maar later werd ze doopsgezind. Ongetwijfeld
behoorde ze tot de eerste feministische golf. Zelf is
ze nooit in de doopsgezinde kerkeraad gekozen.
Ze bedankte als lid van deze gezindte in februari
1924. Op 15 augustus van het volgende jaar werd zij
rooms-katholiek gedoopt. Ze overleed op 2 juni
1935 in het Onze Lieve Vrouwe-pension.
De alliantiewapens van
Wolter Johan van
Haersolte tot Oldenhof
en Geertruit van Haersolte
boven de kroonlijst.
84 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Gevel van Kamperstraat
12.
Diverse bestemmingen
In 1907 werd J.H. Jacobs, van de firma N.I. Jacobs,
een fabrikant van borstels, eigenaar van het pand.
Hij oefende er zijn bedrijf uit.13
Acht jaar later ging het huis naar de vereniging
Kinderzorg in Overijssel, die er maar kort gevestigd
was en het huis ook nooit gebruikt heeft. Het
was een vereniging van hervormde diaconieën in
Overijssel, opgericht op 24 januari 1907. Op grond
van de kinderwetten van 1905 was het mogelijk
kinderen uit huis te plaatsen bij particulieren of ze
in een tehuis onder te brengen. 57 van de 75 diaconieën
waren hierbij aangesloten. De vereniging
streefde naar een doorgangshuis voor de eerste
opvang. De bedoeling van het pand in de Kamperstraat,
dat door een anonieme schenking aangekocht
kon worden, was er kinderen te plaatsen
waar men niet direct weg mee wist.
Hoewel men dringend behoefte aan een dergelijk
huis had, is het niet in gebruik genomen. De
voorgenomen opening op 2 maart 1916 ging niet
door, omdat het een militair gebouw was geworden.
De territoriaal bevelhebber van Overijssel
had er beslag op laten leggen – het was mobilisatietijd!
– om er zijn bureau te vestigen. Inmiddels
was er echter ook twijfel bij het bestuur gerezen of
het gebouw wel zo geschikt was: midden in de
stad, groot en vrij somber. Bovendien was het tijdstip
erg ongeschikt: stijgende prijzen en voedselschaarste.
Toen de oorlog voorbij was, bleek er
zoveel aan verbouwd te moeten worden, dat het
bestuur het beter achtte het huis met voordeel te
verkopen en een nieuw huis te bouwen. Op het
laatste moest wel even worden gewacht. Pas in
1927 kon de vereniging het Julianahuis in de Terborgstraat
openen.14
Schoolgebouw
In 1919 werd de Christelijke HBS de eigenares.15 De
twee jaar eerder doorgevoerde financiële gelijkstelling
van het bijzonder en het openbaar onderwijs
had het mogelijk gemaakt een middelbare
school te stichten. Dat geschiedde in september
1919 te Zwolle en de 28 leerlingen (21 jongens en 7
meisjes) begonnen in twee klassen in het pand
Kamperstraat 10. Het bestuur bestond uit mensen
van orthodox christelijke huize uit Zwolle en
omgeving (onder anderen dr. J. Ridderbos van de
Theologische Hogeschool in Kampen, ds. JJ.
Valeton, predikant kinderzorg te Zwolle, dr. C.
Bouma, gereformeerd predikant te Zwolle, ds.
CD. van Noppen, hervormd predikant te Zwolle,
ds. J.E. Klomp, hervormd predikant te Oldebroek
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
en ds. A.J.W. van Ingen, hervormd predikant te
Hattem).
Er waren acht leraren aan verbonden. De
school was klein vergeleken met de Rijks HBS, die
300 leerlingen telde, maar het aantal scholieren
groeide toch gestaag. In 1920 waren er drie klassen
en tien leraren met 47 leerlingen en een jaar later
zestien leraren en 88 leerlingen. In 1922 werd voor
het eerst eindexamen gedaan. Alle negen leerlingen
slaagden.
De school telde toen bijna 100 leerlingen en we
kunnen ons indenken, dat het wat de huisvesting
betreft een ware noodtoestand was in het betrekkelijk
kleine pand. In de tuin waren een paar
barakken geplaatst en gymnastiek werd op de zolder
gegeven. Maar men week ook uit naar het
lokaal van mejuffrouw Milatz, de vroegere
bewoonster van het huis, die nu een heilgymnastiekpraktijk
had in de Zeven Alleetjes.
Grond voor een nieuw gebouw was al in 1920
aan de Veerallee gekocht, maar de bouw vlotte
niet zo erg. Eerst in juni 1925 kon de school met 86
jongens en 24 meisjes naar het nieuwe onderkomen
verhuizen. Men was in de Kamperstraat letterlijk
uit z’n jasje gegroeid.
Eigendom van de Hervormde Gemeente
Op 9 juni 1925 kon daarom het eigendom voor
ƒ 20.000,- overgaan op de Hervormde Gemeente.
Het gebouw werd in de koopakte als volgt
beschreven: ‘een herenhuis met tuin en erf aan de
Kamperstraat 10 en twee huisjes met erven aan de
Ossenmarkt nr. 37 en 38 te Zwolle. Kad. F nrs.
5316-4214 en 4452, samen groot 6 are en 54 ca.’
Het was ds. A. de Haan, die in de vergadering
van de kerkvoogdij op 14 maart 1925 de aandacht
op dit pand vestigde.16 Hij was in 1912 secretaris
van de kerkvoogdij geworden en wist dat er voor
de ruim 2000 catechisanten, die de Hervormde
Gemeente toen nog telde, maar zeer weinig ruimte
was. De lessen werden op onmogelijke uren gegeven
op verschillende plaatsen in de stad: in de kerken,
de evangelisatiegebouwen en bij de predikanten
thuis. Nu zou alles geconcentreerd kunnen
worden in één ‘schoolgebouw’, waar alle hulpmiddelen
konden blijven. Kamperstraat 10 leek
De Haan een geschikt huis. Alleen de vraagprijs
van ƒ 26.000,- vond hij wat te hoog, maar daarover
zou te praten zijn. Hij wees erop dat de kerkvoogdij
nog de beschikking had over een legaat
van wijlen mr. Kaempf.17
De in 1843 in Giethoorn geboren mr. C.F.
Kaempf was in 1865 in Zwolle komen wonen. Hij
vestigde zich er als notaris en advocaat. Kaempf
bewoonde een huis aan de Grote Markt (nummer
10, de huidige ijssalon Talamini) en was één van de
hoogst aangeslagenen in de gemeentelijke belasting.
Hij woonde tot 1916 in de stad, waarna hij
zijn laatste jaren in Den Haag doorbracht.
Kaempf, die vrijgezel was, had zijn oude woonplaats
niet vergeten en liet aan de Hervormde
Gemeente ƒ 10.000,- na, dat in 1924 al een aardige
rente had opgebracht. Aan de diaconie vermaakte
hij ƒ 25.000,-.
De aankoop van Kamperstraat 10 zou een goede
bestemming zijn voor het legaat en De Haan
wilde een bod doen van ruim ƒ 18.000,-. Voorzitter
Jordens kon zich hierin vinden. Alleen één lid
Jan Arend Godert
baron de Vos van Steenwijk.
86 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
stemde tegen. Er werd geheimhouding gevraagd.
Op 9 mei 1925 werd het perceel bekeken en goed
bevonden. De houten barakken in de tuin kon
men niet gebruiken.
Men deed nu snel zaken, hetgeen bespoedigd
werd omdat de verkoop onder ‘vrienden’ plaatsvond.
Het bestuur van de Christelijke HBS bestond
Op zaterdag 19 september 1925 om 3 uur ‘s
middags werd het gebouw plechtig geopend in
aanwezigheid van de notabelen, de kerkvoogdij en
de kerkeraad. President-kerkvoogd DJ.R. Jordens
hield daarbij een toespraak. In de gevel werden
steentjes aangebracht met het opschrift: Catechisatie
Gebouw der Nederd: Hervormde Gemeente.
De net gebouwde christelijke
HBS aan de Veeralle
in 1925.
namelijk uit gereformeerden en rechtzinnig hervormden.
Men werd het eens over een bedrag van
ƒ 20.000,- en op 9 juni 1925 werd de akte ondertekend.
Er moest uiteraard wel wat opgeknapt worden.
Hiervoor werd een commissie ingesteld, die ook
een conciërge benoemde. Het echtpaar L. Akkers
kreeg een ‘beloning’ van ƒ 3,- per week met vrij
wonen en vrij licht en per jaar ƒ 25,- voor de grote
schoonmaak. Een jaar later werd het ƒ 5,- per
week. De man was pakhuisknecht en hij zal die
baan zeker nodig gehad hebben om rond te kunnen
komen.
Nederduits was een oude benaming om onderscheid
te maken met de Waals Hervormde
Gemeente.
Er was voorlopig ruimte genoeg. Beneden
waren vier ruime kamers en boven vier wat kleinere
kamers. Daarom kreeg ook de koster van de
Grote Kerk, die hand en spandiensten verrichtte
voor de kerkelijke administratie, een ruimte toegewezen.
De diaconie mocht er zijn bureau vestigen
tegen een huur van ƒ 150,- per jaar. Tevens
werden drie kamers op zondag voor clubbijeenkomsten
verhuurd aan de Christelijke Jongemannenvereniging.
Weer was het ds. De Haan die voor
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
dit laatste een krachtig pleidooi had gevoerd. Elke
predikant had hier tussen 1925 en 1950 een vaste
kamer.
Na de Tweede Wereldoorlog
De ontwikkelingen in de Hervormde Gemeente
maakten het gebouw na de oorlog minder functioneel.
Reeds in 1945 werd de stad verdeeld in drie
wijken, maar wel onder één kerkeraad. Kamperstraat
10 bleef voorlopig het centrale gebouw voor
de catechisaties. In 1949 kreeg het zelfs nog een
grondige opknapbeurt. Maar er werd gezocht naar
een andere vorm, die in 1957 gestalte kreeg: tien
zelfstandige wijkgemeenten met een gezamenlijk
kerkelijk apparaat. Het accent kwam toen te liggen
op de wijk waar een kerk, een pastorie en wijkgebouw
waren. Vanzelfsprekend werden daar de
catechisaties gehouden.
Dat is niet in één klap gegaan. Langzamerhand
werd de verschuiving duidelijk. In 1960 wilde ds.
Korevaar nog de beschikking hebben over een
lokaal waar 80 (!) catechisanten ontvangen konden
worden, die allen van het toen nog landelijke
Berkum naar het centrum van Zwolle togen. Maar
langzamerhand gingen alle predikanten ertoe over
om hun lessen in de wijkgemeenten zelf te geven.
In 1959 besloot de kerkvoogdij een algemeen
secretariaat voor het kerkelijk werk in te stellen,
waar ook de diaconie ondergebracht zou worden.
De diaconie stemde daarmee in. De kerkvoogdij
had sedert 1930 een bureau aan de Grote Markt
met vijf medewerkers en de diaconie had haar
bureau aan de Kamperstraat met drie medewerkers
en de koster van de Grote Kerk. De laatste
koster, die ook het achtergelegen woonhuis
betrok, was de heer A. Jolink. Na zijn vertrek werd
het huis verhuurd aan studenten. Drie lokalen
konden aan de Nederlandse Spoorwegen verhuurd
worden en de gehele administratie werd
beneden gehuisvest.
Het nieuwe kerkelijke bureau kwam na een
verbouwing op 1 december 1960 in het pand. Twee
predikanten kregen ruimte toegewezen in het
voormalige kerkelijk bureau aan de Grote Markt.
Hoofd werd de heer Millekamp, die tot dusver
het diaconaal bureau had geleid. De heer J.J. van
der Waarde, die vanaf 1947 hoofd van het kerkelijk
bureau was, werkte z’n opvolger in en ging op 1
januari 1961 met pensioen. Op 12 september 1972
werd hij opgevolgd door de heer H. Meliesie, die
op zijn beurt het bureau leidde tot 1 maart 1992.
Thans is de leiding in handen van de heren E.
Roosink en W. van Rhee. Veel werkzaamheden
zijn volledig geautomatiseerd, zodat zij daarnaast
nog slechts enkele part-timers nodig hebben en –
dat is het voordeel van een kerkelijke administratie
– de hulp van veel vrijwilligers die op gezette
tijden het ‘buik-werk’ doen.
In 1965 kwam de Christelijke huishoudschool
Dabar in het pand, die er drie jaar doorbracht.
Daarna waren er steeds andere huurders. Momenteel
is dat advocaat J. Floor. Tot 1970 konden in
het pand ook nog catechisaties geven worden. Het
langste heeft wijk II dat gedaan. De leerlingen
kwamen uit heel Zwolle en de wijde omtrek.
Slot
Het huis Kamperstraat 10 heeft een bonte historie
achter de rug, die zeker nog niet afgesloten is.
Vooral de binnenkant van het pand heeft een ‘facelift’
nodig. De brede monumentale stoep zal wel
niet meer in ere hersteld kunnen worden. Daarvoor
is de Kamperstraat te smal geworden. De brede
voordeuren hebben iets bedriegelijks. Slechts de
helft geeft toegang tot een vrij smalle gang. De plafonds
in de kamers roepen nog beelden op van het
oude patriciërshuis, evenals de monumentale trap
naar boven, die toegang geeft tot vier grotere en
kleinere kamers, die door de houten schotten weinig
meer laten zien van wat het eenmaal was. Maar
de zolder met de oude balkenconstructie en de
kleine dienstbodekamer, alleen met een klein dakvenster,
roept weer ruimschoots herinneringen op
aan het verleden. En de donkere en vrij vochtige
woning achter het huis geeft ook iets weer van de
omstandigheden, waaronder vroeger het personeel
moest werken en wonen.
Noten
1. DJ. de Vries, ‘De veertiende-eeuwse woonhuizen
van Zwolle’, in: Overijsselse Historische bijdragen 95
(1980) 129.
2. F.C. Berkenvelder, Zo was Zwolle rond 1900 (Zwolle
1970) 68.
88 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
3. E.H. ter Kuile, Noord- en oost-Salland (Den Haag
1974) 131- Daniël Marot was een Frans architect
(1663-1752), die als verdreven Hugenoot in ons land
werkte voor stadhouder Willem III. Hij bracht de
Franse barokstijl mee en deze voorname en decoratieve
stijl kreeg gestalte in de paleizen Het Loo en
Huis Ten Bosch.
4. Gemeentearchief Zwolle (GAZ), Familiearchief van
Haersolte.
5. Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, dl. VI
(Leiden 1924) 675.
6. Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 8 (Leiden
1937) 222 e.v.
7. Zie noot 5.
8. W.A. Elberts, Historische wandelingen in en om
Zwolle (herdruk Zwolle 1973) 35.
9. C.W. van der Pot, Zwolle’s omgeving omstreeks 1900
(Zwolle, s.a.) 90.
10. Th.J. de Vries, Geschiedenis van Zwolle, dl. II (Zwolle
1961) 239,259.
11. Zie noot 2.
12. J. Erdtsieck, Geloven zonder confessie (Zwolle 1991)
en W.A. Huijsmans, ‘Maria W.J. Milatz (1872-
i935)’> in: Overijsselse biografieën^ (1993) 63-66.
13. Zie de adresboekjes uit deze jaren.
14. GAZ, Archieven van de Hervormde Gemeente te
Zwolle (KA017), Notulen diaconie, inv.nr. 238-239;
en Jaarverslagen van Kinderzorg over 1915, 1916 en
1917.
15. Gegevens uit Toestand der Gemeente 1919-1925.
16. GAZ, KAO17 inv.nr. 456.
17. Zie: Berkenvelder, 118, en de adresboekjes van die
jaren.
Kamperstraat 10.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 89
IJsselvliet, een verdwenen buitenplaats
Niet ver van de Katerveersluizen in Spoolde,
tegen de voet van de IJsseldijk, stond
al in het begin van de achttiende eeuw
een spijker of buitenplaats, IJsselvliet genaamd.
Het was één van de vele buitenplaatsen en havezaten
die gelegen waren in het gebied rond Zwolle.
Zij dienden als zomerverblijf voor personen die in
de stad een belangrijke functie vervulden. Het was
er heerlijk toeven. De rust en de landelijke omgeving
droegen ertoe bij dat de bewoners zich ongestoord
konden bezighouden met kunst en wetenschap.
Het waren ideale plaatsen om gedachten in
poëzie- of prozavorm aan het papier toe te vertrouwen,
zoals Rhijnvis Feith deed op Boswijk en
Jacob Serrurier op het: Rodehuis. Met familie en
gasten kon worden gediscussieerd over allerlei
politieke en wetenschappelijke onderwerpen. Ook
musiceren was een geliefd tijdverdrijf.
De buitenplaats IJsselvliet was tot 1840 in het
bezit van de families Greven en Nilant. In dat jaar
werd Jacob H. graaf van Rechter en eigenaar, die
het huis liet herbouwen. Dit nieuwe huis werd al
in 1869 door de latere eigenaar om onduidelijke
redenen voor afbraak verkocht. Het koetshuis en
de stalling bleven staan. Beide bouwsels stonden
aan de Nilantsweg. Later hoorden ze bij het boerenerf
van Egbert Westerhof. Bij de bouw van huizen
aan de Nilantsweg, genummerd 41-47, zijn ze
afgebroken.
In het koetshuis was een steen aangebracht,
waarop stond te lezen dat J.H.A.E. van Rechteren
– een dochtertje van de graaf- op 16 juli 1842 de
eerste steen had gelegd.’ Met de afbraak in
1958/1959 is deze laatste herinnering aan IJsselvliet
verdwenen.
De ligging
Op de dijk in Spoolde, onder de nieuwe IJsselbrug
waarover het verkeer in een continue stroom
raast, ziet men de pijlers van de brug bij Kampen
hoog uit het IJsselwater oprijzen. Ook de contouren
van enkele hoge gebouwen zijn nog vaag
zichtbaar. Geheel anders was, zo dicht bij het
Katerveer, het vroegere uitzicht vanuit IJsselvliet.
Het stomme vee graast zomers nog even vredig
als eeuwen gelegen op de verhoogde IJsseldijken
en in de groene weilanden achter de huizen aan de
Nilantsweg. Koeien doen zich tegoed aan het malse
gras, dat groeit waar eens de riante buitenplaats
IJsselvliet gestaan heeft. Van die plek is echter zelfs
geen kleine oneffenheid meer in het weiland te
zien. Alles is ‘keurig’ geëgaliseerd.
De buitenplaats heeft tegen de voet van de IJsseldijk
gestaan. De toegang naar de buitenplaats
vanaf de Nilantsweg lag tussen Nilantsweg 41 en
41-1, tegenover een boerderij. Een lichte krom-
Wim Huijsmans
De Katerveersluizen
omstreeks 1935.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ming in de Nilantsweg, die ook nu nog valt waar te
nemen, is het enige wat nog herinnert aan de plek
waar de oprijlaan naar IJsselvliet begon. Ook van
het koetshuis en de stalling ligt geen steen meer op
de ander. Een toevallige ontmoeting met een
geboren en getogen Spoolderse leerde mij dat de
grond er vol met puin zit…
Vroegste bewoning
Als eerste eigenaar van de buitenplaats IJsselvliet
wordt genoemd Arnoldus Greven, cameraar van
Zwolle. Als zodanig was hij belast met het financieel
beheer van de stad. In het markeboek van
Spoolde werd hij op 3/4 juli 1743 als eigenaar van
IJsselvliet aangeslagen voor het onderhoud van
één roede en zes voeten van de Spoolderdijken
langs de IJssel.2
Op 25 september 1740 legde Greven zijn laatste
wil vast in een testament, ten overstaan van de
schout van Zwollerkerspel.3 Het is jammer dat de
inhoud van zijn ‘gesloten’ testament niet bekend
geworden is. Gebruikelijk was dat na het overlijden
zo’n wilsbeschikking op het stadhuis werd
afgeschreven in het testamenten-register. Dit is
helaas bij de laatste wil van Arnoldus Greven niet
gebeurd. De inhoud ervan is daarom niet bekend.
Het is echter waarschijnlijk dat hij IJsselvliet nagelaten
heeft aan zijn dochter Agnes Greven, die op
20 september 1723 te Zwolle getrouwd was met mr.
Lucas Nilant, gemeensman der stad Zwolle. Uit
dit huwelijk werden zes kinderen geboren, van wie
één jong overleed.4 Lucas Nilant werd in hetzelfde
markeboek in 1757 genoemd als markerichter van
Spoolde.
Strijd op het Fricadelleneiland
Lucas Nilant kreeg het in 1757 aan de stok met de
heer van Yrst, bewoner van de buitenplaats aan de
overzijde van de IJssel. Hij had ‘een troup volk’
naar het Fricadelleneiland of de Twijgwelle in de
IJssel gestuurd om twijg te snijden. Dit gebeurde
blijkbaar tegen alle regels in, want ook Nilant gaf
opdracht aan dertien Spoolder boeren om twijg te
snijden en daarbij gebruik te maken van de schuit
van de Katerveerman. Zij mochten niet gewelddadig
worden of de Yrsters ‘onjurieus’ bejegenen.
Zwijgzaam sneed elk van beide groepen zijn twijg.
Na verloop van tijd ging de Yrster ploeg terug met
slechts een halve vracht. Eén persoon” rende na
terugkeer aan de Gelderse zijde in allerijl naar huize
Yrst, zoals markerichter Nilant, die ‘alles door
de verrekijker distinctelijk observeerde’, in zijn
verslag van 10 oktober 1757 vermeldde. Er werd
vervolgens met geladen snaphanen in de lucht
geschoten om de Spoolders te intimideren. De
‘strijd’ duurde enige dagen voort, maar toen de
Yrster groep niet meer kwam opdagen om twijg te
snijden, was het probleem uit de wereld. Nilant
verhaalde er uitgebreid over in het markeboek. Hij
borg de twijg op in de ‘bourenhof bij IJsselvliet.5
Het leven op IJsselvliet
De familie Nilant bracht de zomers door op IJsselvliet
en woonde ’s winters in de stad. Op 26 augustus
1762 schreef Lucas Nilant een brief aan zijn
dochter Willemina Agnes. Zij verbleef in Beverwijk
bij de doopsgezinde (!) predikant Antonius
van der Os, die in Zwolle als hervormd predikant
was afgezet.6
De ‘laatste nieuwtjes’ in de brief geven een aardige
kijk op het landleven. Zo schreef Nilant dat er
een grote sterfte onder het vee was. Op het bouwhuis
bij IJsselvliet woonde een nieuwe boer,
Berend van Dam, die al zeven stuks vee verloren
had. Op religieus gebied kon hij melden dat binnenkort
de benoeming van ds. Adama door de
classis zou worden goedgekeurd. In verband met
zijn komst verzochten de Zwolse predikanten aan
het stadsbestuur vrijdom van wagenvrachten voor
de predikanten uit de regio, maar dat werd niet
verleend. Ander nieuws was dat de heer Scriverius
hals over kop naar Den Haag was vertrokken,
alwaar zijn dienstbode plotseling bevallen was. En
toen afgelopen zondag de familie Nilant aan tafel
zat, daverden de glazen in de kast. Dochter Hillegonda
dacht aan een aardbeving, omdat er geen
vleugje wind was ‘waardoor de glasen souden
kunnen rammelen’.
Mocht mevrouw Van der Os nog fruit willen,
dan zou Nilant dat wel toezenden. Ook kon ze
grote noten krijgen, als die al niet door de vele
regen bedorven waren. De neerslag was zeer
schadelijk voor de vruchten, want de pruimen
barstten en de grote noten werden zwart. Het zaad
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
en de erwten begonnen al uit te lopen. De slakken
vraten de kroppen uit het veld.
Ook met de dienstboden waren er problemen.
Nilant zag de ene vanwege haar ‘lichaems gesteldheijd’
liever niet terugkomen, een andere kon niet
komen omdat zij ‘haar belijdenis gaet leeren tegen
St. Michiel’ (29 september). Vrouw Giele, die
dienstboden verhuurde, had ook niet veel capabele
krachten, of zoals Nilant schreef, ‘sij heeft
tegenwoordig niet dan uitschot op haer lijst’. Ze
had nog wel een ‘schepsel’ met de naam Margrietjen
op het oog, die moeilijk met haar moeder
overweg kon. Maar het zag er naar uit dat de familie
zich met één keukenmeid ‘also sukkelende’
moest behelpen en mevrouw ‘mede voor kokkinne
sal moeten spelen’. De brief geeft op een unieke
wijze aan wat bewoners van een buitenplaats in de
achttiende eeuw zoal bezig hield.7
De familie Nilant
Het gezin van mr. Lucas Nilant (1691-1767) en
Agnes Greven (1698-1731) bestond uit vier dochters
en een zoon Lambertus (1728-1778). Drie
dochters van de markerichter overleden ongehuwd,
de vierde trouwde in 1767 met de medicinae
doctor Rudolf van Sonsbeek. In hetzelfde jaar
stierf Lucas Nilant. IJsselvliet bleef onverdeeld in
het bezit van zijn kinderen, die tussen 1778 en 1803
overleden.
Omvang van de buitenplaats
In het register van de 50e penning, een belasting
die men bij verandering in het bezit van onroerend
goed moest betalen, werd het goed in 1783 als
volgt omschreven: ‘Het erve en goed Isselvliet of
de Colk te Spoolde, bestaande in ’t Spijker en boerenhuis
met de hoven en plantagien, de sogenaemde
Pol aan de weg en aangelegen landen, twee
koeweiden en één pinkeweijde op de Spoolderweideweert,
het Dijkcampje en voorenste akker bouwland
op Spoolderbroek, de lange Marsch tegenover
IJsselvliet tot aan de Spoolderberg, de gehele
Brinkmersch, de hoge of Kruiscamp en ’t Clavercampje
bij ’t Rode Enk tegenover ’t goed van de
Heer Dr. van Toor de Kortenberg .. .’.8
Omdat het van belang was het ene stuk land
van het andere te onderscheiden — het kadaster
G K UJN U £ N , op liet Matfs ‘Wijnhuis te Zwolle, op Miiigsda%
den. asten ‘Jvgnsiv* J8S7 , ‘ Ües morgens Ie elf men , te doen
Inzéileh ,”eu drie nekeu daarna op tijd en plaats Toorschievcn te Terk
o o p e l i : ‘ ‘ ‘ : ‘ ” “” • • • • • • ‘ • • • • • “: – • • .
S’H. Een zeer aangename B ü I T E .NP LA A T S , IJ S S E L FL IE T
”•”’• gifiaiama , gelegen”iu; de; Buurschap Spoolde ^ geineenle Zwollerkcrspel,
aan de straatweg’bij het Katerrecr,’: een lialf • riur a n d o
Slad Zwolle, bestaaude ïli zeer logeabel H E E R E N I I U I S , waarjil
To’ndcrsclieideiie-te

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1992, Aflevering 1

Door 1992, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

Historisch
9E JAARGANG 1992 NUMMER 2 ‘RIJS 1 9,50
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle vroeger en nu
D. Hogenkamp
Vroeger was de Buitenkant één van de
drukste handelskades van Zwolle. Toen de
stadsmuur zijn verdedigende functie verloor,
werden er tegen de ‘buitenkant’ van de muur
woningen gebouwd. Om de handelskade breed genoeg
te houden voor het verkeer, moesten dit zeer
ondiepe huisjes zijn. Daarom werd aan de bovenverdieping
een zogenaamde ‘overstek’ gebouwd.
De woningen werden daardoor iets dieper en ruimer.
Ook hakten sommige bewoners, zeer tegen
de wens van het toenmalige stadsbestuur in, een
bedstede uit in de stadsmuur.
Op de tweede foto is de – gerestaureerde – stadsmuur
weer zichtbaar, nadat een aantal huisjes
met overstek is verwijderd.
Mensen met een niet al te gevoelige neus (als
u het eens probeert, weet u wat ik bedoel) kunnen
nu op de hoek van de Steenstraat en de Buitenkant,
de oude gerestaureerde weergang beklimmen.
Boven: Buitenkant. Oude situatie.
Onder: Buitenkant. Huidige situatie.
(Foto’s: D. Hogenkamp)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 37
Redactioneel Inhoud
Het is inmiddels misschien voor u al een
vertrouwde verschijning geworden: een
oude en een nieuwe foto genomen vanaf
dezelfde plaats. Zeker is wel dat er veel is veranderd
in Zwolle. Zo ook aan de Buitenkant, de plaats die
deze keer de aandacht krijgt.
Nog veel meer is er veranderd sinds de tijd
waarin het artikel van Ingrid Wormgoor speelt.
Zij gaat in op de stadspastoors die tot in de veertiende
eeuw verbonden waren aan de St. Michaëlkerk;
wat waren hun taken en wat was de invloed
die het kapittel van Deventer kon uitoefenen op
hun benoeming?
Jean Streng beschrijft de perikelen die met het
uitgeven van de Oden en Gedichten van Rhijnvis
Feith samengingen. De Zwolse uitgever H.A.
Doyer trok uiteindelijk toch aan het langste eind.
Wil Cornelissen gaat in op een minder bekende
Zwollenaaar: zijn grootvader Izak Os, een opa
zoals elk kind zich zou wensen. Izak Os was een
druk bezet zakenman en hij is enkele jaren lid
geweest van de Zwolse gemeenteraad. Bovendien
is hij een van degenen naar wie iri de nieuwbouwwijk
Schellerbroek een straat is genoemd.
In het Provinciaal Overijssels Museum worden
veel zeldzame en bijzondere voorwerpen bewaard.
Eén van die bijzondere voorwerpen is een
drinkschaal, die gemaakt is van een noot die alleen
op de Seychellen voorkomt. Aan het eind van
deze maand is deze schaal in het Amsterdams
Historisch Museum te bewonderen, maar eerst
kunt u hier de bijzonderheden erover lezen.
Het tijdschrift wordt gewoontegetrouw afgesloten
met een aantal vaste rubrieken: mededelingen,
literatuur en de agenda.
Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp
De eerste pastoors van de St. Michaëlkerk Ingrid Wormgoor
Een ‘mennistenstreek’ van H.A. Doyer J.C. Streng
Izak Os (1870-1943) Wil Cornelissen
Een bijzonder voorwerp in het POM Lydie van Dijk
Straatnamen, niet zo eenvoudig… Wil Cornelissen
Literatuur
Agenda
Mededelingen
Personalia
36
38
43
47
5i
53
55
56
56
57
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De eerste pastoors van de St. Michaëlkerk
Ingrid Wormgoor I:
Zegel van Regnerus van
Drynen
(foto: J.P. de Koning,
gemeente Zwolle).
n een middeleeuwse stad nam de parochiekerk
letterlijk en figuurlijk een centrale plaats in. De
. kerk lag in het midden van de stad en haar
geestelijken – van wie de stadspastoor de belangrijkste
was – hadden tot taak zorg te dragen voor
het zieleheil van alle parochianen. Bovendien beheerden
zij de goederen van de kerk en waren zij
vaak betrokken bij de kerkelijke rechtspraak.
Naast deze kerkelijke zaken hielden de pastoors
zich ook regelmatig bezig met andere activiteiten.
Zij deden dat vaak op verzoek van derden.
Hieronder wordt beschreven wat er bekend is
over de niet zuiver kerkelijke bezigheden van de
eerste Zwolse stadspastoors. Tevens wordt gekeken
naar de benoeming van die pastoors. Met het
oog op enerzijds het gewicht dat in die tijd aan de
zielzorg werd toegekend en anderzijds de betekenis
van de verrichte werkzaamheden, is immers te
verwachten dat meerdere partijen belang hadden
bij de aanstelling van een hen welgezinde pastoor.
Vroegste geschiedenis
De vroegste schriftelijke vermeldingen over de
Zwolse kerk zijn afkomstig uit het archief van het
Lebuïnuskapittel van Deventer. Het oudste stuk
dateert van 7 december 1040. Bisschop Bernoldus
van Utrecht verklaarde toen dat hij zijn kerk in
Zwolle aan het Lebuïnuskapittel schonk. Hij deed
dat op verzoek van Theodericus, de proost van
Deventer, aan wie hij de kerk vroeger in gebruik
had gegeven. Theodericus zou tijdens zijn leven in
het bezit van de kerk blijven tegen een jaarlijkse
betaling van 1 pond Deventer munt. Na zijn overlijden
zouden de broeders de vrije beschikking
over de kerk krijgen. Zij moesten alleen enkele
heffingen aan de bisschop betalen.1
Korte tijd is de kerk nog in bezit geweest van
Ancelmus, proost van Sint Jan in Utrecht. In 1093
maakte bisschop Conradus de beschikking van
zijn voorganger, die de kerk aan Ancelmus had
I
overgedragen, ongedaan. Hij herstelde de vroegere
situatie en stelde de kanunniken van Deventer
weer in het onbezwaarde bezit van de kerk, behoudens
de betaling van de heffingen die zij aan
de bisschop verschuldigd waren.2 Mogelijk heeft
dit gulle gebaar van Conradus te maken met het
feit dat de kerk van Deventer hem in 1076 had geholpen
in zijn strijd tegen Dirk V, graaf van Holland.
In 1129 bevestigde bisschop Andreas de
schenking nogmaals.3
Hoewel sommige historici betwijfelen of deze
oorkonden echt zijn, mogen we wel concluderen
dat zowel de Zwollenaren als de Deventenaren er
in de dertiende eeuw van uitgingen dat het kapittel
van Deventer recht had op de Zwolse kerk.4
De kanunniken van Deventer bleven tot 1580 in
het onbezwaarde bezit van de Zwolse kerk. Hierdoor
had een niet-Zwolse instelling formeel de
bevoegdheid om de stadspastoor van de enige parochiekerk
van Zwolle te benoemen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 39
Benoeming en bezigheden van de
stadspastoors
Over de eerste bedienaars van de kerk is weinig
bekend. In 1230 was ene Ludolphus plebaan.5 Hij
trad op als de eerste getuige toen de bisschop
stadsrechten verleende aan Zwolle. In 1252 was hij
nog steeds aan de parochiekerk verbonden. Toen
verzochten deken en kapittel van Deventer aan de
bisschop van Utrecht of zij na het heengaan van
Goeswinus en Ludolphus, respectievelijk priesters
in Deventer en Zwolle, in beide kerken twee
andere priesters mochten benoemen. De bisschop
gaf hen daartoe toestemming.6 Het recht van het
kapittel om de pastoor in Zwolle te benoemen
was blijkbaar niet geheel vanzelfsprekend.
Over twee pastoors in de veertiende eeuw,
Hesselus Heynck en diens opvolger Regnerus van
Drynen, is meer bekend. Hesselus was eerder kanunnik
te Deventer geweest. In 1326 wordt hij als
zodanig genoemd.7 Na de dood van Gerardus
“1
Heynck werd hij in 1332 kanunnik van de Sint Jan
te Utrecht.8 Vóór 1339 werd hij daarnaast ook tot
rector van de parochiekerk van Zwolle benoemd.
Hesselus was dus bekend met de situatie in Deventer
en hij had bovendien contacten in Utrecht.
Gezien zijn achtergrond als kanunnik van het Lebuïnuskapittel
is hij waarschijnlijk door dit kapittel
voorgedragen als pastoor. In die functie zal
hij bij tijd en wijle op gespannen voet hebben gestaan
met het in 1309 gestichte Bethlehemklooster.
Er was namelijk tussen hem en het klooster
onenigheid ontstaan over de betaling van begrafenisgelden.
Dit conflict werd weliswaar in 1339 geregeld,
maar in 1350 en 1351 bekrachtigden respectievelijk
deken en kapittel van Deventer en
ook bisschop Jan van Arkel de overeenkomst. In
1350 gebeurde dat op verzoek van de prior en het
convent van Bethlehem en in 1351 meldde Jan van
Arkel expliciet dat Hesselus beloofd had de overeenkomst
na te zullen komen. Het lijkt er dus op
Grote kerk te Zwolle;
tekening door A. Beerstraten;
eerste helft 17e
eeuw (foto: Provinciaal
Overijssels Museum,
Zwolle).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
dat Hesselus zich aangetast voelde in zijn (financiële)
rechten als stadspastoor en dat hij ondanks
de eerste overeenkomst probeerde zijn positie te
handhaven tegenover het klooster.
Verder is nog bekend dat Hesselus in 1350
aanwezig was bij de overdracht van een vordering
aan het Bethlehemklooster. Voor dit geld moest
een altaar in de kloosterkerk opgericht worden en
moesten missen gelezen worden.9 Ook keurde hij
in 1356 de oprichting van een altaar in zijn eigen
parochiekerk goed.’ °
Tenslotte moest Hesselus zich erbij neerleggen
dat de St. Michaëlkerk geïncorporeerd werd
bij de kerk van Deventer. In maart 1364 lijfde bisschop
Jan van Arkel de Zwolse kerk bij die van
Deventer in, op voorwaarde dat pastoor Hesselus
Heynck niet in zijn rechten geschaad zou worden.
11 Blijkbaar was Hesselus daar niet gelukkig
mee, want een maand later moest hij op straffe
van 400 oude schilden beloven zich te zullen
schikken in de incorporatie, op voorwaarde dat
de paus een en ander binnen een jaar zou goedkeuren.
‘2 Kort daarop gaf notaris Wernerus Ghelmari
een gewaarmerkte kopie (= transsumpt) van
drie akten die allemaal de rechten van het kapittel
op de kerk van Zwolle bevestigden.13 Gezien de
datum van dit transsumpt, is het mogelijk opgesteld
om de goedkeuring van de paus voor de incorporatie
te verkrijgen. Of die pauselijke goedkeuring
inderdaad binnen een jaar gegeven is, is
onbekend. Ze ontbreekt in elk geval in het kapittelarchief.
Hesselus Heynck overleed waarschijnlijk kort
voor 14 december 1376. Op die dag ging namelijk
Henricus de Orto de Huessen, kanunnik van de
kerk te Deventer en procurator en syndicus van
de deken en het kapittel van Deventer, in appèl bij
de Heilige Stoel, omdat Regnerus van Drynen na
het overlijden van Hesselus beweerde recht te
hebben op de Zwolse kerk. Via Johannes ter
Huerne, zijn gemachtigde, had hij de inkomsten
van die kerk aan zich getrokken. Henricus ging in
appèl omdat de deken en het kapittel al sinds
mensenheugenis, dat wil zeggen meer dan zestig
jaar, het recht hadden de pastoor van de parochiekerk
te benoemen. ‘4
Een dag later verklaarde ook Ghiselbertus Sonekaert,
eveneens procurator van de deken en het
kapittel van Deventer, dat hij namens deken en
kapittel bij de Heilige Stoel in appèl ging. Hoewel
Albertus de Renen onlangs tot pastoor was benoemd,
probeerde Regnerus van Drynen zich in
het bezit te stellen van de functie van vicaris van
de kerk van Zwolle. Hij deed dat door middel van
een brief van paus Gregorius XI, waarin deze het
recht de pastoor te benoemen (= collatierecht)
toekende aan de deken Segninus de Anchana en
het aartspriesterschap van Xanten.’5
Deze brief van Gregorius XI is niet bewaard
gebleven. Wel zijn er drie andere bepalingen van
deze paus ten gunste van Regnerus. In 1371 beloofde
hij hem een beneficium (= kerkelijk ambt
waaraan inkomsten en verplichtingen verbonden
zijn), dat tot het kapittel van Deventer behoorde.
