Zwols Historisch Tijdschrift
36e jaargang 2019 nummer 3 – 8,50 euro
De burgemeesters
van Zwolle
■■■■
Suikerhistorie
Café De Rozeboom, Nieuwe Deventerweg 26
Ruim honderdvijftig jaar geleden werd in Ittersum
aan de doorgaande weg naar Deventer een boerenherberg
gebouwd die de naam De Rozeboom
kreeg. Tevens kon men er kruidenierswaren en
later ook brood kopen. De bouw op deze plek hing
nauw samen met de nieuwe weg naar Deventer,
die parallel liep aan de in 1866 aangelegde spoorlijn
van Arnhem naar Zwolle. Voor die tijd was
er al een herberg met dezelfde naam, eerst aan de
Zwarteweg en daarna rond 1840 aan de (wat nu
heet) Oude Deventerstraatweg, destijds nog de
doorgaande verbinding naar Deventer.
In 1947 nam Johannes Freriks café De Rozeboom
over van Willemina (Miene) van Riele,
weduwe van P.M. Jansen aan de Haar. Miene was
jarenlang het gezicht van De Rozeboom. Men
wandelde op zondag vanuit de stad graag daar
naartoe voor de door haar bereide ‘dikke melk’.
Achter De Rozeboom was een grote tuin met
prieeltjes. Ook stond daar een houten gebouwtje
waar onder meer de muziekvereniging ‘Kunst na
Arbeid’ oefende.
Toen er in de jaren zestig van de vorige eeuw
aan weerszijden van de Nieuwe Deventerweg
parallelwegen werden aangelegd, moest het pand
worden afgebroken. Iets verder van de weg af liet
Freriks een hotel-café-restaurant bouwen. De
naam De Rozeboom bleef. Ook diende het als
pension.
In maart 1984 kwam het pand in bezit van de
familie Hsu, die er een Chinees-Indisch restaurant
begon onder de naam Sing-Long. En nog steeds
kun je er voor een Chinese maaltijd terecht.
Om de herinnering aan de oude naam te
bewaren heeft het college van B en W vorig jaar
besloten aan de nieuwe straat naast de Chinees de
naam Rozeboomlaan toe te kennen.
114 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie Hogenkamp)
Het Chinees-Indisch restaurant Sing Long aan de Oude Deventerstraatweg.
Rechts de huizen aan de nieuwe Rozeboomlaan. November 2019.
(Foto Elske Bootsma)
‘llt .. ~1elz \\ ~~
mt ~ oJtboom
J. A. J. FRERIKS
NIEUWE OEVENTERWEG 26
TEL: (65~00) 1 30 83 ITTERSIJM BIJ ZWOLLE
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 115
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 114
‘Zwollenaren zijn trotser op hun stad geworden’
Henk Jan Meijer groeide in zijn rol als
burgemeester Annèt Bootsma – van Hulten
en Steven ten Veen 116
De burgemeesters van Zwolle
Steven ten Veen 123
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 17 en slot: Dromen tussen
Groot Zwolle en Madurodam (1969)
Jan van de Wetering 136
‘Oom Paul veroverde weer aller hart’
Het bezoek van Paul Kruger aan Zwolle
Frank Inklaar 154
Een wolkammer aan de Molenstraat
(Thomas a Kempisstraat) in de Zwolse
Nieuwstad: Philip Peter Banck (1787-1859)
Geert Banck 161
Boeken 173
Mededelingen 175
Auteurs 177
Cover: Burgemeester Henk Jan Meijer op de fiets op
het Grote Kerkplein en zijn voorgangers. Zie voor
namen het artikel op p. 123 e.v. (Gemeente Zwolle
en collectie HCO)
Redactioneel
In dit nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift
veel aandacht voor de burgemeesters
die Zwolle in het verleden hebben gediend.
Aanleiding daarvoor is het vertrek van Henk Jan
Meijer uit zijn ambt van burgervader. De eerste
Zwolse burgemeester in de huidige vorm was
Arnoldus Johannes Vos de Wael. Na hem zouden
er nog velen volgen, u vindt ze allemaal terug in
een overzicht van Steven ten Veen. Samen met
Annèt Bootsma interviewde hij ook scheidend
burgemeester Henk Jan Meijer over zijn ambtsperiode
in Zwolle, met als conclusie dat de Zwollenaren
de afgelopen negentien jaar trotser op hun
stad zijn geworden.
Frank Inklaar stofte de oude kranten af die
verslag doen van het bezoek van Paul Kruger aan
Zwolle in de zomer van 1901. Deze voormalige
president van de Zuid-Afrikaansche Republiek
(1883-1900) was mateloos populair in ons land.
