
T.flE HlftTODIAHKE
NIEUWSBRIEF
INHOUDSOPGAVE
apri1 198^ / eerste jaargang / nummer twee
pagi na
cmslag Joan Blaeu, (deel van) Plattegrond van Zwolle,
166*4
29 Van de redactie
30 De presentatie van de eerste Nieuwsbrief
KORTE ARTIKELEN
32 Leren wat de Bijbel verklaart. Leesboekjes van
een protestantse school in Zwolle in de 19e eeuw
37 Sociale aspecten van het Zwolse voetbal in de
beg i ntijd
kO De Zwolse Bijbel
kl Opgraving Pletterstraat 1983
VAN DE INSTELLINGEN
kS Gemeente-archief: Stadsnieuws uit de Zwolsche
Courant, 1790 – 1850
hS Het P.O.M.: Historisch museum van Noordwest-
Overijssel en de stad Zwolle
ki> Het Rijksarchief in Overijssel
BOEKBESPREKINGEN
^8 Meretrix en medicus, Dr. B.J. Kam
50 Het joodse onderwijs in Zwolle, 19^*1 – 19^3,
G. Vierstraete – Erdtsieck
52 Geschiedenis van 50 jaar T.O.G. Ittersum
( ^ – 1984)
53 MEDEDELINGEN
56 AGENDA
omslag Wie is wie
-29-
Dr S.J. Kam
Thorbeckegracht 38 C
8011 VN ZWOLLE
038 – 421 43 14
ZWOLSE HISTORISCHE VERENIGING
VAN DE REDACTIE
Bij het verschijnen van de tweede Nieuwsbrief wenden wij ons tot U,
zeer geachte verenigingsleden, die tot hiertoe onze arbeid met geduld
en welwillendheid hebt gadegeslagen en ondersteund, hetzij door
bijdragen, of alleen door datgene wat wij in het eerste nummer tot
stand brachten, te lezen. Misschien heeft U gemeesmui1d bij onze
eerste schreden op het glibberige pad der publiciteit, maar ook Uw
goedkeuring ons niet onthouden, wanneer het ons al is gelukt U een
paar ogenblikken aangenaam te boeien of nuttig bezig te houden.
Na de officiële overhandiging van de eerste Nieuwsbrief op 27 januari
in de Burgerzaal van het stadhuis, is de kring van onze lezers
gegroeid tot zo’n 170, hetgeen niet wijst op de overtolligheid van
ons blad.
De redactie staat te allen tijde open voor suggesties Uwerzijds tot
verbetering van de opmaak en de inhoud van de Nieuwsbrief, waarbij
echter wel rekening moet worden gehouden met het bescheiden budget
waarmee dit blad tot stand komt. Vanzelfsprekend geldt onze nieuwsgierigheid
ook naar Uw reacties op de inhoud.
Op deze plaats wil de redactie er haar lezers nog op wijzen, dat
haar werk (naast het persklaar maken en het met meer en soms minder
succes corrigeren van de bijdragen) vooral bestaat uit het benaderen
van personen voor een van de vele, zeer diverse onderwerpen die
wij in de Nieuwsbrief aan de orde willen stellen. Daarnaast maakt
de redactie graag gebruik van artikelen die haar op eigen initiatief
van de auteur worden toegezonden.
-30-
DE PRESENTATIE VAN DE EERSTE NIEUWSBRIEF
Op vrijdag 27 januari 198^ overhandigde de voorzitter van onze vereniging,
N.D.B. Habermehl, het eerste exemplaar van de Nieuwsbrief
aan de heer Okkels, wethouder van de gemeente Zwolle.In de Burgerzaal
van het Zwolse stadhuis hadden zich zo’n 100 mensen verzameld
om deze gebeurtenis mee te maken. Habermehl hield eerst een toespraak
tot de aanwezigen, waarin hij uiteenzette dat een historische
vereniging in Zwolle een belangrijke en zinvolle taak heeft. Habermehl:
” Teneinde dit aan te tonen, moet ik een uitstapje maken naar
de theorie van de geschiedenis. Het verleden is een voor ons onveranderlijk
gegeven in die zin dat wij er niets meer aan kunnen wijzigen.
Dit vaststaande verleden echter wordt benaderd door de menselijke
geest. En hier nu zit het probleem. De menselijke geest is
geen constante grootheid, maar verandert met de tijd. Vandaar dat
iedere generatie een eigen beeld van het verleden heeft. Dit valt
onmiddellijk op als wij de werken van de Zwolse historici Van Hattum
en De Vries naast elkaar leggen. Trekken wij nu de lijn door naar
het heden, dan kunnen wij zonder meer stellen dat tengevolge van het
na de jaren ’60 sterk veranderde tijdsbeeld ook de huidige visie op
het verleden een andere is. En het is op grond hiervan dat ik het
bestaan van een historische vereniging voor nu en voor de toekomst
gerechtvaardigd acht. Tenslotte zal de visie van de eigentijdse historici
het best begrepen worden door de dan levende generatie omdat
zij – om met de historicus Romein te spreken – dezelfde tijdgeest
ondergaat.
De toenemende specialisatie van de historicus heeft tot gevolg, dat
de veelheid aan uitputtende detai1studies het eens zo duidelijke
beeld vergruist, een tendens die ook in de Zwolse geschiedschrijving
valt waar te nemen. Via de Nieuwsbrief kan die verscheidenheid aan
Zwolse studies onder de aandacht van de geinteresseerden geDracht
worden, zo ging hij verder. Habermehl: ” Hoewel ik hiermee bij de
Nieuwsbrief ben aangekomen, wil ik Uw geduld nog even op de proef
stellen. Het bestuur van de Zwolse Historische Vereniging wil namelijk
meer. Zo stellen wij ons ten doel een Jaarboek uit te geven
waarin artikelen van enige omvang kunnen worden opgenomen. Maar niet
alleen het uitgeven van studies, ook het houden van lezingen rekenen
wij tot onze taak. De voorbereidingen voor een cyclus van zes lezingen
die alle betrekking hebben op de 19e eeuw zijn in een vergevorderd
stadium. Daarnaast overwegen wij om, indien daarvoor belangstelling
bestaat, een museale werkgroep in te stellen. Zij zal tot
taak krijgen de activiteiten van het Provinciaal Overijssels Museum,
voor zover die betrekking hebben op Zwolle, historisch te onderbouwen.
Tevens kan zij de resultaten van het onderzoek in de periodieken
van de vereniging publiceren “.
Tenslotte sprak hij de hoop uit dat het tijdschrift zeer intensief
gelezen zal worden en de naam “blauwvingers” in de toekomst van toe-
31-
passing zal zijn op de lezers van de in een Zwols-blauw jasje gestoken
Nieuwsbrief.
Na de overhandiging sprak de heer Okkels de aanwezigen toe. Hij stelde
dat de geschiedbeoefening op passieve en actieve wijze kan gebeuren.
De heer Okkels: ” In dat licht bezien is de zojuist door U overhandigde
Nieuwsbrief een prachtig resultaat van actieve geschiedbeoefening,
die – naar ik hoop en ik heb daar ook vertrouwen in – vele
passieve beoefenaars van de geschiedenis zal bereiken. En mogelijk
worden die zo enthousiast, dat zij van passieve beoefenaars actieve
worden “.
Hij haalde daarna met instemming de woorden van de historicus W. Jappe
Alberts aan, die stelt dat de lokale en regionale geschiedbeoefenaars
zich niet alleen met de groten en grote gebeurtenissen in het
verleden mogen bezighouden, maar hun aandacht meer dienen te richten
op leven en bedrijf van de gehele gemeenschap van dorp, stad en
streek in het verleden. De heer Okkels hoopte, dat via de Nieuwsbrief
het zicht op het verleden groter zou worden. ” Ik wens U geluk
met de.verschijning van de Nieuwsbrief, maar tegelijkertijd mag de
Zwolse samenleving zich gelukkig prijzen met de komst van Uw vereniging
.”, zo besloot hij.
Daarna kregen de leden en belangstellenden, onder het genot van een
hapje en een drankje, een Nieuwsbrief uitgereikt. Met de vertoning
van een deel van het Polygoon-journaal over Zwolle voor de oorlog
werd de middag besloten.
J. Hagedoorn.
-32-
LEREN WAT DE BIJBEL VERKLAART.
LEESBOEKJES VAN EEN PROTESTANTSE SCHOOL IN ZWOLLE IN DE
19e EEUW
Historisch onderzoek naar de situatie van het lager onderwijs in de
tweede helft van de 19e eeuw kan een schat aan gegevens opleveren
met betrekking tot het aantal schoolgaande kinderen, het schoolverzuim,
de opleiding en organisatiegraad van het onderwijzend personeel,
de oprichting en sluiting van openbare en bijzondere scholen,
enzovoort.
Er is echter een terrein dat zich nagenoeg aan onze waarneming onttrekt,
namelijk de leerstof. Wat leerden kinderen eigenlijk op
school? Het antwoord op deze vraag kan niet eenvoudig zijn, daar er
sprake was van aanzienlijke verschillen in omvang en niveau van het
vakkenpakket bij de diverse scholen. De Lager-onderwijswet van 1857
leverde een bijdrage aan een grotere eenheid in de aangeboden leerstof
doordat ze negen vakken verplicht stelde (1).