In 1373 beloofde hij hem het vicarie van Johannes
de Doper en Laurentius in de kerk van Zutphen.
Tenslotte bevestigde de paus hem op 6 februari
1377 in het bezit van de parochiekerk te Zwolle.16
De kandidaat van het Lebuïnuskapittel, Albertus
de Renen, was hiermee buitenspel gezet. Wat er
verder met hem gebeurd is, is onbekend.
Het kapittel liet het er echter niet bij zitten: op
14 mei 1377 liet het een notaris drie akten transsumeren,
waarin bepaald werd dat het kapittel de
pastoor van Zwolle mocht aanstellen.17 Het
mocht echter allemaal niet baten: de protesten
van het kapittel hadden geen succes en Regnerus
bleef tot zijn dood in 1398 functioneren als stadspastoor.
Wel ging hij in 1384 mede namens de parochiekerk
tegen het kapittel in beroep, maar het
is onbekend of dat iets met zijn benoeming had te
maken.18
Tijdens zijn ambtsperiode laaide het: conflict
over giften en begrafenisgelden met het Bethlehemklooster
weer op. Volgens Gerardus Coccius,
kroniekschrijver van het Bethlehemklooster, weigerde
Regnerus de overeenkomst tussen zijn
voorganger en het klooster te handhaven. Bethlehem
deed daarop een beroep op de paus, maar
voordat deze had gereageerd was het conflict al
opgelost door het stadsbestuur.
Behalve met het Bethlehemklooster, werd ook
met het klooster te Windesheim een overeenkomst
over de offergelden gesloten. Het klooster
zou jaarlijks een pond aan de pastoor betalen.
Daarnaast zou de pastoor de helft van de inkomsten
en offergaven krijgen, wanneer het tenminste
ging om inkomsten die hoger waren dan
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
. 1 in Overirjècl fyht: op de rechte zyde -vaadert Ys£j.,if
Caapstadt, ie fit metgoeSe muerm, en nwchtjgk van. velak • van, dmt
fyh mee/ter Sen. Proeve vmZeyfe/kr inden lacreif«$.Jen. rCt A.V, bij
J . ‘i 3.rMy. ;u z x v. i., ., L-.xKOU.
kant had niet alleen oog voor de literaire, maar
ook voor de marktwaarde van de door hem aangekochte
werken. Diverse werken van Feith waren
rond 1820 immers geheel of gedeeltelijk
uitverkocht. Bovendien werd duidelijk dat de
dichter niet meer lang zou leven. Een uitgave van
het volledige oeuvre in een goedkope octavo uitgave,
leek in die omstandigheden commercieel
zeer aantrekkelijk. Feith zelf zag ook zijn einde
naderbij komen — hij refereert er in zijn brieven
vaak aan – en een goedkope uitgave juichte hij
toe. Hij had zelfs al een titel voor de hele serie bedacht:
Alle de Werken van Mr. R. Feith. Ieder deel
zou een apart ‘fransch tijteltje’ moeten krijgen
met de vermelding van de inhoud van het
deeltje.6
Roet in het eten
Immerzeel kocht in vrij korte tijd veel rechten op,
maar hij kon toch niet alles bemachtigen. In 1824
was Immerzeel ‘na veel tobben, en na vele opofferingen
te hebben gedaan’ in het bezit van 23 werken
van Feith.7 Aan zijn collectie ontbraken onder
andere de rechten op de vijf delen Oden en
Gedichten. De eerste vier delen waren in handen
van Allart geweest, het vijfde deel kwam uit het
bezit van de uitgevers Bohn en Van Stegeren.8 De
vijf delen waren gezamenlijk gekocht door de
Zwolse uitgevers Hendrik Assuerus Doyer en Jan
Lodewijk Zeehuizen. Doyer was doopsgezind en
had aan de Grote Markt in Zwolle een boekenzaak.
Daarnaast was hij de Zwolse gelegenheids-
dichter bij uitstek. Van Zeehuizen is alleen
bekend dat hij uitgever was.9
Immerzeel stond voor het probleem de
rechten van beide heren te verwerven. Doyer, die
ook op het alleenrecht uit was, stond er gunstiger
voor. Hij hoefde alleen maar de rechten van Zeehuizen
op te kopen. Zeehuizen wilde zijn deel wel
verkopen, maar aan wie: Doyer of Immerzeel?
Feith en Doyer
Feith fungeerde in Zwolle als tussenpersoon van
Immerzeel. Hij moest Doyer bewegen zijn rechten
af te staan. Aanvankelijk schatte Feith de zaak optimistisch
in. Zeehuizen leek hem geen probleem,
‘maar met Doyer, die geld heeft, is het slimmer’.10
Toch leek Doyer meegaand. Feith schreef aan Immerzeel
dat hij er niet aan twijfelde dat de koop
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 45
HJBT tt*AW.’vaar_jK|iTH.. j
zou lukken. Hij voegde een brief van Doyer bij,
‘die niets bijzonders heeft, dan dat hij juist op het
idé drukt, dat gij voornemens zijt met der tijd uit
te voeren. Ik ken voor ’t overige den man niet, en
heb hem zelfs nooit hooren noemen’.”
Immerzeel vroeg Feith om met Doyer te gaan
praten. Feith wilde dat wel doen, maar hij vreesde
dat te veel druk de zaak moeilijker zou maken.12
Uiteindelijk kwam Doyer zelf naar Feith toe. Na
dat bezoek moest de schrijver het volgende teleurstellende
bericht aan Immerzeel melden: ‘Ik
geloof dat de Heer Doyer ons fijntjes gefopt heeft.
Ik dacht dat er weinig zwarigheid in zijn zou om
de kopij van de Oden van hem te krijgen, en door
zijn eersten brief aan u werd ik merkelijk in dit idé
bevestigd. Ondertusschen is het nu zeker dat hij
die rol gespeeld heeft om van Zeehuizen af te komen.
Nu hij alleen van de kopij meester is, spreekt
hij uit een geheel anderen toon. Ik had expres wat
getalmd om naar hem toetegaan om hem niet al te
happig te maken, en toen ik hem bij mijn buiten
zag komen, dacht ik eerst nu is de zaak klaar;
maar ik had deerlijk buiten den waard gerekend’.
Doyer had tijdens zijn bezoek verklaard dat hij
er lang op uit was geweest om de enige eigenaar
van de Oden en Gedichten te worden, en dat hij
het kopierecht voor geen geld meer over wilde
doen. De uitgever beloofde er zich gouden bergen
van, zo constateerde Feith. Hij schrijft dan verder:
‘Vergeefs stelde ik hem na genoeg alles voor wat
gij mij ten naasten bij in uw brief schrijft en dat
hij, een jong Boekverkooper, en in Zwolle niet
aan kon tegen een in alle opzichten bekende
Boekverkooper in Holland. Hij was niet te
verzetten en zei, dat al woonde hij te Hattem hij
alles even zoo goed kon als de beste Hollander,
dewijl hij alles in Amsterdam zou laten uitvoeren
en nu reeds een uitmuntende correspondencie
had. Enfin, er was niets tegen te doen, en eindelijk
snoerde hij mij den mond door te zeggen: Al de
schade die gij er op ziet neem ik voor mijn rekening,
en ik weet, dat gij te lang met mijn vader
verbonden zijt geweest, om het voordeel, dat ik er
in zie, mij niet te gunnen’. Wat Doyer met de
laatste toespeling bedoelde, is thans niet duidelijk.
Feith begreep het wel, want hij eindigde met de
conclusie: ‘Toen had ik uitgepraat’.13
Immerzeel en Doyer
Daarna heeft Immerzeel waarschijnlijk nog een
poging gedaan om alsnog de volledige rechten
van de Oden en Gedichten van Doyer te kopen.
Deze was echter niet te vermurwen. Ruim een
maand na de vorige brief schreef Feith aan Immerzeel
dat Doyer ‘zoo vast aan zijn plan [kleeft],
dat er maar niet aan te doen is’. En hij vervolgde:
‘Ik zei hem lagchende, dat hij in dit geval zijn geloof
niet had kunnen verzaken, maar dat hij er
menig mennisten streekje, vooral omtrent Zeehuizen,
onder had laten loopen. Hij lachte en beleed
mij, dat van ’t begin af aan zijn ware doel
geweest was om op de minst kostbare wijze van de
5 [delen] Oden alleen meester te zijn. Ik zei hem,
dat zoo ik door zijn’ eerste brief aan u niet bedrogen
was ik hem een lelijke poets had kunnen
spelen, door a tout prix van Zeehuizen zij ne helfte
te koopen, wanneer hij met de andere helfte toch
niets had kunnen uitvoeren. Juist daarom, zei hij,
hield ik mij in het begin zoo onverschillig’. ‘4
Feith was teleurgesteld over de gang van zaken.
Het speet hem het meest dat het nu na zijn
dood niet mogelijk zou zijn alle werken onder één
titel uit te geven.15
Het graf van Feith op
de Algemene Begraafplaats
aan de Meppelerstraatweg
(foto: J.P. de Koning,
gemeente Zwolle).
46 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Immerzeel legde ruim een jaar later, in 1823,
een nieuw plan aan Doyer voor. Hij stelde voor –
na de voordelen voor hen allebei breed uitgemeten
te hebben – de Oden en Gedichten op te nemen
in zijn verzamelserie van de werken van
Feith, de Dicht- en prozaïsche werken. Daarnaast
zou de mogelijkheid blijven bestaan de Oden en
Gedichten ook apart te bestellen. Wat Doyer
bewogen heeft snel toe te geven is niet duidelijk.
In ieder geval werden de heren het, na enig heen
en weer geschrijf over het kaftje en over de problemen
bij de inschrijving, vrij snel eens. De vijf
delen Oden en Gedichten werden samengevat in
drie banden en verschenen als laatste in de serie –
het laatste deel XV is een latere toevoeging.
Doyer was zo mak als een lam. Hij liet zich
volkomen door Immerzeel leiden, wiens ‘door de
ondervinding reeds beproefd oordeel’, ‘meerder
kennis’ en ‘goede raad’ hij graag wilde volgen.16
Later, in de jaren dertig van de negentiende eeuw,
publiceerde Doyer zelfs nog enige gedichten in
Immerzeels precieuze Muzenalmanak.
Tot slot
Zo lijkt de wens van Feith om een uniforme uitgave
van al zijn werken dan toch in vervulling te zijn
gegaan. Maar niets is minder waar. De Dicht- en
prozaïsche werken vormen maar een deel van
Feiths oeuvre en een uniforme uitgave van zijn
volledige werk bestaat tot op heden nog steeds
niet.
4. Brief van Feith aan Immerzeel, 28 juni 1820.
5. Idem, 11 januari 1822.
6. Idem.
7. Brief van Immerzeel aan Doyer, 16 oktober 1823.
8. H.G. ten Bruggencate, Mr. Rhijnvis Feith. Een bijdrage
tot de kennis van zijn werk en zijn persoonlijkheid
(Wageningen 1911) 245-246.
9. Genealogische gegevens over Doyer: Nederland’s
Patriciaat 30 (1944) 53; over zijn boekhandel: F.C.
Berkenvelder, Zo was Zwolle rond 1900, (Zwolle
1970) 116; B.P.M. Dongelmans, Van Alkmaar tot
Zwijndrecht. Alfabet van boekverkopers, drukkers en
uitgevers in Noord Nederland 1801-1850 (Amsterdam
1988) 210; over zijn gedichten: W.A. Elberts,
Historische wandelingen in en om Zwolle, (Zwolle
1973) 12,121,195. Zeehuizen was de zoon van bakker
Jan Lodewijk Zeehuizen en Ida Hendriks. Hij was
op 7 augustus 1777 te Zwolle geboren en stierf aldaar
op 26 juni 1830. Hij trouwde op 7 augustus
1803 met Henriette Charlotte Bourdeaux. Over zijn
boekhandel: Dongelmans, o.c, 211.
10. Brief van Feith aan Immerzeel, 11 januari 1822.
11. Ibidem, 20 februari 1822.
12. Ibidem, 9 april 1822.
13. Ibidem, 1 mei 1822.
14. Ibidem, 15 juni 1822.
15. Ibidem.
16. Brieven van Doyer aan Immerzeel, 19 oktober 1823
en 28 december 1823.
Noten
1. Deze correspondentie is aanwezig in de Koninklijke
Bibliotheek in Den Haag onder signatuur 133 C
11.
2. T. Broos, ‘”Boeken zijn zo goed als geld maar geld is
beter”. Johannes Allart (1754-1816)’, in: Spektator 9
(1979/80) 14-25. Idem, ‘Misdruk en mispunt’, in:
Spektatorn (1981/82) 212-223.
3. Uit een contract, d.d. 15 januari 1804, blijkt dat
Feith zodra hij bij Allart de kopie van zijn ‘gezangen’
inleverde – met het voorwerk tenminste niet
minder dan honderd pagina’s – 420 gulden, en
voor elke volgende 16 pagina’s meer, 40 gulden zou
ontvangen. Gemeentearchief Zwolle, Familiearchief
Feith (FA015), inv.nr. 123.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
IzakOs (1870-1943)
In joodse kring is het de gewoonte iemand bij
een feestelijke gebeurtenis toe te wensen: ‘Tot
120 jaar!’ Dit is een verwijzing naar de leeftijd
die Mozes zou hebben bereikt.
In december 1990 was het 120 jaar geleden dat
mijn grootvader Izak Os, zakenman èn socialist,
in Zwolle werd geboren. Hij heeft, net zomin als
miljoenen anderen die Mozaïsche leeftijd mogen
bereiken. Hij is, doodziek, als laatste Zwolse jood,
op 27 mei 1943 uit zijn huis in de Derk Buismanstraat
10 gehaald. Samen met zijn vrouw Lea
maakte hij de tocht naar Westerbork per ambulance.’
Hij stierfin Sobibor.
Mijn broer Igor heeft in zijn boek Van Zwolle
tot Brest-Litowsk voor opa Izak een monument
opgericht.2 Hij heeft hem beschreven en herdacht
op zijn manier. Ik kan het portret alleen nog maar
met wat feiten en herinneringen aanvullen. Izak
Os was een opa zoals elk kind zich zou wensen:
klein, oud en grijs, zijn kleinkinderen verwennend.
Het was een gauw ontroerde man die zich
het best op zijn gemak voelde als hij op straat of in
de eigen huiskamer plat-Zwols kon spreken.
Izak Os en de politiek
Zijn meest bekende politieke daad is – en hij heeft
het graag en vaak verteld – dat hij bij de oprichting
van de SDAP op 26 augustus 1894 in zaal
‘De Atlas’ op de Zwolse Ossenmarkt aanwezig
was. (De naamsovereenkomst vertelde hij er ook
altijd met glimoogjes bij!). En honderden malen
kwam dan: ‘Ik hoorde dan wel niet bij de twaalf
apostelen, maar ik was toch zeker de dertiende’.3
En of het waar is dat Troelstra bij hem heeft overnacht?
Mijn grootvader heeft het me zelf verteld
en dat mag ik dan toch niet, na zoveel jaren, in
twijfel trekken?
Al jong kwam Izak bij de socialistische beweging.
Dat was voor een beginnend zakenman toch
wel iets bijzonders. In die tijd moet hij in het
provinciale, kleinsteedse Zwolle al een vrij beken-
Wil Cornelissen
de figuur zijn geweest. De oorsprong van de later
door iedereen gekende Oom Izak is toen gelegd.
Voor oma Lea werd het wel eens teveel. Zij
had de zorg voor het gezin,4 er waren vaak financiële
problemen en steeds weer verhuizingen. (De
straten waar de familie woonde, weerspiegelen
het al of niet succes hebben in zaken.) Daarbij waren
er de vele partijgenoten die, meestal onverwachts,
langs kwamen, mee aten en bleven logeren.
Izak Os is tweeëneenhalf jaar lid van de Zwolse
gemeenteraad geweest. In familiekring is daar
wel eens goedmoedig-spottend over gepraat. Opa
zou niet zo vaak z’n mond hebben opengedaan en
hij zou nogal eens door afwezigheid geschitterd
hebben. Ik heb nu eens alle raadsverslagen van de
jaren 1919 tot en met 1922 doorgenomen en kwam
tot de conclusie dat Izak Os wel degelijk zijn
Izak Os (circa 1920).
48 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Handtekening van Izak
Os. Izak werd ook wel
geschreven als Isac of
Isaac. Zelf schreef hij
Izaak.
Briefkaart geadresseerd
aan Oom Izak. De PTT
had er weinig moeite
mee.
r r : r ‘ /
mond heeft opengedaan. Weliswaar sprak hij niet
zo vaak als Leenden Lansink of Jos Vogt, maar
toch. Bovendien bleek dat opa bij 74% van de vergaderingen
aanwezig is geweest. Dat is voor een
druk bezet zakenman een niet onaardige score.
In de tijd dat Izak in de gemeenteraad zat, was
mr. dr. LA. van Roijen burgemeester. Men vergaderde
veel: vier raadsvergaderingen per maand
waren geen uitzondering. De onderwerpen liepen
uiteen, zoals de onderwerpen ook nu nog uiteen
lopen. Izak Os sprak in die jaren, zoals Igor al memoreerde,
inderdaad over de brandweer. Hij
pleitte voor het invoeren van een acht-urige
werkdag voor het vaste brandweerpersoneel.5
Ook wilde hij graag spreken over de kermis, maar
dat lukte niet. ‘Reeds 14 maal heeft dit punt op de
agenda gestaan, maar nooit komt het in behandeling’,
klaagde hij.6
. In de notulen van de raadsvergaderingen
vond ik echter ook andere, zeer principiële standpunten.
Bij de benoeming van bestuursleden van
de gasthuizen merkten de socialisten bij monde
van Izak Os op, dat er nooit sociaal-democraten
werden voorgedragen. Indien dit zo bleef, zei hij,
zou de fractie van de SDAP met eigen kandidaten
komen. Dit dreigement werkte, want in diezelfde
vergadering werd I. Os, buiten de aanbeveling van
B&W om, benoemd tot lid van de Commissie van
Toezicht op de Bank van Leening.7 Een halfjaar
later werd, eveneens buiten de aanbeveling om,
i-T”:- •”
*.-‘>:••••
7 ‘ V .•
• – r . . – .
ds. Horreüs de Haas tot lid van het bestuur van
het Hervormd Weeshuis benoemd.8
In het jaar daarop, toen weer de benoeming
van een bestuurslid voor de gasthuizen op de
agenda stond, ‘meent dhr. Os dat in het bestuur
ook iemand zitting moet hebben, die bekend is
met de noden en behoeften van de arbeiders en
die zelf geboren is uit die groep van de bevolking,
waaruit ook de bewoners van de Gasthuizen
voortkomen’. Bovendien wilden de socialisten
een vrouw in het bestuur. Op voorstel van de heer
Os werd de aanbeveling teruggezonden naar het
bestuur met het verzoek een nieuwe voordracht in
te dienen. De burgemeester reageerde geïrriteerd.9
Ook het voorstel om marktkooplieden, die
ƒ 30,- a ƒ 40,- marktgeld moesten betalen, dit bedrag
in vier keer in plaats van in één keer te laten
betalen, kwam van zijn hand. ‘Dat bedrag is meer
dan het hele bedrijfskapitaal van sommigen hunner
bedraagt’, zo stelde hij.i0
Verder sprak hij mee over de meest uiteenlopende
onderwerpen. Hij sprak over de smeerboel
op de vrijdagse beestenmarkt en over de spoedige
verplaatsing van die veemarkt: ‘Er is voor werkloze
arbeiders weinig of niets meer te vinden.
Men zou goed werk doen door nu met het in orde
maken van het nieuwe terrein te beginnen’. Hij
sprak mee over christelijke bioscoopvoorstellingen
voor de schooljeugd, over de standplaats van
de handelaren in ijswafels en over het al of niet in
één pand verkopen van bevroren, Argentijns
vlees en inlands vlees. Ook bij de verhitte en langdurige
(en na 70 jaar vermakelijke) discussies
over het weer invoeren van de kermis roerde hij
zich. Die kermis was enige jaren eerder afgeschaft,
voornamelijk vanwege het ermee gepaard
gaande drankmisbruik. Bovendien ‘is een
kermis uit de tijd’, zo werd er gezegd. Izak Os
deed een voorstel ‘om een waardig en veredeld
volksfeest in te stellen wat alle lagen der bevolking
kan bevredigen’.”
Op 10 april 1922 nam Izak Os afscheid van de
gemeenteraad. Burgemeester Van Roijen wijdde
op die datum enkele afscheidswoorden aan het
vertrekkende raadslid de heer Os.
Jodendom
Heeft het jodendom een belangrijke rol gespeeld
in het leven van Izak Os? Jazeker. Hij was jood en
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 49
wilde dat ook zijn, al had hij zijn vrienden in veel
ruimere kring. Het viel hem soms moeilijk
grenzen te trekken. Het huwelijk van mijn ouders
(mijn vader was geen jood) heeft hij proberen tegen
te houden. Zijn verzet hielp niet en mijn geboorte
in 1928 zorgde weer voor de goede en zeer
warme familieverstandhouding.
Bekende namen op de
felicitatielijst van
5 december 1939.
Ik herinner mij het grote feest op 5 december
1939. Oma Lea en opa Izak waren 50 jaar getrouwd
en opa was die dag 45 jaar lid van de partij.
In Het Volk, in Voorwaarts en in de Zwolsche Courant
verschenen er artikelen over. De familie zong
het bruidspaar toe: ‘O, Papa, ga nog jaren naar
Palvu heen, Eekwal toch wel bekend, zoolang U
leeft strijd voor Uw ideaal, Strijd voort steeds zonder
end’12, er komen stapels post en telegrammen
en er komen veel, zéér veel vrienden en bekenden
die oma en opa nog vele goede jaren toewensen.
Vijf maanden later begon de Tweede Wereldoorlog.
Ik herinner mij nog de verschrikkelijke wond
aan zijn been (hij leed aan suikerziekte), de lucht
die er in dat kleine kamertje hing en de zorg en de
Izak Os en zijn vrouw
Lea Spits (eindjaren
’30).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Felicitatie van een partijgenoot
uit Hillegersberg
ter gelegenheid
van het feit dat Izak 45
jaar lid van de SDAP
was.
Straatnaambord in
Zwolle-Zuid in de wijk
Schellerbroek.
%y-tc/,,
liefde die zijn dochter Clara hem tot het laatst toe
gaf. Zij wilde en zij moest hem ook wel verzorgen,
verplegen en verbinden. Hulp van niet-joodse zijde
was verboden.
Eind mei 1943 werden opa en oma naar Westerbork
vervoerd. De laatste briefkaart ontving
mijn moeder op 5 juni. Een maand later heeft hij
met zijn vrouw de lange reis naar Polen moeten
maken. Ik weet niet of hij bij aankomst in Sobibor
nog leefde. Ik hoop het niet.
Ik denk nog vaak aan hem. Zeker nu er in
Zwolle een Izak Osstraat is gekomen. Maar ik
hoef daar niet doorheen te fietsen om hem weer
voor me te zien.
Vele jaren na de oorlog is er op de joodse begraafplaats
in Herfte een steen geplaatst, waarop
alle omgebrachte leden van de familie Os zijn vermeld.
Opa Izak, oma Lea en al die anderen…
* Dit artikel verscheen eerder in het PvdA-blad, afdeling
Zwolle, december 1990.
Noten
1. De N.V. grafkisten- en meubelfabriek v/h fa. H. van
Breemen, afd. ziekenvervoer, kreeg er later van de
gemeente Zwolle het bedrag van ƒ 70,- voor. Zie:
Iet Vierstraete-Erdtsieck, De Jodenvervolging in
Zwolle; geschiedenis van de Joden te Zwolle tussen
1933 en 1946. (Wezep, 1985).
2. Igor Cornelissen, Van Zwolle tot Brest-Litowsk.
(Amsterdam, 1983).
3. De twaalf oprichters van de SDAP werden
spottend de twaalf apostelen genoemd. Later werd
het een erenaam.
4. Het gezin van Izak Os en Lea Spits bestond uit:
Abraham (1890, na 3 weken overleden), Marianne
(1891), Jochem (1893), Clara (1895), Rika (1897) en
Truus (1899; mijn moeder).
5. Raadsvergadering 8.11.1920, Gemeentearchief
Zwolle.
6. ibidem. 30.12.1920.
7. ibidem. 19.1.1920.
8. ibidem. 28.6.1920.
9. ibidem. 25.1.1921.
10. ibidem. 20.12.1920.
11. ibidem. 23.2.1920; 21.2.1921; 14.3.1921; 20.6.1921;
18.7.1921 en 18.4.1921.
12. ‘PALVU’ (= Proletariërs Aller Landen Verenigt U),
destijds het eigen partijgebouw van de Zwolse
SDAP op de Eekwal 29.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een bijzonder voorwerp in het POM
Onlangs liet Boudewijn Büch in zijn programma
over de eilanden in de Indische
Oceaan, enkele grote noten met een
vreemde vorm zien, die daar als souvenir werden
verkocht. Het betrof de zogenaamde Seychellennoot,
die nu voor de toeristen in de winkels ligt,
maar die in de zestiende en zeventiende eeuw als
een kostbare en exotische noot gold.
Zo’n exotische noot bevindt zich sinds de Geschiedkundig-
Overijsselsche Tentoonstelling van
1882 in het POM.
Voordat ik inga op het voorwerp zelf, volgt
hier eerst iets over de herkomst en het gebruik van
deze noten.
Oorspronkelijk heette de noot Maledivische
noot, genoemd naar de Malediven waar de vruchten
aanspoelden. Daarom dacht men aanvankelijk
dat ze in zee groeiden. Op de Malediven kwamen
de noten soms in bezit van Nederlanders of
Portugezen, die de eilanden aandeden op hun reis
naar Indië.
Een noot kan 10 tot 15 kg zwaar worden. Zij
bestaat uit twee ovale delen met aan één kant een
insnoering tot de helft van de hoogte. Vaak werden
de noten in tweeën gedeeld, waardoor twee
schuitachtige vormen ontstonden.
De Seychellennoot is de vrucht van de Lodoicea
seychellorum, een palm die alleen op de Seychellen
voorkomt en die 20 tot 30 meter hoog kan
worden.
Seychellennoten waren tot ver in de achttiende
eeuw uiterst zeldzaam en derhalve zeer kostbaar.
De Habsburgse Keizer Rudolf II zou in het
begin van de zeventiende eeuw ƒ 4.000,- betaald
hebben voor een noot.
Niet alleen vanwege de zeldzaamheid waren ze
zo prijzig, maar ook werden er bijzondere krachten
aan toegeschreven. Carolus Clusius haalt de
Portugese arts Garcia da Orta aan, die schrijft dat
velen geloven dat een zieke geneest wanneer hij
water drinkt dat enige tijd in een dergelijke noot
heeft gestaan. Ook wordt in de zestiende en
zeventiende eeuw vermeld, dat iemand met gif in
zijn lichaam door deze noot voor de dood wordt
behoed. Nog in 1769 schrijft de kruidenkundige
Rumphius dat de noot vooral geschikt is bij vergiftiging
door arsenicum. Aan het eind van de
eeuw echter werd met dit bijgeloof afgerekend. In
het grote woordenboek van Noël Chomel staat
dan: ‘dat derzelven tegengiftige kragt voornamelijk
in de inbeelding bestaat’.
Toen de Fransen de vruchten in 1769 op de
Seychellen ontdekten, kwamen ze in groten getale
in de handel. Dit veroorzaakte een scherpe prijsdaling.
Seychellennoten, gevat in zilver, behoorden
tot de voorwerpen die in kunst- en rariteitenkabinetten
in de zestiende en zeventiende eeuw voorkwamen.
Hiertoe behoorden ook de iets minder
zeldzame kokosnoten en nautilusbekers, evenals
bijzondere schelpen, koralen e.d.
Het aantal Seychellennoten dat in de zeventiende
eeuw Europa bereikte was zeer klein. Ongeveer
tien exemplaren zijn bekend. Het voorwerp
in het POM is hiervan het enige in Nederland.
Het is een halve noot, als drinkschaal, met een
gladde zilveren band langs de rand en over de
noot naar de stam van de voet. De zilveren stam
wordt gevormd door een Bacchusfiguurtje, zittend
op een vat, en met in de rechterhand een
drinkschaal. De linkerhand is omhoog geheven.
Misschien hield hij daarin een nu ontbrekende
druiventros vast. Ook in de rechtervoet en achter
het vat zijn kleine openingen waarin mogelijk een
ornament heeft gezeten.
De versiering van de ronde voet bestaat uit
vier dolfijnen of zeemonsters, omgeven door water.
Waarschijnlijk heeft op de noot een deksel gezeten.
De noot is aan de buitenzijde onbewerkt,
de binnenkant is gelakt.
Lydie van Dijk
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Drinkschaal, gemaakt
van Seychellennoot
(foto: Provinciaal
Overijssels Museum).
Aan de onderzijde van de voetrand zijn drie
merken geslagen, de jaarletter (1659), het stadswapen
van Zwolle en een onleesbaar meesterteken.
Het stuk behoort tot de bruiklenen van de gemeente
Zwolle aan het POM en was, zoals reeds
gezegd, voor het eerst te zien op de Geschiedkundig-
Overijsselsche Tentoonstelling in 1882.
Aanvankelijk dacht men dat het om een beker
van het klompenmakersgilde ging. Waarschijnlijk
was deze opvatting gebaseerd op de vorm van de
noot. In Zwolle heeft echter nooit een dergelijk
gilde bestaan. Daarna vermoedde men dat de beker
eigendom van het tappers- en wijndragersgilde
geweest was, uitgaande van de vorm van de
stam. Van dit gilde zijn echter geen archivalia
bewaard, noch verwijst enige inscriptie op de beker
naar dit gilde.
In de stadsrekeningen van de gemeente Zwolle
over 1659 is de herkomst van deze beker waarschijnlijk
wel te traceren. In 1659, dus het jaar
waarin het zilverbeslag vervaardigd is, wordt een
met zilver beslagen ‘noete muskaet’ vermeld.
Deze muskaatnoot was door overste Schirk aan
de stad geschonken, samen met een hoorn die
eveneens voorzien was van zilverbeslag.
Dat deze, ‘noete muskaet’ dezelfde is als de
Seychellennoot, is om een aantal redenen aannemelijk.
Ten eerste kende men in 1659 de juiste
naam van de noot niet, en ten tweede was een
muskaatnoot niet zeldzaam en bovendien klein.
De stad zou voor zo’n kleine noot nooit aan de
meid van de overste enkele guldens voor het
geschenk hebben gegeven. Bovendien maakt de
stadsschrijver melding van twee ‘rariteyten’.
De Seychellennoten die eind zestiende en
zeventiende eeuw naar Europa kwamen, zijn veelal
in rariteitenkabinetten terecht gekomen. Over
dit onderwerp begint eind juni in het Amsterdams
Historisch Museum een tentoonstelling
met de titel ‘De wereld binnen handbereik, Kunsten
Rariteitenkabinetten in de Gouden Eeuw’. De
beker uit het POM zal daar ook te zien zijn.
Literatuur
B. Dubbe, ‘Gildebeker of rariteit?’ in: Antiek (1970), 27-
32-
R. Fritz, ‘Kokosnootbokalen, vervaardigd in de Nederlanden
van de 15de tot de 18de eeuw’ in: Antiek
(i979). 673-732-
R. Fritz, Die Gefasse aus Kokosnuss in Mitteleuropa,
1250-1800 (Mainz 1983).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 53
Straatnamen, niet zo eenvoudig,
Klein Weezenland
Op 26 januari 1933 werd in een speciale
raadsvergadering afscheid genomen van
mr. dr. LA. van Roijen, die ruim 35 jaar
burgemeester van Zwolle was geweest. De raad
kwam, bij monde van wethouder R.J.J.M. Teilegen,
met een aardig afscheidsgeschenk. De Wilhelminasingel
zou van naam worden veranderd en in
de toekomst Burgemeester van Roijensingel gaan
heten. De scheidende burgemeester was hierdoor
zeer verrast en apprecieerde dit denkbeeld buitengewoon.
Hij sprak de hoop uit dat de raad dit voorstel
zou aannemen.
In de daaropvolgende raadsvergadering van 6
februari, dus nog geen twee weken later, kwam er
echter een ander voorstel op tafel. De fungerende
voorzitter deed na overleg met alle fractievoorzitters
het voorstel om niet de Wilhelminasingel,
maar het Klein Weezenland te vernoemen naar de
oud-burgemeester!
Wat was er in de tussentijd gebeurd? We kunnen
het gedeeltelijk nagaan aan de hand van de
ingezonden brieven in de Zwolse Courant. Het
vermoeden bestaat dat men achteraf terugschrok
voor het idee om de Wilhelminasingel van zijn
naam te ontdoen. Getuigde dat wel van eerbied
tegenover de regerende vorstin? Het idee was leuk
geweest, maar nu begon men toch te aarzelen.
In de elf dagen die tussen de beide vergaderingen
lagen, zijn er veel voorstellen gedaan. Omgedoopt
zou kunnen worden de Potgietersingel (de
Van Roijenbank stond daar al), de Veerallee (de
historische naam was na de bouw van de IJsselbrug
toch verouderd), de Zeven Alleetjes en de
Terborchstraat (Terborch zou dan in de schildersbuurt,
die toen gebouwd werd, vernoemd
kunnen worden).
Mr. D. Sanders deed in een ingezonden brief
het voorstel om het Klein Weezenland (van
Nieuwe Havenbrug tot Sassenpoortenbrug) tot
Burgemeester van Roijensingel om te dopen. Of
dit de raad op een idee heeft gebracht, weet ik
Wil Cornelissen
Klein Weezenland ca.
1900, sinds 1933 Burgemeester
van Roijensingel
genaamd
(gemeen tea rch ief
Zwolle, foto: J.P. de
Koning).
Jf/ein Weezenlani.
54 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
niet. Een feit is dat op 6 februari 1933 het cadeau
voor de oud-burgemeester werd gewijzigd: zonder
hoofdelijke stemming werd de toestand zoals
die ook nu nog bestaat. De burgemeester moest
wijken voor de koningin.
Spinhuiswal
De naamsverandering van de Spinhuiswal in
Menno van Coehoornsingel heeft een wat merkwaardige
achtergrond.
De Spinhuiswal dankte zijn naam aan de
gevangenis die vroeger werd aangeduid als tuchthuis
of spinhuis, en in 1739 werd gebouwd. Dit
jaartal staat nog altijd te lezen boven de toegangspoort.
Het huidige Flevogebouw was tot 1934 ambachtsschool.
In 1941 werd de oude school bestemd
voor de Rijksdienst Wieringermeerdirectie,
later Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders,
nog later Flevopolders. Daar is dan ook de naam
‘Flevogebouw’, die thans op de gevel prijkt, van
afkomstig.
Nu vond men het in 1941 ongepast (destijds
werd gezegd: ‘minder welluidend’), dat het correspondentieadres
van die Rijksdienst zou luiden:
Spinhuiswal.
Volgens het rapport van de gemeentearchivaris
was Spinhuiswal ook niet de oorspronkelijke
naam. Dat was Friesche Wal. Via de wat kronkelige
redenering dat Menno van Coehoorn een Fries
was, kreeg op 26 september 1941 de Spinhuiswal
de nieuwe naam Menno van Coehoornsingel, die
nog steeds de verbinding vormt tussen de Diezerpoortenplas
en het Assiesplein.
Koewegje
In het verleden stelde de gemeenteraad straatnamen
vast. Dat kon nog wel eens tot aardige discussies
leiden.
In augustus 1923 kwam er een verzoek van
bewoners en toekomstige bewoners om het Koewegje
in het vervolg Brinkstraat of Bagijnestraat
te noemen.
Bij de behandeling van deze kwestie, tijdens
de gemeenteraadsvergaderingen van 20 augustus
en 24 september 1923, werd het voorstel van B&W
om de naam Koewegje nu officieel vast te leggen,
nogal bekritiseerd. Het verzoek van de bewoners
kreeg steun van de heer Cromme. Een mooie
uitspraak van hem staat in de notulen: ‘Hij is
altijd genegen aan dergelijke kleine verzoeken uit
de burgerij te voldoen, als het geen kosten met
zich brengt.’
De voorzitter, burgemeester I.A. van Roijen,
voerde ter verdediging aan dat de naam Koewegje
historisch verantwoord was: ‘Er was een tijd, dat
dit deel van de stad buiten de bebouwde kom lag
en dat daarlangs de koeien gevoerd werden.’
De heer Vogt interrumpeerde schertsenderwijs
dat hij altijd had gedacht dat dat was omdat
daar oude koeien uit de sloot gehaald werden!
Na een stemming (twaalf tegen acht stemmen)
werd de naam Koewegje officieel vastgesteld.
In de volgende raadsvergadering kwam men
echter op dit besluit terug en vond er weer een
lange discussie plaats. De heer Lindeboom stelde
dat het een straat was waar nette woningen stonden.
Hij ondersteunde het verzoek van de bewoners
om de straat Brinkstraat of Bagijnestraat te
noemen. De heer Van Vlaardingen vertolkte de
mening (en dat kan wel eens de belangrijkste reden
zijn geweest voor het verzoek) ‘dat een brief
geadresseerd Koewegje zo ordinair staat. De
adressanten vragen om een fatsoenlijke naam
voor hun straat’, en hij wilde dat ondersteunen.
Nu kwam er nog een nieuw argument op tafel.
Het verhaal van de burgemeester, dat vroeger
de koeien hier langs werden geleid, bleek niet
waar te zijn. Die beesten werden langs het Blekerswegje
gevoerd en de naam Koewegje bestond
toen niet. De straat werd toen ‘Achter de planken’
genoemd.
In een nieuw voorstel werd gesuggereerd de
straat de naam Oosterkerkstraat te geven. De burgemeester
was in deze vergadering niet aanwezig.
Er werd nog op gewezen ‘dat het toch niet zo
fatsoenlijk was om nu al weer op het vorige besluit
terug te komen. Raadslid Augusteijn had een
wijs advies: ‘Laten wij in de geest van den Burgemeester
handelen, door de naam Koewegje te behouden.’
En zo geschiedde het ook. Met vijftien stemmen
tegen negen, bleef de naam Koewegje bestaan.