En in Zwolle was dat niet anders.
Jan van de Wetering brengt ons in de slotaflevering
van zijn reeks over de jaren zestig terug
naar het Zwolle van het jaar 1969 en u bent vast
gewaarschuwd, sommige illustraties zijn fel realistisch
van aard.
Geert Banck geeft een uitgebreide beschrijving
van de Molenstraat (nu Thomas a Kempisstraat)
en omgeving in de eerste helft van de negentiende
eeuw, toen ‘rafelrand’ van Zwolle. Hij doet dat aan
de hand van het leven van zijn voorouder Philip
Peter Banck, een wolkammer die daar zijn nering
dreef. De straat maakte deel uit van de Nieuwstad,
door historicus Thomas de Vries ooit met enige
overdrijving ‘een eldorado voor smokkelaars’
genoemd.
Ten slotte, let op de Mededelingen, met informatie
over de nieuwe editie van de Grote Zwolle Quiz.
Veel leesplezier!
■■■■ 11 11-
116 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘Zwollenaren zijn trotser op hun stad geworden’
Henk Jan Meijer groeide in zijn rol als burgemeester
Mr. A.J. Vos de Wael was in de vorm
waarin we het burgemeesterschap
sinds twee eeuwen kennen in 1813 de
eerste burgemeester van Zwolle. Liefst 42 jaar
bekleedde hij dit ambt. Burgemeester Henk Jan
Meijer was de vijftiende in rij, twee waarnemers
niet meegerekend. Een vergelijking met zijn
illustere voorganger in de negentiende eeuw valt
uiteraard nauwelijks te maken. Het grootste deel
van de bevolking leefde toen in bittere armoede
en de blauwe dood (cholera) waarde door de
stad. Maar toch zijn er overeenkomsten te vinden.
Bijvoorbeeld de groei van de stad. Toen Vos
de Wael burgemeester werd, telde Zwolle amper
13.000 inwoners, bij zijn vertrek in 1855 waren
het er bijna 19.000. Ook Meijer heeft het inwonertal
sterk zien groeien: van 105.000 in 2000
naar meer dan 128.000 nu. Vos de Wael was,
ondanks de standencultuur die in Zwolle heerste,
voor de bevolking goed te benaderen. Hij ging
dan wel deftig gekleed, in een kniebroek, schoenen
met zilveren gespen en een pruik, maar als
hij een wandeling door de stad maakte sprak hij
met iedereen. Ook burgemeester Meijer had er
plezier in aangesproken te worden, maar anders
dan zijn illustere voorganger heeft hij die rol van
burgervader in de loop der jaren wel moeten
leren.
Burgemeester Henk
Jan Meijer in gesprek
met Annèt Bootsma
en Steven ten Veen op
het terras van de Hofvlietvilla,
met uitzicht
op het Kraanbolwerk
(de voormalige locatie
van Schaepman’s Lakfabrieken)
en het daar
verrezen appartementengebouw
De Stelling
en met inkijk in de
Thorbeckegracht,
22 augustus 2019.
(Foto Hessel Bootsma)
Annèt Bootsma –
van Hulten en
Steven ten Veen
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 117
We spraken met Henk Jan Meijer op een mooie
zomerse dag in augustus op het terras van de
Hofvlietvilla, een van zijn favoriete plekjes in de
stad. Toen hij in 2000 in Zwolle kwam, lag de villa
– met een overdaad aan hosta’s in de tuin – er op
die prachtige plek nog armoedig bij en bevond
zich aan de andere kant van de stadsgracht het
grauwe fabriekspand van Schaepman. Meijer
prijst zich gelukkig dat die situatie totaal anders
is geworden. ‘We zitten hier over de stadsgracht,
maar jarenlang werd de stadsgracht als de grens
van de binnenstad beschouwd. Ze was als het ware
een mentale barrière. We hadden de discussie over
de bibliotheek, die moet in de binnenstad blijven
werd er gezegd. Maar in de binnenstad hebben
we niet zoveel ruimte dat we er een mooie bibliotheek
en een mooie bioscoop kunnen bouwen.
Dus moet je over de stadsgracht heen. Hedon zit
er ook buiten. Omdenken noemde ik dat wel ’s in
het college.’