In Zwolle duurde het tot de tweede helft van de jaren zeventig voordat
de wettelijk verplichte vakken daadwerkelijk op alle scholen
werden onderwezen. Het is echter niet precies bekend welke schoolboeken
er op de diverse scholen gebruikt werden. De hoofden van openbare
scholen moesten daarvan een opgave verstrekken aan de plaatselijke
schoolcommissie (2). Uit de opgaven van de Zwolse openbare
scholen wordt duidelijk dat zeer veel titels overeenkomen met de
leermethoden die H. Douma noemt in zijn boek Ontwikkeling van het
lager onderwijs in Nederland (Zutphen 1922).
Het achterhalen van de leerstof op de bijzondere scholen is veel
ingewikkelder: de keuze van de schoolboekjes was niet aan het oordeel
van de plaatselijke schoolcommissie onderhevig en komt bovendien
nauwelijks aan de orde in de notulen van de diverse particuliere
schoolbesturen. Zwolse schoolboekjes zijn niet stelselmatig
bewaard gebleven, zodat ons slechts incidenteel een kijkje wordt gegund
in de 19e-eeuwse leskeuken. Dankzij schoolboekjes uit de particuliere
collectie Wijnbeek (3) kunnen we enig inzicht krijgen in
de leesstof die kinderen van de school van de christelijk afgescheidenen
in de Goudsteeg – de latere Wijnbeekschool – aangeboden kregen
tussen circa 1851 en 1905.
Volgens de Onderwijswet van 1857 moet het schoolonderwijs onder het
aanleren van “gepaste en nuttige kundigheden” dienstbaar worden gemaakt
aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens van de
kinderen en aan hun opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke
deugden. Bij de maatschappelijke deugden gaat het om de vorming
van zedelijke en verstandige staatsburgers, ieder in de eigen
stand; bij christelijke deugden denke men aan algemene christelijke
deugden als naastenliefde en niet aan leersteltigheden. Deze invulling
van het onderwijs is de afgescheidenen en andere orthodox-
33-
protestanten een doorn in het oog. Zij eisen het recht van oprichting
en instandhouding van bijzonder onderwijs, waar hun kinderen zullen
worden opgevoed overeenkomstig de inzichten en dogma’s van de eigen
kerkelijke richting.
Omdat het openbaar onderwijs geen godsdienstig-leerstel 1ig onderwijs
mag geven en ieders levensbeschouwelijke gezindte moet eerbiedigen,
zijn de schoolboekjes van de “neutralen” volgens de orthodoxen
zó vaag en vlak in hun christendom, dat zij een gevaar zijn
voor de werkelijk godsdienstige opvoeding van hun kinderen. De noodzaak
van eigen schoolboeken, waarin duidelijk stelling wordt genomen
vóór het protestantisme en tegen het katholicisme, 1iberalisme ê.d.,
wordt sterk gevoeld en al spoedig wordt in de behoefte voorzi>en.
Nadat kinderen de eerste beginselen van het lezen is bijgebracht met
zinnen als “De geit is in de wei” en “Zus Kee gaat ook mee”, krijgen
ze leesboekjes met verhalen. Globaal beschouwd zijn er twee
soorten leesboeken. De eerste soort bevat korte verhaaltjes en gedichten
over deugden en ondeugden van kinderen en volwassenen, over
verre landen en vreemde volken en over de natuur. De tweede soort is
het historisch leesboek, waarin het taal- en geschiedenisonderwijs
worden gecombineerd. Geheel strikt is deze scheiding overigens niet:
ook in het “gewone” leesboek komen weieens verhalen voor over bijvoorbeeld
Luther en de Hervorming.
Eén van de belangrijkste producenten van christelijke leesboekjes in
de tweede helft van de 19e eeuw is dominee De Liefde. Van zijn hand
zijn bijvoorbeeld De Mensch en de Dieren, De oude Pi na, De Vertel Ier
en De Schoolvriend. Van de laatste twee titels is zeker’dat ‘ze’werden
gebruikt op de school in de Goudsteeg. Een deeltje van> De Mensch
en de Dieren – één titel kent steeds meerdere delen – wordtin;1851
door het schoolbestuur echter afgekeurd, omdat daarin niet duidel ijk
het “arm zondaarschap” en (de schijn van) de algemene genadeleêr
wordt vermeden (’t). Andere bekende namen zijn die van J. ter Borg
en A. Wiersinga, die zich veelal op het historisch leesboek richten
en rond de eeuwwisseling De Schoolvriend in een moderner jasje uitgeven.
Het schoolbestuur moest wel van een bijzonder zwaar zondebesef uitgaan,
wil het ds. De Liefde af en toe te “licht” vinden. Zijn korte
stichtelijke verhaaltjes, afgesloten met een moraal op rijm, druipen
als het ware van het zondebesef. Alles wat er aan goedheid, schoonheid
en blijheid bij mensen aanwezig is, wordt aan God toegeschreven;
de mens is slechts zondaar. Deugden van mensen en schoonheid
van de natuur bestaan enkel ter meerdere eer en glorie van God. Zo
mogen ook kinderen niet tevreden zijn over eigen prestaties of uiterlijk;
nee, zij worden door godvrezende ouders of meesters berispt
om hun trots of ijdelheid en vermaand te beseffen dat God hen
doet lezen en schrijven en dat God hen een fraai uiterlijk of een
goede gezondheid geeft. Als je echter niet zo goed bent op school,
zonder jas buiten loopt zodat je verkouden wordt of zelfs wanneer
je een spraakstoornis hebt (!), dan is dat wel allemaal je eigen
schuld. Het wordt kinderen tamelijk moeilijk gemaakt: ze worden via
-Zk-
Karel de Gioole bezoekt eene school.
Uit: Kijkjes uit onze geschiedenis 22
-35-
verhaaltjes over brave kinderen, of stoute kinderen die berouw tonen
(altijd veel mooier), over niet-christelijke en daarom betreurenswaardige
of zelfs domme en slechte volkeren,èn via verhalen over
de eigen protestantse natie, aangespoord tot deugdzaamheid, reinheid
van hart, ijver, godsvrucht en meer van dat soort qualificaties,
terwijl hen tegelijkertijd het besef wordt bijgebracht dat
niets van al dat moois tot de eigen verworvenheden of capaciteiten
mag worden gerekend. Eén troost krijgen de kinderen wel van De Liefde:
doorgaans loopt het goed af wanneer de kinderen berouw hebben
getoond en hebben gebeden in alle nederigheid. Wellicht doelt het
eerste schoolbestuur hier op wanneer het vreest, dat in zijn verhaaltjes
teveel de algemene genadeleer naar voren komt: uiteindelijk
zal het oordeel immers bij God liggen? Hij had geen oog voor
het practische probleem dat dominee De Liefde een punt aan zijn
verhaaltjes moest draaien vóór de dag des oordeels…
Het wereldbeeld dat de kinderen met deze boekjes wordt bijgebracht,
berust op een zeer eenvoudig stramien: wie God niet dient is slecht.
Dat geldt in de tweede helft van de 19e eeuw, maar evengoed voor
katn, voor de Egyptenaren (al kunnen ze nog zulke mooie pyramiden
bouwen), voor de Chinezen (al hebben ze nog zulke geurige thee) en
voor de Batavieren (al zijn het onze voorouders). En wie God op de
verkeerde manier eert, zoals de katholieken, is misleid. De boosdoeners
zijn hier de pausen, tegen wie ongemeen fel wordt geageerd.
Zij doen alsof ze stadhouder van Christus op aarde zijn – “daar is
geen zier van waar” (5) -, alsof ze iemand in de hemel of in de hel
kunnen brengen. Zij beletten mensen de Bijbel te lezen, ze verrijken
zichzelf via af 1atenhande1, ze maken van het geloof een bijgeloof.
Met kracht wordt de kinderen ingeprent dat Gods dienaar
Martin Luther ons van de tirannie der pausen heeft verlost. “Toen
zeide Luther dat de Paus een vijand van God en de menschen was. En
daarin had hij groot gelijk” (6).
Vooral in de historische leesboeken proberen de schrijvers een eigen,
protestants nationaal bewustzijn te creëren bij de kinderen. De visie
op geschiedenis komt qua themakeuze overeen met die op de openbare
lagere scholen: geschiedenis is het verleden van een volk, gepresenteerd
via wapenfeiten van de bovenlaag van de samenleving. Zoals
twee onderzoekers het formuleren: “Koning, keizer, admiraal, in
de boekjes staan ze allemaal!” (7). Het eigene van de protestantse
visie is, dat het verloop van de vaderlandse geschiedenis wordt beoordeeld
naar de bijdrage die de gebeurtenissen hebben geleverd aan
de wording van een protestantse natie onder de Oranjemonarchie.