Het vormt nog steeds de verbinding tussen
de Brink en de Turfmarkt.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 55
Literatuur
Nieuwe boeken
W. Coster en R.B.J. Oosterveld, Volksuniversiteit
Zwolle; vijfenzeventig jaar onderwijs en cultuur
voor volwassenen. Zwolle (Coster Pers) 1992.
B.J. Kam, Capita selecta,capita occidorum; doodstraffen
in Zwolle van Columbus tot Napoleon.
Zwolle (Geert Grote) 1992.
‘Het openluchtbad’ in: Informatieblad monumentenzorg
en archeologie in Zwolle. Zwolle
(gemeente Zwolle, sector stadsontwikkeling)
1992.
Janna van der Waarde, ‘Eb ie ze ook nog ‘ekend?
Zwolle (Waanders) 1991.
Zwolse veraelties met tekeningen van Teun
van der Veen.
H.C.J. Wullink, ‘Een instructie voor de organist
van de Bethlehemse kerk te Zwolle’, in: de
Mixtuur, nr. 70 (1992).
Over de Zwolse organist Albert Hempenius
(1813-1880).
F.D. Zeiler, Door de klanken der muziek vereend.
Muziekleven in Overijssel 1740-1810. Zwolle
(Tentoonstellingsdienst Overijssel) 1991.
Brochure uitgebracht bij een reizende tentoonstelling.
F.D. Zeiler, Het rentambt Windesheim, 1585-1805
en ‘De Bourschap Winshem’. Kampen (IJsselakademie)
1992.
Kwartierstatenboek
De afdeling West-Overijssel van de Nederlandse
Genealogische Vereniging hoopt in het najaar tot
de uitgave van een Kwartierstatenboek te komen.
In deze fraai verzorgde uitgave zijn onder de
titel’Boeren, burgers en buitenlui’ 50 kwartierstaten
opgenomen die grotendeels betrekking
hebben op het gebied van de afdeling, te weten
West-Overijssel, Salland, het Land van Vollenhove
en de kop van de Veluwe. Het boek is de
eerste publikatie van deze omvang met betrekking
tot dit gebied en bevat duizenden familienamen.
Het werk telt 120 pagina’s op liggend A-4 formaat.
Een lijst van inzenders, alsmede een lijst van
intekenaren zal worden opgenomen. Het boek
wordt afgesloten met een alfabetisch-lexicografisch
naamregister.
Op enkele uitzonderingen na, zijn in alle
kwartierstaten 31 kwartieren met volledige gegevens
betreffende geboorte, huwelijk en overlijden
opgenomen, plus de naam van de ouders van
de vijfde generatie. Ongeveer de helft van de
kwartierstaten wordt gevolgd door een lijst met
vervolgkwartieren. Het hoogst opgevoerde kwartiernummer
is 14.158.848!
Om zo goed mogelijk zicht te krijgen op de
vraag naar dit boek, en dus naar de gewenste oplage,
heeft de afdeling besloten tot het openen van
een voorintekening. De voorintekenprijs is
ƒ 37,50. Wilt u de uitgave toegezonden hebben dan
komt daar ƒ5,- portokosten bij.
U kunt intekenen door overmaking van ƒ 37,50
per exemplaar (eventueel vermeerderd met portokosten)
op postbankrekeningnummer 39 13 760
ten name van penningmeester NGv-afdeling
West-Overijssel, Hortensiastraat 11,8013 AA Zwolle,
onder vermelding van ‘kwartierstatenboek’.
Daar de oplage gerelateerd zal zijn aan het
resultaat van deze voorintekening, is het voor gegadigden
belangrijk om hieraan deel te nemen.
Alledaagse Dingen
Onlangs is het eerste nummer verschenen van Alledaagse
Dingen, een nieuw tijdschrift voor iedereen
die op de hoogte wil blijven van wat er in Nederland
gaande is op het gebied van (de geschiedenis
van) het dagelijkse leven. Het tijdschrift
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
richt zich op een breed publiek. Op een gedegen
en tegelijk aantrekkelijke manier wordt ingegaan
op allerlei onderwerpen betreffende de volks- en
streekcultuur. Ook geeft het een overzicht van interessante
activiteiten op dit terrein.
Alledaagse Dingen is bestemd voor leden van
verenigingen, professionals, amateurs en alle andere
geïnteresseerden op het gebied van de volkscultuur.
Het wil een zo volledig mogelijk overzicht
geven van wat er in Nederland leeft op dit
terrein.
Alledaagse Dingen is een uitgave van het Nederlands
Centrum voor Volkscultuur. Het is rijk
geïllustreerd en verschijnt acht maal per jaar.
U kunt een gratis proefnummer bestellen
door ƒ 3,- aan postzegels (voor de portokosten) te
sturen naar: Nederlands Centrum voor Volkscultuur,
Lucasbolwerk n, 3512 EH Utrecht.
Voor meer informatie: tel.030-319997.
Agenda
Tentoonstellingen in het Provinciaal
Overijssels Museum
t/m 14 juni
DROSTENHUIS: Als de dag van gisteren. Sport in
Zwolle.
GOUDEN KROON: Het Overijssels(e) Landschap.
Een tentoonstelling in het kader van het 60 jarig
bestaan van Het Overijssels Landschap. Door
middel van schilderijen, tekeningen en foto’s
wordt het landschapsonderhoud van vroeger en
nu toegelicht.
20 juni -13 augustus
DROSTENHUIS: Antonie Daniel Prudhomme,
1745-1826. Tekeningen en schilderijen van deze
Zwolse kunstenaar die onder andere enkele jaren
op de Amsterdamse tekenakademie naar model
tekende.
GOUDEN KROON: Kruiden
14 – 22 augustus
GOUDEN KROON: Kermistentoonstelling, dit keer
rond het thema ‘illusie’.
Mededelingen
Oproep
De heer Ehrhardt uit Leeuwarden is op zoek naar
de negentiende eeuwse archieven van de rederij
Doyer en Kalff.
Wie op de hoogte is van de verblijfplaats van
deze archieven wordt verzocht contact op te nemen
met:
Hein Ehrhardt
De Bird 104
8918 GA Leeuwarden
tel. 058-662128.
Steden des Tijds
Op zaterdag 13 juni j.1. is Teleac opnieuw gestart
met de serie ‘Steden des Tijds, historische stadstypen
in de Nederlanden’. Deze serie is in het najaar
van 1990 voor de eerste keer uitgezonden.
In deze serie staan tien steden centraal. Bij elk
van die tien steden is telkens een bepaalde omstandigheid
aan te wijzen, die heeft geleid tot een
spectaculaire ontwikkeling en bloei. Zeven Nederlandse
en drie Belgische steden worden op
deze manier belicht.
De serie bestaat uit tien televisie- en tien radioprogramma’s,
een cursusboek en een wandelgids.
De verschillende stadstypen worden in het boek
beschreven aan de hand van de stadsgeschiedenissen.
De ontwikkeling van de stad wordt tot ongeveer
1800 behandeld. Er is veel aandacht besteed
aan het dagelijks leven in de steden.
De televisielessen volgen de hoofdstukken in
het boek. In de radioprogramma’s ligt het accent
juist op de ontwikkelingen in de negentiende en
twintigste eeuw. Ook besteedt de radio uitgebreid
aandacht aan de plaatselijke archieven.
Voor meer informatie kunt u tijdens kantooruren
contact opnemen met het Teleac-informatienummer:
030-946946.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 57
Personalia Colofon
Wil Cornelissen (1928) was werkzaam bij het onderwijs.
drs. Lydie van Dijk is als kunsthistorica verbonden
aan het Provinciaal Overijssels Museum.
D. Hogenkamp (1949) is arbeidsdeskundige bij
de Gemeenschappelijke Medische Dienst. Hij
is verknocht aan Zwolle en geeft regelmatig
diavoorstellingen over oud en nieuw Zwolle.
drs. J.C. Streng (1945) was enige jaren werkzaam
in het bedrijfsleven en ging daarna geschiedenis
studeren; eerst aan de Noordelijke Leergangen
te Zwolle en vervolgens aan de Rijks
Universiteit Groningen. In 1986 legde hij zijn
doctoraalexamen geschiedenis af en twee jaar
later het doctoraal kunstgeschiedenis. Thans
is hij werkzaam als free-lance historicus.
drs. Ingrid Wormgoor (1956) studeerde geschiedenis
aan de Rijks Universiteit te Groningen.
Momenteel werkt zij als museumconsulent bij
de Culturele Raad Overijssel.
Het Zwols Historisch Tijdschrift is een uitgave van de
Zwolse Historische Vereniging en verschijnt vier maal
per jaar. Leden van de vereniging krijgen het tijdschrift
gratis toegezonden.
Bestuur Zwolse Historische Vereniging
J. Hagedoorn, voorzitter
Tyassenbelt 28, 8014 NW Zwolle
E. Tijssen, secretaris
David Spanjarstraat 4, 8017 DD Zwolle
H. Brassien, penningmeester
Thorbeckegracht 3c 8011 VL Zwolle
A. Bootsma-van Hulten, BJ. Kam, R.T. Oost,
I. Wormgoor, leden
Secretariaat/ledenadministratie
Postbus 1448, 8001 BK Zwolle, telefoon: 038-223214
Financiën: girorekening Postbank: 5570775 t.n.v.
Zwolse Historische Vereniging
Tarieven lidmaatschap:
65+ (wonend binnen Zwolle), jeugdleden
en studenten ƒ 25,00/jaar
overige leden ƒ 35,00/jaar
huisleden ƒ 7,50/jaar
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift
W. Cornelissen, J.H. Drentje, H. Halbertsma,
J. ten Hove, W.A. Huijsmans, M. van der Laan,
I. Wormgoor.
Adviseur: N. Lettinck
Redactie-adres: Westerstraat 17, 8011 CD Zwolle
Vormgeving: Rob van den Elzen bNO
Druk: Hoekman Genemuiden
ISSN 0926-7476 © Zwolse Historische Vereniging
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/
of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie,
microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1993, Aflevering 2

Door 1993, Aflevering 2, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

Historisch
»fsrf”
1OE J A A R G A N G 1 9 9 3 N U M M E R 2
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle vroeger en nu
D. Hogenkamp
TI wee keer het station en het Stationsplein.
Eigenlijk is er niet eens zoveel veranderd,
maar toch stralen de foto’s een verschillende
sfeer uit. De oude foto werd genomen in 1914,
toen op het middenterreintje een fraaie smeedijzeren
lantaarn werd geplaatst. Het Zwolse spoorwegstation
dateert van 1868 en was een van de vijf
Nederlandse stations der eerste klasse. Dat betekende
onder andere dat in de winter de reiziger in
Zwolle zijn stoof met heet water kon laten vullen
zodat hij tijdens de verdere reis niet hoefde te vernikkelen
van de kou. Het station had bovendien
de beschikking over aparte wachtruimten per reizigersklasse
en een ‘retirade’ waar hij een sanitaire
stop kon maken. Het stationsgebouw staat op de
Rijksmonumentenlijst; een plaatsing die niet voldoende
bleek om de smeedijzeren stationskap
voor afbraak te behoeden. Recentelijk is het Stationsplein
gereconstrueerd. Het groen van de
oude foto is verdwenen, het plein lijkt een steenwoestijn.
In het midden van de rotonde, waarop
wel wat gras is gezaaid, prijkt sinds vorig jaar een
standbeeld voor de in Zwolle geboren staatsman
J.R. Thorbecke. Burgemeester Loek Hermans onthulde
het beeld op 4 november 1992, op een paar
weken na 130 jaar nadat Thorbecke in Zwolle de
eerste steen voor de nieuwe spoorbrug over de IJssel
had gelegd. Dat was dus in 1862, zes jaar later
kwam dit stationsgebouw gereed.
Boven: Het Stationsplein in 1914.
Onder: Het Stationsplein zoals het er tegenwoordig
uitziet.
(foto’s: D. Hogenkamp)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 37
Redactioneel Inhoud
Deze aflevering van het Zwols Historisch
Tijdschrift biedt voor elk wat wils: sport,
biografie, geschiedenis en architectuur.
Danny Stemvers opent met een overzicht van
honderd jaar schaken in Zwolle. Veel aandacht
wordt besteed aan de match tussen wereldkampioen
Max Euwe en Alexander Aljechin die in 1937
in de Buitensociëteit werd gespeeld. Euwe verloor
uiteindelijk.
Wil Cornelissen doet precies uit de doeken
waarom burgemeester A. van Walsum na de oorlog
niet opnieuw het Zwolse burgemeestersambt
kon bekleden. Deze principiële burgervader – hij
weigerde als eerste de Duitsers de toegang tot het
bevolkingsregister – liet zich op 14 mei 1940, geëmotioneerd,
kritisch uit over het vertrek van koningin
Wilhelmina naar Engeland.
Het Zwolse Bos is het onderwerp van het artikel
van archivaris J. Seekles. De gemeente heeft
plannen gehad bij dit bos bij Heerde een theeschenkerij
ter bevordering van de recreatie te openen.
Dat Zwolle nog een groot aantal art nouveau
panden rijk is, schrijft bouwhistoricus B. Lamberts
in zijn bijdrage over de art nouveau in Zwolle.
Vooral in de Veeralleebuurt zijn mooie voorbeelden
te vinden.
D. Hogenkamp laat in ‘Zwolle vroeger en nu’
zien wat er rond het station in de loop van deze
eeuw is veranderd.
Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp 36
Een eeuw schaken in Zwolle Danny Stemvers 38
Arnoldus van Walsum, de ontslagen burgemeester Wil Cornelissen 45
Een theeschenkerij in het Zwolse bos? Johan Seekles 52
Art nouveau in Zwolle B. Lamberts 56
Literatuur 68
Agenda 68
Auteurs 69
Omslag: De Harmonie aan de Grote Markt aan het begin van de 20e eeuw. Een
tijdlang hield de Zwolsche Schaakclub (zsc) haar schaakavonden op dinsdag in de
directiekamer van deze sociëteit (foto: Gemeentearchief Zwolle).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een eeuw schaken in Zwolle
Danny Stemvers
De Harmonie aan de
Grote Markt aan het
begin van de 20e eeuw.
Een tijdlang hield de
zsc haar schaakavonden
op dinsdag in de
directiekamer van deze
sociëteit (foto: Gemeentearchief
Zwolle).
VERBEELD JE MEID, ALS EEN DER MIDDELEN
DIE IK NODIG HEB TEGEN MIJN KWAALTJES
– EN IK HEB ER ZOO ËENIGE – GEBRUIK IK ‘ T SCHAKEN.
MULTATULI
Zoals het schaken vermaarde auteurs heeft
bezig gehouden, heeft het de pennen van
Zwolse schrijvers niet in beweging gebracht.
Sterker nog, wie naspeuringen wil verrichten
naar de schaakgeschiedenis in deze stad komt
al snel tot een lastige conclusie: van een georganiseerde
vorm van archivering is nauwelijks sprake
geweest.
Daarom mag men ook zo blij zijn dat er in
februari 1987 enkele bundeltjes oude papieren tevoorschijn
kwamen tijdens de restauratie van het
pand in de Sassenstraat 21, nota bene het geboortehuis
van de schilder Gerard ter Borch. Welke
rondgang de bundeltjes hebben gemaakt, wie ze in
zijn bezit heeft gehad en wat er precies mee is
gebeurd, het is niet bekend. Uitvoerder H. Veldman
van het aannemersbedrijf Heidoorn vond ze
in een kastje, verborgen achter een muur. Aan zijn
oplettendheid is het te danken dat ze niet linea
recta richting vuilnisbelt zijn verdwenen. Hij las
erin en dacht: ‘Dat zou wel eens interessant kunnen
zijn voor ZSG.’ A. Meiland, de secretaris van
het Zwols Schaakgenootschap, nam de nalatenschap
van één zijner verre voorgangers dankbaar
in ontvangst. De met touwtjes bijeengehouden
archivalia bleken geschreven te zijn door P.H.J.
Helder, secretaris van 1909-1938, en bevatten kostelijk
leesvoer voor de liefhebber. Ze kunnen hier
slechts fragmentarisch worden aangehaald.
Voor de notabelen
De viering, in 1992, van het honderdjarig bestaan
van het Zwols Schaakgenootschap (ZSG) was
eigenlijk feitelijk onjuist, ZSG bestond in 1992
slechts een jaar of veertig. De vereniging waar zij
regelrecht na de fusie met schaakvereniging De
Pion uit voortkwam, was opgericht op 1 maart
1892 onder de alledaagse naam ‘Zwolsche Schaakclub’
(zsc).
De ZSG was al evenmin de eerste schaakclub in
Zwolle. Die was opgericht in 1847 en kreeg de
schone naam ‘Haast u langzaam’ mee. De jaren
1848 en 1852 brachten nog de geboorte van ‘Aurora’
en ‘Van Zuylen van Nijevelt’. Geen van de
clubs was een lang leven beschoren. Kampen kende
sinds 1849 een schaakvereniging.
A.C.J. van Eelde was de oprichter van de zsc.
Hij werkte sinds 1891 als adjunct-inspecteur bij de
spoorwegen in Zwolle en was een landelijk bekend
componist van schaakproblemen. De eerste tien
leden kwamen elke donderdagavond bijeen in een
zaaltje boven Hotel De Doelen, Melkmarkt 20.
Secretaris werd een andere medewerker van de
spoorwegen, L. Slagter.
De oprichting van de Zwolsche Schaakclub
kan men toeschrijven aan de landelijke contacten
van Van Eelde. Hij pikte de opleving van de tot
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 39
dan ingedutte Nederlandse Schaakbond-op, die
uitgerekend in 1892 nieuw leven werd ingeblazen,
door in de schaakwereld inmiddels illustere namen
als Van Foreest, Heemskerk, Van Lennep en
Loman.
Wie waren nu die eerste leden van de zsc? In
1893 waren het er zestien: naast Van Eelde en Slag-
Blind schaken
Maar illuster of niet, om te kunnen voortbestaan,
moest de vereniging aan de weg timmeren. Van
Eelde zorgde daar dan ook voor. Hij haalde, gebruik
makend van zijn contacten, op 18 april 1892
J.F. Heemskerk, de secretaris van de Nederlandse
Schaakbond, naar Zwolle om een simultaan blind
ter, K. Bisschop van Tuinen, leraar RHBS; E. Cats
Worr, predikant; mr. P.J.G. van Diggelen, vicepresident
rechtbank; jhr. D. van Heemskerk van
Beest, landmeter kadaster; J. de Jong Hzn., leraar
RHBS; J. Kalff, bankier; S.M.S. Modderman,
inspecteur van politie; F.G. van Pesch, hoofdredacteur
Zwolse Courant; mr. J.W.N, van Roijen,
advocaat en procureur; A. van Seters, ambtenaar
kadaster; T.N. van der Stok, hypotheek-bewaarder;
J.S. Tromp, luitenant der artillerie; mr. J.H.
de Vries, commies provinciale griffie en dr. F. van
Wageningen, chef-ijker maten en gewichten.
Voorwaar, een illuster gezelschap en voor liefhebbers
van vergelijkingen met het heden een bron
van vermaak. Schaken was in die tijd vooral een
aangelegenheid van de notabelen.
schaken te geven. Deze speelde zonder te kijken
vijf partijen met Zwolse schakers, won daarvan
vier en verloor een. Ook nu nog een hele prestatie.
Bovendien bracht hij de club voor deze voorstelling
geen onkosten in rekening!
Het jaar erna hield het zsc op 24 en 25 juni op
verzoek van de schaakbond een tournooi(tje). De
belangstelling viel met slechts zeven deelnemers
behoorlijk tegen. Dit ondanks een aantal aantrekkelijke
condities, als een voorgift van een pion en
twee zetten. Eén speler kreeg zelfs een paard voor.
Ook de speeltijden waren flexibel gehouden:
‘Kerkgang mogelijk; spelen onder kerktijd ingeval
ieder overgebleven deelnemer dat wenschte om
eerder thuis te zijn toch geoorloofd; alles vrijheid
zoveel mogelijk.’
Ca/é Frans Vulker in de
Luttekestraat, waarde
Zwolsche Schaakclub
tot 1922 op maandagavond
schaakavonden
hield (foto: Gemeentearchief
Zwolle).
40 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het briefje waarin
wereldkampioen dr.
Emanuel Lasker in 1920
aanbood voor een
simultaanwedstrijd
naar Zwolle te komen.
Het bestuur van de zsc
vond zijn honorarium
van 65 gulden echter te
hoog (Coll. ZSG).
In 1937 verscheen dit
schaakboek dat geheel
gewijd was aan de
revanchematch tussen
dr. Max Euwe en dr.
Alexander Aljechin.
Veel bekende schakers,
onder wie Euwe zelf,
leverden een bijdrage
(Coll. ZSG).
Winnaar werd overigens J.F. Heemskerk, voor
drie Zwollenaren.
Daarna verflauwden de activiteiten duidelijk.
Het ledental daalde. Geschaakt werd er elke dinsdagavond
in de directiekamer van de Harmonie
aan de Grote Markt en later op maandagavond in
een zaaltje boven café Vulker aan de Luttekestraat
8-10. Om de boel wat op te peppen, ging men wedstrijden
tegen Kampen organiseren. In 1909 werd
koekjesfabrikant P.H.J. Helder, die woonde aan
de Beestenmarkt 9, de huidige Harm Smeengekade,
secretaris. Vanaf die tijd ging het beter met het
schaakgenootschap. Dat kwam ook omdat jhr.
A.E. van Foreest naar Zwolle kwam. Van Foreest
was een van de sterkste spelers van het land en eindigde
in 1918 in een wedstrijd in de hoofdklasse als
tweede achter ene zestienjarige Max Euwe. Van
Foreest werd in dat jaar voorzitter van zsc en zou
dat twee jaar blijven.
Zuinig Zwolle
Die onbekende Max Euwe groeide uit tot de
grootste schaker die Nederland heeft gekend — hij
werd wereldkampioen en vele malen nationaal
kampioen – en bezocht regelmatig Zwolle. In 1922
speelde hij simultaan tegen negentien opponenten,
van wie hij er zestien versloeg. Secretaris Helder
wist toen van hem te winnen. Drie jaar later
speelde Euwe opnieuw in Zwolle en weer wist een
Zwollenaar hem te verslaan. Euwe zou in 1935 de
wereldtitel veroveren; van 1894 tot 1921 was Emanuel
Lasker wereldkampioen. Lasker had zelfs in
1920 bijna in Zwolle een simultaanwedstrijd gespeeld
als het zsc-bestuur niet te zuinig was
geweest. De wereldkampioen, die toch in Amsterdam
moest zijn, bood in een brief aan voor 65 gulden
naar Zwolle te komen. ‘Ik betaal al mijn
onkosten voor reis en hotel zelf.’ Het gemeentebestuur
zou er nu misschien het honderdvoudige
voor over hebben om de huidige wereldkampioen
Gary Kasparov naar Zwolle te halen. Maar in 1920
bleef de hand op de knip.
Om de mindere goden, de gewone leden, voor
wedstrijden in te schakelen, moest secretaris Helder
veel meer moeite doen. Steeds weer kreeg hij
afzeggingen, vergezeld van allerlei smoezen als
‘omdat ik in zekeren staat van overspannenheid
verkeer’. Een ander lid had nog steeds de contributie
niet betaald en meldde dat hij ‘al sinds eenigen
tijd met ƒ 10,- in mijn zak’ liep, maar dat hij de
penningmeester maar niet tegen het lijf liep. Het
ledental nam echter gestaag toe en de vereniging
groeide uit tot de sterkste van het Oosten. In 1922
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
verhuisde men naar restaurant P. Beenen aan de
Grote Markt, daar waar nu MacDonald’s zit.
Euwe-Aljechin
6 November 1937 was een absoluut hoogtepunt in
de Zwolse schaakgeschiedenis. Op die dag werd in
de Buitensociëteit aan de Stationsweg de veertiende
partij in de revanche-tweekamp tussen dr. Max
Euwe en dr. Alexander Aljechin gespeeld. Inzet
van de in totaal dertig partijen was de wereldtitel,
die sedert 1935 in het bezit was van Euwe. Hij, de
onberispelijke, had in dat jaar de hele natie
schaakgek gemaakt met zijn onverwachte overwinning.
Men gunde hem het zeer, mede omdat
Aljechin een omstreden man was, van veelbesproken
gedrag en bovendien drankzuchtig. In Zwolle
was in de schaakeuforie in 1936 zelfs een tweede
schaakclub opgericht, ‘De Pion’.
Euwe startte goed in de tweekamp, waarvoor
op 4 oktober de eerste zet was gedaan in hotel De
Witte Brug in Den Haag. Maar hij verloor na de
stand 3-2 driemaal op rij en won, na de tussenstand
41/2-71/2, drie dagen voor Zwolle fraai de dertiende
partij. De Zwolse, veertiende partij moest
uitwijzen of Euwe zijn inzinking te boven kon
komen en zou een van de spannendste van de
tweekamp worden.
De Zwolse Courant had de match naar Zwolle
gehaald en besteedde er op haar voorpagina’s juichende
artikelen aan. Kaartjes kostten ƒ 1,20, met
‘20% sted. bel. te verhoogen’. Dat betekende dus
een toegangsprijs van ƒ 1,44, een allerminst kinderachtig
bedrag. In liefst 45 dorpen en steden,
van Enschede tot Harderwijk, kon men kaarten
bestellen. Echt warm liepen Zwolle en Oost-Ne-
De Buitensociëteit in de
jaren dertig. Hier werd
op 6 november 1937 de
veertiende partij uit de
revanchewedstrijd
Euwe-Aljechin gespeeld.
Inzet: de wereldtitel
(foto: Gemeentearchief
Zwolle).
Dr. Alexander A. Aljechin
was wereldkampioen
van 1927 tot 1935
en zou het opnieuw zijn
van 1937 tot zijn dood in
1946 (Coll. ZSG).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Dr. Max Euwe, de enige
wereldkampioen schaken
die Nederland ooit
heeft gekend (Coll. ZSG).
De stelling na de 23e zet
in de partij die in de
Buitensociëteit tussen
Aljechin en Euwe werd
gespeeld. Euwe speelt
met zwart en wist hier
zijn beste positie te
bereiken (Coll. ZSG).
derland niet voor de wedstrijd. Men had andere
zorgen. ‘Het vee kreunt in de weiden’, schreef een
journalist over de mond- en klauwzeerplaag in
Overijssel. Bep Bakhuys, die naar Metz was vertrokken,
eiste eveneens de aandacht op. Hij vertelde
‘sterke verhalen over wel ƒ 150,- per wedstrijd’,
maar kreeg geen werkvergunning.
De wedstrijd zou op 6 november om 18.30 uur
aanvangen, bij een mogelijke speeltijd van maximaal
zes uur. Dat kon dus nachtwerk worden. De
Zwolse Courant beschreef wat de bezoekers te
zien zouden krijgen: ‘De spelers zullen op het
tooneel gezeten zijn, terwijl de rijen stoelen worden
weggenomen. De eerste 6 a 7 meter van de zaal
moeten geheel gereserveerd worden voor het
Comité, de genoodigden en de pers. Daarachter
blijft een groote open ruimte waar men bij demonstratieborden
vrij heen en weer kan gaan
(natuurlijk zonder veel gerucht te maken!). Op
het tooneel komt een groot demonstratiebord te
staan, zoodat men ten alle tijde den juiste stand
der stukken benevens den verstreken tijd (iedere
speler heeft precies 180 minuten voor veertig zetten)
zal kunnen aflezen. Op verschillende plaatsen
in de zaal zullen voorts tafels en stoelen worden
geplaatst, waaraan de schakers, die hun eigen bord
mee willen brengen, kunnen gaan zitten.’
De Buitensociëteit was er klaar voor. ‘Twee telefoonaansluitingen
zijn aangelegd ten behoeve
^.^gjattefc r
a b c d e f g h
van de pers… Verder heeft het ANP een volledig
telexapparaat laten plaatsen. Zooals men ziet,
voor een snelle berichtgeving wordt gezorgd.’ Op
‘de GROOTE DAG’ kwamen ongeveer driehonderd
bezoekers naar de Grote Zaal. Oud-secretaris
A. Meiland van ZSG was er als negenjarige bij en
herinnerde zich het evenement als ’tamelijk amateuristisch’.
Hoewel het podium met kleden was
belegd, kraakte het behoorlijk als de schakers erover
liepen.
Burgemeester dr. J.E. Baron de Vos van Steenwijk,
die per 15 november in Haarlem was benoemd,
mocht de openingszet doen.
Voor de Zwolse Courant deed de Hongaarse
grootmeester en wedstrijdleider Geza Maroczy
verslag van de wedstrijd. Van te voren had hij
gewaarschuwd dat men niet te optimistisch moest
worden. ‘Er zullen nog overwinningen en nederlagen
komen, als Euwe zich echter niet door den
achterstand laat deprimeeren, heeft hij nog een
reële kans om den strijd te winnen.’ Het mocht
echter niet zo zijn. De ober van de Buitensociëteit
had het direct al gezien en een journalist noteerde
zijn inzichten: “Aljechin staat beter’, fluistert de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 43
ober mij in. Ik schrik werkelijk, want met mijn, zij
het zeer bescheiden schaakkennis had ik toch werkelijk
gedacht te mogen concluderen dat Euwe’s
positie iets gunstiger was. Maar ja, zoo’n ober, die
den geheelen middag meegeholpen had de zaal in
te richten, misschien wel Aljechin behulpzaam
was geweest bij het uittrekken van zijn overjas (en
die dan dus debet was aan de half dubbel geslagen
kraag van Aljechin’s colbertje) moet je toch ook
niet uitvlakken.’
Aanvankelijk leek Euwe’s positie riant, maar
later wist Aljechin het heft definitiefin handen te
nemen. Toch werd er ‘buitengewoon vindingrijk’
gespeeld. Wedstrijdleider Maroczy: ‘De veertiende
partij strekt beide grootmeesters tot eer en
afgezien van het feit, dat de partij zeer levendig en
buitengewoon gecompliceerd was, is bovendien
een interessant vraagstuk nader tot oplossing gebracht,
namelijk wat kunnen twee paarden presteeren
tegen beide loopers. De wereldkampioen
(Euwe) heeft door fraai manoeuvreren zijn paarden
zoodanig opgesteld, dat zij in kracht voor de
beide loopers niet onderdeden.’
De partij werd in vrijwel hopeloze positie voor
Euwe nog afgebroken en de volgende ochtend,
zondag, in Hotel Van Gijtenbeek aan het Stationsplein
in korte tijd gewonnen door Aljechin.
Aljechin won ook de hele tweekamp met 12V2-
17V2, hoewel deze al na de 25ste partij was beslist
toen de Rus tot 9V2-15V2 uitliep. Dr. Max Euwe zou
nooit meer wereldkampioen worden, maar nog
wel regelmatig in Zwolle komen schaken.
Oorlog
Tijdens de moeilijke oorlogsjaren bleef men onderling
gewoon doorschaken. Het ledental steeg
zelfs aan het eind van de oorlog. Alleen het organiseren
van wedstrijden werd op den duur onmogelijk.
In 1942 zou de Zwolsche Schaakclub vijftig jaar
bestaan en moest eigenlijk een gouden jubileum
worden gevierd. Van de Nederlandse Schaakbond
ontving men het verzoek om de bondswedstrijden
in Zwolle te organiseren. Omdat dit toernooi beslist
in één gebouw moest worden gehouden en de
Buitensociëteit niet beschikbaar was, ging het feest
niet door. Na rijp beraad besloot men ook om de
hele jubileum viering maar achterwege te laten.
De clubavonden werden verlegd naar hotel
Van Gijtenbeek. Hoewel het begrip ‘avonden’
relatief werd, want in 1943 en 1944 werd de sluitingstijd
eerst naar tien uur en daarna naar negen
uur teruggebracht. In 1943 kregen de Zwolse schakers
desondanks toch tweemaal dr. Euwe op
bezoek, die beide malen simultaan speelde tegen
dertig schakers. In de winter van 1944 kwam het
verenigingsleven echter geheel tot stilstand. De bezettingsjaren
zouden aan twee trouwe leden, de
heren Levie en Vecht, het leven kosten.
Na de bevrijding van Zwolle op 14 april 1945
moest de club onverwijld omzien naar een ander
onderkomen, omdat Van Gijtenbeek was bezet
door het Nederlandse leger. Men vond een nieuwe
speelruimte in het Eigen Gebouw, nu Partycentrum
Borrel aan de Badhuiswal.
De arts W. de Bruijn, ook bekend uit de voetbalwereld,
werd gekozen tot voorzitter.
Het Eigen Gebouw moest men vlot weer verlaten
en via Lunchroom Gemke aan het Groot
Wezenland streek men in januari 1946 neer in
Hotel Peters, later Dijkstra, aan de Grote Markt.
Fusie
Twee jaar nadat de Zwolsche Schaakclub in 1952
voor het eerst een verjaardag – de zestigste – had
gevierd, begonnen de besprekingen met De Pion
om te komen tot één schaakclub. De leden van
De opening van het
Caltex-toernooi in de
bovenzaal van de Harmonie
aan de Grote
Markt werd op 27 januari
1961 verricht door
gemeentesecretaris mr.
Peeman (Coll. ZSG).
44 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
beide verenigingen kwamen in september in ’t
Bastion aan de Badhuiswal in een gezamenlijke
vergadering bijeen om de oprichting, per 1 augustus,
te bekrachtigen van het Zwols Schaakgenootschap
(ZSG). De nieuwe vereniging telde net iets
meer dan honderd leden en ging met vier teams
spelen in de competitie van de Oostelijke Schaak-
Een van de deelnemers
aan het Caltex-toernooi
van 1961, de Portugees
Durao, probeerde in de
vrije tijd de schaatsen
op het ijs bij het Engelse
Werk (Coll. ZSG).
bond (OSBO). De bundeling van krachten wierp
duidelijk zijn vruchten af. Men kon zelfs een vijfde
team inschrijven, waardoor ZSG de grootste vereniging
binnen de OSBO werd.
Het eerste bestuur van het nieuwe ZSG kreeg de
volgende samenstelling: A.J.M. Knijff, voorzitter,
W.N. Hueting, secretaris, J.A. Lammers, penningmeester,
J.H. Smit, tweede voorzitter, A.P. Schijf,
tweede secretaris, H.P.Meulenbeld, wedstrijdleider
en H. van Dijk, commissaris. De voorzittershamer
werd niet veel later overgenomen door W.
de Bruijn, die deze post een kleine 25 jaar zou
bekleden.
In de loop der jaren kwamen enige sterke spelers
naar Zwolle, zoals hoofdklasse-speler dr. J.
Visser, die tegen het Nederlandse team had aangeleund,
en J. Bink uit Amsterdam, de oud-kampioen
van Zeeland MJ. Quakkelaar en mr. L.J. de
Vries uit Amersfoort. Men bereikte zelfs even de
op een na hoogste afdeling van de landelijke competitie.
Door ruzie viel het eerste team echter uiteen,
sommige spelers zochten hun heil elders en
de ZSG moest sportief een toontje lager zingen.
Caltex
Maar voor het zover was, zouden in Zwolle tussen
1957 en 1968 elk jaar de internationale Caltex-toernooien
worden gehouden. Het evenement in de
Buitensociëteit en Hotel Van Gijtenbeek werd
gehouden in aansluiting op het Hoogovenstoernooi
in (toen nog) Beverwijk. Sommige grootmeesters
en meesters wilden hun verblijf in
Nederland nog wel wat verlengen en een ioernooitje
in Zwolle spelen. De stad kreeg zodoende
bezoek van een kleurrijk gezelschap vermaarde
schakers, als de Joegoslaaf Boris Ivkov, de Tsjech
Lubomir Kavalek, de Bulgaar Milko Bobotsov,
wereldkampioen damesschaken Nona Gaprindasjvili
uit de Oekraïne, en allerlei schaaknomaden
van velerlei pluimage. Maar immer onder de
bekende schaaknoemer ‘prettig gestoord, maar
verder ongevaarlijk’. Zij kruisten de degens met
enkele nationale toppers en regionale grootheden,
waarvan de laatsten in het begin nogal eens wonnen.
D. Smit won het eerste toernooi in 1957. Ook
J. Visser was vele malen een prominent deelnemer.
Het verdwijnen van de Caltex-toernooien in
1968 betekende ook een ‘dip’ in het Zwolse schaakleven.
De fut was eruit. De ZSG speelde in de tweede
klasse en dat kwam misschien niet eens omdat
het eigen niveau was gedaald, maar meer omdat
het landelijke niveau sinds de jaren zeventig sterk
was gestegen.
De aanzet tot een sportieve herrijzenis kan
wellicht worden gezocht in het jaar 1980. Dankzij
de viering van het 750-jarig bestaan van de stad
Zwolle, kwam er geld beschikbaar voor een nationaal
weekend-toernooi. Een nieuw bestuur zette
allerlei nieuwe activiteiten op touw en dat leidde
er zelfs tijdelijk toe dat het ledental tot even boven
de honderd steeg. Met groeiend vertrouwen in de
toekomst werd dan ook in 1992 het eeuwfeest gevierd.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 45
Arnoldus van Walsum,
de ontslagen burgemeester
Op 19 februari 1938 werd A. van Walsum,
als opvolger van J.E.Baron de Vos van
Steenwijk, in een buitengewone zitting
van de gemeenteraad geïnstalleerd als burgemeester
van de gemeente 2’wolle. Niemand kon toen
vermoeden dat hij deze functie slechts twee jaar
zou bekleden en dat zijn ontslag in 1940 dramatisch
genoemd kan worden.
De jonge jaren
Arnoldus van Walsum werd op 30 januari 1890 in
Krimpen aan den IJssel geboren. Hij was de oudste
zoon van Arie Adrianus van Walsum en Ariaantje
van Cappellen. Het gezin telde vijf kinderen,
drie jongens en twee meisjes. De vader overleed
op jonge leeftijd. Arnold voelde zich als oudste
zoon niet alleen verantwoordelijk voor het
gezin, maar hij kreeg ook het beheer over het
familievermogen.
Grootvader Arnoldus had een rietmattenfabriek
en hij was gemeenteontvanger in Krimpen.
Ook de vader van Van Walsum was firmant. De
jonge Arnold was daarentegen geen zakenman. Hij
voelde zich meer aangetrokken tot de bestuurlijke
en ambtelijke wereld. Na enige tijd op de secretarieën
van Ouderkerk aan den IJssel en van Zandvoort
te hebben gewerkt, werd Van Walsum in 1915
benoemd tot burgemeester van Krimpen aan den
IJssel, zijn geboorteplaats. Met zijn 25 jaren was hij
toen de jongste burgemeester van ons land. Een
mooie carrière leek vóór hem te liggen.