Wanneer we bij het begin beginnen, lezen de kinderen dan over het
volgende: onbehouwen, want niet-christelijke Batavieren en Friezen,
die toch met respect moeten worden behandeld omdat het onze voorouders
zijn; standvastige zendelingen.die ons volk kerstenen; beschaving
brengende Romeinen die “jammer genoeg” geen christenen zijn;
de scholen stichtende en bezoekende Karel de Grote, die echter “helaas”
ook kloosters sticht, terwijl je daarin toch niet de hemel
kunt verdienen; de wrede, want goddeloze Noormannen; de geldverslin-
36-
dende kruistochten, die heilloos zijn “omdat men vergeet aan de Turken
en andere vijanden van de Heere Jezus, het Evangelie te brengen”
(8); Floris V, “der keerlen God”; de Hoekse en Kabeljauwse twisten;
Hollandse graven en gravinnen; het machtiqe Bourgondische huis; het
voorlopige hoogtepunt: de Hervorming; Karel V; de Inquisitie onder
zijn zoon Filips, waarvan de gruwelen uitvoerig worden beschreven,
met het accent op de protestantse martelaren; en tenslotte het absolute
hoogtepunt: de Opstand, geleid door “onze” Willem van Oranje.
Voor het orthodox-protestantse volksdeel dient het leesonderwijs bij
te dragen aan het vormen van een eigen identiteit. Het. besef van eigenheid
en daarmee gepaard gaand het besef van een eigen verleden,
zijn belangrijke elementen in de emancipatiestrijd van deze en andere
sociale groeperingen. In het vuur van de strijd wil de eigenheid
nogal eens ontaarden in eigengereidheid en superioriteit – met name
in de historische leesboekjes en in de verhalen over andere volken
kunnen we dat constateren. Wellicht liet hoofdonderwijzer David Wijnbeek
na het lezen uit de bloedstollende geschiedenissen van Luther
of de Prins van Oranje, ter kanalisering van de opgelaaide emoties
het volgende gedichtje lezen:
“In school op de banken, daar zitten wij goed-.
Zoo wij ’t maar begeren,
Wij kunnen er leren,
wat schoon is en goed.
(…)
Daar leren wij, wat ons de Bijbel verklaart:
God vurig te minnen
Met al onze zinnen;
0, dat is Hij waard!” (9)
Anneke van der Wurff.
Noten:
1. Het zijn de vakken lezen, schrijven, rekenen, de beginselen der
vormleer, die der Nederlandse taal, die der aardrijkskunde, die
der geschiedenis, die der kennis van de natuur en het zingen.
2. Gemeentelijke Archiefdienst Zwolle (GAZ), aanwezig in CAO 13
(Archief van de plaatselijke commissie van toezicht op het lager
onderwijs).
3. In het bezit van mevrouw A. Meyerink – Wijnbeek te Zwolle.
’t. GAZ, inv.no VAO 37 (Archief van de Vereniging voor Gereformeerd
Schoolonderwijs) notulen 31 oktober 1851.
5. De Verteller, 68.
6. De Vertel Ier, 3*4.
7. L. van Gastel en K. Keizer, “Koning, keizer, admiraal, in de boekjes
staan ze allemaal! Een inhoudsanalytisch onderzoek naar veranderingen
in geschiedenisboekjes voor de lagere school in de afgelopen
100 jaar” in: Kleio 19 (1978) 893 – 927.
8. Kijkjes in onze geschiedenis, 3^.
9. De Schoolvriend, 12.
-37-
De voornaamste gebruikte leesboekjes zijn:
— CDs. De Liefde] De Verteller, door den schrijver van De Mensen en
de Dieren (Amsterdam 1851).
J. ter Borg en A. Wieringa, Kijkjes in onze geschiedenis. Leesboek
voor de Christelijke school I (Utrecht 1890).
H. de Raaf Mijn eerste boek (Groningen 1896).
— L Ds . De Liefde] De Schoolvriend. Een leesboekje voor de laagste
klassen, door den schrijver van De Mensch en de
Dieren, 2e afdeli ng i (Amsterdam z.j.).
— CDs. De Liefde] De Schoolvriend. Een leesboekje voor de laagste
klassen, door den schrijver van De Mensch en de
Dieren, 2e afdeling ‘IV (Amsterdam z.j.).
— C Ds. De Liefde] De Schoolvriend. Een stel leesboeken voor het
christelijke onderwijs, J. ter Borg en A. Wiersinga
ed. IV (Amsterdam, Pretoria 1900).
— [Ds. De Liefde! De Schoolvriend. Een stel leesboeken voor het
christelijke onderwijs, J. ter Borg en A. Wiersinga
ed. Til (Amsterdam, Pretoria, Potchefstroom 1905)
SOCIALE ASPECTEN VAN HET ZWOLSE VOETBAL IN DE BEGINTIJD
Aan het eind van de 19e eeuw deed de voetbalsport zijn intrede in Nederland.
In 1893 werd Zwolle’s oudste voetbalclub Z.A.C. (Zwolsche
Athletische Club) opgericht. Het voetbal werd toendertijd slechts beoefend
door jongens uit de hogere standen. De middenstand en de arbeidende
klasse hadden het voetbal al wél ontdekt, maar verenigingen
werden in die kringen nog niet opgericht. Dit kwam voornamelijk door
de hoge kosten van het voetbalspel. Men kon bijvoorbeeld een speelveld
gewoon niet betalen.
Dat Z.A.C, door beter gesitueerden werd opgericht, heeft ervoor gezorgd
dat de club vele tientallen jaren, ook na de oprichting van
andere verenigingen, het imago van Zwolle’s meest sjieke voetbalclub.
heeft gehouden. Dat beeld is de laatste decennia ietwat verbleekt.
Men heeft trouwens bij Z.A.C, de exclusieve sfeer niet krampacht
ig trachten te bewaren. Het betere sociale milieu waaruit de club
aanvankelijk is voortgekomen, zal ze altijd als etiket houden. Qua
sociaal niveau zal bijvoorbeeld De Hanenrick nooit Z.A.C, worden en
omgekeerd nog minder.
-38-
Het is een typisch verschijnsel dat een groot.aantal van de oudste
clubs van ons land, die ook de deftigste bleven, hun sociale status
zeer goed hebben bewaard. De Koninkli-jke U.D. (Deventer), L.S.C.
(Sneek) en Koninklijke H.F.C. (Haarlem) zijn daar fraaie voorbeelden
van. De prestaties werden bij die clubs bewust op een wat lager plan
gezet.
Na 1900.
In de eerste tientallen jaren na 1900 werden ook in de lagere sociale
milieus voetbalclubs opgericht. Zo werd P.E.C. (_Prins Hendrik – Epde
Desespereert Niet – Combinatie), van 1910, de exponent van de hogere
arbeidersstand en de~~mi ddenklasse en Zwol sche’ Boys (1918) het toevluchtsoord
van de arbeiders op klompen. Toen deze nieuwe clubs de
degens gingen kruisen met de oudere, “deftige” verenigingen, bleven
de problemen niet uit ! De arbeiders bleken aanz-ienlijk fanatieker
en stelden de waarden die in dë sport tot norm behoren te worden verheven
op een iets ander niveau dan de’bedoel ing van de oude clubs was.
Een fraai voorbeeld van wat hier beweerd wordt, vindt men in het eerste
nummer van Z.A.C. – Nieuws van 15 februari 1918:
. Dat ruwe en gevaarlijke spel is geworden tót een
ziekte die onze mooie voetbalsport dreigt te. doen
ontaarden in een spel, waai bij aan woesle hartstochten
den vrijen teugel wordt gelaten, in een veftooning
van elkaar zooveel mogelijk smijtende en
trappende menschen. Veel heeft daartoe bijgedragen
de groote toename van het aantal beoefenaars der’
voetbalsport in arbeiderskringen. Ik wil hiermede
niet zeggen, dat men als regel het spel van arbeidersvereenigingen
als ruw en gevaarlijk kan aanmerken.
Integendeel! Tal van voiksvereeniglngen zjjrt
een zeer gewilde tegenpartij. Begrijpelijk- isliel echter,
dat men percenlsgewijze de meeste, ruwe. spejers
in dergelijke vereenigingen aantref want hoe hooger
iemand staat in ontwikkeling en; innerlijke beschaving,
des te gemakkelijker zal het hem vallen
zijn hartstochten te beteugelen en onder het spel. zijn’
kalmie te bewaren. ” •
De opkomst van de clubs uit de arbeidersklasse en middenstand was evenwel
niet te stuiten. Voetbal is gaandeweg zelfs vo.lkssport nummer
één geworden. Veel jongens uit de hogere sociale klassen, zijn dan
ook overgestapt op sporten als tennis en hockey, die tot in de jaren
zeventig over het algemeen elitair gevonden werden.
-39-
Al in 1889 werd de Nederlandsche Voetbal en Athletiekbond opgericht,
waaruit in 1895 de athletiek zich terugtrok. Het hoeft geen verwondering
te wekken, dat de bond aanvankelijk heeft getracht het voetbal
zuiver te houden en arbeidersinvloeden te weren. Bij het kampioenschap
van P.E.C, in 1917 heeft de Bond daarvan een staaltje ten beste
gegeven. In de- promotiecompetitie, die recht gaf op een plaats in de
eerste klasse, werd het eerder genoemde U.D. kampioen en promoveerde
dus. Maar P.W. uit Enschede werd eveneens toegelaten tot de eerste
klasse, hoewel het daar geen recht op had! Men nam deze maatregel
“om het voetbal onder de betere standen te bevorderen.” Deze vreemde
voortrekker!j heeft indertijd veel stof doen opwaaien. Toen de
invloed van de lagere standen in de voetballerij in het algemeen en
dus in de Bond toenam, werd de bedoelde problematiek vanzelf opgelost.
Uit de standsverschillen tussen de clubs is al ver voor de tweede
wereldoorlog een geweldige rivaliteit gegroeid. Dat men te allen
tijde elkaar de beste spelers trachtte af te pikken, heeft de tegenstellingen
in niet onaanzienlijke mate vergroot. Pas in de laatste
decennia, nu de clubs ver uiteenlopende belangen hebben gekregen,
elkaar in competitieverband niet meer ontmoeten en de sociale
verschillen in onze maatschappij minder groot zijn, is de genoemde
rivaliteit wat op de achtergrond geraakt. Maar hoewel de steeds
veranderende clubs zich wat vriendelijker tegenover elkaar begonnen
te gedragen, de supporters, en vooral de ouderen onder hen,
doen dat nog lang niet.
De.drie oudste Zwolse voetbalclubs (Z.A.C., P.E.C, en Zwolsche
Boys) waren representanten van respectievelijk de gegoede burgerij,
de middenklasse en het arbeidersmilieu. In grote trekken zijn de
sociale verschillen tussen de drie tot op de huidige dag aanwijsbaar,
al kan men bij P.E.C., doordat ze van een voetbalclub tot een
bedrijf is uitgegroeid, vrijwel niet meer van een vereniging spreken.
De bovengenoemde tegenstellingen zijn in de loop van de tijd echter
wel wat weggesleten.
G. Schutte.
DE ZWOLSE BIJBEL
In de jaren zestig van de 15e eeuw beschikte het huis van de Broeders
des Gemenen Levens te Zwolle over een uitmuntend kopiist: Jacobus
van Enkhuysen. In opdracht van de deken van het kapittel van St.
Marie te Utrecht, wijdde hij zich van Hè^t tot 1^74 aan het overschrijven
van een zesdelige bijbel, die tegenwoordig de Zwolse Bijbel
wordt genoemd.
De tekst van deze bijbel behoort tot de zogenaamde Windesheimse Vulgaatrevisie,
dit is een bijbel vers ie, die de “Parijse tekst” van de
Vulgaat (1) gedeeltelijk corrigeert. De in gebruik zijnde laat-middeleeuwse
teksten kwamen lang niet altijd met elkaar overeen. Met deze
revisie werd er meer eenheid in de teksten gebracht, een doel dat de
Congregatie van Windesheim in hoge mate nastreefde.
De enig andere bijbel waarin deze versie is overgeleverd, is van de
hand van Thomas a Kempis, die met deze als regulier van de Windesheimse
Congregatie van 1427 tot 1^39 heeft afgeschreven.
Deskundigen vermoeden dat het Zwolse Fraterhuis, dat zeer nauwe relaties
onderhield met de Windesheimse kloosters, de beschikking had
over een tweede door Thomas a Kempis geschreven bijbel, die ook deze
versie bevat zal hebben. Dit handschrift uit Thomas’ jeugdjaren is
echter verloren gegaan, zodat niet met zekerheid kan worden gezegd
of de kopiist Jacobus van Enkhuysen van dit origineel zijn Zwolse
Bijbel heeft gecopieerd.
De relaties van het Fraterhuis met de Congregatie van Windesheim
blijken ook uit de illustraties van de Bijbel. Deze werden gemaakt
door (minstens) drie monniken van het Windesheimse klooster St. Agnietehberg
bij Zwolle. Het gaat om één op zichzelf staande miniatuur
van de scheppingsdagen, twintig gehistorieerde initialen, vijfentwintig
initialen met plant- en bloemmotieven en randversieringen.
In het verleden is de Zwolse Bijbel zwaar beschadigd. De zorg om de
bibliotheek van het kapittel van St. Marie nam in de 17e en 18e
eeuw sterk af, zodat het kon voorkomen, dat bezoekers hun namen op
de handschriften krasten, wellicht in een streven naar onsterfelijkheid.
Nog verdergaand vandalisme kwam voor: vele initialen zijn uit
de handschriften gesneden.
Thans is de Zwolse Bijbel in het bezit van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek,
waar hij een hoogtepunt van de collectie wordt genoemd.
Recentelijk is op een Londense veiling één van de ooit uit
deze Bijbel gesneden initialen opgedoken en als jubileumgeschenk
voor de bovengenoemde bibliotheek gekocht.
Er is van de Zwolse Bijbel voldoende over om een goede indruk te
krijgen van de kwaliteit en de*pracht van dit product van Zwolse
religieuze kunst. Samen met vele andere indrukwekkende handschriften
en oude drukken uit de collectie van de universiteitsbibliotheek
kan de Bijbel t.e.m. 23 april bezichtigd worden in het Centraal
Museum te Utrecht.
Vrij naar een bijdrage van K. van der Horst in:
Handschriften en oude drukken van de Utrechtse Universiteits-
– bibliotheek, catalogus bij de tentoonstelling in het Centraal
Museum te Utrecht-ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan
A.
van de bibliotheek der rijksuniversiteit,
1984) , pagina 138- 140.
van der Wurff.
” 198^ (Utrecht
Noot:
(1) De Vulgaat is de overzetting van de bijbel in het Latijn door
Hiëronymus in de 4e eeuw; in de Rooms-KathoIieke Kerk de officiële
bijbel vertal ing.
Verlucht initiaal (harpspelende David) uit de Zwolse Bijbel
-k2- .
OPGRAVING PLETTERSTRAAT 1983
In het voorjaar van 1983 werd een begin gemaakt met het bouwproject
in de Pletterstraat, achter de stadsmuur tussen de Diezerstraat en
het Eiland. Doordat er veel gaten voor betonpalen moesten worden geboord,
op plekken waar wij veelal beerputten hadden ontdekt, kon er
in goede samenwerking met de firma Beverwijk in mei 1983 onderzoek
plaatsvinden naar de eerste bewoning op deze plek. Het onderzoek had
weinig succes, totdat een beerput werd leeggegraven door de heren
J. van de Berg, R. van Beek en ondergetekende. De put was ovaal en
mat 1 ,40m bij 1,60m. De bovenste laag van ongeveer 80 centimeter,
bestaande uit eierkolen, werd eerst verwijderd (hoezo zwart). Daaronder
lag afval bestaande uit zogenaamd “Bergen-op-Zoom” en “Fries”
aardewerk, onder andere beslag- en kookpotten. Ook een schaal met
een doorsnee van 35 centimeter, afkomstig uit de pottebakkerijen
van Frechen, was in het afval aanwezig. Het is erg jammer dat men in
deze schaal teer heeft bewaard. Hierdoor is er vrijwel niets meer
van het glazuur overgebleven. De bovenstaande voorwerpen zijn rond
1900 te dateren.
Door een afzuigpomp te plaatsen voor het grondwater, kon de laatste
halve meter worden uitgegraven. Toen de bodem van de put bijna in
zicht was gekomen, leek de zoveelste teleurstelling van de Pletterstraat
zich af te tekenen, totdat ik plots een stukje “cement” in de
beer zag liggen. Bij het schoonmaken bleek dit een pijpaarden beeldje
te zijn dat in goede toestand verkeerde (afbeelding 1). De afbeelding
stelt het Christuskind in de kribbe voor (1). Volgens de heer
Wijnman, medewerker van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek
(R.O.B.) zou er nog een wiegje onder horen.
Naast dit beeldje lag een zogenaamde weef- of wolkaardekam (afbeelding
2). Al jaren bestaat er twijfel over de juistheid van deze benaming.
H.L. Jansen, stadsarcheoloog van ’s Hertogenbosch, meent dan
ook, dat de oude opvatting, dat het steekkammen in het kapsel waren,
niet uitgesloten moet worden (2). De kam is van been, heeft zeven
tanden en bezit een (ophang?)gat. De kam is zeldzaam gaaf.
Onderin de beer werd ook een zogenaamd strijkglas gevonden. Strijkglazen
worden nu nog op het eiland Marken gebruikt om de bij de klederdracht
behorende kappen te glanzen. Het strijkglas is groen-bruin
van kleur, heeft een diameter van 7 centimeter en een hoogte van 3
centimeter. Op de bodem van de put lagen nog twee planken met vei
moede)ijk huistekens. De heer Van Vilsteren, ook medewerker van de
R.O.B., beheert ze momenteel nog steeds. Onder de planken werd een
bekertje, 9i x 7i centimeter, aangetroffen dat nog geconserveerd
moet worden. De put zorgde dus op het laatste moment nog voor enkele
interessante verrassingen.
Aan de hand van de datering van de voorwerpen kan vastgesteld worden,
wanneer de Pletterstraatbuurt voor het eerst bewoond werd.
Het beeldje stamt uit de periode 1400 – 1550 (3), de kam kwam na de
afbeelding 1
Christuskind in kribbe (ware grootte)
afbeelding 2
Weef- of Wolkaardekam, 7 tanden.