Burgemeester
Twaalf en een half jaar bleef hij in Krimpen aan
den IJssel. Toen volgde zijn benoeming in Vlaardingen,
waar hij tien jaar zou blijven. Hij ontpopte
zich als een zakelijk en goed bestuurder, die vooral
op financieel terrein successen wist te boeken – hij
beheerde de portefeuille van financiën.
Hij was (orthodox) Nederlands Hervormd en
lid van de Christelijk Historische Unie. Voor die
partij is hij ook enige tijd lid van de Provinciale
Staten van Zuid-Holland geweest.
Toen volgde, bij Koninklijk Besluit van 26
januari 1938, zijn benoeming tot burgemeester van
Overijssels hoofdstad. Op zaterdag 19 februari van
datzelfde jaar deed hij zijn intrede in de Zwolse
gemeenteraad.
Interessant om te lezen, is het feit dat locoburgemeester
H.G.C.Treep er in zijn begroetingstoespraak
over klaagde dat het college van B. en
Wil Cornelissen
Arnoldus van Walsum
toen hij burgemeester
van Zwolle was
(foto: Gemeentearchief
Zwolle).
46 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het Koninklijk Besluit
van de benoeming tot
burgemeester van 26
januari 1938.
Rechts: Het huis van
burgemeester Van Walsum,
Wipstrikkerallee
157, in 1993-
AFSCHRIFT.
28 Jam«ai93S. WiJ W I L H E L M I N A , au DE ORATIE GOOS.
KONINGIN DER NEDERLANDEN. PRINSES
NR. 31. VAN ORANJE-NASSAU. ENZ., ENZ., ENZ.
Op de Toordraabt van Oaiea Hlniater vaa Blnnenlandeohe Zekec
ven 22 Januari 1936,ffo.2O,Kablnett
Qelet ap artlkal 65 en artikel 66 dar geneente»et|
•«t lne«v n a IS T«bruari 193» te beaomaa tot turgea«.»t(,r d«
gemeente ZnUü
i i O l L £ l l S ! I i « t toekenning TUI gelijktijdig oerrol onteltvg ala
banjeHsaater dar gene on te TlMirdlngoi.
Ons* Hlnltitar na BlnnMJUadaolu Zkkes la balatt net da a l t –
Toarlag nn dit bealalt
Coll.V.
Soaetdljlc,dei> 26 Januari 1958.
{gat.) IHHJIIIH,
DE niKISTSR VAH BIÏHEHLAJfDSCH5 ZAKXB
(get.)TAS BOBIB*.
Overeenkomstig het oorspronkelijke,
DE SECRETARIS-GEiïSRAAL VAlï BIHlSHUAKDöCHa ZAüEN,
W. de benoeming had moeten vernemen via de
radio of uit de krant. Van Walsum zei even later
overigens, dat hem dat als burgemeester óók was
overkomen. Treep hield een pleidooi om als dagelijks
bestuur van een gemeente vóór een burgemeestersbenoeming
door de minister te worden
gehoord om zodoende opvattingen over een toekomstige
burgemeester naar voren te brengen.
Vervolgens sprak Van Walsum voor de eerste
keer als burgemeester in Zwolle. Hij schetste zichzelf
als streng en zakelijk: ‘Ik eis dat het gezag in ere
wordt gehouden. Van de ambtenaren verlang ik
stipte plichtsbetrachting en eerlijkheid, doch
anderzijds hoop ik een rechtvaardig, humaan chef
te zijn.’ En ook: ‘Ik hoop mij te houden binnen de
grenzen van het den Burgemeester toegewezen terrein,
maar sta er op, dat dan ook anderen zich
daarvan verre houden.’
Hij was een diepgelovig man, die zijn eerste
rede begon met openlijk dank te brengen aan God,
‘die mijn wegen kennelijk zodanig geleid heeft, dat
het gewichtige ambt van Burgemeester der gemeente
Zwolle mij ten deel gevallen is.’ Pas daarna
sprak hij eerbiedige dank uit jegens Hare Majesteit
de Koningin voor de benoeming.1
Het gezin Van Walsum was gelukkig met de
overstap naar Zwolle. Mevrouw Van Walsum, die
vaak ziek was (zij was niet bij de installatie aanwezig)
en de zes kinderen (van de acht) die nog thuis
waren, voelden zich in het grote huis Wipstrikkerallee
157 gauw thuis. Hiervandaan ging de nieuwe
burgemeester, meestal lopend, elke werkdag naar
het stadhuis in de Sassenstraat. Later zou deze
periode in het gezin worden gekenschetst als een
zéér gelukkige.
De internationale toestand werd echter steeds
dreigender. Van Walsum was, zoals zovelen, zeer
bezorgd over de politiek van Duitsland. Hij vond
het jammer dat er niet meer joden in Nederland
werden toegelaten. Van het antisemitisme begreep
hij niets, aldus zijn zoon. ‘Wat hebben deze mensen
dan gedaan?’ hoorde deze zijn vader eens zeggen.2
De spanning na het uitbreken van de Tweede
Wereldoorlog was ook te bemerken in de vergadeZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 47
ringen van de Zwolse gemeenteraad. ‘Is de burgemeester’,
zo zei Van Walsum op 5 september 1939,
dus enkele dagen na het uitbreken van de vijandelijkheden,
‘in vredestijden meer een man van de
gemeente, in deze crisistijden is hij meer de hand
van het gouvernement.’
De distributie werd ingevoerd en er kwamen
veel problemen rond de mobilisatie, waarbij een
aantal ambtenaren, leraren en onderwijzers voor
militaire dienst werd opgeroepen.
Zijn laatste optreden vóór de Duitse inval is
zeker het vermelden waard. Het typeert namelijk
zijn houding tegenover de regering en het koningshuis.
Bij de installatie van J.H. Wegdijk als plaatsvervangend
commandant van de burgerwacht op 6
mei 1940, vier dagen voordat Nederland werd
betrokken in de oorlog, zongen op verzoek van de
burgemeester alle aanwezigen het eerste couplet
van het Wilhelmus. Het werd gevolgd door een
driewerf’Leve de Koningin!’3
9& 2—0
ten,.
«*<*' •and Jcen x*Jigde eede -be- 1 nu kter. gezien bet tfcal eUJk dolt Dé nols toriva- ; OS. >E
htje
ren-
[etj- H.
rade
ienvan
iravan
len-
EN.
1940.
OPEN BffiF van den Heer A. rag
Wcistan, Burgemeester iet.
Gemeente Zwolle» aan dé
• ** pargery.
• Op Woensdag IS Mèl JA heb Ik In mijn
quaiHelti van Burgemeester uwer gemeente
, een, toespraak voor . de radio-distrjtmtle
gehouden, die .veel verbazing gewekt efl
ergernis gegeven heeft. Ik betreur bij die
gelegenheid te weinig, bedacht te hebben,’
dat ik als Burgemeester sprak en mi] dopt
mijne gevoelens van het oogenhUk tehebben
laten meesleepen….
In den aanhef van de toespraak zeldë
Ik letterlek het volgende: „MJJne hoor*
ders. Wij moeten voorzichtig’ zijn in onjj
oordeel, zoolang, wij niet alle motieven
kannen, die tot ‘deze handeling (bedoeld
was net vertrek der regeering naar Engeland)
aanleiding gegeven hebben. Dit
met nadruk, vooropstellend, wil Ik als
eerlijk man zeggen, dat, wanneer ik XX
deze boodschap voorde radio had moeten
doen, ik mijn ontroering zeker niet meester
geweest zon zijn”. Daarop volgde dan
het deel, dat zooveel besproken is, en dat
Ik thans niet herhalen zal.
De beteekenls der toespraak is echter
door velen misverstaan en vaak verkeerd
weergegeven. Zelfs erkende ik het goede
recht van het vertrek der regeering. Eerst
10 dezer verneem Ik uit een particulieren
brief uit Den Haag, dat H.M- de Koningin
op 13 Mei een proclamatie uitgevaardigd
heeft, waarin ZÜj mededeelde, dat de regeering
den zetel naar het buitenland had
verplaatst om een regeerings-capitulaüe
té voorkomen. Die proclamatie was nüj op
15 Mei totaal onbekend. Mijn eenige bezwaar
ging hiertegen, dat nog bijna een
dag doorgevochten is, nadat de regeering
het land verlaten had.
Ik herhaal te betreuren, dat Ik van dit
particuliere standpunt in scherpe bewoordingen
vanaf een ofS*ieele plaats Kennis
gaf aan het publiek. Uit mijn toespraak Is
afgeleid, dat ik gebrek aan liefde zou heb- ‘
ben voor het : vorstenhuis. Dat zU v?rre
van mij. Ik heb groot respect voor de
persoon van HM. de Koningin.
Zwolle, 11 Juni 1940.
A. VAN WALSUM,
Burgemeester.
De fout van zijn leven
Op 10 mei 1940 werd Nederland betrokken in de
oorlog.
Zwolle werd die zonnige vrijdag al direct bezet
door Duitse troepen. Van de werkzaamheden op
het stadhuis in die meidagen bestaat geen exact
beeld. Het was waarschijnlijk een verwarrende
heksenketel. ‘Zo stond bijvoorbeeld de commissaris
van politie Lettinck in de hal met een stok te
zwaaien en te bepalen wie er benzine kreeg.’4
Ongetwijfeld was ook Van Walsum op zijn post,
evenals vele ambtenaren. In de Zwolse Courant
van 14 mei werd aangekondigd dat de burgemeester
in de komende tijd elke dag om half een voor
de microfoon van de radiodistributie mededelingen
aan de bevolking zou geven. Die eerste keer zei
hij onder andere dat de krant weliswaar weer was
verschenen, maar dat ‘de inhoud nog niet is zoals
we die zouden wensen.’ Verder meldde hij dat
men niet kon protesteren tegen inkwartiering en
klaagde hij dat er vier goederenwagons op het stationsemplacement
waren geplunderd. ‘De Veerallee-
bewoners zouden ’t gemeld moeten hebben,
dat er zich een ongewone hoeveelheid mensen op
het Jodendijkje ophield.’ De politie zou haar
bevoegdheden blijven behouden ook al droeg ze
geen revolvers meer. Van Walsum had zich aanvankelijk
gedrongen gevoeld, zo zei hij, de hulp
van de Duitsers in te roepen om de goederen in de
spoorwagons te bewaken, ‘hoewel dit in strijd is
met de Hollandse eer.’ Maar later werden de Duitsers
op Van Walsums verzoek vervangen door de
Zwolse burgerwacht. Hij hoopte dat de plunderaars
de goederen zouden inleveren. In de uitzending
van de 14de mei maakte Van Walsum de fout
van zijn leven.5
Open brief van Van
Walsum in de Zwolse
Courant van 11 juni
1940.
48 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Vlak voor de radio-uitzending hoorde hij dat
de regering, met koningin Wilhelmina aan het
hoofd, naar Engeland was uitgeweken. En toen
was deze altijd zo formele, strikte man, zoals zovele
landgenoten, diep geschokt. Zijn zoon vertelt:
‘Toen heb ik mijn vader zien huilen.’ Van Walsum
was niet de enige die volkomen door emoties was
Het 25-jarig huwelijk
van Van Walsum. Het
echtpaar Van Walsum
met hun acht kinderen
en een schoondochter.
De commissaris der
koningin, mr. A.E.
Baron van Voorst tot
Voorst, bericht op 28
juni 1940 aan de
gemeenteraad dat burgemeester
Van Walsum
is ontslagen.
overmand, maar hij was wel degene die even later
voor de radio de Zwolse bevolking moest toespreken.
Hij heeft zich toen door zijn gevoelens laten
meeslepen en ‘zei wat hij dacht’, aldus zijn zoon.
De volledige tekst van die toespraak is niet
meer te achterhalen, maar de inhoud is bekend.
Ook dr L. de Jong schrijft erover.6
Van Walsum verweet Wilhelmina, dat ze, terwijl
er nog jongens op de Grebbeberg sneuvelden,
naar Engeland was uitgeweken. De Jong schrijft:
‘De teneur van deze emotionele toespraak was:
Wilhelmina is onze koningin niet meer.’
Velen namen Van Walsum deze toespraak
kwalijk, vooral na de oorlog, toen er sprake was
van een herbenoeming. Van Walsum verweerde
zich, al kort na de uitzending. In een open briefin
de Zwolse Courant van dinsdag 11 juni 1940 verklaarde
hij het te betreuren dat hij te weinig
bedacht had niet als particulier maar als burgemeester
te spreken. Hij had zich door zijn gevoelens
van het ogenblik laten meeslepen.7 Hij erkende
het goede recht van het vertrek der regering,
maar had bezwaar tegen het feit dat er nog bijna
een dag is doorgevochten, nadat de regering het
land had verlaten. Over zijn zogenaamde gebrek
aan liefde voor het vorstenhuis zei hij: ‘Dat zij verre
van mij. Ik heb groot respect voor de persoon
van H.M. de Koningin.’
De eerste raadsvergadering in bezettingstijd had al
een week daarvoor, op maandag 3 juni, plaatsgevonden.
Deze werd met een rede van de burgemeester
geopend. Hij vroeg ’ter herdenking van
allen die bij de uitvoering van hun plicht yoor het
behoud der vrijheid van het vaderland gevallen
zijn’ enige ogenblikken stilte.
Daarna vroeg hij begrip voor de moeilijke
positie waarin hij en het ambtenarencorps zich
bevonden. ‘Natuurlijk zijn er fouten gemaakt’,
aldus Van Walsum. ‘Begrijpelijk was de stemming
bij zulk een overstelpende drukte wel eens geprikkeld
en zijn er – ook van mijn zijde – wel eens harde
woorden gevallen, waar met beleidvol optreden
fr/i | AFGEDAAN | i 2 JUL! IG-iC’ N
PROVINCIAAL BESTUUR VAN OVERIJSSEL.
No. 2343/1667.
2 • APDEEL1NG.
ZWOLLE. 28_Junl.-.!940 *9
JS-WllS-l-i
62
1j de
taris-Generaal, waarnemend Hoofd van het Departemei
Bincenlandsche Zaken, dd. S6 Juni 1940 aan dan bu;
Uwer gemeente A. van Salsum, met ingang vai
den ïatum eervol ontslag is verleend uit zijn ambt.
CQT.1.- – ”
Le Commissaris der Koningin in
provincie O v a r l j s s e :
n SQGrot
van
geoiaBater
dienselfZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 49
meer bereikt zou zijn.’ Maar de bevolking gedroeg
zich meestal correct tegenover het bezettingsleger.
En ook gedroeg dat leger zich anderzijds volkomen
volgens de bepalingen van het Landoorlogsreglement.
‘Moge dit beiderzijds zoo blijven’, zei
hij. Hij eindigde zijn toespraak met een gezang
(Gez. 427:5), dat hij als jongen de Boerengeneraals
had toegezongen toen zij de oorlog tegen Engeland
hadden verloren:
‘Laat Hem besturen, waken, ’t Is wijsheid wat Hij
doet…’
Half juni maakte Van Walsum bekend, dat hij
met ingang van de 19de van die maand weer zijn
wekelijkse spreekuur zou hervatten. Zover zou het
echter niet komen.
Op zaterdag 15 juni eiste de Sicherheitsdienst
namelijk gegevens uit het bevolkingsregister. Van
Walsum weigerde. Hij stelde dat de Duitsers in dit
opzicht onbevoegd waren. Hij wilde van hen geen
bevelen aannemen. ‘Mijn regering zit in Engeland’,
heeft hij toen gezegd.
De zondagmorgen daarop, 16 juni, werd er bij
Van Walsum thuis aangebeld. Twee Duitse officieren
arresteerden hem direct en hij werd, zonder
afscheid te kunnen nemen van zijn gezin, overgebracht
naar de gevangenis in Arnhem. Daar heeft
hij tien dagen doorgebracht. Op 26 juni liet men
hem vrij. Op diezelfde dag kreeg hij de mededeling
dat hij uit zijn ambt was gezet. Het Zwolse
gemeentebestuur kreeg drie dagen later bericht
van de commissaris der koningin, mr A.E. Baron
van Voorst tot Voorst, dat Van Walsum door de
Secretaris-Generaal, waarnemend hoofd van het
Departement van Binnenlandse Zaken, was ontslagen.
Wèl eervol ontslagen…
Dr L. de Jong is over Van Walsums weigering
zeer lovend. De burgemeester van Zwolle vormde
een uitzondering, betoogt hij en hij zou dat ook bij
de opening van een oorlogstentoonstelling in
Zwolle nog eens benadrukken. De Jong: ‘Hij was
de enige burgemeester in ons land, die de Duitsers
de toegang tot het bevolkingsregister weigerde.
Hij was daarmee een van de eersten en de weinigen
die in die chaotische dagen althans goed wisten
wat ze niet moesten doen.’9
Op dezelfde dag dat het ontslag was gedateerd,
meldde de Zwolse Courant dat de burgemeester
van Zwollerkerspel Jhr. mr. G.A. Strick van Linschoten
belast was met de waarneming van de
functie in Zwolle. Strick zou een kleine maand
later, bij zijn eerste Zwolse raadsvergadering, zeer
sterk de nadruk leggen op het waarnemende
karakter van zijn functie.
Wals Tj. W. opzichter bid gem.reiniging Dillenburgstr. 11
Wals J. L. de metselaar Bartjensstraat 33a
Wals M. H. de stuurman Musschenhage 21l
Wals H. van der stratenmaker Merelstraat 38
Walsum A. van burgem. der gem. Zwolle Wipstrikkerallee 157
Wanrlelee N. schilder en decorateur Bliimarkt 13a
Wals J. L. de metselaar Bartjensstr. 33a
Wals M. H. de grondwerker Musschenhage a£
Wals H. van der stratenmaker Merelstr. 38 ‘
Walsum A. van Wipstrildterallee 157
Walters C. J. houtbewerker Piet Heinss
Wandeke J. H. schilder van Karnebeekstr.
Wandelee N. schilder Blijmarkt 13a
Na het ontslag
Van Walsum bracht de verdere Zwolse jaren — hij
zou nog tot eind 1949 in onze stad wonen — als
ambteloos burger door. Zonder werk was hij echter
niet. Hij was voorzitter van het Christelijk
Lyceum, voorzitter van de Demobilisatieraad,
ouderling van de Nederlands Hervormde Kerk,
penningmeester Stadsevangelisatie en vooral ook
secretaris van het Provinciaal College van Toezicht
op het Beheer der Goederen en Fondsen van
de Hervormde Gemeenten in Overijssel. Uit eigen
beweging schreef hij in het tweede oorlogsjaar aan
B. en W. van Zwolle, dat hij uit die functie een
jaarwedde van ƒ 8oo,- ontving. Er was namelijk
een wat onsmakelijke discussie aan de gang over
het ‘pensioen’ (soms werd het wachtgeld genoemd)
van Van Walsum. Deze uitkering bedroeg
ƒ 4000,- per jaar plus ƒ 300,— voor elk kind beneden
21 jaar. Nog tot ver na de oorlog is er een
drukke correspondentie gevoerd tussen de gemeente
en het rijk over wie er nu moest betalen.’ °
Van Walsum accepteerde de nieuwe situatie
volkomen. Hij was er van overtuigd goed te hebben
gehandeld en droeg daarvan de consequenties.
Over zijn ontslag heeft hij nooit geklaagd. Hij
In 1940 vermeldt het
adresboek de functie
van Van Walsum voluit,
in 1947 wordt alleen
zijn naam vermeld.
Van Walsums handtekening.
A. VAN WALSU M
Het briefhoofd van Van
Walsum na zijn ontslag.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
was druk met de genoemde functies (‘Vader zat
altijd achter zijn bureau’) en met de zorg voor het
grote gezin. Omdat zijn vrouw niet sterk was,
kwam veel op hem neer. Het was bovendien niet
zeker dat de Duitsers hem met rust zouden laten.
Hij wist dat de bezetter hem in de gaten hield.
Daarom stond er ook altijd een vluchtkoffertje
klaar. Soms dook hij wel eens bij een vertrouwd
adres onder als de toestand te gevaarlijk dreigde te
spraak voor de Zwolse draadomroep van mei 1940
bleef hem achtervolgen. De Jong schreef: ‘Die toespraak
waren velen hem blijven verwijten.’
Na enige tijd werd duidelijk dat de oud-burgemeester
zijn geliefde ambt niet meer zou vervullen.
Toen dit tot hem doordrong, heeft hij zich dat
erg aangetrokken. Het definitieve ‘vonnis’ kwam
op 3 augustus 1948. Bij KB van Juliana, Regentes
van het Koninkrijk, werd besloten ‘… dat, hoewel
Een ijverige ambtenaar
zette een ferme streep
door het woord ‘burgemeester’.
Straatnaambord in
Zwolle-Zuid.
worden. Waarschijnlijk werd hij dan door het verzet
gewaarschuwd.
Hij deed veel werk voor de Hervormde Kerk.
Die kerk had zijn hart. Zijn zoon vertelt: ‘Zijn
grootste glans was ’t als hij met moeder en alle kinderen
op zondag in de banken van de Jeruzalemkerk
zat.’
Na de bevrijding
Van Walsum hoopte op eerherstel, op een herbenoeming.
Hij wilde graag weer het burgemeestersambt
bekleden. Stadsarchivaris Thom. de Vries
schreef zelfs dat ‘Van Walsum na de bevrijding
snel op ’t stadhuis terug was, maar bij het betreden
van zijn kabinet de duizendkunstenaar Van Karnebeek
op de burgemeesterszetel vond.”’
En toen deed Van Walsum iets, wat eigenlijk
tegen zijn natuur inging. Hij, de stille, wat teruggetrokken
man, ging expres de straat op, de drukke
binnenstad in. Hij wilde aan de bevolking laten
zien dat hij er nog was. Na het wat overhaaste vertrek
van Van Karnebeek in november 1945 hoopte
hij de burgemeestersplaats weer in te nemen.
Maar hij rekende buiten de waard, zijn superieuren,
de teruggekeerde commissaris der koningin
Van Voorst tot Voorst in de eerste plaats. Er gingen
ook geruchten dat koningin Wilhelmina tegen
een eventuele herbenoeming zou zijn. De toeuit
een oogpunt van zuivering geen reden voor
ontslag aanwezig is geacht, zijn handhaving als
burgemeester dier gemeente, in het licht van alle
ter zake in aanmerking komende factoren niet
verantwoord was.’
Vertrek uit Zwolle
Op 1 december 1949 vertrok A. van Walsum uit
Zwolle. Hij vestigde zich in Capelle aan den IJssel,
in het huis van zijn moeder. Hij werd na de oorlog
niet opnieuw lid van een politieke partij. De overstap
naar de Partij van de Arbeid maakte hij niet;
dit in tegenstelling tot zijn broer, mr G.E. van
Walsum, burgemeester van Rotterdam.
Op verzoek van de commissaris der koningin
in Zuid-Holland, mr LA. Kesper, werd hij met
ingang van 29 augustus 1951 waarnemend burgemeester
van Waarder, Bartwoutswaarder en RietZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Graf van Arnoldus van
Walsum in Gorssel.
veld. Deze gemeenten zouden worden opgeheven
om bij Woerden en Bodegraven gevoegd te worden.
Dit tijdelijk burgemeesterschap eindigde op
Van Walsums verzoek in augustus 1956. Hij voelde
zich ziek en kon zich niet volledig aan zijn taak
wijden.
Na nog korte tijd in Colmschate te hebben
gewoond, vertrok het echtpaar Van Walsum naar
Gorssel, waar de oud-burgemeester van Zwolle op
30 oktober 1957 op 67-jarige leeftijd overleed. Drie
dagen later werd hij daar op de Algemene Begraafplaats
ter aarde besteld.
In 1983 is er een straat naar Van Walsum genoemd.
12 Dat was ook zeker op zijn plaats, omdat
deze man door zijn principiële houding een plaats
in de Zwolse geschiedenis verdient. Hij heeft al in
een zeer vroeg stadium van de oorlog nee tegen de
bezetter durven zeggen, waar anderen lang, soms
té lang ja zeiden.13
Noten
1. Handelingen van de Raad der Gemeente Zwolle
d.d. 19 februari 1938. Aanwezig in het Gemeentearchief.
2. Gesprek met dhr. A. van Walsum, zoon van de burgemeester,
op 11 juni 1992. Zie noot 13.
3. Zwolse Courant van 7 mei 1940.
4. Mededeling van W. van Milgen op 9 juli 1992.
5. De juiste datum van de cruciale uitzending wordt
verschillend weergegeven. Van Walsum noemt in
de Zwolse Courant van 11 juni dat het de 15de mei
was. Omdat koningin Wilhelmina op 13 mei naar
Engeland vertrok, lijkt mij als uitzenddatum de
14de mei aannemelijker. Ook dr L. de Jong noemt
deze datum.
6. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de
Tweede Wereldoorlog (Den Haag, 1972) deel 4, pag.
49-
7. Zie noot 6.
8. Tentoonstelling V3 (Verdrukking, Verzet, Vrijheid),
gehouden in april-mei 1965 in de Bethlehemse
kerk in Zwolle.
9. Zwolse Courant van 15 april 1965. Zie ook J. Presser,
Ondergang. De vervolging en verdelging van het
Nederlandse Jodendom 1940-1945 (Den Haag, 1965)
pag. 407.
10. Gemeentearchief Zwolle, AAZ 03, kl.nr. – 2.07.531.
11. Thom. de Vries, Geschiedenis van Zwolle (Zwolle,
1961) deel 2, pag. 350.
12. De Burg. Van Walsumlaan is benoemd bij besluit
van 20 juni 1983, nr. 83-5539.
13. Voor de persoonlijke achtergrondinformatie over
A. van Walsum ben ik grote dank verschuldigd aan
zijn zoon, A. van Walsum, oud-burgemeester van
Den Ham.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een theeschenkerij in het Zwolse bos?
Johan Seekles
Plattegrond van de
benedenverdieping van
de boswachters- of voorwerkerswoning,
gebouwd
in 1912 (Gemeentearchief
Zwolle).
Bij gebrek aan een waterleiding moesten de
Zwollenaren zich in de negentiende eeuw
behelpen met 29 openbare pompen. De
kwaliteit van dat pompwater was sinds de jaren
zestig van de vorige eeuw voortdurend verslechterd.
Geleidelijk begon men het verband te zien
tussen slecht drinkwater en het uitbreken van
besmettelijke ziekten, zoals cholera en tyfus. Sinds
1880 waren – in opdracht van het gemeentebestuur
— diverse onderzoeken verricht en rapporten
uitgebracht over de vraag of er een grondwaterleiding
danwei een rivierwaterleiding diende te worden
aangelegd, alsmede over de plaats waar men
het water vandaan moest halen: uit de Vecht, de
IJssel of de Veluwse hei.
Op 27 oktober 1891 besloot de gemeenteraad eindelijk
een grondwaterleiding aan te laten leggen
vanuit de hei bij Heerde. De exploitatie ervan zou
in eigen beheer worden gehouden. In januari van
het volgende jaar kochtde gemeente Zwolle ruim
469 hectare heidegrond van de gemeente Heerde
voor de aanleg van een grondwaterleiding ten
behoeve van de drinkwatervoorziening van de
stad. Op 30 november 1892 stroomde het eerste
leidingwater naar Zwolle.2
Wel of niet bebossing
Al op 21 augustus 1893 besprak de gemeenteraad
een door het raadslid H.J. Lovink ingediend plan
tot ontginning van de aangekochte heidevelden.
Aangezien men wilde voorkomen dat de niet voor
de waterleiding gebruikte percelen heide ongebruikt
en renteloos zouden blijven liggen, werd
gedacht aan het in cultuur brengen van de gronden
door het planten van een bos.
Met name in Zuid-Limburg was door gemeenten
veel bos aangeplant. De opbrengst van de verkoop
van dat hout was dermate groot, dat sommige
gemeenten de almaar stijgende lasten van het
levensonderhoud voor de burgers beperkt konden
houden. Daarnaast bestond de mogelijkheid om
de werkgelegenheid onder de ingezetenen te vergroten
door ze hun brood in de bossen te laten
verdienen.
Tegenstanders van dit plan wezen op de hoge
kosten. Voorts stelden zij dat door het te planten
dennenbos de waterspiegel drastisch zou kunnen
dalen, hetgeen voor de Zwolse drinkwatervoorziening
nadelig zou zijn. Toen het voorstel in stemming
werd gebracht, staakten de stemming. In een
tweede stemming werd het voorstel verworpen.
Tijdens de begrotingsbeschouwingen voor
1908 kwam het plan tot ontginning en bebossing
van de Heerderheide opnieuw ter sprake. Overleg
met de Inspecteur der Staatsbossen leidde ertoe,
dat aan de minister van Landbouw, Nijverheid en
Handel werd voorgesteld aan de gemeente Zwolle
een renteloos voorschot te verlenen van 60 % van
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 53
de ontginningskosten, mits de gemeente bereid
was jaarlijks 2500 gulden bij te dragen. In zijn
voorstel van mei 1909 merkte het college van B en
W op, dat op basis van de in 1893 en 1905 door de
Nederlandsche Heidemaatschappij uitgebrachte
rapporten het terrein voor bebossing uitermate
geschikt geacht moest worden. De in het verleden
gerezen twijfel over de rentabiliteit van de bebossing
was niet langer noodzakelijk, temeer, nu het
rijk de aanleg van bossen aanmoedigde en de lasten
voor de burgers gering waren. Na een korte
discussie ging de gemeenteraad akkoord met het
voorstel tot bebossing van de Heerderheide.
De aanplant
In overleg met Staatsbosbeheer begon op 26
augustus 1910 de aanplant van bos. Onder leiding
van de boswachter bij Staatsbosbeheer, J. Geurken,
werd allereerst gestart met het ploegen van de
grond voor de kwekerij en het in het jaar daarop te
beplanten terrein. Daartoe werd in de nabijheid
van het pompstation voor de waterleiding een
stuk heide geëgaliseerd, bemest, ingedeeld en afgerasterd.
Het terrein werd met lupinen bezaaid.
Voorts legde men wegen aan, terwijl ook een
ossenstal en een boswachters- ofwel voorwerkerswoning
(1912) tot stand kwamen.
Elk jaar stelde Geurken een werkplan op.
Daarin nam hij een raming van de kosten en
opbrengsten op, alsmede welke werkzaamheden
moesten worden verricht. In die eerste jaren bepaalde
het werk zich grotendeels tot ploegen, spitten,
planten en aanleggen van wegen.
Waren de in de kwekerij gekweekte dennen,
eiken, beuken en berken tot een voldoende hoogte
gegroeid, dan werden ze in de beplantingsvakken
gepoot. Om de jonge gewassen te beschermen tegen
wildschade gaf men jachtvergunningen af.
Regelmatig werd de jonge aanplant gecontroleerd
op ziekte of aantasting door rupsen of zwammen.
Voedselvoorziening
In 1917 droeg de kwekerij bij in de voedselvoorziening
van de stad Zwolle. Een kwart hectare werd
met aardappelen bepoot, terwijl tevens rogge
werd ingezaaid. De opbrengst bedroeg circa 60
hectoliter aardappelen, waarvan een gedeelte voor
consumptie naar Zwolle werd verzonden, terwijl
het resterende deel als veevoeder werd gebruikt. In
de daaropvolgende jaren breidde men de verbouw
van landbouwprodukten, zoals rogge, haver,
koolraap en capucijners, verder uit. De abnormale
tijdsomstandigheden, de stijging van de arbeidslonen
en de prijzen van materialen bevorderden de
ontwikkeling van het landbouwbedrijf.
Een kentering trad in de jaren 1928-1929 op.
Moor- en zijgevel van de
boswachters- of voorwerkerswoning
(Gemeentearchief
Zwolle).
54 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Schetstekeningen voor
de nooit gebouwde theeschenkerij
‘De Peperbus’
(Gemeentearchief
Zwolle).
Door de crisis in het akkerbouwbedrijf waren de
landbouwresultaten slecht te noemen. Geleidelijk
werd het circa zeven hectare grote landbouwareaal
wederom bebost. Sinds 1934 vond er geen verkoop
van landbouwprodukten meer plaats. Men bleef
echter wel beschikken over een weiland en een
halve hectare bouwland voor de verbouw van
aanplant van sneller groeiende houtsoorten, zodat
er een grotere vermenging van naaldhout met loofhout
plaatsvond. Deze maatregel leidde tot bodemverbetering
en vermindering van het brandgevaar.
Bovendien kwamen de werkzaamheden ten goede
aan de vogelstand en verhoogden ze de natuurschoonwaarde
van het boscomplex.
0/3.! .
(fohihm*)
c
r A
’t
aardappelen en haver voor de paarden, die bij de
werkzaamheden in het bos gebruikt werden.
Werkverschaffing
Het ontginningswerk was in 1926 voltooid. Voortaan
ontving de gemeente Zwolle niet langer de
renteloze voorschotten van het rijk, maar ging
voor eigen rekening verder met het aanplanten
van bos. De kwekerij ging zich meer toeleggen op
de kweek van houtsoorten die nodig waren voor
het onderhoud van de bestaande bossen. Tevens
nam het aantal leveringen van houtsoorten ten
behoeve van gemeentelijke en particuliere plantsoenen
in de stad toe.
In oktober 1936 werden bij wijze van proef vijftien
jeugdige werklozen uit Zwolle, in leeftijd
variërend van 14 tot 24 jaar, in de bossen tewerkgesteld.
Zij hielden zich bezig met het omplaggen
van de bodem en het aanleggen van wegen. In
november 1938 werd eveneens aan 8 tot 25 volwassen
werklozen werk verschaft. Zij zorgden voor de
Gedurende de jaren 1940-1945 werd aan de bossen
veel schade toegebracht. Deels door de strenge
winters en deels door oorlogsomstandigheden
vond een flinke uitdunning van het bestand plaats.
Het Zwolse bos
De gemeenteraad besprak in december 1936 een
voorstel van B en W inzake een aanvulling van de
Verordening op het financieel beheer van gemeentelijke
bedrijven. Het college was van mening
dat de ontginning Heerderheide moest worden
omgezet in een aparte tak van dienst, te weten
het gemeentelijk bosbedrijf. De feitelijke leiding
kwam te liggen bij de directeur van de gasfabriek
en het waterleidingbedrijf. Het technisch en dagelijks
beheer bleef in handen van Staatsbosbeheer.
De gemeenteraad ging in februari 1937 akkoord
met de begroting voor 1937 van het gemeentelijk
bosbedrijf. Daarmee werd de oprichting van het
gemeentelijk bosbedrijf’Heerderheide’ per 1 januari
1937 een feit.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 55
Om het bos bij het publiek een grotere naamsbekendheid
te geven werd op voorstel van Geurken
in 1949 besloten om de naam van het boscomplex
te wijzigen. De naam ‘Heerderheide’ werd
vervangen door ‘het Zwolse bos’. Tevens besliste
de raad om ten behoeve van de recreatiebevordering
meer voorzieningen te treffen. Daartoe lanceerde
in 1953 de directeur van de gasfabriek en het
waterleidingbedrijf het: idee om een theeschenkerij
in het Zwolse bos te exploiteren. Door de buitengebruikstelling
van het pompstation van de
waterleiding en de bijbehorende dienstwoningen
te Wapenveld deed zich de mogelijkheid voor
deze panden te verbouwen tot een theehuis. Hierdoor
zou het recreatieve karakter van het bos kunnen
worden bevorderd.
Het college van B en W werd geadviseerd het
pompgebouw tot maaiveldhoogte te laten afbreken
en daarop vervolgens een theeschenkerij te bouwen.
De bestaande kelderruimte van het voormalige
pompgebouw zou dan gebruikt kunnen worden
voor keuken, kelder, toiletten en opslagruimte. De
bouwkosten werden geraamd op 28.000 gulden.
De directeur van openbare werken had echter
bouwtechnische bezwaren tegen het ontworpen
schetsplan. Voorts was hij van mening, dat de
moeilijk bereikbare ligging van het theehuis een
rendabele exploitatie onmogelijk zou maken. Hij
raadde het college dan ook af tot de oprichting van
een theehuis over te gaan. Het was echter de voorgenomen
verkoop van het Zwolse bos die er uiteindelijk
voor zorgde dat aan dit plan geen gevolg
werd gegeven.
Verkoop
Het college van B en W stelde in februari 1953 aan
de minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening
voor om het circa 480 hectare grote
boscomplex in de gemeente Heerde ten behoeve
van Staatsbosbeheer over te nemen. Door de
opheffing van het pompstation van de waterleiding
was het belang van de gemeente bij het bezit
van dit bos grotendeels verdwenen. Ook de afstand
tot de stad was dermate groot dat het nooit
een populair recreatiegebied voor de Zwolse
bevolking was geworden. Als voorwaarde stelde
de gemeente wel dat het complex als bos in stand
moest worden gehouden, dat het personeel in
dienst van Staatsbosbeheer diende over te gaan en
dat het terrein voor het publiek opengesteld moest
blijven. Het ministerie stemde met deze voorwaarden
in. De verkoopakte werd op 1 december
1956 ten stadhuize ondertekend.
Tijdens de raadsvergadering van 7 januari 1957
werd het collegevoorstel tot opheffing van het gemeentelijk
bosbedrijf per 1 januari jongstleden
zonder hoofdelijke stemming aangenomen. In
mei van dat jaar besloot de gemeenteraad om de
meerwaarde van de verkoop te gebruiken om de
inrichtingskosten van een recreatiegebied in de
Weezenlanden achter het Provinciehuis te dekken.
Noten
1. Dit artikel is een bewerking van de inleiding in de
concept-inventaris van de archieven van de gasfabriek,
het waterleidingbedrijf en het bosbedrijf,
1903-1972. Deze inventaris zal vermoedelijk in 1993
verschijnen. De gegevens voor dit artikel zijn grotendeels
aan de bovenvermelde archieven ontleend.
2. A. Schoot Uiterkamp, ‘Volkshuisvesting en volksgezondheid
in Zwolle in de tweede helft van de 19de
eeuw’, in: Overijsselse Historische Bijdragen 97 (1982)
147-149.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Art nouveau in Zwolle
B. Lamberts
Franse curvilineaire art
nouveau van Hector
Guimard in Castel
Béranger, 1894-1898.
Aan het eind van de negentiende eeuw wisten
de architectuur en de toegepaste kunsten
zich, in navolging van de beeldende
kunsten, meer en meer te ontworstelen aan de
wurggreep van de historicerende stijlen en het
starre academisme. De bouwkunst ging evenals
het openbare leven in het fin de siècle een bruisende
periode tegemoet en bracht een spraakmakende,
zowel geroemde als verguisde stijl voort. Deze
zou ondanks de korte bloeiperiode van grote invloed
zijn op de ontwikkeling van de twintigsteeeuwse
architectuur.