1480 – 1500 (schaal 1:0,70)
-kh-
15e eeuw niet meer voor {k), maar het strijkglas is moeilijk in eën
bepaalde tijd te plaatsen. Het houten bekertje kan, aan de hand van
de vorm, in de tweede helft van de 15e eeuw geplaatst worden. Hieruit
blijkt dus dat de buurt tussen 1^50 en. 1500 al bewoond was. Al
eerder werd vermoed dat de eerste bebouwing op deze plek in deze
periode plaatsvond (5). Verder onderzoek zou nog kunnen worden gedaan
aan de hand van een in de bovenste laag van de beer gevonden
geëmailleerd huisnummerbordje met als opschrift:
Hopelijk zullen deze, door amateurs verzamelde, archeologische gegevens
ertoe bijdragen dat de geschiedenis van Zwolle verder wordt
ontrafeld, maar ook dat men ervan doordrongen raakt dat Zwolle
archeologisch gezien een zeer belangrijke stad is, waar nog veel
werk te doen valt. Hierbij denke men alleen al eens aan de vele
bouw- en sloopprojecten in de binnenstad, waardoor onderzoek mogelijk
wordt. Dit onderzoek is echter ook noodzakelijk, want de vele
projecten zorgen er ook voor, dat belangrijke archeologische gegevens
verloren gaan. Het aanstellen van mensen om dit onderzoek te
verrichten is dus een dringende zaak. Alleen al een assistent voor
de heer Verlinden, die als provi nciaal archeoloog in de hele provincie
werkzaam moet zijn, zou zeer welkom zijn.
Eqbert Dikken.
Noten:
1. J.W.M, de Jong, “Catalogus”, in Thuis in de late middeleeuwen:
het Nederlands burgerinterieur 1^00 – 1535 J.W.M, de Jong ed.
(Zwol Ie 1980) 18*» – 185.
2. Van bos tot stad (z.p. 1983) 298.
3. J.W.M, de Jong “Catalogus”, 185
’t. zie noot 2.
5. Han Prins, “Zwolle tijdens de bouw van het oude Raadhuis”, in:
Zwolle van stuwwal tot stad. Schets van haar oudste stadsgedeelte.
Han Prins,ed (Zwolle z.j.) 25- [
STADSNIEUWS UIT DE ZWOLSCHE COURANT, 1790 – 1850
Onder deze titel heeft Dr. P.J.C, de Boer een chronologische index
samengesteld op de stadsberichten voorkomend in de Zwolse Courant.
Van dag tot dag krijgt men een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen,
toneeluitvoeringen, concerten, herdenkingen enz.
Ook belangwekkende advertenties van nieuwe produkten, zich aanprijzende
geneesheren, variéte’s en dergelijke zijn vermeld.
Aan de index is een inhoudsopgave toegevoegd waarin trefwoorden voorkomen
variërend van “aardappel ziekte, bri1 lens 1ijper, kozakken,
vrouwenk 1eding tot Zwarte Water”.
Het is bijzonder plezierig dat deze uitvoerige ingang op het omvangrijke
krantenmateriaal beschikbaar is. Het tijdrovende zoeken wordt
hierdoor beperkt.
De index is te raadplegen in de studiezaal van de Gemeentelijke Archiefdienst
.
Hopelijk krijgt dit werk van Dr. De Boer een vervolg voor de jaren
na 1850.
J.F. Borst.
HET P.O.M.: HISTORISCH MUSEUM VAN NOORDWEST-OVERIJSSEL
EN DE STAD ZWOLLE
De titel van dit artikel geeft een streven aan dat in 1979 werd vastgelegd
in een nieuw beleidsplan voor het Provinciaal Overijssels Museum.
Het museum, dat sinds 196^* voornamelijk uit stijlkamers bestond, zou
in een aantal fasen worden veranderd in een streekgebonden historisch
museum, waarbij een zo goed mogelijke informatievoorziening en
dienstverlening ten behoeve van het publiek een belangrijke rol zou
spelen.
Inmiddels, bijna vijf jaar later, is een aanzienlijk deel van het
beleid reeds concreet vertaald. In 1983 werd de uitbreiding van het
museum in het pand “De Gouden Kroon” aan de Voorstraat geopend. Twee
expositieruimten in dit gebouw maken het mogelijk op efficiënte wijze
kleine historisch-thematische tentoonstellingen te organiseren. In
het pand bevindt zich ook de nieuwe bibliotheek van het museum, die
van dinsdag tot en met vrijdag van 13-30 tot 16.30 uur voor het publiek
toegankelijk is. De bibliotheek bestaat uit boeken op het ge-
G e –
bied van geschiedenis, kunst en kunstnijverheid en een aantal tijdschriften
met betrekking tot deze gebieden.
Tijdens de openingsuren van de bibliotheek is ook de uitgebreide
prentencollectie (meer dan 1500 nummers) van het P.O.M, toegankelijk.
De catalogus van de collectie bevat ingangen op maker en afbeelding
(bijvoorbeeld geordend per topografische eenheid, zoals: Sassenpoort
Zwolle), waardoor de prenten via de dienstdoende medewerker, eenvoudig
en direct ter inzage worden verkregen. Een deel van de collectie is
reeds in een fotodocumentatie vastgelegd, die direct door het publiek
gebruikt kan worden.
In het Drostenhuis aan de Melkmarkt is inmiddels een aantal kamers
opnieuw ingericht (de zogenaamde BlokzijIkamer en de I8e-eeuwse keuken).
Vanaf 19 april zijn het schilderijenkabinet en het prentenkabinet
voor het publiek toegankelijk. Hier zullen in wisselexposities
delen van de collecties van het museum getoond worden, waarbij naast
de esthetische waarde ook de historische waarde van de prenten en de
schilderijen een belangrijke rol speelt. De eerste twee wisselexposities
zijn gewijd aan Zwolse stadsgezichten uit de 17e eeuw en
stadsplattegronden. Bij elke nieuw ingerichte ruimte is (of komt)
extra informatie beschikbaar in de vorm van een deel van een losbladig
catalogussysteem. In de toekomst zullen ook andere deelcollecties
(archeologie, zilver.etc.) in een nieuwe opstelling gepresenteerd
worden. Bovendien is in een aantal ruimten een vaste opstelling gepland
met de historie van Zwolle en West-Overijssel als onderwerp.
Ondanks beperkte mankracht en financiële middelen (het aankoopbudget
is bijvoorbeeld vrijwel tot het minimum teruggebracht) blijft
het P.O.M, doorgaan op de ingeslagen weg om zo als museum een duidelijke
functie binnen de (Overijsselse) samenleving te kunnen vervul
len.
P.P. Kerpel.
HET RIJKSARCHIEF IN OVERIJSSEL
Nederland kent archiefbewaarplaatsen op het niveau van het Rijk, de
gemeenten en de waterschappen. Overijssel kent geen waterschappen
met een eigen archiefdienst. Gemeentelijke archiefdiensten bestaan
alleen in de drie IJsselsteden Deventer, Kampen en Zwolle. Over de
laatste hebt U in de vorige Nieuwsbrief uitgebreid kunnen lezen. Het
Rijksarchief in Overijssel maakt deel uit van de Rijksarchiefdienst,
welke ressorteert onder het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid
-hlen
Cultuur. De Rijksarchiefdienst omvat 11 rijksarchieven, gevestigd
in de provinciehoofdsteden alsmede een centraal archief in Den Haag,
het Algemeen Rijksarchief.
Zoals elk rijksarchief in de provincie beheert ook het Rijksarchief
in Overijssel de archieven van de provincie – deze heeft immers geen
eigen archiefdienst -, van de binnen de provincie werkzame rijksorganen
en hun voorgangers en particuliere archieven van bovengemeentelijk
belang. Daarnaast worden ook archieven met een meer uitgesproken
locaal belang opgenomen uit die plaatsen, waar geen gemeentelijke
archiefdienst deze (nood)opvang kan verzorgen. Hopelijk ontstaat
nog eens een situatie, waarin elke gemeente alleen of in samenwerk-
ing met anderen een archiefdienst sticht.
Het is uiteraard onmogelijk hier het circa 6,5 strekkende kilometer
gróte bezit.van het rijksarchief tot in detail te beschrijven. Voor
zeer goed overzicht van de niet alleen ten rijksarchieve, maar ook
bij de gemeenten en waterschappen bewaarde archieven raadplege men:
H. de Beer et alii, De archieven in Overijssel, Samson Uitgeverij
B.V. Alphen aan de Rijn, 1980. Dit overzicht is bijgewerkt tot en
met 1979. Een overzicht van de sindsdien aangewonnen archieven wordt
jaarlijks gepubliceerd in het Contactbericht van de Culturele Raad
van Overijssel.
Enkele belangrijke bestanden mogen toch wel genoemd worden:
— De archieven van de Staten van Overijssel, 1578 – 1795;
— van de zogeheten intermediaire besturen, 1795 ” 1813» ten tijde
van de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland en het Franse
Keizerrijk;
— de Gouverneur, later Commissaris des Konings/der Koningin, 1813 ”
1920;
— de Gedeputeerde Staten, 181^ – 19^8;
— de Provinciale Staten, 18T4 – 19^8;
— de rechterlijke instanties van de 16e tot de 20e eeuw;
— de marken, 15e – 19e eeuw;
— de notarissen, T811 – 1892;
— de burgerlijke stand van alle gemeenten in Overijssel, 1811 –
1932, alsmede de daaraan voorafgaande kerkelijke doop-, trouwen
begraafboeken;
— de successiememories, 1811 – 1905;
— een deel van de kadasterarchieven, 1811 – 1975;
— de Kamers van Koophandel, tot 1920.