Het was een buitengewoon heterogene stijl, die
een brug sloeg tussen de decoratieve facade-architectuur
van de neo-stijlen en het twintigste-eeuwse
modernisme. Deze in eerste instantie avant-garde
stroming, die nog lang de zo vertrouwde neorenaissance
bouwkunst naast zich moest dulden,
werd vooral in conservatieve kringen beschouwd
als een produkt van decadentie, voortschrijdende
verloedering en een bedreiging van de vaste waarden.
De meest algemeen geaccepteerde benaming
voor deze nieuwe loot aan de tak van de Europese
kunststijlen is art nouveau, hoewel ook de term
Jugendstil gangbaar is. Tot de meest karakteristieke
kenmerken van de art nouveau behoren de
sierlijke, vooral in Frankrijk en België veel toegepaste
curvilineaire decoratiemotieven. Hier tegenover
staat de minder uitbundige, rechtlijniger
variant van de kunstenaars der Wiener Secession.
Zij zouden zich ontwikkelen tot de meest progressieve
vertegenwoordigers van de nieuwe kunst, die
zelfs door zou dringen tot in de verste uithoeken
van het Overijsselse platteland, waar het in verwaterde
vorm nog tot ver in het tweede decennium
van de twintigste eeuw werd toegepast.
Art nouveau in Nederland en Zwolle
De art nouveau in de Nederlandse bouwkunst kent
twee hoofdstromingen met respectievelijk Den
Haag en Amsterdam als belangrijkste centrum. De
vooral op de Frans-Belgische art nouveau georiënteerde
Haagse architecten stonden meer open voor
de internationale stijltendensen dan hun eigenzinniger
Amsterdamse collega’s, die met de grote vernieuwer
Berlage aan het hoofd een eigen, soberder
variant van de ‘nieuwe kunst’ creëerden.
Naast de kenmerken van de internationale art
nouveau en het Berlagiaanse rationalisme bezit de
art nouveau architectuur in ons land ook karakteristieken
die typisch Nederlands zijn. Zo zijn
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 57
diverse gevels geheel of gedeeltelijk opgetrokken
in verblendsteen, een gladde strengperssteen die
zich zowel door de structuur als door de heldere
kleur onderscheidt van de baksteen.
Gevels werden ook dikwijls verlevendigd door
tegeltableaus, die afkomstig waren uit een van de
vele plateelfabrieken die ons land destijds rijk was.
Behalve in Nederland en België komen tegeltableaus
aan gebouwen slechts incidenteel voor,
zodat de als gevelversiering vervaardigde produkten
van plateelbakkerijen als De Distel, Rozenburg,
Holland-Utrecht, De Porceleyne Fles (voorheen
Joost Thooft en Labouchère) en Van Hulst als
een typisch Nederlandse bijdrage aan de art nouveau
architectuur kunnen worden beschouwd.
In Zwolle is in de Veeralleebuurt veel gebruik
gemaakt van tegelversieringen, die vooral in de
Wilhelminastraat in grote getale voorkomen.
Ook karakteristiek zijn boogvormen als de
korf- en de hoefijzerboog en sgraffitodecoraties.
Deze werden met name gebruikt ter versiering van
boogtrommels boven vensters en deuren, maar
zijn in Zwolle nauwelijks meer te vinden. Niet
specifiek Nederlands, maar wel veel toegepast is
het vaak kleurrijke glas-in-lood, dat met name de
vensters van trappehuizen en de zij- en bovenlichten
van deuren en vensters verfraaide.
Tegeltableau met zonnebloem
in de Emmastraat.
Sassenstraat 46.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Luttekestraat 4.
Giet- en vooral smeedijzer waren omstreeks de
eeuwwisseling veel en graag gebruikte materialen
vanwege hun constructieve en decoratieve kwaliteiten.
Het werd veel toegepast voor hekwerk,
deurbeslag, raamijzers en hang- en sluitwerk. Stucwerk
werd vooral gebruikt in het interieur voor
plafond- en wanddecoraties, maar komt ook voor
De art nouveau raakte in Nederland buiten de
grote steden pas laat ingeburgerd, waardoor er
vóór de eeuwwisseling in Overijssel heel weinig in
deze stijl is gebouwd. De belangrijkste centra van
art nouveau architectuur in deze provincie waren
Zwolle en Kampen, waar zich nog een respectabele
hoeveelheid in vrijwel oorspronkelijke staat
als met zweepslagmotieven versierde gevelaccenten.
Natuursteen, en met name de grijze hardsteen,
kent in de architectuur van rond de eeuwwisseling
een constructieve, maar nog meer een decoratieve
toepassing en werd dikwijls gebruikt om bak- en
verblendstenen gevels te verlevendigen.
Veel voorkomende versieringsmotieven in ons
land zijn de pauw, libelle, waterlelie, kastanjeblad,
zonnebloem, iris, distel, vrouwefiguur en -hoofd
en gestileerde curvilineaire vormen naast abstractgeometrische
decoraties.
bewaard gebleven voorbeelden van deze bouwstijl
bevindt.
Winkels en winkelpuien
De art nouveau werd vooral populair in de winkelarchitectuur.
Zo is in Zwolle, naast geheel in de
nieuwe stijl opgetrokken panden, ook nog een
aantal art nouveau winkelpuien te vinden. Deze
zijn dikwijls geplaatst in veel oudere panden,
waardoor er vaak een stilistische discrepantie tussen
de verschillende bouwlagen is ontstaan. Dat er
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 59
Verklaring van enkele termen:
Academisme. Conventionele stroming in de
beeldende kunst en de architectuur die
vasthoudt aan dikwijls aan de antieken
ontleende principes.
Verblend- en strengperssteen. Een gladde,
veelal helder gekleurde, met de strengpers
vervaardigde bouwsteen, die vooral werd
gebruikt als bekleding van een gevel.
Sgraffito. Decoratietechniek waarbij gebruik
wordt gemaakt van diverse over elkaar gelegde
lagen kalk of pleister van een verschillende
kleur. Door in de nog vochtige
lagen te tekenen worden de anders gekleurde,
eronder liggende lagen blootgelegd
en onstaai: een versiering met gekleurde
lijnen en vlakken.
Curvilineaire vormen. Vormen die zijn samengesteld
uit gebogen lijnen.
Gedematerialiseerde pui. Een pui waarvan de
gevel is ontdaan van zijn zwaarte en dichtheid
door het gebruik van transparante
materialen en een open constructie.
Porfier. Purperrode, granietachtige natuursteen
die vaak gepolijst werd.
Latei. Liggend, meestal balkvormig element
van hout, steen of ijzer, dat wordt gebruikt
om een gevelopening te overspannen
en dient om het bovenliggende muurwerk
te dragen.
Kalf. In dit verband een meestal houten of natuurstenen
dwarsregel tussen een deur en
haar bovenlicht.
Tracering. In dit verband meestal in de bovenlichten
van deuren en vensters aangebrachte,
decoratieve invullingen van vaak
gebogen houten, bakstenen of natuurstenen
banden.
Kwadrantprofiel. Ee:n profiel dat bestaat uit
kwartrond gewalst ijzer met flenzen. Vier
samengeklonken kwadrantprofielèn vormen
een ronde kolom.
toch nog diverse vrij gave art nouveau puien
bewaard zijn gebleven is op zich bijzonder verheugend.
Winkelpuien hebben namelijk over het
algemeen niet zo’n lange levensduur. Ze worden,
in tegenstelling tot de rest van de gevel, dikwijls
het slachtoffer van aanpassingen aan de eisen van
de tijd en de heersende mode. Diezerstraat 50.
6o ZWO

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1992, Aflevering 1

Door 1992, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle vroeger en nu
D. Hogenkamp
Dit plaatje is genomen staande achter de
vier ijskarren van ijsbedrijf Santing, een
ijssalon op de hoek van de Vispoortenplas
en Achter de Broeren. Het bedrijfje bestond ongeveer
van 1945 tot 1956. Op de foto is de ijssalon net
niet te zien.
In de tijd van de foto waren deprijzen van de
ijsjes respectievelijk 2,3,5,10 en 15 cent.
Uiteraard was ook toen reclame geen onbekend
verschijnsel. Op de zijkant van de ijswagentjes
staan de volgende ‘pakkende’ teksten:
‘Zijt gij warm, dan doet ge wijs
u te verfrissen met Santings Ijs.’
en:
‘Santings Ijs, dat is gewis
het fijnste wat er is.’
De oorspronkelijke eigenaar van de in Zwolle
zeer bekende ijssalon Leben, de heer Chris Leben,
leerde hier het ijsmaken.
Op de nieuwe foto ziet u een andere bekende
zaak in Zwolle, namelijk die van Jochem van Zanten
aan de Vispoortenplas. De panden rechts op
de foto zijn gelukkig op het nippertje gered en
schitterend gerestaureerd.
Boven: Vispoortenplas; oude situatie
Onder: Vispoortenplas; nieuwe situatie
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
In het vorige nummer van het Zwols Historisch
Tijdschrift heeft u kunnen genieten van winters
ijsvermaak. In dit nummer loopt D. Hogenkamp
vooruit op 2r.omers ijsvermaak. Aan de
hand van een oude en een recente foto belicht hij
de plaats van de bekende, maar nu verdwenen, ijssalon
Santing.
Aafje Lem, die bezig is met een onderzoek
naar boeken in de middeleeuwen in Zwolle, voert
een minder bekende Zwollenaar ten tonele. Het is
de frater Tilmannus Honf die omstreeks 1450 in
Zwolle woonde en later naar Harderwijk ging.
’t Was een aardige kerel, want als zijn maatjes uit
Zwolle kwamen, trok hij steevast een fles wijn
open.
Arnoldus Gelderman is eveneens een Zwollenaar
die niet iedereen zal kennen. Toch was hij
van 1723 tot zijn dood in 1757 lid van het stadsbestuur.
Jaap Hagedoorn schetst aan de hand van
een biografisch en een zogenaamd prosopografisch
onderzoek (onderzoek naar groepen) een
beeld van de kleine provinciestad Zwolle tussen
1675 en 1750. Het artikel is een bewerking van de
lezing die de auteur hield in september 1990 in de
Waalse kerk bij de aanbieding van de inventaris
van het archief Gelderman.
Jan Willem van Beusekom beschrijft vervolgens
weer een aantal Zwolse jongere monumenten.
In zijn artikel is vooral aandacht voor de
schitterende negentiende-eeuwse villa’s langs de
Van Roijensingel.
Ook Raymond Salet schrijft over het besturen
van de stad; en dan vooral over de problemen die
daarbij kunnen ontstaan. Hij gaat uitvoerig in op
de plannen die het College van Burgemeester en
Wethouders liet ontwerpen (en vervolgens niet
liet uitvoeren) in verband met mogelijkheden
voor stadsuitbreiding.
Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp
Zwolse Fraters /1 Aafje Lem
Straatnamen, niet zo eenvoudig… Wil Cornelissen
Arnold Gelderman (1677-1757) een Zwolse burgemeester
Jaap Hagedoorn
Jongere bouwkunst in Zwolle Jan Willem van Beusekom
Stadsuitbreidingen in de twintigste-eeuw Raymond Salet
Literatuur
Bestuursmededelingen
Personalia
4
6
7
15
23
32
33
35
Omslag: C. Pronk, ’t Stadhuis te Zwol.
(foto: Provinciaal Overijssels Museum)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolse Fraters /i
Aafje Lem Het fraterhuis van de broeders van het
Gemene Leven te Zwolle is – en niet zonder
reden – voor veel onderzoekers een
inspirerend onderwerp. Niet alleen de stichtingsgeschiedenis,
maar ook de bouwgeschiedenis van
de door de fraters bewoonde panden en de ontwikkeling
van het geestelijk leven in deze belangrijke
instelling van de Moderne Devotie, zijn het
beschrijven meer dan waard gebleken.’
Een heel belangrijke bron voor deze bijdragen
is telkens weer de kroniek van het fraterhuis.2 De
kroniek, die aan het eind van de vijftiende eeuw
geschreven werd door Jacobus de Voecht, een van
de fraters uit het huis, bestaat uit een verzameling
levensbeschrijvingen van de fraters die het huis
bewoonden vanaf de stichting tot ongeveer 1490.
Daarnaast geeft de kroniek een prachtig beeld van
het ontstaan van het huis, dat naar de patroonheilige
ook wel Gregoriushuis werd genoemd, de fraterhuizen
die vanuit Zwolle zijn gesticht, de zorg
van de fraters voor de leerlingen van de stadsschool
en het geestelijk klimaat dat in de begintijd
in het fraterhuis heerste.
Een van deze fraters van wie we de levensbeschrijving
in de kroniek kunnen terugvinden, is
Tilmannus Honf.3 Het is een zeer korte beschrijving;
het beslaat nog geen dertig regels en is ook
slechts een paragraafje in een groter hoofdstuk.4
Daarnaast wordt Tilmannus’ naam nog slechts
eenmaal genoemd in de kroniek: hij is een van de
fraters die in 1432, na de beëindiging van het Interdict,
terugkeert naar Zwolle.5
Zoals alle verhalen begint ook het verhaal van
Tilmannus’ leven met een beschrijving van zijn
voorbeeldig geestelijk leven; hij wordt een gloedvol
en toegewijd frater genoemd, nederig en gehoorzaam.
Een dergelijke karaktertekening is niet
uitzonderlijk; de levensbeschrijvingen van deze
eerste groep fraters hebben namelijk een voorbeeldfunctie:
ze zijn opgeschreven om fraters uit
later tijden ter stichting te dienen. Deze zogenaamde
‘vitae’ zijn een bekend genre binnen de
literatuur van de Moderne Devoten, dat vooral
bij de zusters van het gemene leven populair was.6
Direct na deze uitweiding over zijn toewijding
wordt vermeld dat Tilmannus door een lichamelijk
gebrek de in de Consuetudines (de gewoontes
of regels) van het huis beschreven oefeningen niet
meer aankan.
Gelukkig bereikt rond diezelfde tijd de rector
van het fraterhuis, de beroemde Dirc van Herxen,
een verzoek om hulp. Jacobus Wolf, een frater afkomstig
uit de Hieronymusberg bij Hattem,7
vraagt de Zwolse rector om assistentie bij het besturen
van het zusterhuis (Agnietenklooster) in
Harderwijk. De Hattemse fraters hadden namelijk
de zorg voor de zusters in Harderwijk in de
tijd dat er in Harderwijk nog geen fraterhuis was.8
Tilmannus vertrekt daarop naar Harderwijk,9
waar hij de hem toegewezen taak tot het eind van
zijn leven vervult, ook hier weer gekenmerkt door
gehoorzaamheid en nederigheid. Bovendien
houdt hij zich, net zoals hij dat in Zwolle gewend
was, ook in Harderwijk zoveel mogelijk bezig met
studeren, mediteren en het schrijven van boeken.
Dat Tilmannus’ vertrek naar Harderwijk
waarschijnlijk heeft plaatsgevonden rond dezelfde
tijd dat daar de eerste stappen werden gezet
voor de stichting van een fraterhuis, blijkt uit een
tweetal oorkonden.10 In de eerste uit 1441 verzoeken
Schepenen en Raad van Harderwijk Dirc van
Herxen een fraterhuis te stichten, waarvoor zij
hem een huis ter beschikking stellen. Dirc van
Herxen voldoet aan dat verzoek en stelt Godefridus
van Kempen aan als de eerste rector aldaar.”
In de andere oorkonde, die van een jaar later dateert,
worden twee delen van een huis in de straat
van Sevenhusen in Harderwijk door de eigenaren
overgedragen aan Gerrit de Wilde en heer Teleman
van Houft ten behoeve van Dirc van Herxen
en de Zwolse fraters. Tilmannus is dan blijkbaar
al woonachtig in Harderwijk, maar kan daar dan
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
nog niet langer dan een jaar hebben gewoond,
aangezien er voor die tijd nog geen fraterhuis in
Harderwijk was.
Tenslotte wordt Tilmannus nog eenmaal vermeld
in 1451, in verband met zijn functie van procurator
van de nonnen in Harderwijk.12 Daarmee
zijn vrijwel alle gegevens die over het leven van
Tilmannus Honf bekend zijn, beschreven.
Wat de Vita’ van Tilmannus, zoals die beschreven
is in de Zwolse kroniek, echter een speciaal
tintje geeft en het lezen meer dan waard
maakt is een voor dit type tekst wat ongebruikelijke
toevoeging aan zijn levensbeschrijving. Als Tilmannus
eenmaal in Harderwijk zit, onderneemt
hij nog maar zelden de reis naar Zwolle. De enkele
keer dat hij nog in zijn oude huis verschijnt,
wordt hij door zijn voormalige medebroeders
met een wat plagende ondertoon terechtgewezen,
13 omdat hij behoorlijk dik is en voegen ze
hem toe dat hij het, gezien zijn omvang, wel goed
naar zijn zin zal hebben in Harderwijk. Als er omgekeerd
Zwolse broeders naar Harderwijk komen,
logeren ze steeds bij Tilmannus en hij ontvangt
ze altijd allerhartelijkst. En mocht het voorkomen
dat hij alleen thuis is, dan roept hij: “Tijd
voor mijn beste maatje!” en trekt een fles wijn
open.14
Deze – voor een ‘vita’ met een voorbeeldfunctie
— wat verrassende anekdotische toevoeging is
er een van een slechts klein aantal passages in de
kroniek, waaruit blijkt dat iets menselijks de fraters
ook niet vreemd was. In een volgend artikel
zal ik proberen daar nog wat voorbeelden van te
laten zien. Een van de fraters die dan de revue zal
passeren, is de beroemde Wessel Gansfort.
Noten
1. Hagedoorn, J. (red.), Domus parva. Het eerste huis
van de Moderne Devoten te Zwolle. (Zwolle 1987). In
deze publikatie wordt verwezen naar andere literatuur.
2. Schpengen, M. (ed.), Jacobus Traiecti alias de
Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in
Zwollis. (Werken uitgegeven door het Historisch
Genootschap, 3e serie nr 13, Utrecht 1908).
3. Ik houd mij hier aan de spelling zoals deze voorkomt
bij Schoengen.
4. Schoengen, 103-104.
5. ibidem, 92. Het Interdict (een straf uit het kanoniek
recht waarbij o.a. een verbod op het vieren van de
eredienst van kracht is) wordt in 1426 door Sweder
van Culemborg opgelegd aan de IJsselsteden, omdat
die zijn gezag als pauselijk elect niet erkennen,
maar Rudolf van Diepholt verkiezen. De Moderne
Devoten gehoorzamen aan het Interdict en vertrekken
uit Zwolle. Ze gaan eerst naar het fraterhuis
Hieronymusberg bij Hattem en van daaruit naar
Doesburg, waar ze een nieuw fraterhuis stichten.
6. Zie bijv.: Man, D. de, Hier beginnen sommige stichtige
punten van onsen oelden zusteren. Naar het te
Arnhem berustende handschrift, (’s Gravenhage
1919).
7. De geschiedenis van dit fraterhuis, dat vanuit
Zwolle gesticht is, is beschreven door A. Klein Kranenburg,
Geschiedenis van het fraterhuis St. Hieronymus
te Hulsbergen. (Heerde 1986).
8. De geschiedenis van het fraterhuis in Harderwijk is
beschreven door K.H.M. Mars, ‘De Latijnse school
en het fraterhuis van Harderwijk.’ in: Archief voor
de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland.
(i974)> 154-236.
9. Mars, 162, stelt abusievelijk dat Teleman van Honnef
leiding heeft gegeven aan het fraterhuis in Groningen.
Hiervan blijkt noch iets uit de archieven
van het Groningse fraterhuis, noch uit de kroniek
van het Zwolse fraterhuis.
10. Hofman, J. ‘De broeders van ’t gemeene leven en de
Windesheimsche kloostervereeniging.’ in: Archief
voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht
(1878),118-119.
11. Mars, 161, verwart de eerste rector van het fraterhuis
in Harderwijk, Godefridus (Govert) van Kempen
met de man die de geestelijke zorg voor de fraters
in de Hieronymusberg op zich neemt, als dit
huis in 1407 nog geen rector heeft, de frater
Go(a)belinus van Kempen. Van laatstgenoemde is
in de kroniek geen levensbeschrijving opgenomen;
zijn leven wordt evenwel wel beschreven in het zgn.
‘Frensweger handschrift’, (uitgegeven door W. Jappe
Alberts en A.L. Hulshoff, Groningen 1958, p.210
Naam van Teleman
van Houft (Honft),
zoals die voorkomt in
het charter van 20
januari 1442 (Gemeentearchief
Zwolle, inv.
KA 009, Ch. coll.
442-01)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
e.v.) In deze levensbeschrijving is geen sprake van
bemoeienissen met het fraterhuis in Harderwijk,
zoals er ook in de levensbeschrijving van Godefridus
in de kroniek geen sprake is van het rectorschap
in Hulsbergen. Dergelijke belangrijke informatie
zou in de kroniek niet achterwege gelaten
zijn.
12. Gemeentearchief Kampen: Inv. nr 798, fol. 30V.
13. De tekst spreekt hier van humiliare (vernederen),
maar gezien de context is deze wat eufemistische
vertaling wel op zijn plaats. Zie voor de context
noot 14.
14. Schoengen, 103-104: “…et cum Suollis veniret…,
tune fratres nostri solent ipsum humiliare, eo quod
satis esset corpulentus et bonos dies haberet et cetera.”
“Cum… aliqui nostrorum venissent in Harderwijek…
solebat dicere: ‘Jam oportet nos habere
patriotam meum’, per hunc intelligens vinum…”
Straatnamen, niet zo eenvoudig…
Wil Cornelissen Tot 1974 had de gemeenteraad het recht
straatnamen te bepalen. Dat kon nog wel
eens tot aardige discussies leiden. Zo stuitte
het voorstel van het College van Burgemeester
en Wethouders om een nieuwe straat te sieren
met de naam Hortensiastraat op enige weerstand
in de gemeenteraad. Er werd geopperd dat Zwollenaren
die naam niet zouden kunnen uitspreken,
“’t Zal Attensiastraat worden”, zo zei de heer
Augustijn. Mevrouw Stoel meende daarentegen,
dat het een mooie gelegenheid was om mensen te
leren de ‘h’ voor een woord niet weg te laten. Augustijn
stelde nog voor de straat ‘Fuchsiastraat’ te
noemen. Deze naam moest echter gespeld worden
door de voorzitter, toen een van de raadsleden,
de heer Valeton, daarom vroeg. De bezwaren
van de heer Augustijn werden niet gedeeld
door de meerderheid van de gemeenteraad: met
zestien tegen vier stemmen kreeg de Hortensiastraat
zijn naam tijdens de vergadering van 14 juni
1926.
Wist u, dat er in Zwolle tot 1935 een Deventerdwarsstraat
bestond? Op voorstel van het College
van Burgemeester en Wethouders zou die straat
omgedoopt worden tot Zuiderlaan. De heer Valeton
was echter bang om de kluts kwijt te raken.
Deze Zuiderlaan zou dan namelijk ten noorden
van de Oosterlaan en de Westerlaan liggen. “Het
college is bezig de aarde op z’n kop te zetten”, zo
betoogde hij. De heer Van der Vegt had nog een
ander bezwaar. Hij stelde dat het helemaal geen
laan was: de Deventerdwarsstraat was immers
geen weg die aan beide zijden met bomen beplant
was.
Nog tijdens de vergadering kwam de heer
Fransen met een ander idee. Het College nam dat
idee over en zo kreeg de Deventerdwarsstraat een
nieuwe naam: Zuiderkerkstraat.
Dit alles speelde zich af tijdens de raadsvergadering
van 26 augustus 1935.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Arnold Gelderman (1677-1757)
een Zwols burgemeester1
De belangstelling voor de geschiedenis van
het persoonlijk leven is groeiende. De
toenemende stroom biografieën en biografische
woordenboeken bewijzen dit.2 Niet alleen
individuen zijn onderwerp van onderzoek.
Ook probeert men het: leven van groepen te schetsen
in zogenaamde prosopografische studies. Het
gaat hierbij dan meestal om beschrijvingen van de
sociale bovenlagen in een stad of streek.3 Men
probeert vanuit het bijzondere algemene uitspraken
te doen over het persoonlijk en publiek leven
van een groep. Deze prosopografische schetsen en
algemene uitspraken sdjn op hun beurt ook weer
geschikt om een biografie schets in een kader te
zetten.
In Zwolle staat het prosopografisch onderzoek
op een laag pitje. Wel zijn er ruim tien jaar
geleden twee studies verricht naar de politieke en
sociale bovenlaag van Zwolle in de zeventiende en
achttiende eeuw. Daaruit is gebleken, dat er in de
jaren 1700-1725 een zekere mate van sociale mobiliteit
bestond. Voor families uit de maatschappelijke
regionen net onder de bovenlaag bestonden
er mogelijkheden om tot de sociale en politieke
top door te dringen.4 Deze prosopografisch getinte
these wil ik toetsen aan de hand van het voorbeeld
van de familie Gelderman, in het bijzonder
Arnoldus Gelderman (1677-1758). Opvallend is
namelijk, dat Arnoldus’ grootvader bode van de
Staten van Overijssel was, terwijl hij zelf opklom
tot burgemeester. Hoe voltrok zich deze maatschappelijke
stijging, die in ongeveer 75 jaar
plaatsvond? Een biografisch-prosopografisch onderzoek
naar Arnold Gelderman en zijn familie
kan op deze vraag een antwoord geven.
De familie Gelderman
De vroegste geschiedenis van de familie Gelderman
is in nevelen gehuld. Ondanks uitgebreid
onderzoek is nog steeds onbekend waar de stamvader
Arend Jans Gelderman, zich ook noemende
Jaap Hagedoorn
Van Nimwegen, vandaan kwam. We weten
slechts dat hij op 9 december 1639 benoemd werd
tot landschapsbode van de Staten van Overijssel
op een jaarlijks tractement van 50 gulden, dat echter
met enige emolumenten werd aangevuld.5 Dit
was in die tijd zeker één van de weinige, maar toch
zeker niet één van de minst belangrijke ambtelijke
functies. Een bode van de staten bracht informatie
van en naar Overijssel; een zeer vertrouwelijke
baan, die niet van enig gevaar ontbloot was in tijden
van oorlog.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
voerde in de zeventiende eeuw verschillende
oorlogen. Was Arend Jans dan een soldaat die tijdens
de laatste episode van de Tachtigjarige Oorlog
met zijn compagnie in de vestingstad Zwolle
verzeild was geraakt? Het is niet bekend. In ieder
geval maakte hij als landschapsbode de laatste negen
jaar van die oorlog mee. Dat zijn functie kennelijk
ook financieel gewaardeerd werd, blijkt uit
het feit dat hij in 1643 in staat was een huis aan te
schaffen in de Walstraat en in het jaar erna het
groot burgerschap van Zwolle kocht.6
Puntschotel met het
wapen van de familie
Gelderman. Amsterdam,
1638.
8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Arnold Gelderman
(1677-1757). (foto: Iconografisch
Bureau,
Den Haag).
Arend Jans huwde in 1640 met Willemtijn Egbers,
de dienstbode van burgemeester Ewols. Uit
dit huwelijk werden vijf kinderen geboren, waarvan
alleen de één na jongste zoon, Egbert, zijn ouders
zou overleven. Hem benoemden Arend Jans
en Willemtien in 1656 tot enig erfgenaam.7 In 1653
had Arend Jans van Ridderschap en Steden van
Overijssel toestemming verkregen één van zijn
zoons op te leiden tot landsbode, zodat deze hem
na zijn dood zou opvolgen.8 Al in 1663 wordt Egbert
Gelderman, dan vijftien jaar oud, in de stukken
als bode aangeduid. Zijn ouders overleden
enige jaren later: Willemtijn Egbers in 1667 en
Arend Jans in 1669. Zij werden beiden begraven in
het portaal van de Grote Kerk. Nu was dat wel
niet de meest in aanzien staande plek in de Grote
Kerk, maar wie in een kerk begraven werd – en in
Zwolle met name in de Grote Kerk – stond in enig
aanzien en beschikte over voldoende middelen
een dure begrafenis te kunnen betalen.
Egbert Gelderman was enige maanden na het
overlijden van zijn moeder in 1667 gehuwd met
Anna Aalts, dochter van de stadssmid Jan Aaltsen
en Sophia van Ulsen. Uit dit huwelijk zouden zes
kinderen worden geboren, waarvan Arnoldus, geboren
aan de Blij markt in 1677, het vijfde was. In
1681 overleed Anna Aaltsen.
Zwolle rond 16779
Zwolle had in de zeventiende en achttiende eeuw
een belangrijke centrumfunctie voor het omliggende
platteland. De stad was enerzijds marktplaats
voor agrarische produkten, anderzijds
konden de bewoners van het platteland in de stad
de nodige nijverheidsprodukten kopen. Industrieel
vervaardigde produkten, afgezien van textiel
waren er nog nauwelijks. Zeer belangrijk voor
Zwolle was de transito- of overslaghandel. Zwolle
werd een stapelplaats voor goederen die tussen
het westen van de Nederlanden en Twente en
Westfalen werden vervoerd. Daarvoor werden
rond 1700 de handelswegen naar het zuidoosten
(Wipstrik) en oosten (Hardenberg) verbeterd. Al
in 1600 was de Nieuwe Vecht gegraven, die Zwolle
met de Vecht verbond. Tot de produkten die
op deze wijze werden verhandeld, behoorden onder
andere koloniale waren, hout, tabak, wijn,
boter, graan en hooi. De handel was geconcentreerd
rond de huidige Thorbeckegracht, waar de
meeste factoors woonden.
Door deze activiteiten kende Zwolle aan het
eind van de zeventiende eeuw een zekere welvaart.
Omstreeks 1700 was het huidige stadshart
geheel bebouwd. Aan de uitvalswegen naar Kampen,
Deventer en het oosten waren dunbebouwde
boerennederzettingen. Ondanks de grote pestepidemieën
van 1636 en 1656 – waaraan binnen
enkele maanden soms duizenden Zwollenaren
ten offer vielen – had de stad rond 1670 zo’n
12.000 inwoners en was nog groeiende.
In 1672 was de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden in oorlog geraakt met Engeland,
Frankrijk en de bisschoppen van Keulen en Munster.
De oostelijke provincies werden zonder al te
veel tegenstand onder de voet gelopen door Franse,
Munsterse en Keulse troepen. Ook 2’wolle gaf
zich over en werd door deze troepen bezet. Dit
had tot gevolg, dat de stedelijke overheid na het
vertrek van de vreemde troepen in 1674 m e t forse
schadeclaims en schulden bleef zitten, als gevolg
van inkwartiering, knevelarij, vernielingen en extra
belastingen.
Nadat de bezettende machten waren verdreven
en Willem III tot stadhouder was benoemd,
strafte de laatste de gewesten die nauwelijks weerstand
hadden geboden aan de vijandelijke troepen.
Bij het regeringsreglement van 1675 trok de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
stadhouder de goedkeuring van de verkiezing van
burgemeesters, schepenen, raden en meenslieden
in Utrecht, Overijssel en Gelderland aan zich, om
zich van de loyaliteit: van de onbetrouwbare gewesten
te verzekeren.
Egbert Gelderman
In hetzelfde jaar 1675 maakte Egbert Gelderman
promotie. Op 22 februari ontving hij uit handen
van Willem III zijn benoeming tot kamerbewaarder
van de provincie.10 Dit betekende onder andere
dat hij aanwezig was bij de vergadering van
de Staten van Overijssel, maar ook dat hij als belastingontvanger
van de provincie kon fungeren:
kortom een brede, vertrouwelijke functie. Het
kan zijn dat de stadhouder ook het ambtelijk apparaat
aan zich wilde binden en daarom (onder
andere) de landsbode Gelderman tot dit ambt bevorderde.
Het gezin Gelderman kreeg onderdak
in het gebouw van Gedeputeerde Staten aan de
Blijmarkt, waar ook Arnold geboren zou worden.
Na het overlijden van zijn eerste vrouw Anna
Aaltsen, huwde Egbert in 1682 met Elisabeth Scriverius,
dochter van predikant Samuel Scriverius.
Niet alleen kregen de kinderen Gelderman op
deze wijze weer een moeder, ook zouden de familiebanden
met de familie Scriverius een rol spelen
bij de sociale promotie die de familie – en met
name Arnold – nog zou maken.
De benoeming tot kamerbewaarder gaf vader
Egbert kennelijk een hogere sociale status, waardoor
hij geschikt was voor het vervullen van verantwoordelijke
nevenfuncties. Zo werd hij in 1681
vaandrig in het burgerregiment en lid van de gezworen
gemeente, het lichaam dat leden van de
magistraat benoemde en over enkele zaken geraadpleegd
moest worden. In 1683 werd Egbert
benoemd tot ouderling van de Hervormde Kerk.
Uit zijn huwelijk met Elizabeth Scriverius zouden
twee zonen geboren worden, die waarschijnlijk
beiden jong stierven.
Arnolds jonge jaren
Nog een andere aanwijzing voor de gestegen sociale
positie van de familie Gelderman blijkt uit
de opleiding van Arnold: hij bezocht tussen 1687
en 1692 de Latijnse school te Zwolle, in die tijd de
school voor de kinderen uit de bovenlagen van de
samenleving.” Arnolds lidmaatschap van de deftig
geachte Waalse Kerk – waar Frans de tale Kanaans
is – zal door dit onderwijs mogelijk gemaakt
zijn. Al in 1702 werd hij diaken in deze
kerk, die pas in 1697 door de gemeentelijke overheid
was erkend.
Arnold trad in 1699 in het huwelijk met Petronella
Ulger, de eveneens in 1677 geboren dochter
van Lubbert Ulger en Jannigje Gerrits van Enschede.
Het huwelijk vond in het kerkje van Windesheim
plaats. Het gold in die dagen als een teken
van stand om daar te trouwen. Petronella’s
vader, Lubbert Ulger, was serviesmeester, dat wil
zeggen dat hij voor het onderdak van de ingekwartierde
soldaten verantwoordelijk was, en verder
lid van de gezworen gemeente. Ook de banden
met deze familie Ulger zouden de sociale positie
van de familie Gelderman ten goede komen.
Arnolds zwager, de jurist Dithmar Ulger, was begin
achttiende eeuw één van de voorlieden van de
gezworen gemeente. Een andere zwager, Willem
Berg, had een hoge functie in het leger en zou het
eveneens tot burgemeester brengen.12
Uit het huwelijk van Arnold en Petronella, dat
ruim 58 jaar zou duren, werden drie dochters en
drie zoons geboren. Eén dochter stierf jong. Van
de overige kinderen zouden alleen de oudste
dochter en de jongste zoon hun ouders overleven.
Petronella Ulger
(1677-1762), de dochter
van een lid van de
gezworen gemeente
waarmee Arnold Gelderman
in 1699 trouwde
(foto: Iconografisch
Bureau, Den Haag).
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het gezin woonde aan de Bitterstraat, in het huis
van de Ulgers, later aan de Blijmarkt.
Inmiddels was het tijd geworden dat ook Arnold
een werkkring zou krijgen. Daarom richtte
Egbert Gelderman in 1704 – net als zijn vader vijftig
jaar eerder – een verzoek aan Gedeputeerde
Staten. Hij gaf daarin aan dat zijn leeftijd (hij was
56 jaar) ‘ende tusschenkomende swakheijd’ hem
af en toe beletten zijn werk te doen. Hij stelde
daarom voor dat zijn zoon Arnold mede als kamerbewaarder
werd aangesteld als waren zij één
persoon. Bij overlijden van de één, zou de ander
het werk alleen overnemen.13 Aardig detail is dat
uit het handschrift blijkt dat deze brief door Arnold
geschreven is. Gedeputeerde Staten stemden
in met het verzoek, zodat Arnold na het overlijden
van zijn vader in 1711 de functie alleen bekleedde.
De geschiedenis herhaalde zich.
Arnolds ouders – Elisabeth Scriverius overleed
in 1715 – werden overigens begraven in de
Grote Kerk, niet meer in het portaal, maar op het
in meer aanzien staande Lage Koor.
Zwolle in de eerste helft van de achttiende eeuw
Hoewel in het westen van de Nederlanden het
economisch verval al aan het eind van de zeventiende
eeuw had ingezet, was Zwolle nog redelijk
welvarend, vooral vanwege de centrumfunctie
van de stad. Dit maakte de lokale economie minder
gevoelig voor economische depressies. De
middenstand profiteerde van deze bloei. De adel
en de rijken die in grond hadden belegd, kregen
door malaise in de landbouw nauwelijks waar
voor hun investeringen.
De handel van de factoors aan de Thorbeckegracht
bleef een peiler van de Zwolse economie en
werd door de overheid begunstigd en beschermd.
Een uiteindelijk niet uitgevoerd plan uit 1706 om
de waterafvoer via de IJssel te vergroten en deze
rivier dus beter bevaarbaar te maken werd door
de Zwolse overheid met kracht bestreden. Het
zou betekenen dat Deventer per schip bereikbaar
werd, wat de Zwolse handelspositie ten opzichte
van het oosten zou bedreigen. ‘4
De textielindustrie bloeide begin achttiende
eeuw, maar zou in de loop van de eeuw tanen.
Van de 1000 weefgetouwen in 1723 bleken er door
concurrentie van de Emdense industrie in 1751
nog maar 80 over te zijn.15 Naast de textielindustrie
telde Zwolle een enorme variatie aan bedrijven.
Zo waren er een azijnmakerij, een zijdefabriek,
een lijmkokerij, zeepziederijen, kousen-,
knopen-, zout-, spelden en papierfabrieken.16
Ondanks deze variatie zou de nijverheid in de
loop van de eeuw de achteruitgang van de textielindustrie
delen.
De Zwolse bevolking groeide tussen 1680 en
1750 nauwelijks doordat velen hun geluk elders
beproefden.17 Er woonden rond de 12.000 mensen
in de stad, waarvan zo’n 70% hervormden en
20% katholieken.18
Politieke conflicten
In 1702 was Willem III overleden en daarmee begon
het Tweede Stadhouderloze tijdperk. De gehate
regeringsreglementen werden afgeschaft, zodat
raad en gezworen gemeente zelf hun keuze
van de stadsbestuurders bepaalden. Dit betekende
overigens wel, dat overal in den lande de gezworen
gemeente, waarin de gegoede middenstand
was vertegenwoordigd, meer invloed op het
bestuur ging eisen. Tot dan toe was haar rol door
burgemeesters en schepenen beperkt. In sommige
steden kwam het tot zogenaamde ‘plooierijen’:
onenigheden rond de benoeming van burgemeesters
en schepenen.19 In Zwolle gebeurde dat
niet, maar hier eiste de gezworen gemeente tussen
1703 en 1709 wel inzage in de stadsboeken,
wilde zij gekend worden in de zaken rond de
Zwolse munt en dreigde zij haar veto uit te spreken
over nieuwe belastingen. Arnold Geldermans
zwagers Willem Berg en Dithmar Ulger traden op
als woordvoerder van de gezworen gemeente.20
De zaak liep echter met een sisser af. Waarom is
niet duidelijk.
Kennismaking met de politiek
Arnolds ster was stijgende. In 1708 werd hij
vaandrig van het burgerregiment, in 1713 hopman
van de schutterij. In 1715 benoemden Gedeputeerde
Staten hem tot hun klerk, maar hij bleef
ook kamerbewaarder. Daarnaast was hij vanaf
1717 ontvanger van de zogenaamde Ensergelden,
een belasting ten behoeve van het vuurbaken op
Ens. Arnolds sociale positie was inmiddels kennelijk
dermate hoog, dat hij geschikt was voor politieke
ambten. In 1712 en 1713 werd hij namelijk gekozen
tot lid van de gezworen gemeente. Hij
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
moest bedanken voor de eer, omdat hij ambtenaar
was.
In zijn omgeving had Arnold echter wel te
maken met de politiek. Uiteraard kwam hij als
klerk in aanraking met vele bestuurlijke en politieke
zaken, maar ook in zijn familie moet de politiek
aan de orde zijn gekomen. Zijn zwagers Berg
en Ulger waren lid van de gezworen gemeente,
evenals de echtgenoot van zijn oudste zuster Wilhelmina,
de brouwer Egbert Ridder. Zijn beide
andere zwagers, Gerhard Spaar en Samuel Johannes
Scriverius – respectievelijk getrouwd met
Sophia en Maria Gelderman – zouden later lid
van dit college worden. Bovendien vormden Ridder,
Ulger en Scriverius in 1713 samen met ene
Voet een factie, die met drie andere facties (de
Vriesen, de Roubolle en de Cabale genaamd) een
overeenkomst sloot over de verdeling van zestien
plaatsen in de gezworen gemeente.21 Het is de tijd
van de zogenaamde contracten van correspondentie,
waarbij de regenten onderling afspraken
maakten over de verdeling van ambten en lidmaatschappen
van politieke colleges.
Hoewel de familie Gelderman qua sociale status
zo langzamerhand tot de bovenlagen van de
Zwolse samenleving behoorde, maakte ze als tamelijk
nieuwe familie geen deel uit van de oude
regentengeslachten. In principe was het dus
moeilijk om lid te worden van de politieke elite.
Onderzoek heeft echter uitgewezen, dat juist in
het eerste kwart van de achttiende eeuw de kans
om als buitenstaander toegelaten te worden tot
die regerende bovenlaag groter was dan ervoor en
erna.22 Waarschijnlijk kwam dit doordat sommige
oude families uitstierven of geen kandidaten
hadden voor de te vervullen zetels.
Ook de hevige factiestrijd – er waren in totaal
vijf facties die om de plaatsen op de kussens streden
– werkte snellere wisseling van de wacht in de
hand. In de jaren 1723 en 1724 kwam het bijvoorbeeld
zes keer voor dat een burgemeester niet
werd herbenoemd, een ongekend hoog getal. Ook
het feit dat het regeringsreglement was afgeschaft
speelde een rol. Willem III had belang gehad bij
continuïteit en loyaliteit en dus voor een regelmatige
herbenoeming gezorgd.
L’histoire se répète
Arnold Gelderman had zich bij de factie van de
Roubolle aangesloten. Zijn ambtelijke functie
verhinderde evenwel dat hij aan de verkiezingen
deelnam. Nadat zij de Latijnse school hadden
doorlopen, waren zijn zonen Egbert en Samuel
Johannes op een leeftijd dat zij een werkkring
moesten krijgen. En wederom herhaalde de geschiedenis
zich.23 Al in 1719 deelde Arnold de
functie van kamerbewaarder met zoon Egbert, en
die van klerk met Samuel Johannes. De beide
broers verwisselden in 1722 nog een keer van
functie, want in dat jaar verzocht Arnold om ontslag
aan de heren Gedeputeerden. Hij was bang
dat hij zijn werk niet meer naar behoren kon uitvoeren
als gevolg van ‘lich[amel]ijcke swackheden’.
Hij stelde voor zijn beide zoons te benoemen
in zijn respectievelijke functies24, hetgeen geschiedde.
Egbert zou tot zijn dood in 1752 klerk
blijven. Samuel Johannes zou zijn functie afstaan
Voor- en achterzijde
van een VOC-glas met
het wapen van de familie
Gelderman. Dit glas
behoorde toe aan
Arnoldus Gelderman,
die gedeputeerde was
bij de VOC, kamer
Delft.
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Stamboom van de
families Ulger, Gelderman
en Scriverius.
ULGER GELDERMAN
Arend Jans
x
Willemtijn Egbers
SCRIVERIUS
Samuel Johannes
x
Jacobje Jans
Lubbert Ulger
x
Johanna G. van Enschede
I I I 1 I I
z Egbert z
x
— AnnaAaltsen ‘
Elisabeth Scriverius
– z
– z
Dithmar d
x
I I
Petronella x Arnold
Samuel Johannes
x
Maria la Blan
Willem Berg
Anna Elisabeth –
Johanna Maria –
Egbert –
Johanna Maria –
Samuel Johannes –
Willem Gerrit –
1 I
i d :
x
Egbert
Ridder
d c
x
Gerard
Spaar
Maria x Samuel Johannes –
Anthonij –
x
Sara Amia
d -|
x
Hanselaar
z –
Egbertus –
d –
Eeckhout
I I I
d z z
X
Tobias
Johannes
Antonius x
Nilant
z = zoon, d = dochter, meenslid, raadslid, meens- en raadslid
Gilliana
Paulina
x
Antonius
v.d. Os
Jannes –
z
d –
z –
z –
d -I
aan de jongste broer Gerrit Willem, die tot zijn
dood in 1773 kamerbewaarder zou zijn. Bijna
honderd jaar was deze functie toen in de familie
geweest.
Raadslid en burgemeester
Arnold had zijn ontslag waarschijnlijk mede aangeboden
om mee te kunnen dingen naar het
raadslidmaatschap. In 1723 werd hij gekozen en
tot zijn dood in 1757 zou hij lid zijn van het college
van burgemeesteren, schepenen en raden van de
stad Zwolle. Als lid van de Zwolse overheid heeft
hij in de loop der jaren tal van functies gehad. De
regerende burgemeesters verdeelden de werkzaamheden
onderling. Zo was Arnold achtereenvolgens
keurmeester, tichelmeester, timmermeester
en cameraar, zeg maar wethouder van
financiën. In deze functies zat een opbouw. Het
cameraarschap was de belangrijkste die binnen
het Zwolse stadsbestuur te vergeven was en werd
meestal door de oudste raadsleden vervuld. Ook
was Arnold in 1724 Zwols afgevaardigde naar de
Staten van Overijssel.
Zoals opgemerkt, was Arnold lid van één van
de regentenfacties. Hij heeft zelf nauwkeurig bijgehouden
wie van welke factie op het kussen
kwam en welke functies ze hebben bekleed. Deze
aantekeningen vormen een dankbare bron voor
het onderzoek naar het functioneren van de contracten
van correspondentie. Niet alleen via deze
facties, maar ook door het toenemend aantal familieleden
op invloedrijke posities, moet Arnold
Gelderman naar mate hij ouder werd een politicus
van gewicht zijn geworden. In 1719 was zijn
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
zwager en neef Joan Scriverius raadslid geworden,
in 1727 werd zwager Willem Berg eveneens raadslid.
Zoon Samuel Johannes werd na een rechtenstudie
in 1732 secretaris van de stad Zwolle. Egbertus
Scriverius, een zoon van zijn zuster, werd in
1738 raadslid, evenals diens neef Johannes Antonius
in 1745. Verder was de familie Scriverius verwant
aan de families Eekhout, Nilant en Tobias,
die ook op het kussen zaten, danwei zouden komen
te zitten. Kortom: de familie Gelderman was,
in de persoon van Arnold, onverbrekelijk verbonden
met de politieke en sociale bovenlaag van
Zwolle.
Zwolle tijdens Arnolds raadslidmaatschap
De jaren waarin Arnold Gelderman raadslid van
Zwolle was, kenmerken zich door de eerste tekenen
van economisch verval, zoals al eerder vermeld.
In de industrie was deze teruggang het eerst
merkbaar. Wanneer er zich rampen voordeden
als de veepest (1714), strenge winters (1740-1741),
of een epidemie van de zogenaamde rode en grauwe
loop (1747), dan beïnvloedde dat de welvaart
in de stad zeer.
Ook op politiek niveau waren er moeilijkheden.
In 1726 dreven de Zwolse burgemeesters een
belasting op gebrande wateren door, zeer tegen de
zin van de gezworen gemeente. Hierdoor werd de
prijs van een borrel met 50% verhoogd. Dit leidde
tot een opstand onder het weversvolk. Onder leiding
van enkele belhamels werden bij verschillende
burgemeesters de ruiten ingegooid onder leuzen
als: “Zoo moet men die donders leren” en “De
groten zijn toch al den donder atheïsten”. De
schuldigen werden gegrepen en één raddraaier
kreeg de strop.25
De neergang in de economie in de jaren veertig
van de achttiende eeuw, gekoppeld aan de eerder
genoemde rode loop en het voor de Republiek
slechte verloop van de Oostenrijkse Successieoorlog
deden ook in Zwolle de roep om Oranje toenemen.
Dit leidde ertoe dat Willem IV in 1747 tot
erfstadhouder werd uitgeroepen en de regeringsreglementen
weer van kracht werden. Alle verkiezingen
moesten aan de prins worden voorgelegd.
Hierdoor verdwenen de laatste restjes van de
oude factietegenstellingen.26
Het was niet Willem IV, maar na zijn overlijden
in 1751 wel zijn weduwe Anna van Hannover
die probeerde in de steden eigen mensen in de
raad te krijgen. Daartoe liet zij in Zwolle verschillende
raadsleden afzetten, waaronder enkele leden
van de Scriveriusfamilie.27 Op de achtergrond
hierbij speelde een kerkelijk conflict rond ds. Antonius
van der Os mee. Deze werd verweten af te
wijken van de orthodoxie en de leerstellingen van
Dordt. De gemeentelijke overheid had hem de
hand boven het hoofd gehouden, maar de kerkeraad
wilde hem kwijt. Van der Os was getrouwd
met een achternicht van Arnold Gelderman, Gilliana
Paulina Scriverius. De familie Scriverius, en
dus waarschijnlijk ook Arnold, gold als voorstander
van Van der Os. Vandaar dat Anna van Hannover,
die tegenstandster was van de ideeën van
Van der Os, mede hierom gebaat was bij beknotting
van de macht van de familie Scriverius.28
Laatste levensjaren
De laatste jaren van het leven van Arnold Gelderman
waren niet gemakkelijk. In 1742 verloor hij
zijn dochter Johanna Maria. In 1747 en 1748 stierven
binnen een jaar zijn schoondochter Engelina
Johanna Kymmell en zijn zoon Samuel Johannes
en in 1752 overleed zijn oudste zoon Egbert. Bovendien
werd hij de laatste jaren van zijn leven geplaagd
door een slechte gezondheid. In de spaarzame
brieven uit die tijd informeren de schrijvers
steeds naar zijn gezondheid, of nodigen hem uit,
zo zijn gezondheid hem toelaat te komen. Nog in
1756 wordt Arnold benoemd tot Zwols gedeputeerde
bij de VOC, kamer Delft. Of hij die functie
ook werkelijk heeft kunnen uitoefenen, blijft de
vraag: Arnold Gelderman overleed op 6 december
1757 en werd op 14 december 1757 op het Lage
Koor van de Grote Kerk begraven. Petronella Ulger
zou hem vijfjaar overleven.
Besluit
Als wij het leven van Arnold Gelderman bezien,
dan moet gezegd worden dat hij een geweldige
carrière maakte: van kamerbewaarder tot burgemeester
en gedeputeerde. Deze loopbaan was zeker
mede het gevolg van de nauwkeurig geplande
overdracht van functies binnen de familie Gelderman.
Grootvader Arent Jans was hiermee reeds
begonnen en ook Arnold zou zijn zoons zo een
goede start in het leven geven. Anderzijds is de
succesvolle loopbaan van Arnold ook te danken
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
aan de betere mogelijkheden die niet-magistraatsfamilies
begin achttiende eeuw hadden om
op het kussen te komen. Lidmaatschap van een
factie vergrootte die mogelijkheden, maar ook de
(familie)banden met andere magistraatsfamilies.
Arnnold heeft hierdoor de hem geboden mogelijkheden
dan ook ten volle benut. Met zijn burgemeesterschap
werd een eeuw van sociale stijging
bekroond.
Noten
1. Dit artikel is een bewerking van een lezing over Arnoldus
Gelderman, gehouden in de Waalse Kerk op
1 september 1990, ter gelegenheid van de overhandiging
van een rouwbord van Arnoldus Gelderman
aan de Eglise Wallone te Zwolle en de presentatie
van de Inventaris van het familie-archief en collectie
Gelderman aan het Zwolse gemeentebestuur door
de voorzitter van de Stichting Familiearchief en collectie
Gelderman, mr. E.F.G.M. Gelderman. De
stichting verwerft en beheert/laat beheren archiefmateriaal
betreffende de familie Gelderman en stimuleert
het wetenschappelijk onderzoek dat met
behulp van deze bronnen wordt verricht.
In 1991 verscheen in het Nederlands Patriciaat 1990
de genealogie van de familie Gelderman.
2. Naast drie delen van het Biografisch Woordenboek
van Nederland die de afgelopen tien jaar verschenen,
worden er ook op deelgebieden steeds vaker
biografische woordenboeken uitgegeven, zoals
Overijsselse biografieën, J. Folkerts e.a. ed (Zwolle
1990) en twee delen in de reeks Drentse biografieën.
3. Zeer bekend in dit verband zijn de werken van J.J.
de Jong Met goed fatsoen. De elite in een Hollandse
stad. Gouda 1/00-1780, L. Kooijmans Onder regenten.
De elite in een Hollandse stad. Hoorn 1700-1780
en M. Prak Gezeten burgers. De elite in een Hollandse
stad. Leiden 1700-1780.
4. Zie C.M.C. Paulusma-du Pree, De Zwolse magistraat,
1675-1747. Een onderzoek naar de oligachisering
en naar een mogelijke democratische tegenbeweging
(ongepubliceerde scriptie; Zwolle 1981) en
A.J.A. Bos, De Zwolse magistraat 1747-1795. Een onderzoek
naar een mogelijk oligarchiseringsproces (ongepubliceerde
scriptie; Zwolle 1978).
5. Rijksarchief in Overijssel (RAÓ), Statenarchief
(SA) 355, Resoluties Gedeputeerde Staten, 9-12-
6. Inventaris, XIII; en burgerschapsregister in: Gemeentelijke
Archiefdienst Zwolle (GAZ), AAZ01-
413.131-
7. GAZ, RAooi-112,454 (dd. 9 oktober 1656)
8. RAO, SA 360, Resoluties Ridderschap en Steden, 8-
11-1653.
9. Gebaseerd op L. van Vuuren, Rapport betreffende
een onderzoek naar de welvaartsbronnen van de gemeente
Zwolle (Zwolle 1939) 6-15; Paulusma-du
Pree, 6-8; N.D.B. Habermehl, ‘De bevolkingsontwikkeling
van Zwolle van 1628 tot 1748’ in: Zwols
Historisch Jaarboek l (1984) 84.
10. Inventaris, XIII.
11. Zie J. Frederiks, Ontstaan en ontwikkeling van het
Zwolse schoolwezen tot omstreeks 1700 (dissertatie;
Zwolle 1960) passim.
12. Zie voor de familie Ulger, J. Van Doorninck, Geslachtkundige
aanteekeningen ten aanzien van de
Gecommiteerden ten Landdage van Overijssel zedert
1610-1974… (Deventer 1871) 620.
13. GAZ, FA011, Familiearchief Gelderman, 1. Deze
collectie is beschreven in Inventaris van het familie-
archief en collectie Gelderman, J.J. Seekles ed.
(Zwolle 1990)
14. Thom. J. de Vries, Geschiedenis van Zwolle (2 dln.;
Zwolle 1954-1960) II, 102.
15. Van Vuuren, 6-15.
16. Van Vuuren, 12.
17. Habermehl, 84.
18. Bos, 5-6.
19. Zie W.F. Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Weenink,
Burgers in verzet tegen regenten-heerschappij.
Onrust in Sticht en Oversticht 1703-1706 (Amsterdam
1976).
20. Paulusma, 32 ev., en 65.
21. Paulusma, 22.
22. Paulusma, 14-16.
23. J.C. Streng, ‘De veiling van de bibliotheek van Samuel
Johannes Gelderman te Zwolle in 1749’ in:
Zwols Historisch Jaarboek 6 (1989) 123-125.
24. GAZ, FA011,5.
25. De Vries, 113-115.
26. Bos, 19.
27. Bos, 13-14.
28. R.A. Bosch, Het conflict rond Antonius van der Os,
predikant te Zwolle 1748-1755 (Kampen 1988) 161-
168.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 15
Jongere bouwkunst in Zwolle
In twee eerdere nummers van het Zwols Historisch
Tijdschrift (1990, nr. 4 en 1991, nr. 2)
zijn artikelen gepubliceerd over de stedebouwkundige
ontwikkeling van Zwolle in de periode
1850-1940 en over de bouwwerken in de binnenstad
uit diezelfde tijd. In het onderstaande
stuk worden de gebouwen buiten de singels beschreven.
Het volgende en laatste artikel zal gaan
over het buitengebied (de voormalige gemeente
ZwoUerkerspel). Vlak buiten de singels vinden we
een aaneengesloten gebied met waardevolle objecten
van jongere bouwkunst. De Zwolse singelbebouwing
is ook landelijk gezien zeer bijzonder.
Vooral het deel tussen de Luttekestraat en de
Sassenpoortbiedt nog steeds een fraai negentiende-
eeuws panorama. De hele stationswijk, gebouwd
na aanleg van de spoorlijn in 1864, is een
gebied met voorbeelden van negentiende-eeuwse
architectuur.
Burgemeester van Roijensingel 1
Deze witgepleisterde villa uit 1862 valt op door het
iets teruggelegen torentje dat er aan toegevoegd
werd door de architecten F.C. en J.D.C. Koch in
1913-1914. Aan de achterzijde bevindt zich een serre.
Thans is het in gebruik als makelaarskantoor.
Burgemeester van Roijensingel 2, Villa Eekhout
In 1860 werd deze villa tegenover de Nieuwe Havenbrug
gebouwd naar een ontwerp van de Zwolse
aannemer M. de Groot in eclectische stijl. In
1911 kocht de gemeente het pand; lange tijd waren
er plannen en ook ontwerpen voor een nieuw
stadhuis op deze plaats. De villa bleef echter gespaard,
evenals het fraaie landschappelijke park
erachter. Het pand is nu kantoor.
Burgemeester van Roijensingel5
Deze grote villa werd gebouwd in 1875-1877 in
classisistische stijl. Het huis heeft over twee bouwlagen
een grote erker en wordt bekroond door een
koepelvormig dak. In de tuin is in 1884-1885 een Jan Willem
bijgebouw met prieel geplaatst. van Beusekom
Burgemeester van Roijensingel 6
Villa in neo-renaissancestijl, gebouwd in 1882-
1883 naar een ontwerp van J.Gosschalk. De asymmetrische
gevel heeft rechts een risalerende trapgevel
en links een overhoekse erker over twee
bouwlagen. Het geheel wordt bekroond door een
houten loggia.
Burgemeester van Roijensingel 9
Burgemeester van
Roijensingel 9
Dit kantoorpand is gebouwd in 1914 naar een tra- (foto: J. de Koning)
i 6 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Van Nagellstraat
(foto: M. Malherbe)
Zeven Alleetjes 1
(foto: J. de Koning)
ditionalistisch ontwerp van de Zwolse architect
M. Meyerink voor de Eerste Onderlinge Aannemers
Verzekeringsmaatschappij. Later was het in
gebruik als Bank van Doijer & Kalf en laatstelijk
als Amrobank. Thans is het verbouwd tot 26 appartementen.
De symmetrie van de gevel wordt
verstoord door het ranke hoektorentje met open
hoogste trans.
Burgemeester van Roijensingel 17/18
Deze grote en opvallend gesitueerde stadvilla, is
gebouwd in 1884-1885 naar een ontwerp van de
Zwolse architect S.J.H. Trooster in eclectische stijl
met karakteristieke, overhoeks geplaatste erkerachtige
torentjes met rondlopende balkons. Ernaast
werd in 1899 een personeelswoning gebouwd
naar ontwerp van D. de Herder.
Van Nagellstraat7-19
Eén van de ‘nieuwe’ straten in de buurt van het
station, laat een opvallende aaneengesloten bebouwing
uit 1899-1900 van de architect G.B.
Broekema zien, in afwisselende stijl met kenmerken
van de Jugendstil.
Kantoor van de IJsselcentrale aan de Zeven
Alleetjes.
Dit gebouw lijkt bij eerste beschouwing na-oorlogs.
Het oudste gedeelte werd echter ontworpen
in 1939 door de architecten A. van der Steur en M.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Meijerink in de stijl van de Delftse School. Deze
bouwstijl werd vooral gepropageerd door de
Delftse hoogleraar Granpré Molière. Vooral na de
oorlog werd veel in deze stijl gebouwd. Het gebouw
werd in 1942 voltooid.
Emmawijk 2/3
In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de
Willemsvaart naar het westen verlegd. Op de gedempte
oorspronkelijke vaart werd een wijk met
grote huizen gebouwd. Dit dubbele herenhuis in
neo-renaissancestijl, werd in 1893 ontworpen
door de Zwolse architect S.J.H. Trooster.
Veerallee 3/4/5
De drie Jugendstilhuizen onder één kap, zijn ontworpen
door de Zwolse architect G.G. Post. Met
de ernaast liggende panden Veerallee 1/2 vormen
ze een karakteristiek geheel. Thans zijn ze deels in
gebruik als kantoor of als woonruimte.
Wilhelminastraat
(foto: J. de Koning)
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Prins Hendrikstraat
(foto: J. de Koning)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Wilhelminastraat 4/26A, Julianastraat 62162a
Deze aaneengesloten rij woningen is gebouwd in
1905-1906, met de zeer karakteristieke Jugendstilvormgeving
van de later in Kampen woonachtige
architect G.B. Broekema. Samen met de panden
aan de overzijde van de straat geeft het een gaaf
beeld uit het begin van deze eeuw.
Wilhelminastraat 25/35
De zes woningen in Jugendstil zijn gebouwd in
1904 naar een ontwerp van de Zwolse architect
G.G. Post.
Prins Hendrikstraat 2/26
De gehele straatwand met neo-renaissance en Jugendstil-
elementen, is gebouwd in 1902, naar het
ontwerp van de Zwolse architect M. Meyerink.
Prins Hendrikstraat ïliya
Deze rij woningen met Jugendstil-elementen, is
gebouwd tussen 1902 en 1904 naar een ontwerp
van de Zwolse architect G.G. Post. Tussen de woningen
5 en 7 bevindt zich een houten poortje dat
toegang geeft tot het achterterrein.
Marnixschool aan de Westerlaan
Dit complex is in 1922-1923 oorspronkelijk gebouwd
als een combinatie voor lagere school en
ULO door de Zwolse architecten M. en H. Meyerink.
Het gebouw bestaat uit een aantal haaks op
elkaar geplaatste vleugels met grote lage schilddaken.
Aan de voorzijde valt een halfronde uitbouw
op.
Station
Reeds in 1863 werd het station gebouwd. De
Staatsspoorwegen hanteerden vijf klassen al naar
gelang de grootte en het belang van de vestigingsplaats.
Vooruitlopend op het belangrijke knooppunt
van spoorwegen (zeven op het hoogtepunt)
kreeg Zwolle een Klasse I station in de stijl van het
Waterstaatsclassicisme. De 60 meter lange gevel
bestaat uit een negen traveeën breed middengedeelte
met twee bouwlagen en twee verdiepingloze
zijvleugels. Het gebouw staat op de Rijksmonumentenlijst
en is kort geleden gerenoveerd. Het
uiterlijk bleef daarbij intact.
Hoge Spoorbrug
In 1882-1883 werd een smalle brug over het ruim
100 meter brede stationsemplacement gelegd. De
brug bestaat uit drie overspanningen van 36 meter
lengte, waarvan zowel de onder- als de bovenrand
gebogen zijn. In verband met de visuele gelijkenis
wordt van een ‘lensliggerbrug’ gesproken.
In Nederland is deze brug het enige voorbeeld van
een dergeljke constructie. Deze brug is onlangs op
de Rijksmonumentenlijst geplaatst en dien ten
gevolge bij de huidige herinrichting gespaard gebleven.
Van Karnebeekstraat 106/114
De vijf woonhuizen in classicistische stijl zijn gebouwd
in 1873 door aannemer B.J. Ernst, nabij de
oprit van de Hoge Spoorbrug.
Hertenstraat 27
Dit bedrijfspand is ontworpen door de Zwolse architecten
H. van Dijk en J.D.C. Koch in een aangepaste
bouwstijl, passend in een woonwijk. De
sobere architectuur wordt geaccentueerd door
een trapgevel en hoektorentje. Het pand is later
verbouwd tot 14 wooneenheden.
Dominicanenklooster aan de Assendorp er straat
27/29
Dit grote complex met een neo-gotische kruisbasiliek
en klooster, werd gebouwd naar een ontwerp
van de Maastrichtse architect J. Kayser en
De Hoge Spoorbrug
(foto:], de Koning)
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Dominicanenklooster
(foto: J. de Koning)
werd in 1902 gewijd. Na een grote brand in 1933
werd het klooster herbouwd. De kerk heeft geen
echte toren, maar wel twee symmetrische traptorentjes
aan weerszijden van de voorgevel en een
zeskantige houten vieringtoren.
Eigenhaardstraat 12/46, Assendorperstraat 41/43
De twee rijtjes arbeiderswoningen van de Woningbouwvereniging
Eigen Haard, zijn gebouwd
in 1893-1894 naar een ontwerp van de Zwolse architecten
W. en F. Koch.
Assendorperstraat 78/86
De oorspronkelijk symmetrische rij van winkelwoonhuizen
uit 1907-1908 is gebouwd naar een
ontwerp van de Zwolse architect G.G. Post. De
fraaie om de hoek doorlopende Jugendstil-winkelpui,
heeft een overhoeks geplaatste ingang en
daarboven een hoge erker met spits dak.
Molenweg 169
Deze kleine, maar opvallend rijk geornamenteerde
woning is in 1896 gebouwd naar een ontwerp
van de architect G.B. Broekema als representatief
gedeelte van een confectiefabriek. Deze fabriek
heeft achter de woning gelegen en is enkele jaren
geleden afgebroken.
Assendorperstraat 129
De landelijke naam Landwijk doet vermoeden
dat dit landhuisje hier al stond voordat de wijk
Assendorp werd gebouwd. Schijn bedriegt, want
in werkelijkheid is dit gebouwtje in 1884 voor een
liefdadigheidsinstelling, de St. Vincentiusvereniging,
gebouwd. Het heeft maar enkele jaren
dienst gedaan als opvang voor verwaarloosde
kinderen. Daarna vestigde zich er een bloemkwekerij
in. Het uiterlijk van het pand bleef ongewijzigd.
Opvallend is de asymmetrische opzet van de
gevel en de zinken bekroningen op het dak.
Ambachtsschool Mimosastraat 1
Op een karakteristiek punt (vroeger lag hier
Zwolles drukste spoorwegovergang), ligt een
schoolgebouw in de stijl van Het Nieuwe Bouwen.
Het is ontworpen door de Leeuwarder architect
A. Baart en de Zwolse architect L. Krook.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21
Meppelerstraatweg 19
(foto: J. de Koning)
22 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Hertenstraat 27
(foto: M, Malherbe)
Vooral de hoek tussen de twee vleugels met het
hoge trappenhuis zijn opvallend.
Sophiaziekenhuis aan de Rhijnvis Feithlaan 80/84.
Het ziekenhuis is een bekend voorbeeld van Het
Nieuwe Bouwen. Het is ontworpen door J.G.
Wiebenga, directeur van de Gemeentelijke Technische
Dienst.
Het oorspronkelijke ontwerp uit 1931 werd na
aanzienlijke aanpassingen in 1933-1934 uitgevoerd.
Vooral de hoekoplossing aan de kant van
de Philosofenallee is karakteristiek.
Philo sofenallee 31/36
De zes woonhuizen zijn gebouwd naar een ontwerp
van de Zwolse architect G.G. Post in 1906
met een symmetrische gevel. In de gevel zijn drie
risalerende ingangspartijen met hoefijzerbogen.
Algemene Begraafplaats aan de Meppelerstraatweg
Dit is de eerste begraafplaats buiten de stad, aangelegd
in 1823. Het grote smeedijzeren hek tussen
hekpijlers met met rococo-vazen komt vermoedelijk
van elders. Rechts hiervan staan een wachtruimte
en een dienstwoning in eclectische stijl.
Op de begraafplaats zijn grafmonumenten
van onder andere Rhijnvis Feith en Ter Pelkwijk
te zien. Verder zijn er graven van de families
Sandberg en Van Ittersum.
R.K. Begraafplaats aan de Bisschop
Willebrandlaan 92
De begraafplaats is aangelegd in 1841 en heeft een
neo-gotische kapel uit 1883.
Marechausseekazerne aan de Meppelerstraatweg 19
Dit opvallende kantoor van de Koninklijke Marechaussee
is in 1931 gebouwd naar militair (en dus
anoniem) ontwerp. In het gebouw waren ook vijf
woningen geïntegreerd. Vooral de toren die de
hoeklocatie benadrukt, markeert het gebouw.
Daarnaast is het kleurgebruik, onder andere in de
tegeltableaux, opvallend.
Openluchtbad aan de Ceintuurbaan.
Dit inmiddels niet meer in gebruik zijnde zwembad,
werd in 1934 gebouwd naar een ontwerp van
de directeur van de Gemeentelijke Technische
Dienst J.G. Wiebenga in de stijl van Het Nieuwe
Bouwen. Twintig jaar geleden werd het al genoemd
als een topobject van de architectuur uit
de periode 1900-1940.
Tenslotte
Het veldwerk voor dit artikel is inmiddels al weer
drie jaar geleden uitgevoerd. Een groot aantal van
de beschreven panden is inmiddels op de rijks- of
gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. De vorig
jaar ter gelegenheid van de Open Monumentendag
uitgegeven ‘Wandel- en fietstocht jonge
bouwkunst in Zwolle’ verenigt panden uit het vorige
artikel in de binnenstad en panden buiten de
singels op een logische route. De brochure is verkrijgbaar
bij de VW, de gemeentewinkel in de
Diezerstraat en bij het bureau Monumentenzorg
in het Flevogebouw aan de Menno van Coehoornsingel.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Stadsuitbreidingen in de twintigste-eeuw
Aan het einde van de vorige en begin deze
eeuw zijn er in vele steden in Nederland
plannen gemaakt voor stadsuitbreidingen.
Dat daar nogal wat haken en ogen aan zaten, lag
niet alleen aan het feit dat vele van deze steden
nog geheel of gedeeltelijk in hun middeleeuwse
jasje, of liever gezegd keurslijf, zaten, maar ook
aan een gebrek aan deskundigheid en regelgeving
op met name het gebied van de ruimtelijke ordening.
Bestuurlijk gezien was een dergelijke stadsuitbreiding
dan ook geen sinecure. Het kostte een
gemeentebestuur al heel wat hoofdbrekens alvorens
men het erover eens was welke deskundige
zich mocht buigen over de problematiek. Lag er
eenmaal een plan ter tafel dan wilden ‘boeren,
burgers en buitenlui’, gemeenteraad en hogere
overheden er ook nog eens hun zegje over doen.
Het zal dan ook geen verbazing wekken dat
het jaren duurde voordat menig plan tot uitvoering
kwam. Dat daarbij vaak de bestuurlijke verhouding
van meer betekenis was, dan de esthetische
kwaliteit van het plan zal geen verbazing
wekken. In het navolgende artikel wordt met
name het bestuurlijk geharrewar rondom een
voorstel voor een uitbreidingsplan voor de gemeente
Zwolle uit de doeken gedaan.
De conceptie van een plan
In het eerste kwart van deze eeuw gaat het Zwolle
economisch voor de wind. De stad ligt gunstig op
een knooppunt van land-, water- en spoorwegen.
Tussen 1919 en 1936 neemt de bevolking van de
stad met 24% toe. Het woningbestand neemt zelfs
met 41,5% toe. (Ook toen was er al sprake van ‘gezinsverdunning’.)
Er is in deze periode dan ook
sprake van grote bouwactiviteiten. Grote woningcomplexen
ontstaan onder andere in het Veeralleekwartier,
Assendorp, op de Pierik en in de
Wipstrik.
Al deze uitbreidingen vinden plaats op basis
van zogenaamde partiële uitbreidingsplannen.
Daar was niets onoirbaars aan. De Woningwet
van 1901 bood het gemeentebestuur de mogelijkheid
om op basis van deze planfiguur haar stadsuitbreidingen
te reguleren. Het was echter een
fragmentarisch beleid. Begin jaren twintig wordt
de roep om een algemeen uitbreidingsplan (AUP)
hoorbaar. In maart 1924 wijzen Gedeputeerde
Staten van Overijssel de gemeente erop, dat volgens
artikel 31 van de Woningwet een gemeente
met meer dan 10.000 inwoners een uitbreidingsplan
in hoofdzaak (behoudens vrijstelling) moet
opstellen en dat dit plan tevens eenmaal in de tien
jaar dient te worden herzien.
Het College van Burgemeester en Wethouders
neemt de brief voor kennisgeving aan en gaat over
tot de orde van de dag. Een jaar later laait de discussie
over een AUP opnieuw op. Nu worden er
vragen gesteld door gemeenteraadsleden.
Het College blijft weigeren om aan de wet te
voldoen en denkt de zaak te kunnen sussen door
de partiële uitbreidingsplannen aan een externe
deskundige voor te leggen. Hiervoor kiest men de
Inspecteur van de Volksgezondheid ir. R. Le
Poole.
Le Poole acht een stedebouwkundige adviseur
niet nodig, mits het College zijn uitgangspunt namelijk
“een wei-doordacht net van verkeerswegen”
als vervanging voor een AUP overneemt.
Een minderheid in de raad wijst er op dat het
idee van een verkeersstructuurplan als substituut
voor een AUP wat mager is en dat Le Poole wellicht
een kundig man is maar geen stedebouwer.
De raad is van mening dat ze heel goed zelfde
plannen kan beoordelen en vaststellen en dat zonodig
het oordeel van het bedrijfsleven kan worden
gevraagd. De directeur van Openbare Werken
is bekwaam genoeg om de plannen op te stellen.
Daar heeft men volgens de meeste raadsleden
geen commissie van stedebouwkundigen voor
nodig. Een bijkomende zaak, maar zeker niet on-
Raymond Salet
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Eerste opzet voor een
structuurplan door
Dudok en Magnée uit
1949. (foto: Rijksuniversiteit
Groningen)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
belangrijk voor de besluitvorming, is dat de adviezen
van Le Poole onbetaald verstrekt worden.
Door het verwerpen van het voorstel bezuinigde
men ook nog eens duizend gulden op een commissie.
Het voorstel om een commissie van stedebouwkundigen
in te stellen, wordt dan ook met
ruime meerderheid verworpen.
Pas in 1937 wordt in de gemeenteraad aangedrongen
op een sociaal-geografisch en economisch
onderzoek. Het: college is het hiermee eens,
maar een dergelijk onderzoek kan niet door eigen
ambtenaren verricht worden wegens gebrek aan
deskundigheid. Gezocht wordt naar iemand met
een wetenschappelijke opleiding die in staat is een
sociaal-economisch onderzoek naar de grondslagen
der welvaart van Zwolle geheel zelfstandig uit
te voeren.
De raad is bereid hiervoor vijfduizend gulden
uit te trekken. Op aanraden van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten valt de keus op prof.
L. van Vuuren, hoofd van het Geographisch Instituut
van de Rijksuniversiteit Utrecht.
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog
gooit roet in het eten. Van Vuurens survey verdwijnt
voorlopig in een bureaulade.
De gemeente verleent een opdracht
Aan het begin van de oorlog worden bij Zwolle de
IJsselbruggen opgeblazen. Zwolle is daardoor als
verkeersknooppunt uitgeschakeld en strategisch
niet meer van belang. De stad loopt dan ook tijdens
de oorlog weinig schade op. Na de oorlog is
een wederopbouw-programma niet nodig. Nadat
het normale leven weer op gang is gekomen, doemen
dezelfde problemen van voor de oorlog weer
op. Het draait nog steeds om de vraag of nu wel of
niet een ontwikkelingsplan en een AUP moeten
worden opgesteld.
Provinciale Staten vinden met name de stedebouwkundige
plannen van de gemeente onvoldoende.
“De zeer belangrijke vraagstukken van de
toegang tot de stad, van de landschappelijke begrenzing
van de toekomstige bebouwde kom en
van de coördinatie van het stedelijk groen, zijn
niet tot een oplossing gebracht”, schrijft het provinciaal
bestuur aan de gemeente.
In de loop van 1947 dringt de toenmalige directeur
van de Provinciaal Planologische Dienst
(PPD) ir. A. Kraayenhagen bij het College van
Burgemeester en Wethouders erop aan om een
AUP op te stellen. Zwollerkerspel, de omringende
gemeente, heeft namelijk laten weten alleen mee
te werken aan annexatie door de gemeente Zwolle
als er een vastgesteld AUP is. Dit is een reden te
meer om nu eindelijk eens iets te ondernemen.
Kraayenhagen stelt voor om de stedebouwkundige
W.M. Dudok te vragen.
In maart 1948 ligt er een voorstel van Burgemeester
en Wethouders aan de raad om aan Dudok
een opdracht te verlenen voor:
a. Een ontwikkelingsplan, met inbegrip van een
uitbreidingsplan in hoofdzaak.
b. Een uitbreidingsplan in onderdelen van die
gedeelten die het eerst worden uitgevoerd.
c. Gedetailleerde plannen voor de nodige wijzigingen
in de stadskern.
d. De nodige bebouwingsvoorschriften en een
schriftelijke toelichting.
De kosten voor dit project worden geraamd
op ƒ 32.000,-.
De gemeenteraad gaat met het voorstel akkoord
en op 5 april 1948 wordt de opdracht
officieel aan Dudok verleend.
Verschillen van inzicht
Ruim een jaar verstrijkt voor de presentatie van
het eerste schetsplan. Deze presentatie vindt
plaats op 11 mei 1949 in het gemeentehuis voor
een select gezelschap achter gesloten deuren.