Aangetekend moet worden, dat het Rijk de archieven van de Zwolse notarissen,
het oud rechter 1 ijk archief 1383 – 1811 en de Zwolse doop-,
trouw-en begraafregisters permanent bij het gemeente-archief heeft
ondergebracht.
In de particuliere sfeer treft men aan tal van archieven van bedrijven
voornamelijk uit Twente, van landbouworganisaties en ontginningsmaatschappijen,
van vele Nederlands Hervormde, Gereformeerde
en Doopsgezinde gemeenten ën classes, van Rooms Katholieke parochies,
van de in de 16e eeuw door de Staten geconfisceerde middeleeuwse
kloosters, huisarchieven, familie-archieven en persoonlijke archieven.
Het rijksarchief beschikt ook over een goede bibliotheek van circa
15-000 banden, gespecialiseerd in de archiefwetenschap en de geschiedenis
van Overijssel. De kern ervan wordt gevormd door de b i b l i o –
theek van de vroegere Staten van Overijssel. De boeken en t i j d s c h r i f –
ten kunnen alleen ter plekke geraadpleegd worden.
Het Rijksarchief in Overijssel is gevestigd aan de Eikenstraat 20 te
Zwolle, telefoon 038 – 5^0.722 en is geopend op maandagmiddag van
13.30 uur – 17.00 uur, van dinsdag tot en met vrijdag van 09-00 uur –
17.00 uur en op zaterdagochtend, uitgezonderd de maanden j u l i en augustus,
van 09.00 uur – 12.30 uur. Archiefstukken die men op zaterdagochtend
wil inzien moeten u i t e r l i j k vrijdagmiddag 16.00 uur onder
opgave van de j u i s t e inventarisnummers s c h r i f t e l i j k of telefonisch
z i j n aangevraagd. Dit geldt uiteraard niet voor de steeds toenemende
hoeveelheid archiefstukken, die in zelfbediening in de vorm van
f o t o ‘ s , microfilm en dergelijke in de studiezaal aanwezig z i j n . Onder
bepaalde voorwaarden is het tevens mogelijk van archiefstukken foto’s
of Xeroxkopieën te verkrijgen.
De afdeling externe zaken van het rijksarchief,
P.W.J. den Otter.
BOEKBESPREKING
B.J. Kam: MERETRIX EN MEDICUS. Een onderzoek naar de invloed
van de geneeskundige v i s i t a t i e op handel en wandel
van Zwolse publieke vrouwen tussen 1876 en 1900.
Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen. 259 pgn.
Zwolle 1983. Niet in de handel. Verkrijgbaar door stort
i ng van ƒ 51,kS op giro 872203 tnv B.J. Kam te Zwolle.
Op 6 oktober 1983 promoveerde de Zwolse huisarts B.J. Kam in Nijmegen
tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift over de p r o s t i –
t u t i e in het negentiende-eeuwse Zwolle. De aanleiding tot z i j n boek
vormden 28^ boekjes “dienende tot bewijs van inschrijving als publieke
vrouw”, die in 1972 werden ontdekt in een vuiIniscontainer bij
het politiebureau. In plaats van vernietigd te worden, kwamen ze terecht
in het gemeente-archief en vormden aldus de basis van Kam’s
proefschri f t .
In de loop van de 19e eeuw nam de overheid maatregelen om een halt
toe te roepen aan de groei van geslachtsziekten. Als bron van.alle
-MSkwaad
zag men indertijd de prostitutie. Hoe geslachtsziekten als
syfilis ontstonden en hoe ze effectief bestreden dienden te worden,
was echter niet bekend. Alleen door de publieke vrouwen regelmatig
medisch te laten onderzoeken en indien besmet, ze verplicht te laten
behandelen, dacht men geslachtsziekten te kunnen bestrijden.
Dat ook de man bij de verspreiding van deze ziekte een rol vervulde,
kwam niet of nauwelijks ter sprake. Door middel van politieregistratie
en gedwongen medische visitatie van de vrouwen probeerde men
de prostitutie in goede, dat wil zeggen voor de man gezonde banen
te leiden.
Op grond van vooral Franse literatuur en Nederlands archiefmateriaal
als bevolkings- en politieregisters, de genoemde boekjes en unieke
medische gegevens uit Deventer en Leiden schetst Kam een uitstekend
beeld van vooral de medische en juridische aspecten van de
prostitutie. Hoe kwamen de verorderingen tot stand, wat hielden ze
in, hoe vond het wekelijkse onderzoek plaats, welke diagnoses werden
er gesteld, hoe werden de besmette vrouwen behandeld: al deze
punten komen uitgebreid aan de orde. De nadruk ligt op de beschrijving
van de Zwolse situatie. Ook het effect van de gedwongen visitatie:
het vertrek van besmette vrouwen naar een andere plaats,
waar ze ongestoord hun bedrijf konden voortzetten, vormt een belangrijk
thema in het proefschrift. Door vergelijking van gegevens
uit Deventer, Leiden, Utrecht, Amsterdam en Zwolle heeft Kam met
behulp van de computer een diepgaand onderzoek ingesteld naar het
reisgedrag van de publieke vrouwen, naar de bordelen waar ze in
dienst waren, naar de gemiddelde verblijfsduur, hun herkomst, hun
ziektes; Hij komt onder andere tot de conclusie dat men het doel:
gezonde prostituees, niet heeft bereikt, maar juist de verspreiding
van geslachtsziekten eerder in dé hand heeft gewerkt.
Kam beperkt zich in zijn studie uitdrukkelijk tot de medische kant
van de prostitutie. Sociale aspecten komen niet aan de orde. Voor
vragen als: waarom gingen vrouwen over tot prostitutie, kan men in
zijn boek niet terecht. Ook onthoudt hij zich van een oordeel over
het zogenaamde prost i’.t’üt ievraagstuk, zoals dat in de vorige eeuw
speelde: de discussie over de vraag of reglementering van het verschijnsel
toelaatbaar was.
Meretrix en medicus’is een prettig, hier en daar te populair geschreven
boek geworden, dat ook voor niet-artsen begrijpelijk is.
De medische terminologie moet men op de koop toe nemen; het is
per slot van rekening een medisch proefschrift. Bezwaarlijk zijn
echter de vele herhalingen en ook de tal loze bij 1agen doen soms
overbodig aan. Hun inhoud komt in een aantal gevallen al voldoende
ter sprake in de tekst zelf. Een interessante bijlage vormen wel de
biografische notities over in het boek genoemde personen zoals
bordeelhoud(st)ers en artsen. Een deel van deze informatie was beter
op zijn plaats geweest in een van de hoofdstukken. Deze opmerkingen
doen echter niets af aan het belang van het boek, dat een goed beeld
geeft van de zelfkant van het Zwolse leven in de vorige eeuw.
Annet Schoot Uiterkamp.
-50-
BOEKBESPREKING
G. Vierstraete-Erdtsieck: HET JOODSE ONDERWIJS IN ZWOLLE,
” 1943.
Eigen uitgave, Wezep 1983-
Prijs ƒ 10,–
In het kader van haar MO – opleiding schreef mevrouw Vierstraete een
scriptie over het joodse onderwijs in Zwolle in de tweede wereldoorlog.
Door middel van publicatie heeft zij haar onderzoeksresultaten
voor een breder publiek toegankelijk gemaakt. Aan de hand van archiefmateriaal,
literatuur en interviews met betrokkenen wil zij een
antwoord geven op de vraag hoe dit onderwijs heeft gefunctioneerd en
op welke manier is gereageerd op het. instellen van apart joods onderwijs.
Uit de historische terugblik wordt duidelijk, dat apart joods onderwijs
een nieuwe maatregel is, door de bezetter ingesteld. Na het
ontslag van joden uit overheidsbetrekkingen, dus ook van joodse onderwijzers
bij het openbaar onderwijs, volgt in de zomer van 19^1 het
verbod voor joodse kinderen om deel te nemen aan het openbaar en particulier
onderwijs. De gemeente krijgt van de Rijkscommissaris de
opdracht joodse leerlingen te registreren en ervoor te zorgen dat er
op zo kort mogelijke termijn apart joods onderwijs kan worden gegeven.
In oktober 1§Ai moeten joodse kinderen in Zwolle lager onderwijs
volgen in het pand aan de Voorstraat k] , terwijl het voortgezet
onderwijs plaats vindt in het gebouw aan de Thorbeckegracht 11. Tot
uit de verre omtrek komen joodse kinderen naar deze scholen. In Enschede
wordt een onderafdeling van het Zwolse joodse lyceum opgezet.
Het onderwijzend personeel wordt gerecruteerd uit de ontslagen joodse
leerkrachten. Aan het functioneren van het onderwijs wordt veel
aandacht besteed door de schrijfster. Het is niet met zekerheid te
zeggen hoeveel kinderen aan het aparte joodse onderwijs hebben deelgenomen
in Zwolle, omdat de opgaven op de leer 1ingen1 ijst niet altijd
betrouwbaar zijn. Als gevolg van de deportatie van het merendeel van
de Zwolse joden, verloopt het joodse onderwijs in 1943- Na de oorlog
ontvangt het onderwijzend personeel rechtsherstel en een schadevergoeding.