Aanwezig zijn: Dudok, Kleinjan (hoofdingenieur
van Rijkswaterstaat), Kraayenhagen, Kloos van de
N.V. Ned. Spoorwegen, B&W, de waarnemend
gemeentesecretaris en de directeur Openbare
Werken.
Dudok licht zijn schetsplan als volgt toe: “De
stad zal in het noorden begrensd worden door de
rijksweg 28 (Amersfoort-Zwolle-Meppel). Het
station dat nu de stad in het zuiden begrenst,
krijgt een centrale ligging. Een nieuw stadscentrum
sluit zich harmonisch aan bij het oude en de
belangrijkste toegangsweg naar het nieuwe centrum
leidt door het oude waardoor dit levend
blijft.”
Dat Dudok de stad in het noorden niet verder
wil uitbreiden maar begrenst door de rijksweg
stuit op grote bezwaren van Kraayenhagen. Hij is
van mening dat Zwolle de toegangspoort tot
noordoost Nederland is en dat dit in het stede26
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
bouwkundige plan tot uitdrukking moet komen.
Daarnaast wil hij industrie vestigen aan het Zwarte
Water in plaats van aan de IJssel mede met het
oog op de oude wet van 1919 die nog steeds een
nieuwe verbinding tussen IJssel en Zwarte Water
mogelijk maakt. (Dudok hoefde op uitdrukkelijk
verzoek van de opdrachtgever hier geen rekening
mee te houden.) Uitbreiding ten noorden van de
rijksweg is voor hem dan ook noodzaak.
Om uit de impasse te raken vraagt het gemeentebestuur
aan Dudok om een nieuw schetsplan
te maken op basis van de door Kraayenhagen
gemaakte opmerkingen. Dudok stemt hiermee in.
Kraayenhagen besluit zelf ook een plan te maken.
Hij stelt Dudok hiervan in kennis. Dudok
onthoudt zich verder van commentaar.
Inmiddels is het ETIO (Economisch Technologisch
Instituut Overijssel) door het gemeentebestuur
benaderd met het verzoek om het surveyonderzoek
te doen – hetgeen niet meer inhoudt
dan het actualiseren van het rapport Van Vuuren
dat voor de oorlog is opgesteld. Daarnaast maken
zowel de directeur Openbare Werken als de PPD
een kostenanalyse van de plannen. (Openbare
Werken begroot het plan-Dudok op ƒ 7.150.000,-
en het PPD-plan op ƒ 6.150.000,-. De PPD begroot
het plan-Dudok op ƒ 9.000.000,- en het
PPD-plan op ƒ 3.000.000,-.)
Uit de toelichtingen die Dudok en Kraayenhagen
bij hun ontwikkelingsplannen geven, blijkt
hun verschil van inzicht om het doel, namelijk de
industrialisatie en het economisch herstel van
Zwolle, te bereiken. Voor Dudok betekent het
goede aan- en afvoerwegen, geschikte industrieterreinen
en een gunstige positie van de woongebieden
ten opzichte van de werkgebieden. Volgens
Dudok is een goed stadsplan ondenkbaar
zonder een logisch verkeerswegenstramien als basis.
(Een gedachte die Le Poole twintig jaar geleden
ook al geopperd had.)
Letterlijk schrijft Dudok: “In de structuur van
een stad is speciaal het verkeer vorm-bepalend
(..). Geen der overige facetten van de stedebouw
heeft zulk een beangstigende ontwikkeling vertoond
(…). Het is daarom dat men er overal naar
streeft het verkeer te houden buiten een gebied
waar het niet rechtstreeks mee te maken heeft. Dit
principe brengt allereerst mede interlocale hoofdverkeerswegen
te leiden niet door, maar langs de
steden en het speciaal op de stad gerichte verkeer
af te tak

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1993, Aflevering 4

Door 1993, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

* #•
tWOlS
Historisch
i
j.
A N G 1 9 9 3 N U M M E R 4
104 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Tien jaar Zwolse Historische Vereniging
« eenaanta’m^eZwolsegeschiede –
nis geïnteresseerde mensen stak
de koppen bij elkaar met als gevolg dat onze stad
verrijkt werd met een vereniging van importantie:
de ZHV.
De Zwollenaar is doorgaans verknocht aan zijn
of haar stad en laat dat ook blijken. De ervaringen
rond het 750-jarig bestaan hebben dat nog eens
aangetoond. Een historische vereniging oprichten
bleek dan ook een schot in de roos.
Het is aardig om te zien wat voor ontwikkeling
zo’n vereniging nu in tien jaar doormaakt. Men
begon met de uitgave van een Nieuwsbrief en een
Jaarboek. Het eerste had de kwaliteit van een goed
uitgegeven clubblad, terwijl het tweede gekenmerkt
werd door een professionaliteit waar geen
enkele uitgever zich voor zou hoeven te schamen.
In die begintijd werden daarnaast ook nog eens
aparte projecten gerealiseerd. In dit verband mag
ik wijzen op Een strootje in de maalstroom, de geschiedenis
van Zwolle in de Tweede Wereldoorlog.
Het was op deze wijze dat een totaal aan activiteiten
de Zwolse Historische Vereniging al snel op
een kwalitatief hoog niveau bracht. Zelfs vanuit
wetenschappelijke kring werd dit erkend. Het is
verbazingwekkend hoeveel erkende wetenschappers
in het Zwols Historisch Tijdschrift of in het
Jaarboek hebben gepubliceerd.
Voor iedere vereniging geldt dat het opwekken
van het enthousiasme nog niet het grootste probleem
is. Het draait uiteindelijk allemaal om het
bestendigen van dat enthousiasme. Er moet continuïteit
komen, zo’n vereniging is gebaat bij een
rustig vaarwater. Welnu, dat is gebeurd. Ingezien
werd dat het nagenoeg onmogelijk was om alle
uitgaven te handhaven. Zo werd het Jaarboek opgeheven,
maar onderging het tijdschrift een metamorphose.
Ik denk dat de vereniging daarmee een
goede greep heeft gedaan. Men geeft tegenwoordig
een tijdschrift uit dat qua inhoud en vorm
zonder meer van hoog niveau is. Het bundelen
van krachten heeft wat dat betreft resultaat gehad.
Los van dit alles heeft de Zwolse Historische
Vereniging zich gaandeweg ontwikkeld tot een
vereniging met een bepaald gezag, zeker waar het
gaat om het historisch gedachtengoed van onze
stad. In tien jaar heeft de vereniging meer dan vaste
grond onder de voeten gekregen. En op die
meer dan vaste grond staat nu een zeer stabiel
bouwwerk. Een bouwwerk dat nog vele jaren meekan,
een bouwwerk waar de stad nog veel plezier
van kan hebben. Vanuit die gedachte wens ik de
vereniging, bestuur en leden nog vele lustra toe.
Zwolle, december 1993
De burgemeester van Zwolle,
drs. L.M.L.H.A. Hermans
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 105
Redactioneel Inhoud
Dit ‘jubileumnummer’ van het Zwols Historisch
Tijdschrift staat geheel in het teken
van de tegenstellingen en veranderingen.
Tegenstellingen die gedurende de laatste
negentig jaar onstonden. In het algemeen zijn die
veranderingen heel geleidelijk en langzaam tot
stand gekomen: allerlei instellingen zijn gegroeid,
uitgebreid en gemoderniseerd. Er kwamen andere
problemen die opgelost moesten worden en een
steeds groter aantal Zwollenaren deed een beroep
op de faciliteiten. Zo moesten de gemeente, de politie,
ziekenhuis en rechtbank zich aanpassen aan
de eisen van de tijd.
Uiteraard veranderden ook wensen van de
Zwolse consument. De middenstand wist zich
daar aardig bij aan te passen, getuige de totaal
nieuwe aanblik van de Diezerstraat en het andere
beeld dat de markt en de veemarkt tegenwoordig
biedt.
Daarnaast werden steeds hogere eisen gesteld
aan het onderwijs, maakten steeds meer mensen
gebruik van het openbaar vervoer, vereist de
milieuproblematiek van de vuinisdienst een andere
benadering en bleek de openbare bibliotheek
meer ruimte nodig te hebben.
In één tijdschriftnummer kan uiteraard geen
volledig beeld gegeven worden van alle veranderingen
die zich in de loop der tijd vertrokken. Het
zijn een aantal ‘schetsen’ die u hopelijk met plezier
zult lezen.
Tien jaar Zwolse Historische Vereniging drs. L.M.L.H. A. Hermans 104
Op het breukvlak; Zwolle omstreeks 1900 Jaap Hagedoorn 106
Een eeuw gemeenteraad FredPfeifer 109
Van klabak tot regiopolitie W. Coster 111
Rechtspraak W. Coster 113
Winkelen in de Diezerstraat ArankaMeijerink-Wijnbeek 115
Markt op het Gasthuisplein J.J. Seekles 117
Veemarktimpressies Wim Huijsmans 119
Uitgaan op de Grote Markt Aranka Meijerink-Wijnbeek 121
Het Room-Katholieke Ziekenhuis Menno van der Laan 123
Apotheek Meulemeester Annèt Bootsma-van Hulten 125
Evangelisatie vroeger en nu J. Erdtsieck 127
Met hart en ziel J.J. Seekles 130
Wie hier terneder zit en leest…! G. Oostingh 132
Van kleptafel en strijkcursussen Wil Cornelissen 134
Van paardetram en scholierenlijn Ingrid Wormgoor 136
Van karrelieden tot Gemeentereiniging J.J. Seekles 138
Tien jaar Zwolse Historische Vereniging Jaap Hagedoorn 140
Auteurs 141
io6 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Op het breukvlak Zwolle omstreeks 1900
Jaap Hagedoorn
W.J. Dingemans, De
Sassenpoort; circa 1910
(foto: Provinciaal Overijssels
Museum).
Toen de jurist prof.mr. C.W. van der Pot
(1880-1960) kort voor zijn overlijden zijn
Zwolle ’s omgeving omstreeks 1900 het licht
deed zien, keek hij om naar het Zwolle van zijn
jeugd, de tijd ‘vóórdat het belang van het snelverkeer
… elk ander belang aan zich ondergeschikt
had gemaakt, vóórdat de rondwegen het oude
landschap hadden gebroken, vóórdat het aantal
woningen … even snel vermeerderde als de bomen,
de buitens en de bosjes verdwenen.’1 Dat
omzien gebeurde niet uit nostalgie of wrok. Van
der Pot baseerde zich namelijk op eigen waarnemingen
en aantekeningen van rond 1900. Hij wilde
met zijn boek vastleggen hoe Zwolle en zijn
omgeving er rond de eeuwwisseling hadden uitgezien.
Uit zijn constateringen mag worden afgeleid
dat Van der Pot een scherpe breuk in de tijd waarnam.
Een breuk die omstreeks 1900 gelegd moet
worden, tussen, zo men wil, een ‘oude’ en een
‘nieuwe’ tijd, tussen toen en nu. Zo omstreeks
1900 werd het aanzien van Zwolle ingrijpend en
voorgoed veranderd. Op de achtergronden en
oorzaken van die veranderingen wil ik in deze bijdrage
nader ingaan.2
Zwolle verandert
De familie Van der Pot woonde gedurende jeugdjaren
van de latere hoogleraar ver buiten de stad
aan de Wipstrikkerallee ter hoogte van de huidige
Van Galenstraat. Op zijn fiets trok de jonge Van
der Pot door het land rondom Zwolle. De bebouwde
kom was, naar de huidige begrippen, nog
klein: de binnenstad, wat bebouwing rond de
Hoogstraat en aan de Veerallee, een grotere woningconcentratie
tussen de Thomas a Kempisstraat
en de Achtergracht en tenslotte Assendorp,
waar de woningbouw tussen de Assendorperstraat
en de Deventerstraatweg in de eerste jaren van de
eeuw snel zou oprukken tot de huidige Jozefkerk.
Hoewel dat ten opzichte van de huidige gemeente
niet veel mag lijken, moet wel bedacht worden,
dat Zwolle in de zestiger jaren van deze eeuw vrijwel
geheel Zwollerkerspel aan zijn grondgebied
toegevoegd kreeg, waarop stadsuitbreidingen als
Zwolle-Zuid, Berkum en Westenholte gerealiseerd
werden. Er was dus nog veel groen en rust
rondom de stad, zo rond 1900.
Het aantal inwoners van Zwolle was in de laatste
jaren van de vorige eeuw snel gestegen en zou
in de eerste decennia van de eeuw nog verder
groeien. Woonden er in 1870 ruim 20.000 mensen
in Zwolle, in 1900 waren er dat al 30.000. In 1920
had de gemeente al bijna 36.000 inwoners. Deze
forse groei werd vooral veroorzaakt door de
komst van de Centrale Werkplaats van de spoorwegen
in 1870. Ook het dalende sterftecijfer ten
gevolge van de toenemende hygiëne thuis, op
straat en in de gezondheidszorg speelde mee.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 107
In 1900 waren al 1000 werknemers in dienst van
de spoorwegen. Gezien de gezinssamenstelling betekende
dat, dat ongeveer 20% van de Zwollenaren
voor hun levensonderhoud direct afhankelijk
was van het spoor. Veel van de spoorlieden waren
van buiten Zwolle afkomstig.
Het was de overheid die zich, na de grote cholera-
epidemieën van 1832., 1849 en 1866, belastte met
de verbetering van de gezondheidszorg. In 1868
werd de controle op het drinkwater ingesteld. Bij
controle van de stadspompen in 1875 bleek het water
van één pomp zo slecht dat de paarden van een
nabij gelegen stalhouderij weigerden ervan te
drinken. Het zou tot 1892 duren voordat een waterleiding
was aangelegd. Het aantal aansluitingen
groeide snel, tot er in 1907 nog maar 100 huizen
niet aangesloten waren. In 1869 was een dienst
voor de gemeentereiniging opgezet en in 1882
werd het zogenoemde tonnenstelsel ingevoerd om
menselijke uitwerpselen en slachta.fval af te voeren.
Ook de keuring van levensmiddelen en de
stichting van het Sophia Ziekenhuis (in 1884) en
de aanleg van riolering vonden plaats op initiatief
van de gemeente. Door al deze maatregelen daalde
het sterftecijfer tussen 1876 en 1900 van 25 tot 19
per 1000.
Deze snelle groei maakte woningbouw noodzakelijk,
vooral buiten het al overvolle centrum. Dit
gegeven, in combinatie met de wens om de gezondheidstoestand
van de Zwolse bevolking gunstig
te beïnvloeden, deed de vraag naar goede en
betaalbare woningen groeien. In dit geval kwam
het initiatief niet van de Zwolse overheid. Al in
1860 werd de Vereniging tot Verbetering van de
Arbeiderswoning opgericht. Aan de kapitaalverstrekkers
werd 4% rente op hun lening beloofd. De
eerste huizen werden in Assendorp gebouwd, volgens
een lang gehandhaafde indeling: een voor- en
achterkamer met daartussen een alkoof, een vrijstaande
plee en op de vliering slaapgelegenheid,
alles op een oppervlak van acht bij vier meter. Assendorp
zou zich na de vestiging van de eerder genoemde
Centrale Werkplaats snel uitbreiden,
aanvankelijk nog met rijtjes woningen gebouwd
door particulieren, maar na de invoering van de
woningwet in 1901 met woningbouw op grotere
schaal. Corporaties konden van de overheid leningen
verkrijgen om daarmee de bouw te financieren.
Voorwaarde was goedkeuring van de bouw
door de gemeentearchitect. Al te veel eisen stelde
deze echter nog niet aan de huizen. Met name de
beter betaalde spoorlieden hadden de financiële
mogelijkheid een degelijke woning te huren. Zo
rond 1900 woonde tweederde deel van de bevolking
buiten het oude centrum.
De toename van werkgelegenheid stimuleerde
ook de plaatselijke economie. De spoorwegen betaalden
goede lonen: 15 tot 18 cent per uur, waardoor
deze arbeiders in staat waren goederen te kopen
die tot die tijd buiten hun bereik waren
gebleven. De toenemende vraag naar voeding en
gebruiksgoederen maakte mechanisatie en industrialisatie
van de Zwolse nijverheid mogelijk en
noodzakelijk. Waren er in 1876 nog 28 stoommachines,
in 1900 waren dat er al 50 en in 1912 maakte
Zwolle kennis met de elektriciteit. Molens bleven
echter nog lang belangrijke krachtbronnen en het
kleinbedrijf was nog steeds een belangrijke produktieëenheid.
De massaal geproduceerde confectiegoederen
vonden hun weg naar een groeiend
publiek. Een industriestad zou Zwolle echter
nooit worden. Wel een verzorgings-centrum voor
de wijde omgeving. Zwolle was markt- en bestuursstad
geworden. De laatste tien jaar van de
Handwerkslieden bij de
spoorwegen, circa 1890,
io8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
m
Plattegrond van Zwolle ^
en omgeving, circa 1900.
vorige eeuw gaven een voorspoedige economische
ontwikkeling te zien: er heerste nauwelijks werkloosheid
in die jaren.
Naast de maatregelen ter bevordering van de
volksgezondheid en de volkshuisvesting werd de
Zwolse overheid vanaf 1897 ook gedwongen tot een
actief sociaal beleid. Tot dat jaar was de ‘naastenliefde’
de voornaamste vorm van sociale zorg,
waarbij het vooral aan kerken en particulier initiatief
overgelaten werd hoe de nood werd gelenigd.
Door wetgeving van de nationale overheid gedwongen,
ging de Zwolse gemeenteraad er in 1898
toe over een dienst voor de gemeentelijke armenzorg
in het leven te roepen; vanaf 1937 wordt deze
de sociale dienst genoemd. De particuliere (kerkelijke)
armenzorg bleef echter ook lange tijd bestaan.
Door de groei van de arbeidende klasse ontstond
ook in Zwolle een toenemend sociaal bewustzijn
onder de arbeiders. Al in 1876 was het Algemeen
Zwolsch Werkliedenverbond opgericht.
Twintig jaar later verenigden de protestantse en
katholieke arbeiders zich in eigen verenigingen, respectievelijk
Patrimonium en St. Raphael. Dit waren
uitingen van zowel sociale bewustwording als
van de groeiende verzuiling. Tegenstellingen tussen
klassen en levensbeschouwingen zouden de
eerste helft van de twintigste eeuw de sociale en politieke
verhoudingen domineren. Sociale onrust
was, voor zover wij uit de bronnen kunnen opmaken,
een weinig voorkomend verschijnsel in Zwolle.
Een relletje in augustus 1885 met als indirecte reden
de heersende armoede, werd al snel de kop
ingedrukt door de Zwolse burgervader die gesteund
werd door dertig huzaren uit Deventer. Een
poging om Zwolle in 1903 te betrekken bij de
spoorwegstaking mislukte, omdat twee compagnieën
infanterie uit Assen de rust herstelden en bewaarden,
ook na een bijeenkomst in de Buitensociëteit
waar Herman Gorter sprak. De invloed van
de arbeiders zou echter toenemen als gevolg van de
veranderingen in de kieswet. In 1897 had 50% van
de volwassen mannen stemrecht. Twintig jaar later
zou het algemeen kiesrecht zijn intrede doen.
Mede door deze invloed werd de sociale wetgeving
in de beginjaren van deze eeuw gerealiseerd.
Besluit
Zwolle veranderde in de jaren rond 1900. De gemeente
groeide, zeker in verhouding tot de jaren
daarvoor, geweldig als gevolg van toenemende
werkgelegenheid en verbetering van de volksgezondheid.
Ook de mechanisatie, industrialisatie
en (later) electrificatie hadden invloed op het aanzien
van de stad. Zij konden echter in de toen moderne
maatschappij niet meer gemist worden.
Toenemende welvaart, onderwijs en volksontwikkeling,
verzuiling, arbeidersemancipatie en groeiend
sociaal bewustzijn, creëerden hier net als in de
rest van Nederland een samenleving die in weinig
meer leek op de maatschappij van de negentiende
eeuw, waarin de sociale posities vastlagen en de
politieke en religieuze verhoudingen als gegeven
werden beschouwd. Voor wie in de ‘oude’ tijd geboren
was en in de ‘nieuwe’ tijd zijn leven voltooide
moet het wel geleken hebben of er een onoverbrugbare
kloof tussen vroeger en nu lag.
Noten
1. C.W. van der Pot, Zwolle’s omgeving omstreeks 1900
(Zwolle [1960]) 6-7.
2. Dit artikel is voornamelijk gebaseerd op: J. Hagedoorn,
‘Verbroken stilte. Een schets van Zwolle in de
19e eeuw’ in: Zwols Historisch Jaarboek 2 (1985) 14-28;
J. Hagedoorn, ‘Papier en werkelijkheid; archief en
geschiedenis’ in: Zwols Historisch Tijdschrift 8 (1991)
74-86.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 109
Een eeuw gemeenteraad
Om stemgerechtigd te zijn moest men aan
het begin van deze eeuw aan een aantal
voorwaarden voldoen. Zo moest men
niet alleen ouder dan 23 jaar zijn, maar bovendien
moest men van het mannelijk geslacht zijn. Daarnaast
moest men personele belasting betalen. Dat
hield in dat men boven een bepaalde inkomensgrens
zat.
In die tijd telde het provinciestadje Zwolle rond
de 30.000 inwoners. Minder dan zes procent van
hen was tot die bijzondere staat van kiesgerechtigheid
doorgedrongen, zodat toen het kiezersaantal
niet boven de 1800 uitkwam. Als men dan ook nog
in aanmerking neemt dat er geen opkomstplicht
bestond en dat hooguit zestig procent van zijn
kiesrecht gebruik maakte, is de conclusie dat het
politieke leven van Zwolle door een goede duizend
mannelijke inwoners werd bepaald. Kiezen en gekozen
worden, was een zaak uitsluitend voorbehouden
aan ‘heren’. De gemeenteraad was aan het
begin van de eeuw nog een bolwerk van de gegoede
burgerij en de middenstand. Hun wereldbeschouwing
varieerde van liberaal tot conservatief. De 23
raadsleden waren zakenlieden en juristen plus enkele
winkeliers en één verdwaalde landbouwer.
De eerste scheur in dit bastion van burgerlijk
fatsoen ontstond in 1902. Tot ontsteltenis en, ongetwijfeld,
ergernis van heren met klinkende namen
als Vos de Wael, Gratama en Van Diggelen
werd toen de eerste socialist in de raad gekozen.
Het was Klaas Admiraal, timmerman bij de Centrale
Werkplaats. Dit succes was overigens van
korte duur. De gloednieuwe vertegenwoordiger
van de SDAP raakte in 1903 betrokken bij de grote
Spoorwegstaking. Zijn ontslag bij de Werkplaats
volgde en herverkiezing in de raad in hetzelfde
jaar bleef uit. Maar vier jaar later verscheen er opnieuw
een ‘rooie’ in het Zwolse bestuurscollege,
en die was uit taaier hout gesneden. Het was Henk
Sneevliet, een man die later wereldfaam zou verwerven
met een niet onbelangrijke rol in de Russische
revolutie en als medeoprichter van de communistische
partijen in Nederlands-Indië en
China. Hij werd in de Tweede Wereldoorlog door
de Duitsers gefusilleerd.
De grote verandering in het politieke bestel
kwam in 1919 met het nieuwe kiesstelsel. Het vrouwenkiesrecht
was erdoor. Alle mannen mochten
al sinds 1917 stemmen, ongeacht hun afkomst, opleiding
of vermogen. Het vrouwenkiesrecht resulteerde
meteen in een tweetal vrouwelijke raadsleden,
een van liberale huize en een socialiste. De
SDAP veroverde acht van de 23 raadszetels en
vormde daarmee de grootste fractie. Deze positie
zou de partij tot in de jaren tachtig niet meer prijsgeven.
Fred Pfeifer
De viering van het 25-
jarig ambtsjubileum
van mr. LA. van Roijen
als burgemeester van
Zwolle in de Schepenzaal
van het stadhuis.
110 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het college van Burgemeester
en Wethouders
in 1993. Van links naar
rech ts gemeen tesecreta –
ris drs. W.J. Sleddering,
burgemeester drs.
LM.L.H.A. Hermans
en de wethouders drs.
J.C. van Hasselt, E.C.
Reinhardt, M.C. Meindertsma,
mr. Ph.J. van
Beeck Calkoen en H.H.
Janssen. Afwezig op
deze foto is wethouder
drs. H. Dijkstra.
Het jaar 1919 zag ook de komst van weer een
prominente socialist in de raad: Nicolaas Boden,
die later wethouder zou worden.
Drie jaar later vierde de gemeenteraad samen
met mr. Isaac Anthonie van Roijen, burgemeester
van Zwolle van 1897 tot 1933, zijn 25-jarig ambtsjubileum.
Op de foto heeft het oudste raadslid Bokelman
net zijn feestrede afgestoken. De vier wethouders
zijn prominent aanwezig evenals de
gemeentesecretaris.
Het gemeentelijk bedrijf was toen nog niet zo
groot als tegenwoordig. Van Roijen maakte nog
net het begin van een omslag mee, want vooral na
de Tweede Wereldoorlog zou het aantal ambtenaren
sterk toenemen. In de jaren twintig was op het
Zwolse stadhuis alles nog in betrekkelijke rust.
Wie daar een baantje had, was gedurende lange
tijd verzekerd van een inkomen. Werktijden waren
van 9 uur tot 1 uur en van 2 uur tot 5 uur. Op
zaterdagochtend werd ook gewerkt. De rangen liepen
van schrijver tot en met hoofcommies. Vanaf
‘klerk’ lag het bijbehorende salaris vast en iedereen
kreeg periodiek zijn verhoging. Zij die aanpakten,
konden promotie maken, maar er waren
ook mensen die het allemaal wel best vonden.
Oud-Zwollenaar H. Verkouw, die in de jaren
twintig op het stadhuis werkte, vertelt van een collega
wiens liefste tijdverdrijf het voeren van een
plezierige conversatie was. Een gele plek op het behang
gaf aan waar hij altijd zat, want voor het gemak
leunde hij altijd achterover en kwam dan met
zijn haar, waarin naar de mode van de tijd veel
pommade was gesmeerd, tegen de muur.
Hoe anders is het gemeentelijk bedrijf aan het eind
van de twintigste eeuw. Nu is het een grote organisatie
die door een academisch geschoolde manager,
de gemeente-secretaris, moet worden geleid.
Het aantal ambtenaren is het veelvoudige van
de jaren twintig en ook de raad is uitgebreid van 23
tot 37 zetels. De PvdA (de opvolger van SDAP) is
nog steeds de grootste partij (10 zetels) maar deelt
deze positie met het CDA. De W D telt 5 en D66 4
raadsleden. Voorts hebben twee kleinere confessionele
partijen, RPF en GPV, elk twee zetels wat
ook het geval is met Groen Links en Swolwacht.
Die laatste is een nieuwkomer en baseert zich niet
op een politieke of religieuze achtergrond, maar
werkt louter als groepering van stadsbelangen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 111
Van klabak tot regiopolitie
Aan het begin van de twintigste eeuw was
het beroep van politieman weinig populair.
Diensttijden van 12 tot 16 uur per dag,
onvoldoende uitrusting, onveilige arbeidsomstandigheden,
een belabberde beloning (soms
aangevuld met een enkele fooi) en weinig aanzien
waren het deel van de ‘klabak’. Toch begonnen er
in die tijd veranderingen te komen in zijn werk.
De maatschappij was volop in beweging en de
politieman moest mee. Zo werd in 1899 door de
Algemeene Nederlandse Politiebond .het eerste
examen ’ter verkrijging van het politiediploma’ afgenomen.
Daarbij was ook enige kennis van de
wet inbegrepen. De diender die vooruit wilde komen
moest dus kunnen lezen en schrijven. Een
stel stevige knuisten, een fors postuur en een paar
scherpe ogen waren niet langer voldoende.
Het hoofd van de politie – in Zwolle was dat
burgemeester mr. LA. van Roijen – kreeg nieuwe
verantwoordelijkheden. Behalve met zaken als het
toezicht op schouwburgen, herbergen, tapperijen
en andere plaatsen van openbare bijeenkomst,
moest de politie zich nu ook bezighouden met
moderne zaken als een maximumsnelheid voor
auto’s, een rijwielverordening en het keuren van
waren.
W. Coster
Asjen Blom en Jan
Groenveld, politieagenten
bij de Zwolse politie,
circa 1908.
112 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De dagelijkse leiding diende in 1900 te liggen bij
de commissaris van politie, maar de praktijk in
Zwolle was anders. De man in kwestie, de even beruchte
als gevreesde Jan van Nieuwland, was in
1897 door de toen kersverse burgervader praktisch
op non actief gesteld. Hij kon echter niet worden
ontslagen en bleef aan tot 1912. De inspecteurs de-
De hal van het politiebureau.
Het publiek
kan hier onder andere
aangifte doen (foto:
René te Wierik, Raalte).
den in feite zijn werk en gaven zo hun eigen opleiding
vorm. In 1904 kregen zij ondersteuning van
twee schrijvers. Nadat het korps in 1907 met nog
eens zes man was uitgebreid bedroeg de totale
sterkte bijna vijftig man.
Van formatieplaatsen had in die tijd nog nooit iemand
gehoord, maar voor de collega’s anno 1993
zijn ze een begrip. Zij hebben er volop mee te maken
in het proces waarbij Gemeentepolitie en
Rijkspolitie moeten worden ondergebracht in een
korps van de Regiopolitie IJsselland. De gemeente
Zwolle is daarin één van de zes districten en burgemeester
drs. L.M.L.H.A. Hermans is korpsbeheerder
van het geheel. Het is allemaal bedoeld
om efficiënter te kunnen werken en om aan de eisen
des tijds te kunnen voldoen; en niet in de laatste
plaats, om te kunnen bezuinigen.
De politieman van de nabije toekomst moet op
vele manieren en plaatsen inzetbaar zijn. Veel
minder dan tot voor kort het geval was, is hij specialist
op een bepaald gebied. Wat dat betreft lijkt
de ‘generale taakstelling’ wel enigszins op die van
de jaren rond 1900. Daarentegen bestaat er wel een
groot verschil met het parool van ‘openheid en
voorlichting’ dat vandaag-de-dag opgeld doet:
vrijwel dagelijks kunnen de media op een persbijeenkomst
hun portie nieuws halen. Nauwkeurig
kan de burger het politiewerk volgen, al wordt natuurlijk
niet alles in de openbaarheid gebracht.
Vooral op het gebied van zedendelicten wordt
voorzichtigheid betracht. In het jaarverslag over
1992 valt wel tot op de stuiver te lezen wat het politiewerk
kost: ƒ 10,05 Per hoofd van de bevolking in
Zwolle. Enkele andere cijfers over 1992:
aanvragen politiehulp
berovingen op straat
openlijke geweldplegingen
inbraken (ook in auto’s)
fietsdiefstallen
aanrijdingen
registratie vreemdelingen:
– viaOC
– via reguliere vreemd.dnst
10.869
38
108
1.802
2-374
2.450
2.200
920
Als fungerend korpschef van de Zwolse politie is
de heer D. Hilarides verantwoordelijk voor de uitvoering
van deze en andere politietaken. Indien
alles volgens plan verloopt, worden die vanaf 1 januari
1994 uitgevoerd binnen de nieuwe Regiopolitie
IJsselland, waarvan burgemeester Hermans
korpsbeheerder is.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 113
Rechtspraak
In Zwolle neemt de rechtspraak al lange tijd
een belangrijke plaats in. In 1838 hoofdplaats
van een arrondissement geworden, moest de
stad onderdak bieden aan verschillende rechtsprekende
instanties – en ook aan een strafgevangenis
ondergebracht in het Huis van Bewaring. Daarmee
ontstond een juridische enclave, waarvan het
Paleis van Justitie aan de Blijmarkt het voornaam
ogende symbool vormde.
Toch is de verhuizing in 1977 naar een nieuw
onderkomen in het Gerechtsgebouw aan de Luttenbergstraat,
waar ook het kantongerecht onderdak
kreeg, niet de meest opvallende verandering,
vergeleken met de situatie aan het begin van deze
eeuw. Evenmin geldt dat voor het sterk gegroeide
aantal juristen en het navenant toegenomen aantal
behandelde zaken. Het grote verschil zit in de
geest en de sfeer van de rechtspraak. In het begin
van de eeuw was rechtspraak vooral strafrechtspraak,
waarin voorname heren vonnissen uitspraken
en precies wisten (zo vonden zij zelf) wat
verdachten toekwam. Zeker iemand die ongunstig
bekend stond, hoefde op weinig clementie te rekenen.
Ook herhaalde veroordeling kon op voorhand
reden zijn voor een zwaardere straf. Zo werd
in januari 1900 tegen een 61-jarige meubelmaker
door rechtbankpresident mr. P.J.G. van Diggelen
‘opzending naar een rijkswerkinrichting voor den
tijd van 3 jaar’ geëist. De man had gebedeld in de
Luttekestraat en hij moest het nu maar eens goed
afleren.
Tegenwoordig staat een menselijke benadering
van de verdachte op de voorgrond. In deze benadering
is rechtspreken meer dan het simpelweg
toepassen van regels. Slachtoffers kunnen nu rekenen
op professionele en vrijwillige hulp, nadat zij
aanvankelijk bij alle aandacht voor de verdachten
wel eens vergeten dreigden te worden.
Voor de rechtspraak als geheel valt een voortdurende
toename van specialismes en specialisten te
W. Coster
V.l.n.r. de heren Meijer,
van de Voort, Altena en
Schuurhuis, werkend in
het kantoor van het Paleis
van Justitie aan de
Blijmarkt; circa 1910.
114 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Gerechtsgebouw aan de
Luttenbergstraat (foto:
J.H. Nijland)
Drs. G.A. van Bergeijk,
directeur en H. Soepenberg,
management-assistent,
werkzaam in het
Gerechtsgebouw; 1993
(foto: J.H. Nijland).
constateren. Daarbij breidt ook het aantal zaken
op al die verschillende terreinen zich gestaag uit.
Medio 1993 waren aan de Arrondissementrechtbank
Zwolle, die zich uitstrekt over de kantons
Harderwijk, Lelystad, Steenwijk en Zwolle,
onder andere verbonden:
1 president;
12 vice-presidenten;
25 rechters;
4 kantonrechters;
1 hoofdofficier van justitie;
1 fungerend hoofdofficier van justitie;
11 officieren van justitie;
1 verkeersschout.
Verder stonden hier 193 advocaten ingeschreven
op een landelijk totaal van 7288.
Veel werk zullen de procedures in het kader van
de Administratieve rechtspraak overheidsbeslissingen
gaan opleveren. Vanaf 1994 gaan deze zogeheten
Arob-zaken namelijk ook in Zwolle plaatsvinden.
Verder bleef het aantal vreemdelingenzaken
toenemen. Daarnaast liep het aantal korte gedingen
op van 996 in 1990, tot 2189 in 1992.
De rechterlijke macht in al haar geledingen heeft
te maken met kritische volgers binnen en buiten
het apparaat, aan wie vrijwel permanent verantwoording
moet worden afgelegd. Ook dit brengt
veel (papier)werk met zich mee. In het Gerechtsgebouw
werken dan ook niet alleen juristen. Tal
van ambtenaren staan hen bij.
Inmiddels wordt gewerkt aan een ‘Rechtbank
nieuwe stijl’. De rechtspraak moet weer veel overzichtelijker
worden, niet in de laatste plaats voor
de burger. Pas omstreeks het jaar 2000, zo is de
verwachting, zal dit organisatorische proces zijn
voltooid.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Winkelen in de Diezerstraat
Als we naar deze foto van de Diezerstraat
kijken, valt op dat er vergeleken met de situatie
nu, wel het een en ander is veranderd.
De Diezerstraat was omstreeks 1925 nog een
betrekkelijke oase van rust met veel winkelpuien
die we nu als mooi ervaren. Anno 1993 zijn de
meeste gevels aan de onderzijde dermate verminkt
of verstopt, dat men alleen door naar boven te kijken
nog iets van de oude bebouwing kan herkennen.
Bovendien is het op een doorsnee zaterdag zo
druk in ‘winkelpromenade’ Diezerstraat dat het
zicht op historisch Zwolle door een massa kooplustigen
nauwelijks mogelijk is.
Toch zijn er misschien minder verschillen tussen
het einde en het begin van deze eeuw dan tussen
1925 en zo’n zeventig jaar daarvoor. Omstreeks
1850 was de Diezerstraat nog voornamelijk woonstraat.
De weinige Zwolse winkels waren voornamelijk
aan de buitenkant van de stad gevestigd,
bijvoorbeeld in de Smeden of de Hoogstraat. Al
het verkeer van Noord- naar Zuid-Nederland reed
nog in beide richtingen door de straat. In 1925 was
dat net veranderd in eenrichtingsverkeer. Aan het
eind van de negentiende eeuw kwamen er ook
steeds meer winkels in de Diezerstraat. De veelal
vermogende bewoners vertrokken naar buiten de
stad en verkochten hun panden. Omstreeks 1925
was de Diezerstraat al onmiskenbaar de winkelstraat
van Zwolle. Rechts op de hoek van Gasthuisstraat
bijvoorbeeld verkocht op nummer 48
de Fa. Wisbrun & Liffmann haar eerste klas dames-
modeartikelen. Aan de andere kant van de
Gasthuisstraat verkocht Oldenhof op nummer 50-
52 onder andere potten en pannen. Deze Zwolse
winkel doet dat op een andere plaats nog steeds.
Naast Oldenhof zat Palthe, die jarenlang op dit
adres is gebleven. Diezerstraat 56 was het adres
van de tabaksfabriek van de weduwe Van der
Helm, een begrip in Zwolle. Het was een stijlvolle
zaak met een eiken lambrisering, waar op de planken
de pakken tabak hoog stonden opgestapeld.
In het midden van de zaak stond een oude, met
koper beslagen kist waarin ooit de tabak werd vervoerd
vanuit de West. Verder werd het interieur
gesierd met grote Delfts blauwe potten met koperen
deksels waarin de tabak werd bewaard. De tabaksfabriek
van de weduwe Van der Helm was tot
1936 hier gevestigd. In dat jaar werd het pand aangekocht
door buurman Hendriksen. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog maakte Hendriksen nog
Aranka Meijerink-
Wijnbeek
dankbaar gebruik van de grote hoeveelheid tabaksgruis
dat zich onder de vloer van de oude tabaksfabriek
bevond. Bij de sloop in 1950 bleek er
nog zoveel tabaksgruis te liggen dat de instortende
vloeren een ware zonsverduistering veroorzaakten.
Het pand maakte vanaf 1936 deel uit van de
hoeden-, kleding- en bontzaak Hendriksen. De
firma Hendriksen was gevestigd in het pand De
Witte Leeuw (Diezerstraat 58) dat aan het eind van
De Diezerstraat omstreeks
1925 in de richting
van de Diezerpoortenbrug.