In de beschrijving van de geschetste ontwikkelingen stelt de schrijfster
zich ambivalent op. Enerzijds spreekt zij haar verontwaardiging
uit en velt zij soms harde oordelen, anderzijds probeert zij zich
zo neutraal mogelijk op te stellen.
-51-
in haar inleiding zegt ze, dat de houding van niet-joden kan worden
omschreven als “beschamend” of zelfs als “stilzwijgende collaboratie”
(pagina 1,3). Voorbeelden van haar verontwaardiging zijn haar
beschrijving van de houding van burgemeester Van Karnebeek en van
de schoolhoofden die de door de bezetter gevraagde informatie over
de joden zonder meer verstrekten (pagina 6). Van Van Karnebeek wordt
zelfs gezegd dat hij de jodenvervolging in de beginfase heeft bevorderd.
Dergelijke oordelen zeggen de lezer niets, wanneer verzuimd
wordt de feiten te vermelden waarop het oordeel steunt. Bovendien
moet voor een genuanceerde afweging het algemeen klimaat waarin de
ontwikkelingen plaatsvonden en de fasering in de anti-joodse maat–
regelen worden betrokken. Het is de vraag of dan een term als
“stilzwijgende collaboratie” nog gerechtvaardigd is. Voor een lezer
is het moeilijk erachter te komen op grond waarvan de schrijfster
stel 1 ing neemt.
In tegenstelling met haar bovenvermelde constatering is de slotconclusie,
dat de houding van de niet-joodse betrokkenen gekenmerkt
wordt door afwezigheid. Hoe moet in dit verband de rol van Van Karnebeek
in de jodenvervolging worden geïnterpreteerd ? Anderzijds
geeft zij voorbeelden van gemeente-ambtenaren die zich wel degelijk
betrokken voelden bij de zaak van het joodse onderwijs. Toen
het de joodse onderwijzers werd verboden de afdeling onderwijs van
het Zwolse stadhuis te bezoeken, gingen de verantwoordelijke ambtenaren
naar de scholen. Wij willen dit geen afzijdigheid noemen; deze
ambtenaren hadden het immers ook kunnen nalaten. Ook het aanvullen
van het wachtgeld van de joodse onderwijzer Elte door zijn vroegere
niet-joodse collega’s, zien wij in tegenstelling tot de schrijfster
niet als een teken van afzijdigheid.
De studie had meer reliëf kunnen krijgen wanneer de schrijfster op
grond van bestaande literatuur een schets had gegeven van de theoretische
achtergronden van de arisering in het onderwijs. Waarom moesten
joodse kinderen van de bestaande scholen worden verwijderd? Dit
was een uitvloeisel van het waanidee dat het Germaanse ras superieur
was en zuiver moest blijven. Dr. J. Presser staat in zijn werk Onder
gang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 19^0-
19^5 uitvoerig stil bij de achtergronden van het joodse onderwijs.
We vinden hiervan in de scriptie niets terug. De bevindingen uit de
in de oorlog tot stand gekomen scriptie van J. Aa “De maatregelen
inzake het Onderwijs aan Joodse leerlingen, van augustus 19^1 tot
mei 19^5” konden helaas niet worden opgenomen.
Uit het verslag blijkt, dat het onderzoek zeer consciëntieus is uitgevoerd.
De schrijfster lijkt soms echter te dicht bij het ruwe materiaal
te blijven staan, waardoor het betoog wel erg gedetailleerd
en feitelijk wordt. Vragen waarop het materiaal geen antwoord geeft
worden vermeden. Bijvoorbeeld de vraag waarom de Duitsers apart joods
onderwijs organiseerden, terwijl de zogenaamde Endlösung al gepland
was, of: leverde het voor de leerkrachten moeilijkheden op dat de
leerlingen van allerlei verschillende scholen kwamen? Zo stelt Presser
de vraag: “Ging dat nu maar zo?” (namelijk de instelling van
apart joods onderwijs JH/AvdW) (pagina 142,1^3), terwijl Vierstraete
-52-
alleen over gelatenheid bij de Zwolse joden spreekt, zonder deze
houding te verklaren of andere mogelijkheden in ogenschouw te nemen.
Ondanks de geschetste tekortkomingen draagt dit onderzoek bij aan het
opvullen van een leemte in de joodse en Zwolse historiografie. Belangwekkend
is het gebruik van de mondelinge bronnen. De schrijfster
heeft met name in het hoofdstuk over het functioneren van de school,
de gesprekken met oud-leerlingen, voormalig onderwijzend personeel
en andere betrokkenen, goed geïntegreerd met de bevindingen uit het
archiefmateriaal. Het opnemen van enkele bronnen in de bijlagen
spreekt eveneens sterk tot de verbeelding van de lezer.
De scriptie is te bestellen op het adres Hortensiastraat 1A, 8091VC
Wezep, en is aanwezig op het gemeente-archief.
Jaap Hagedoorn/Anneke van der Wurff.
BOEKBESPREKING
GESCHIEDENIS VAN 50 JAAR T.O.G. ITTERSUM (1934-1984)
Eigen uitgave, Zwolle 1984
28 bladzijden, prijs ƒ 2,50
Ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van de Ittersumse damclub
Tot Ons Genoegen ( T.O.G. ) verscheen een in eigen beheer uitgegeven
Jubileumboekje. Hierin wordt door de heer J. Beens een kort overzicht
gegeven van de geschiedenis van deze vereniging. Daarnaast zijn énkele
bladzijden uit de notulenboeken weergegeven, terwijl een aantal
– helaas slecht afgedrukte – foto’s het geheel verluchtigt.
De basis van de vereniging werd gelegd in de Centrale Werkplaats van
de Nederlandse Spoorwegen. Hier werd tijdens..de pauze’s door een aantal
mensen gedamd, een bezigheid die veelal in de avonduren werd
voortgezet. Gezien de belangstelling van anderen die hiervoor bestond,
werd besloten een damvereniging op te richten. Zo vond op maandag 5
februari 193** de oprichtingsvergadering plaats, die door tien personen
werd bijgewoond. Een bestuur werd gekozen, de contributie werd
vastgesteld op een dubbeltje per lid per week en als eerste speelavond
werd 12 februari aangewezen. Daar geen geld voorhanden was om
damborden aan te schaffen, werden deze door een tweetal actieve leden
zelf gemaakt.
Gaandeweg breidde de vereniging zich uit tot de mobilisatie van 1939
en de daarop volgende Duitse bezetting van ons land aan de damactiviteiten
voorlopig een eind maakte. Pas na de oorlog werd weer begonnen
met het dammen in verenigingsverband, een activiteit die tot op
de dag van vandaag door de leden met veel enthousiasme wordt verricht.
-53-
Belangstellenden in de geschiedenis van de jubilerende damclub kunnen
– zolang de voorraad strekt – een exemplaar van het Jubileumboekje
bestellen bij L. Bakker, Philosofenallee k, 8023 TA Zwolle,
telefoon 038 – 5^5059.
N.D.B. Habermehl.
MEDEDELINGEN
VAN DE LEDENADMINISTRATIE
Betaling contributie 198*t.
Voor leden, die zich vanaf 1 januari 198^ als lid aangemeld hebben,
geldt dat de contributie bij vooruitbetaling verschuldigd is. Aan de
hand van Uw 1idmaatschapskaart kunt U zien of U ook tot de “nieuwe”
leden behoort.
De leden met lidmaatschapsnummers vanaf lAl wordt thans verzocht de
contributie over te willen maken en wel op:
GIROREKENING 5570775 t.n.v. Zwolse Historische Vereniging,
Brederostraat 76 te Zwolle.
De contributie bedraagt / 3 5 , — per jaar (voor 65+ – leden / 2 5 , — ) .
Mogen wij U verzoeken de contributie spoedig over te maken?
Hoewel de leden, die zich in 1983 al opgaven, officieel pas contributie
hoeven te betalen bij het verschijnen van het Jaarboek 198*4,
heeft een aantal van hen al de contributie over 198*t al voldaan. Hiervoor
onze hartelijke dank. Immers: ook nu al worden kosten gemaakt.
Indien ook U al bereid bent nu de contributie over te maken, zal ons
dat zeer welkom zijn.
Huisleden
In de bestuursvergadering van 2 februari 198^t is besloten zogenaamde
“huisleden” tot de vereniging toe te laten. Deze leden ontvangen een
eigen 1idmaatschapskaart en hebben daardoor toegang tot lezingen en
andere activiteiten die door de ZHV gehouden worden. Ook in de ledenvergadering
is hun stem geldend. Zij ontvangen echter geen publicaties,
die door de vereniging worden uitgegeven.
De contributie voor huisleden is bepaald op / 7,50 per jaar.
Voor nadere inlichtingen en opgave kunt U zich wenden tot de penningmeester,
H. Brassien, telefoon 038 – 539.625.
-5*»-
Nieuwe leden
Nieuwe leden blijven van harte welkom. Wellicht kent U in Uw omgeving
iemand, die ook zodanig ‘geïnteresseerd is in de geschiedenis
van Zwolle, dat hïj/zij ook lid wil worden. Wij horen dat graag van
U. Ook kunt U iemand een cadeau-abonnement voor één of meer jaar doen.
Nieuwe leden, die zich in de loop van het jaar opgeven ontvangen ook
de al eerder in dat jaar verschenen Nieuwsbrieven.