116 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
de vorige eeuw was gekocht. Hendriksen was bekend
om zijn dure kleding en vooral om zijn bontmantels.
Nog na de oorlog was het vaak zo dat elke
man die het kon betalen zijn echtgenote een bontmantel
schonk. Bij Hendriksen werd dan een keur
aan mantels op de grond uitgespreid waarbij alle
voordelen van de verschillende bontsoorten wer-
Hetzelfde punt op een
drukke zaterdag in 1993
(foto:ZHV).
den opgesomd. Over zo’n aanschaf werd lang nagedacht.
De meisjes met modieuze pothoed op de
voorgrond kochten waarschijnlijk hun kleding
verderop in de Diezerstraat, bij C & A op nummer
73-77- C & A verkocht confectie en dat was heel
wat voordeliger. In hetzelfde pand zit nu textielgigant
Wibra.
In het vierde huis van links, op nummer 53, was
eveneens een filiaal van een landelijke keten gevestigd:
de kruidenierswinkel van De Gruyter. Wie
kende niet ‘Het snoepje van de week’. Het was een
van de eerste levensmiddelenzaken die een zekere
vorm van zelfbediening kende. De keten, die vanuit
het hoofdkantoor in Den Bosch werd geleid,
kende een bijna uniforme winkelinrichting met
prachtige tegeltableaus met Oudhollandse voorstellingen.
Iets verder naar de Grote Markt toe, op
nummer 49, was het pand De Twaalf Apostelen.
Oorspronklijk kwam de gevelversiering, bestaande
uit twaalf mannenkoppen, niet uit Zwolle. De
toenmalige eigenaar liet de beeldjes uit Brabant
halen en aan de gevel bevestigen. Aanvanklijk
werd in dit pand een garen- en bandzaak gedreven,
vervolgens een meubelzaak en tot slot een herenmodezaak.
Ernaast, op nummer 47, zat tot voor kort (1992)
banketbakker Lindeboom. Toen de foto werd gemaakt,
was het nog de bakkerij van A. van der
Waal. Chris Lindeboom werkte bij hem. Later, in
1929, zou Lindeboom voor zichzelf beginnen, in
een pand iets dichter naar de Grote Markt. Nog
weer later, in 1939, zou hij de bakerij van Van der
Waal overnemen. In dat huis was sinds 1840 een
bakkerij gevestigd geweest.
Veel auto’s waren er in 1925 nog niet; wel veel
fietsers. Na de oorlog kwamen er steeds meer
auto’s. De ruimte in de Diezerstraat werd schaars.
Het winkelend publiek had soms niet genoeg aan
de smalle trottoirs en moest op het wegdek zo nu
het dan het vege lijf zien te redden voor aanstormend
verkeer. Meegaand met de algemene trend
uit de jaren zestig, werd besloten de Diezerstraat
om te vormen tot een winkelpromenade. De
kooplustigen moesten de ruimte krijgen; winkelen
werd recreatie. Het plan van inrichting was van
het architectenbureau Verlaan en Nijhof en burgemeester
Drijber was de laatste automobilist die,
in een oldtimer, in september 1970 door de straat
mocht rijden. In de jaren zeventig en tachtig ging
de Diezerpromenade steeds meer lijken op andere
winkelstraten in het land. Overal trof men dezelfde
filialen van dezelfde winkelketens. Alleen deze
grote bedrijven konden de hoge huurprijzen in
zo’n winkelstraat opbrengen. Steeds meer Zwolse
bedrijven verdwenen of kozen eieren voor hun
geld. Spijkerbroekenwinkels met permanente opheffingsuitverkoop
kwamen er voor in de plaats.
De ‘verkalverstratisering’ is ook aan Zwolle niet
voorbij gegaan.
Nog niet lang geleden is de hele promenade op
de schop geweest. Naar oorspronkelijke ideeën
van Han Prins is de vroegere verkeersfunctie van
de Diezerstraat weer benadrukt: door de bestrating
lijkt het net of er nog een straat door de Diezerstraat
loopt. De uitstalkasten die rommelig
over de promenade waren gestrooid zijn daarbij
verdwenen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT “7
Markt op het Gasthuisplein
Tegenwoordig zijn in klederdracht gehulde
Staphorster vrouwen op de vrijdagse
markt welhaast een bezienswaardigheid te
noemen. Sommige marktbezoekers kunnen niet
nalaten ze met open mond na te staren. In het begin
van deze eeuw echter waren vrouwen in
streekdracht zeker geen uitzondering. Omstreeks
1920 – toen de verdienstelijke amateurfotograaf
C.J.J. Schaepman deze foto maakte – gingen vrouwen
nog in opknapgoed en met de Zwolse muts
op het hoofd naar de markt.
Op de foto is de eiermarkt te zien, die van omstreeks
1919 tot omstreeks 1923 op het eerste gedeelte
van het Gasthuisplein werd gehouden. De
eierhandelaren bleven er dus maar kort.
De eierhandel had oorspronkelijk – samen met
de markt in vatboter en pondenboter – plaatsgevonden
in de Voorstraat die als marktplaats niet
zo geschikt was. Sinds 1880 waren pogingen ondernomen
om een overdekte markt te vinden.
Uiteindelijk was in 1884 een boterhal op de Nieuwe
Markt verrezen. Een plan om een nieuwe hal te
bouwen op het achterste gedeelte van het Gasthuisplein,
had in 1909 scherpe kritiek van de boterhan-
delaren gekregen. Zij vonden het Gasthuisplein
een onherbergzame tochthoek. Ook het
J.J. Seekles
Fabrikant C.J.J.
Schaepman maakte
omstreeks 1920 deze
fraaie foto van de eiermarkt
op het Gasthuisplein.
Links achter de
Gasthuissteeg, nu Gasthuisstraat
geheten.
118 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Dezelfde plaats, nu
meer dan zeventig jaar
later. Alle panden staan
er nog, maar zijn wat de
onderkant van de gevel
betreft onherkenbaar
veranderd. Eieren worden
hier niet meer verkocht
en ook de majestueuze
hoge bomen zijn
verdwenen (foto: ZHV).
voorstel van een raadscommissie om op het hele
Gasthuisplein markthallen voor de pondenboter,
vatboter en eierhandel te plaatsen, was in 1911 als
onrealistisch van de hand gewezen. Na vele gesprekken
en discussies was in 1913 besloten om de
eier- en ponden-botermarkt tijdelijk in de boterhal
op de Nieuwe Markt onder te brengen. Omdat
de vrije verkoop van boter wegens de Eerste Wereldoorlog
aan banden was komen te liggen, was
de boterhal in 1918 opgeheven en waren de eieren
vooraan op het Gasthuisplein terecht gekomen.
Door de opkomst van coöperatieve zuivelfabrieken
en de toenemende vraag naar fabrieks- en
roomboter, brachten de boeren na 1924 steeds
minder eieren en boter naar de markt. Op het
Gasthuisplein kwam na 1925 geleidelijk de verkoop
van honden, duiven en pluimvee tot bloei.
De vrouwen in klederdracht, de rieten manden,
blikken emmers en handkarren zijn geleidelijk uit
het Zwols straatbeeld verdwenen. De gevels zijn
veranderd en aangepast aan de eisen van de laatste
jaren van de twintigste eeuw. De grote oude bomen
zijn gekapt en nieuwe bomen zijn geplant.
Banken, stoelen, tafels en etagewoninge moeten
de leefbaarheid van het plein vergroten. Het Gasthuisplein
heeft onmiskenbaar een metamorfose
ondergaan.
Het zijn andere tijden, en andere mensen bevolken
nu het Gasthuisplein. Toch zal de aard van
hun gesprekken door de jaren heen niet wezenlijk
zijn veranderd. Daar, op de markt of op het terras
dat nu midden op het Gasthuisplein staat, spreekt
men oude vrienden, wisselt men familie-ervaringen
uit, worden oude kennismakingen vernieuwd
en komen – net als vroeger het geval was – de
boodschappenlijstjes weer te voorschijn.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 119
Veemarktimpressie
Op deze foto van omstreeks 1920 liggen
drie schrammen of jonge varkens vredig
te slapen in een gevlochten mand, gevuld
met stro. De foto is gemaakt op de Pannekoekendijk.
Boeren staan gezellig te kletsen of over de
prijs te onderhandelen. Op de achtergrond staan
de huifkarren waarmee mens en dier werden vervoerd.
In 1920 verhandelden de handelaren ruim
36.000 varkens en biggen op de Zwolse markt,
waarvoor de gemeente bijna 2400 gulden aan
marktgeld inde.
Hoe anders is aan het eind van de twintigste
eeuw het beeld van varkens: schichtige beesten,
opgesloten in grote donkere stallen, liggend op
roosters in een penetrante lucht, uit verveling de
staarten van hun soortgenoten afbijtend. Bio-industrie
heet dat. Op de markt worden de varkens
al bijna niet meer verhandeld. Van de zeug gaat
het big na ruim twee maanden naar de mester of
de fokker.
In de vroege ochtend van elke vrijdag werd
Zwolle in het begin van deze eeuw uit haar slaap
gewekt door boeren met hun ratelende karren die
naar de markt togen. Het grootvee werd geleid of
gedreven. Het kleinvee kreeg een plaats in de kar
en zorgde zo voor warme voeten van de passagiers.
Tot 1931 werd de veemarkt aan de stadsgracht
op de Harm Smeengekade gehouden, die
toen nog Beestenmarkt heette. De varkens en
schapen werden op de Pannekoekendijk verhandeld.
In deze buurt lagen vele cafés, enkele met
grote stallen waar het vee ’s nachts kon staan. Al
sinds 1852 werd op deze plaats vee- of beestenmarkt
gehouden. De paardenmarkt werd al eeuwenlang
in de omgeving van de Brink en de Thomas
a Kempisstraat gehouden.
Toen op 1 mei 1931 het huidige veemarktterrein
aan de Emmastraat in gebruik werd genomen,
verhuisde ook de paardenmarkt daarheen. De
kroegbazen bij de verschillende markten waren
diegenen die het meest bezwaar hadden tegen de
verhuizing. De koop werd immers vaak beklonken
met een borreltje. Spoedig verrezen er echter
nieuwe cafés aan de nieuwe veemarkt, zoals van
Van Beek, Derboven en Wijnberg, die ook al aan
de Beestenmarkt zaten.
Een bezoek aan de veemarkt anno 1993
Het is al acht uur geweest wanneer ik met Henk
Dubbeldam, bedrijfsleider van de veemarkt, over
de volledig overdekte veemarkt loop. Trots toont
hij het nieuwe laad- en losperron. De grootste
handel is al voorbij. Toch is er nog drukte en lawaai
genoeg. Gesprekken van mensen, geblaat van
schapen, geloei van koeien en dat alles door elkaar
heen. In de mêlee roept een vrouwenstem berichten
om.
Wim Huijsmans
Biggenhandel op de
Pannekoekendijk omstreeks
1920. De huizen
op de achtergrond zijn
afgebroken en daar
staat nu het pand van
Leenbakker.
120 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De handel in vee is
anno 1993 heel wat
grootschaliger. De
Zwolse veemarkt is inmiddels
een van de
grootste van Nederland
(foto:ZHV).
De markt is al om half vijf vanochtend begonnen.
Gisteravond is veel vee al aangevoerd. Het
vee staat op verhogingen aan ijzeren stangen te
pronk. Achteraan de stieren, dan de koeien, de
vaarzen, de pinken en enkele paarden. In een andere
hal staat het kleinvee. Elke veehandelaar heeft
zijn vaste stek. Voor in de hal worden koeien gemolken.
Gespierde jongelui, vaak veedrijvers uit
de Kamperpoort, leiden het vee in en uit de hal.
De gele koopmansjas heeft plaats gemaakt voor
blauw en zwart. Bij een transactie klinken doffe
klappen van hand op hand. Het zijn ontzettend
grote, vlezige handen. Het klappen kleurt de
handpalmen rood. Het lijkt wel of het handjeklap
andere marktgangers aantrekt. Zij kijken toe en
luisteren mee. Het magische woord is ‘geluk’, dan
is de koop een feit.
Ik zie ook boerinnen en één veekoopvrouw. Ik
hoop dat mannelijke collega’s met haar fijne handen
rekening houden.
Van Dubbeldam leer ik wat schorsers zijn. Het
zijn personen die in een grote Mercedes verschillende
markten bezoeken en daar als tussenhandelaar
optreden. Zij drijven voor grossiers de prijs
op en bepalen in zekere zin wat het vee moet kosten.
Ook stellen zij uniforme koppels samen en
verkopen die weer. Een enkele keer wordt nog
cash afgerekend. In portefeuilles, veilig om de nek
gehangen, prijken heel wat duizendjes. Uit veiligheidsoverwegingen
wordt echter steeds vaker per
cheque betaald.
Hier en daar is het behoorlijk glad door de urine,
stront en stro. Mijn schoeisel is duidelijk niet
geschikt. Een losgebroken jonge stier volgt zijn
natuurlijke driften; aanbod genoeg. Een veedrijver
maakt er een eind aan. Via een smalle doorgang
kom ik buiten. Daarna volgt een bezoek aan de
kleinveehal. De mekkerende schapen en de jonge
kalfjes weten niet welk lot hun wacht. Nieuwsgierig
staren ze me aan. Het vee op de markt wordt
goed behandeld. Veeartsen en dierenbescherming
houden toezicht. Een enkele keer wordt een onwillig
dier tot de orde geroepen.
De cafés rond de Veemarkt puilen uit. Het is er
blauw van de rook. Ook hier wordt vee afgerekend.
Ik zie weer veel groene flappen. Een borrel
en een sigaar completeren de ouderwetse koop.
‘Geluk d’r mee!’ Enkele bestuursleden van de
Bond van Veehandelaren in Overijssel praten mij
nog wat bij. Vroeger ging het op de markt veel collegialer
en vriendschappelijker toe, vinden zij. De
laatste jaren is alles veel individueler. De rouwlinten
bij het overlijden van een koopman, vastgeknoopt
aan de gording waar hij altijd zijn vee verhandelde,
zijn verleden tijd, evenals de robuuste
dochters van Van Beek, die vroeger de aangevoerde
koeien molken. Met het wegblijven van de joden
zijn ook vele tradities verdwenen. De Bond
probeert nu het imago van de veehandelaar te verbeteren.
Jongeren worden begeleid.
Tot slot loop ik langs de kramen opzij van de
veemarkthallen waar allerlei spullen te koop liggen,
zoals emmers, touw, tractorbanden, draad en
gereedschap. Klompen zijn een gewild artikel.
Heel wat veehandelaren doen zich te goed bij de
viskraam. Als ik de markt verlaat, loopt iemand
met een last ‘riezebessems’ mij bijna omver. Ik doe
een stap opzij en denk: ‘Daarmee kan hij zeker een
halfjaar lang de veemarkthal aanvegen.’ Toch zal
dat niet gebeuren. Dubbeldam heeft mij verzekerd,
dat voor de start van het popconcert van
vanavond de hele IJsselhal er weer kraakhelder
uitziet. De lucht van vee en koeiepoep is verdreven
met een bedwelmende nevel van frisse dennegeur…
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 121
Uitgaan op de Grote Markt
‘W:’ at al drukte, wat al beweging in dit
centrum, maar ook wat al herinneringen
aan vervlogen dagen!’ zo begint
de historicus Elberts aan het begin van deze
eeuw zijn verhaal over de Grote Markt. De Grote
Markt is altijd het centrum van Zwolle geweest: bij
feesten, optochten, ontvangsten, kermis en de
markt. Vanzelfsprekend was er vanouds veel horeca
aan de markt en bij de Grote of St. Michaëlskerk
gevestigd.
Op de foto, die uit het begin van deze eeuw dateert,
is de Zwolsche Melkinrichting (Grote Markt
12) te zien, met rechts ernaast het Heerenlogement
(Grote Markt 10-11). Het huis was tussen 1861 en
1890 bewoond geweest door mr.J.WJ. Baron de
Vos van Steenwijk, rechter bij de arrondissementsrechtbank.
In 1890 werd het linker gedeelte
door B. Hulsbergen verbouwd tot melkinrichting.
Een melksalon was in die tijd een populaire horecagelegenheid.
Die populariteit was echter maar
van korte duur. In 1879 werd in Nederland de eerste
melksalon geopend. Doel was ‘den verkoop
van zuivere, onvervalschte, niet afgeroomde en
niet verdunde melk’. Spoedig daarna had elke
zichzelf respecterende stad zo’n salon. Het publiek
bestond meestal uit winkelende dames en uit kantoorpersoneel
dat hier hun twaalfuurtje kwam
nuttigen. Goedkoop was de melk niet: voor een
kwart literglas moest 5 cent worden betaald. Het
interieur van de melksalon viel op door properheid:
tegels aan de wand en de melk in blinkende
bussen met een kraantje aan de voorzijde.
In 1901 werd de zaak door W. van den Oort
overgenomen. Hij voegde er een wachtkamer
voor de tram aan toe.
Grote Markt 12, de Zwolsche Melkinrichting, op een
ansichtkaart uit het begin van deze eeuw.
In 1917 ging het pand weer in andere handen
over. Nu opende P. Beenen er een luchroom en
restaurant. Enige jaren later, in 1922, kocht hij ook
Aranka Meijerink-
Wijnbeek
W”*’1*
122 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
de rechter helft en maakte beide tot één geheel.
Het gezellige ouderwetse interieur met de pluche
kleedjes bleef tot eind jaren zeventig ongewijzigd.
Aan het eind van de’eeuw is de bestemming
weer bijna hetzelfde als aan het begin van de eeuw.
Net als vroeger wordt er geen alcohol geschonken.
McDonald’s verbouwde het geheel ingrijpend en
serveert er nu hamburgers.
Rechts van de Zwolsche Melkinrichting was het
Heerenlogement. Dit logement heeft een oude historie:
in 1769 werd het al genoemd. In de Franse
Tijd logeerde hier de bevelhebber van de Pruisische
rode huzaren die toen Zwolle bezetten. Sinds
1862 zwaaide de familie Jansen hier de scepter. Tijdens
de Tweede Wereldoorlog was het hotel door
de Duitse bezetter in beslag genomen. Inmiddels,
sinds 1937, was hotel-restaurant Peters er gevestigd.
Op bevrijdingsdag, 14 april 1945, bezetten de troepen
van de NBS het pand om er kort daarop de Canadese
bevrijders te verwelkomen. In 1968 werd
het Hotel Dijkstra en dat bleef zo tot 1976. Aan Hotel
Dijkstra met zijn grote terras hebben veel Zwollenaren
goede herinneringen. Schoolmeisjes vulden
hier hun lege uurtjes, vetkuiven dronken hier
hun eerste biertjes en menig afspraakje is hier gemaakt.
Het pand biedt nu eigenlijk nog steeds dezelfde
mogelijkheden, alleen is er nu een etage bijgekomen.
IJsbereider Talamini heeft het pand
opgeknapt en exploiteert op de eerste etage het Italiaans
café-restaurant La Meridiana.
Uitgaan aan de Grote Markt: vanaf het begin
van deze eeuw tot nu is er eigenlijk niet zo veel
veranderd. In die tijd zat Zwolle ook vol met cafés
en kroegjes. De laatste jaren wordt mede door de
komst van de vele HBO-studenten het aanbod
ook weer groter. Wel zal er verschil zijn in de consumpties
die worden genuttigd: aan het begin van
de eeuw had echt nog geen Zwollenaar van pizza
gehoord.
Hetzelfde pand in 1993. Nu is McDonald’s er gevestigd;
het terrasje is sinds kort weer in ere hersteld
(foto:ZHV).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 123
Het Rooms-Katholieke Ziekenhuis
Dit Rooms-Katholieke Ziekenhuis, op de
hoek van de nu verdwenen Bleekerstraat
en het Groot Weezenland, markeert het
begin van de professionalisering van de gezondheidszorg
in Zwolle. De foto is omstreeks 1910 gemaakt.
Nog geen halve eeuw daarvoor, vond de
Amsterdamse professor Lehman het maar onzin
dat artsen hun handen wastten voordat ze kraamvrouwen
inwendig onderzochten. Het resultaat
was dat in zijn gasthuis veel patiëntes aan kraamvrouwenkoorts
overleden. Ongeveer in diezelfde
tijd eiste een cholera-epidemie in Zwolle veel
slachtoffers. Een gasthuis was toen nog geen instelling
waar je heen ging om beter te worden.
Naar een gasthuis ging je om te sterven. Als je nog
enige kans op beterschap had, liet je je thuis verplegen
door een arts.
Reden van de steeds weerkerende epidemieën
was de gebrekkige hygiëne en de achterblijvende
medische kennis. Pas aan het eind van de vorige
eeuw ontdekte men ziekteverwekkers en nieuwe
medicijnen. Invoering in dezelfde tijd van een
tonnenstelsel, waarbij fecaliën regelmatig in een
tonnetje werden afgevoerd, had een goed effect op
de hygiëne. De aanleg van de waterleiding zorgde
ervoor, dat steeds minder Zwollenaren afhankelijk
werden van vervuilde drinkwaterputten, zodat
tyfus en andere besmettelijke ziekten geen vrij spel
meer hadden.
Aan het begin van de twintigste eeuw was dit alles
reeds beslissend ten goede gekeerd. Zwolle kende
toen twee ziekenhuizen: het gemeentelijke Sophiaziekenhuis
aan de Rhijnvis Feithlaan uit 1884
en het Rooms-Katholieke Ziekenhuis dat in 1896
was begonnen in het gebouw waar nu het Provinciaal
Overijssels Museum aan de Melkmarkt zit. De
liefdevolle verpleging geschiedde door de zusters
van de congregatie van de Heilige Carolus Borromeus
uit Maastricht. In 1902 waren de zieken, wegens
de beperkte ruimte, verhuisd naar de 45 bedden
in de twee herenhuizen op de voorgrond en de
nieuwbouw erachter. In de herenhuizen vonden
de patiënten ie en 2e klasse onderdak. In de nieuwbouw,
die 135.000 gulden had gekost, lagen de 3e
klasse patiënten en was de operatiekamer, het zusterhuis
en niet te vergeten de kapel. In dat gedeelte
aan de Bleekerstraat lag ook de officiële ingang. De
straat tussen het ziekenhuis en de azijnfabriek van
Heerkens en Schaepman (rechts) is reeds lang verdwenen
en zou nu ongeveer onder de hoofdingang
van het huidige gebouw doorlopen. In de voor het
begin van de eeuw moderne operatiekamer deed
dr. N.H. Frank zijn werk. Hij was niet in dienst bij
het R.K. Ziekenhuis want hij opereerde ook in het
Sophiaziekenhuis. De verzorging van de patiënten
was vanaf 1902 in handen van zestien nonnen met
hun karakteristieke kappen. De leiding had de eerwaarde
moeder Lamberta en voor het huishoudelijke
werk waren er nog zes zusters en een knecht.
De kwaliteit van hun zorg lieten ze variëren naar de
Menno van der Laan
Het Rooms-Katholieke
Ziekenhuis, circa 1910.
B.-K. ZIEKENHUIS
124 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
portemonnee van hun patiënt. Armlastige zieken
lagen op grote zalen en betaalden slechts 60 cent
per dag. De ie klasse betaalde in ieder geval 5 gulden
per dag voor de verzorging, maar had dan ook
een privékamer met uitzicht op de stadsgracht.
Voor geneesmiddelen, verband en gebruik van de
operatiekamer moest men bijbetalen.
Ziekenhuis De Weezenlanden,
1993 (foto:
ZHV).
Het vertrouwen in het ziekenhuis nam toe. In
het jaar 1911 werden er reeds 822 patiënten verpleegd,
waarvan 586 in de 3e klasse. In dat jaar kon
dat nog voor een totaalbudget van zo’n 31.000 gulden.
Het aantal patiënten nam in de loop der jaren
toe; het aantal zusters en doktoren eveneens.
Steeds werden er aan het Groot Weezenland en de
Bleekerstraat panden bijgekocht. Men was bijna
continu aan het verhuizen. In 1926 besloot het bestuur
een geheel nieuw ziekenhuis te bouwen aan
de Bleekerstraat. Dit gebouw dat in 1929 in gebruik
werd genomen, herinneren veel oudere
Zwollenaren zich als hét Rooms-Katholieke Ziekenhuis.
Het was een moderne instelling, waar
ook de lekenzuster haar intrede deed. Niet alleen
de christelijke naastenliefde stond hier op de
voorgrond maar ook de professionele medische
zorg, gegarandeerd door goede opleidingen van
het personeel in eigen huis.
Met de groei van het inwonertal van Zwolle
werd het oude R.K. Ziekenhuis echter op den
duur te klein. In de jaren zestig werd besloten tot
grootscheepse afbraak en nieuwbouw. Op het terrein
van de voormalige azijnfabriek — op de nieuwe
foto op de voorgrond – verrees een geheel
nieuw ziekenhuis dat in 1967 in gebruik werd genomen.
Tien jaar later kwam daar nog eens een
nieuwe vleugel bij, waarbij het totaal aantal bedden
op 525 kwam.
Inmiddels zijn allerlei besmettelijke ziekten die
tot het begin van deze eeuw veel slachtoffers maakten,
uitgebannen. Cholera, tyfus en TBC komen
bijna niet meer voor. In de medische wetenschap
lijkt technisch alles mogelijk: plastic heupen, nieuwe
hartkleppen en hart- en orgaantransplantaties.
Ook het ziekenhuis De Weezenlanden – de nieuwe
naam – doet aan die ontwikkelingen volop mee. In
1988 begon het werk op de afdeling hartchirurgie
waar open-hartoperaties worden uitgevoerd.
Nieuwe besmettelijke ziekten als aids stelden de
medici echter voor nog niet opgeloste problemen.
En De Weezenlanden liep ook tegen de grenzen
van de medische ontwikkeling aan, tegen de vraag
wie dit alles moet betalen. De plannen voor de
nieuwbouw van de hartchirurgie werden vertraagd
wegens bezuinigingen van de regering en de kosten
van de medische zorg nopen doktoren prioriteiten
te stellen. Het leven kan tegen erg hoge kosten enige
tijd worden verlengd, maar steeds vaker wordt
de vraag gesteld of dat allemaal de moeite waard is.
Moet een onverbeterlijke roker met hartklachten
maar niet eens wachten totdat een patiënt met
meer kans op succes is geholpen?
De vergelijking tussen het begin van de eeuw en
het eind van dit tijdperk laat een wereld van verschil
zien. De gemiddelde levensverwachting is
met vele jaren gestegen. Iedereen kan zich tegen de
kosten van medische verzorging verzekeren. In
het ziekenhuis De Weezenlanden waken niet meer
24 nonnen en een knecht over het welzijn van de
zieke maar een heel leger van zo’n 2100 personen,
meer dan driehonderd invalkrachten en ongeveer
honderd medisch-specialisten. Nonnetjes zitten
daar echter niet meer tussen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 125
Apotheek Meulemeester
Rond het jaar 1900 waren er zeven apotheken
in Zwolle gevestigd: drie in de Diezerstraat,
één in de Koestraat, één in de Luttekestraat,
één op het Bethlehems Kerkplein en één
op de Grote Markt. Respectievelijk waren hier gevestigd
de apothekers Meulemeester, Bouwers, de
firma R. en J.S. Meulenhoff, Stroink, de firma
Campagne van Oort met apotheker Van der Veen,
de firma van Haarsbergen met apotheker De Barbanson
en tenslotte de zogenoemde Centraal
Apotheek de firma Wed. J. Rave, zonder bevoegde
apotheker. Van de huidige tien apotheken in
Zwolle zijn er nog drie op dezelfde plaats gevestigd
als 90 jaar geleden: apotheek Boogerd in de Diezerstraat,
apotheek Kluin in de Luttekestraat en
apotheek De Sassenpoort in de Koestraat.
Het pand Diezerstraat 10, destijds apotheek
Meulemeester en anno 1993 apotheek Boogerd, is
al sinds 1728 onafgebroken in gebruik als apotheek.
In 265 jaar tijd oefenden daar negen apothekers
hun beroep uit, gemiddeld zo’n dertig jaar
per persoon.
Het pand werd in 1728 voor ƒ 4.000,- gekocht
door Johannes Zegerius die daar zijn apotheek
vestigde. Voordien was het pand als woonhuis in
gebruik geweest. Zegerius werd opgevolgd door
zijn zoon; na diens overlijden in 1787 werd de apotheek
door drie generaties Revius gedreven. De
middelste van dezen, Jacobus Revius, was de eerste
academisch gevormde apotheker die in Diezerstraat
10 werkte. Zijn zoon, Theodorus Revius, associeerde
zich in 1858 met de jonge apotheker
P.G.F. Meulemeester. Vanaf 2 januari 1868 zette
P.G.F. Meulemeester het bedrijf alleen voort; de
naam Meulemeester bleef vervolgens 109 jaar, verdeeld
over 3 generaties, verbonden met de apotheek
aan het begin van de Diezerstraat.
Op deze rond 1900 genomen foto staat PJ.A.J.
Meulemeester, zoon van P.G.F., afgebeeld. PJ.A.J.
Meulemeester (1873-1950) werkte na zijn afstuderen
eerst enige tijd als provisor in Den Bosch en
kwam per 1 januari 1899, als apotheker bij zijn vader
in Zwolle. In 1907 nam hij de apotheek over.
Op de foto staat hij met een assistente afgebeeld
voor de zogenoemde grondstoffenopstand. Meulemeester
vult een flesje af uit een mortier, de assistente
is bezig met een balans; ze zijn bezig een
recept te bereiden. De afgebeelde opstand bevond
zich meteen links als je de apotheek binnen kwam,
op dezelfde plaats waar zich de balie in de huidige
apotheek Boogerd bevindt. De afgebeelde opstand
heeft er gestaan tot 1950. In dat jaar heeft de toenmalige
apotheker J. Meulemeester, zoon van
P.J.A.J., de zaak grondig verbouwd.
Annèt Bootsma-van
Hulten
Met dank aan: Drs. CJ.
Boogerd en Mevr. J.
Meulemeester-van der
Vossen
P.J.A.J. Meulemeester
en zijn assistente in de
apotheek in de Diezerstraat,
circa 1900.
126 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Eeuwenlang bestond de taak van een apotheker
vooral uit het bewerken van grondstoffen en het,
op basis van recepten, bereiden van geneesmiddelen
voor de zieke medemens. Zijn opleiding moest
garant staan voor de kwaliteit en degelijkheid van
zijn produkten. Hij was ook degene die preparaten
onderzocht en de kwaliteit daarvan kon beoorde-
Drs. C.J. Boogerd in de
apotheek in de Diezerstraat,
1993 (foto:
ZHV).
len. Rond 1900 nam de zelfbereiding van geneesmiddelen
nog verreweg de belangrijkste plaats van
zijn werkzaamheden in. De grondstoffen die gebruikt
werden waren in het algemeen plantaardig;
van planten, bladeren, bast en wortels werden poeders,
extracten, zalven, tincturen, balsems, stropen
etc. bereid. De industriële produktie van geneesmiddelen,
zogenoemde spécialités, was in deze tijd
nog maar net op gang gekomen. Eén van de eerste
industriële produkten die in het begin van deze
eeuw op de markt verschenen was acetylsalicylzuur;
dit produkt zou onder de naam Aspirine een
grootse toekomst tegemoet gaan. Het zou nog
ruim 60 jaar duren voordat de zelfbereiding in de
apotheek definitief teruggedrongen werd. Tegenwoordig
omvat de zelfbereidingskant nog ongeveer
10% van de werkzaamheden in een apotheek.
Daarbij moet men dan denken aan de bereiding
van speciaal samengestelde druppels, poeders, zalven
enzovoort. De analysetaak van een apotheker
is nu grotendeels overgenomen door laboratoria.
Tegenwoordig is de belangrijkste taak van de apotheker,
als laatste schakel tussen voorschrijver en
patiënt, die van medicatiebewaker en voorlichter.
De hier afgebeelde P.J.A.J. Meulemeester was
nog een echte apotheker van zijn tijd, met een grote
kennis van en interesse voor planten. Een speciale
hobby van hem was de mycologie, de kennis
der paddestoelen. Een andere hobby van hem was
geschiedenis. Zo publiceerde hij in 1928 ter gelegenheid
van het 200-jarig bestaan van de apotheek
een gedegen artikeltje over de geschiedenis daarvan
in het Pharmaceutisch Weekblad, waaraan ik
diverse gegevens heb ontleend.
De familie Meulemeester was katholiek, P.J.A.J.
was jarenlang kerkmeester van de Michaëlskerk.
Het patiëntenbestand van de apotheek bestond
ook hoofdzakelijk uit katholieken. In het vooroorlogse
Zwolle kwam het nog geregeld voor dat nietkatholieken
tijdens de zondagdiensten weigerden
naar een katholieke apotheek te gaan en, dienst of
niet, gewoon hun eigen apotheker benaderden.
P.J.A.J. Meulemeester heeft altijd bij de apotheek
gewoond, erboven en erachter. Het bovenhuis
werd vanaf 1943 door zijn zoon, J. Meulemeester,
met zijn gezin bewoond. P.J.A.J. woonde toen
aan de achterkant, aan de Oude Vismarkt. Hij is
daar blijven wonen tot zijn overlijden in 1950. De
apotheek werd in 1947 door J. Meulemeester overgenomen,
maar deze moest in datzelfde jaar naar
Nederlands-Indië. Hij zou daar ruim twee jaar blijven.
P.J.A.J. trad toen als provisor voor zijn zoon
op. Diezerstraat 10 is nog tot 1969 bewoond gebleven
door de familie Meulemeester. De apotheek
werd per 1 juli 1977 overgenomen door de huidige
apotheker, C.J. Boogerd, waarmee een einde kwam
aan een periode van 109 jaar apothekers Meulemeester
op Diezerstraat 10. Ook Boogerd heeft nog
een tijdje boven de apotheek gewoond. Bij twee
verbouwingen, in 1979 en 1990, zijn de oude woongedeelten
bij de apotheek getrokken.
De eerste Zwolse apotheker die zich buiten de binnenstad
vestigde was mevrouw Smit-Adolfs; zij
opende in januari 1953 een apotheek in de Leliestraat
in Assendorp. De expansie van Zwolle werd
door de apothekers geleidelijk gevolgd. Tegenwoordig
zijn er nog drie apotheken in de binnenstad
gevestigd.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 127
Evangelisatie vroeger en nu
Plechtig poseert het gezelschap voor de lens
in het kleine gebouw aan de Hoogstraat 82.
Links het vaandel dat het opschrift ‘Evangelisatie
Kamperpoort’ draagt en het jaartal 1895
vermeldt. De vereniging die in dit lokaal haar activiteiten
uitoefende, had het reeds op 18 september
1888 in gebruik genomen.1 Vol trots wordt de ’toverlantaarn’
getoond, waarmee men met een petroleumlamp
prachtige bijbelse taferelen kon laten
zien. In het midden staat de heer A.W. Kwak
toe te zien op de werkzaamheden. De dames en
heren zijn bezig met de voorbereidingen voor de
kerstfeestviering. Dit is te zien aan de kerstkrans
op de voorgrond en de vele zakken die gevuld
worden met levensmiddelen, kleding en uitzonderlijke
versnaperingen zoals sinaasappels en chocolade.
En dan ook nog stichtelijke lektuur.
Kwak was onderwijzer, maar na zijn bekering
door het Leger des Heils werd hij in 1892 door het
bestuur van de Evangelisatievereniging Kamperpoort
aangesteld als evangelist. Elf jaar zou hij in
de Kamperpoort werken. Zijn taak was het hou-
J. Erdtsieck
De evangelisatievereniging
Kamperpoort, opgericht
in
128 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
den van bijbellezingen op zondag en woensdagavond,
het leiden van de verschillende verenigingen
die in het gebouw hun samenkomsten hielden
en het stimuleren van nieuw werk. Zo was bijvoorbeeld
in het jaar dat de foto werd genomen de
muziekvereniging David opgericht. Evenwel, het
beheren en schoonhouden van het gebouw behoorde
ook tot zijn taak! Dat laatste liet hij wellicht
aan ‘de juffrouw’ over, zoals zijn vrouw werd
genoemd.
Er is echter meer te zien op de foto: er zijn heren
met hoeden en mannen met petten. De bestuurders
kwamen uit een andere laag van de bevolking
dan de doelgroep: de evangelisatievereniging was
gericht op de bewoners van de armoedige Kamperpoortwijk.
Bij de oprichters komen we daarentegen
illustere namen tegen: A. van Naamen van
Eemnes, bewoner van Zandhove en voorzitter van
de Eerste Kamer, H.A.J. Leembrugge, de gemeenteontvanger,
notaris C.B.H. Royer en baron C.B.
Sandberg. Deze groep heeft ook voor het grootste
deel de 4000 gulden bijeengebracht, die voor de
aankoop van twee oude huisjes nodig waren. Na de
sloop kon een lokaaltje met bijhorende woning
aan de Hoogstraat gebouwd worden.
Eerst in 1913 kreeg het lokaal een naam: Pniël,
genoemd naar de plaats in het bijbelverhaal, waar
Jacob met de engel van God worstelde. (De Zwollenaren
hielden overigens vol dat het gebouw ‘Pinier
heette.) Het werk van de evangelisatievereniging
had inmiddels navolging gevonden in
Assendorp, de Diezerpoort en in de binnenstad.
De vereniging Stadsevangelisatie overkoepelde het
geheel.
Het ontstaan van het evangelisatiewerk was te
danken aan een landelijke vereniging, die in 1853
als doel had een dam te werpen tegen ‘het toenemend
ongeloof en de bekeeringsijver der Roomsche
Kerk’. Men wilde over het hele land een net
van evangelisatielokalen oprichten. Overleg leidde
in 1888 tot oprichting van een evangelisatievereniging
te Zwolle.
We hoeven ons niet te verwonderen dat pas in
de tweede helft van de negentiende eeuw een dergelijk
initiatief genomen werd. Voor die tijd viel er
weinig te werven voor de kerk. Onkerkelijkheid
bestond nauwelijks en in Zwolle was bijna 70% lid
van de Hervormde Gemeente. Onkerkelijkheid
begon in Zwolle en omgeving pas op te komen in
de tweede helft van de negentiende eeuw.
Toch was het niet de officiële kerk die het initiatief
voor de evangelisatie nam; het waren enkele
vermogende lidmaten die deze taak op zich namen.
Behalve evangelisatie zat er ook een ander
doel achter, namelijk de opvoeding van de arbeidersbevolking,
die toen nog geestelijk en materieel
in een erbarmelijke staat verkeerde. Vermoedelijk
waren de heren beducht voor de invloed van het
opkomen

Lees verder