Opgave nieuwe leden: telefonisch: 038 – 539.625 (H. Brassien) of
schriftelijk: Ledenadministratie ZHV, Brederostraat 76, 8023 AV te
Zwolle.
MUSEALE WERKGROEP
Eén van de activiteiten die het bestuur van de Zwolse Historische
Vereniging (ZHV) zich ten doel stelt, is het in het leven roepen van
een Museale Werkgroep. De deelnemers hieraan zullen tot taak krijgen
de tentoonstellingen in het Provinciaal Overijssels Museum (POM) die
betrekking hebben op de geschiedenis van Zwolle historisch te onderbouwen.
Nu het POM bezig is zich te ontwikkelen tot een historisch museum
waar met behulp van originele voorwerpen, foto’s, tekst, geluid,
modellen en plattegronden de geschiedenis wordt verteld van de provincie
Overijssel, en van de stad Zwolle in het bijzonder, is aan
zo’n werkgroep grote behoefte. Maar niet alleen het POM, ook de ZHV
zal hiervan profiteren. Gedacht wordt aan het publiceren van de resultaten
van het onderzoek in de periodieken (Nieuwsbrief en Jaarboek)
van de ZHV.
Gezien het bovenstaande dienen deelnemers aan de werkgroep enige ervaring
te bezitten in het verrichten van historisch onderzoek, terwijl
interesse voor kunstgeschiedenis wenselijk is.
Hebt U belangstelling voor deze werkgroep of wenst U eerst nog nadere
informatie, dan wordt U verzocht contact op te nemen met N.D.B.
Habermehl, Philosofenallee 2k, 8023 TB Zwolle, telefoon 038-539191.
LEZINGENCYCLUS “ZWOLLE IN DE 19e EEUW”.
Het bestuur van de Zwolse Historische Vereniging organiseert dit
jaar zes lezingen, die alle betrekking hebben op het 19e-eeuwse Zwolle.
Een tweetal aspecten zal hierbij centraal staan. In de eerste
plaats zal aandacht geschonken worden aan de methode van het onderzoek
en-het geraadpleegde bronnenmateriaal. Het resultaat van het onderzoek
vormt het tweede aspect dat aan de orde zal komen.
Een uitzondering hierop vormen de eerste en de vijfde lezing. In de
eerste lezing zal een kort overzicht worden gegeven van het 19e-eeuwse
Zwolle, gevolgd door een inleiding over de inrichting en werking
van het Zwolse Gemeentelijk-archiefgebouw. Een rondleiding door het
archief onder leiding van gemeente-archivaris drs. F.C. Berkenvel-
55-
der vormt de afsluiting van deze avond. De vijfde lezing heeft – dit
ter afwisseling – een kunsthistorisch aspect tot onderwerp: het 19eeeuwse
interieur, zoveel mogelijk toegespitstop Zwolle.
De zes lezingen (drie in het voorjaar en drie in het najaar) zullen
worden gehouden in het Gemeentelijk-archiefgebouw, Voorstraat 26 te
Zwolle. De aanvangstijd is steeds 20.00 uur. Introducé(e)s zijn van
harte welkom. De lezingen zijn gratis toegankelijk voor leden en hun
i ntroducé(e)s.
De volgende sprekers en spreeksters hebben toegezegd een lezing te
willen verzorgen:
— 27 maart dhr. J. Hagedoorn, Verbroken stilte. Een schets van de
geschiedenis van Zwolle in de 19e eeuw.
dhr. drs. F.C. Berkenve1 der, Wat is en doet de Zwolse
gemeentelijke archiefdienst.
1 mei dhr. dr. B.J. Kam, Het ontstaan van een dissertatie
ower de prostitutie te Zwolle in de tweede helft van
de 19e eeuw.
5 juni dhr.A.H. ten Cate, Het Weeshuis der Hervormde Gemeente
te Zwolle in het midden der 19e eeuw.
De preciese data van de najaarslezingen volgen op een later tijdstip.
— september mevr. drs. A. van der Wurff, Het lager onderwijs te
Zwolle in de tweede helft van de 19e eeuw.
— oktober mevr. drs. E.A. van Dijk, Het interieur in de 19e eeuw,
in het bijzonder te Zwolle.
— november mevr. drs. A. Schoot Uiterkamp, Armoede en armenzorg te
Zwolle in de tweede helft van de 19e eeuw.
Voor nadere informatie kunt U zich wenden tot N.D.B. Habermehl, Philosofenallee
2k, 8023 TB Zwolle, telefoon (038) – 53-91.91.
ANTIQUARIAAT THEO DE BOER HEROPEND
Op vrijdag 2h februari werd het antiquariaat Theo de Boer, Sassenstraat
70 te Zwolle geopend. De heer De Boer begon zijn antiquariaat,
zoals velen bekend zal zijn, enkele jaren geleden in de Steenstraat.
Het nieuwe pand biedt hem meer ruimte en mogelijkheden. De
heer Waanders, ook geen onbekende in Zwolle, verklaarde de nieuwe
zaak voor geopend, na in een korte toespraak de geschiedenis van
het antiquariaat De Boer en de functie van een antiquaar (” de beheerder
van boeken die tijdelijk dakloos zijn “) geschetst te hebben.
Het bestuur van de Zwolse Historische Vereniging was voor deze
gelegenheid ook uitgenodigd en door enkele leden vertegenwoordigd.
Wij wensen de heer De Boer veel succes toe met zijn nieuwe winkel,
waar naast oude prenten en boeken op velerlei gebied, een ruime
sortering boeken over Zwolse en algemene geschiedenis te vinden is.
-56-
NIEUWE UITGAVE IN SERIE SCRIPTA TRANS ISALANA
In de serie Scripta Transisalana is in het najaar van 1983 verschenen
“Proza en poëzie in Overijssel tot 1983”. In deze beredeneerde
catalogus en aanzet tot bibliografie worden onder meer romans, reisverhalen,
dagboeken, toneelstukken en jeugdverhalen, die op enigerlei
wijze betrekking hebben op de provincie Overijssel of een deel
of plaats daarin, op onderwerp, plaats en tijd ontsloten.
Reeds verschenen in de serie Scripta Transisalana zijn:
1 en 2 Scripta Transisalana deel I en II;
Catalogus van Overijsselse werken met trefwoordenregister.
1973 – 1980.
3 Joan Derk van der Capellen tot den Pol. 1981.
A Proza en Poëzie in Overijssel; gelegenheidsgedichten. 1983-
Deze uitgaven zijn te bestellen bij de PBC-Overijssel-Oost, Postbus
2, 7620 AB Borne. Telefoon: Q7k – 663.115.
AGENDA
Culturele Raad Overijssel
— 2k april Archeologische Werkgroep Nederland / IJsseldelta-Vechtstreek,
Jaaroverzicht 1983 door de provinciaal archeoloog,
A.D. Verli nde.
Plaats: “De Gouden Kroon”, Voorstraat 31», Zwolle, aanvang
20.00 uur.
— 6 juni Korte officiële herdenking van de 200e sterfdag van
Joan Derk van der Capellen tot den Pol, Zwolle.
Plaats: nog niet bekend. Tijdstip: nog niet bekend.
Provinciaal Overijssels Museum
— 06.0^-22.07 “Loop naar de pomp”
Een tentoonstelling over de vroegere watervoorziening
in Zwolle en Overijssel.
— 10.08-19.08 “Foto en film op de kermis”
De tentoonstelling valt samen met de Zwolse kermis.
— 08.09-…12 “Joan Derk van der Capellen tot den Pol.”
Tentoonstelling over een Overijsselse patriot ter gelegenheid
van diens 200e sterfdag.
ZWOLSE HISTORISCHE VEDENIGING
Voorzi tter
Secretaris
Penningmeester
N.D.B. Habermehl
Philosofenallee 2h Zwolle
J. Hagedoorn
p/a Wipstrikkerallee 176 Zwolle
H. Brassien
Brederostraat 76 Zwolle
Lid (eindred. NIEUWSBRIEF) R.T. Oost
Jel1issenkamp 2 Zwolle
Lid (eindred. JAARBOEK) J.F. Borst
Meenteweg 7 Zwolle
REDAKTIELEDEN NIEUWSBRIEF REDAKTIELEDEN JAARBOEK
J. Hagedoorn J.F. Borst (eindredakteur)
R.T. Oost (eindredacteur) p.j. Lettinga
Mevr. A. van der Wurff
SEKRETARIAAT
Wipstrikkerallee 176, 8023 DP ZWOLLE
REDAKTIE NIEUWSBRIEF
Jel1issenkamp 2, 8014 EW ZWOLLE
REDAKTIE JAARBOEK
Meenteweg 7, 80^1 AT ZWOLLE
LEDENADMINISTRATIE
Brederostraat 76, 8023 AV ZWOLLE
typewerk: henk brassien
IBM/artisan 72 – verkleind naar
offset : administratiecentrum “sassenpoort”.
©Zwolse Historische Vereniging 1984.
4 .«’N