Toen Zwolle in 2000 een nieuwe burgemeester
moest krijgen, was het een harde wens van de
gemeenteraad dat hij of zij voor langere tijd dit
ambt zou gaan bekleden. Aan Loek Hermans en
Jan Franssen werden wel goede herinneringen
bewaard, maar na respectievelijk vier en zes jaar
waren zij alweer vertrokken. Zij zagen de hoofdstad
van Overijssel als een mooie tussenstap in
hun carrière. Henk Jan Meijer, wethouder in Den
Haag en toen 48 jaar oud, wilde graag aan die
voorwaarde voldoen. Elf jaar was hij wethouder
in Den Haag geweest, het burgermeesterschap
lonkte. ‘Ik zette hoog in. Het moest een gemeente
met meer dan 100.000 inwoners zijn met een historische
binnenstad en het liefst boven de grote
rivieren. Ik heb naar Amersfoort gesolliciteerd,
maar dat werd het niet. Mag ik achteraf misschien
wel blij mee zijn. De centrumfunctie van Zwolle
is veel groter en ik wist meteen dat deze stad veel
meer potentie heeft dan het inwonertal doet vermoeden.’
Wennen
Van de negentien jaar dat Meijer eerste burger
van Zwolle was, beschouwt hij het eerste als zijn
moeilijkste. ‘Ik moest echt aan mijn nieuwe positie
wennen. In Den Haag heerst een heel andere
mentaliteit dan in Zwolle. Daar zijn de mensen
veel directer, zeggen meteen wat ze van iets vinden.
Hier kijkt men de kat uit de boom, lig je snel
onder het vergrootglas en wordt gezegd “doe maar
gewoon, dan doe je al gek genoeg.” Daar moest ik
wel aan wennen. Nee, het eerste jaar viel niet mee.’
Bovendien kende Meijer de hoofdstad van Overijssel
amper. ‘Ik kwam hier wel ’s bij twee vrienden
uit m’n studententijd op bezoek, maar in de binnenstad
was ik nog nooit geweest. Zwolle kende ik
zo’n beetje alleen van de stop bij De Toerist als we
op weg waren naar familie in Oost-Groningen.’
Na dat moeilijke eerste jaar bouwde Meijer
steeds meer gezag op, leerde men hem kennen als
een bekwame bestuurder die hard werkte, boven
de partijen stond (wie wist dat hij lid van de VVD
was?) en feilloos aanvoelde waar de kansen van
Zwolle lagen. ‘Toen na zes jaar mijn herbenoeming
aan de orde was, heb ik gekscherend gezegd
dat ik misschien wel tot aan mijn pensionering in
Zwolle zou blijven. Dat was een grapje, maar zo
is het wel gegaan. Of ik minder ambitie had dan
mijn voorgangers? Tijdens mijn tweede termijn
heb ik wel eens om me heen gekeken naar iets
nieuws, maar niet zo actief. En ik begreep dat
ik bij vertrek ook iets los zou laten. Ik kon goed
besturen, kon mijn werk doen, had draagvlak en
Henk Jan Meijer in zijn
rol als burgemeester bij
de landelijke intocht
van Sinterklaas in
Zwolle, november 2003.
(Gemeente Zwolle)
■ ■■■
11 11-
118 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
groeide nog steeds in mijn rol als burgemeester.
Ik zit trouwens nog steeds in die groeistand. De
laatste maanden zei ik wel eens in het college dat
we bepaalde zaken volgend jaar anders zouden
kunnen gaan doen om me vervolgens te realiseren
dat ik er dan niet meer bij ben.’
Binnenstad
Wat Meijer verbaasde toen hij burgemeester van
Zwolle werd, was dat er in het collegeprogramma
niets over de binnenstad stond. ‘In Den Haag
was ik de wethouder van de binnenstad geweest.
Eigenlijk moet je voortdurend aandacht aan de
binnenstad besteden. Een van de eerste dingen
die ik in Zwolle heb gedaan, was een gesprek
aangaan met de ondernemers van de binnenstad.
Daar werden we het er over eens dat er wat aan de
Grote Markt en de Melkmarkt moest gebeuren en
dat we als gemeente en ondernemers meer met
elkaar moesten samenwerken. De plannen om het
Broerenkerkplein autovrij te maken leverden een
geweldige discussie op. Toen het eenmaal gerealiseerd
was, was iedereen blij. Over de sloop van
de panden aan de Melkmarkt waar de Primark is
gekomen, is ook lang discussie gevoerd. Daar ben
ik nog door mijn voorganger Drijber over aangesproken.
Maar opvallend gladjes is de besluitvorming
over de uitbreiding van De Fundatie verlopen.
Daar ging het om een spannend project, waar
een beetje durf voor nodig was. En Zwolle durfde
dat aan, een bewijs dat men hier grootstedelijker
is gaan denken. Je ziet trouwens de functie van
de binnenstad veranderen: minder winkels, meer
horeca en cultuur.’
Benut je mogelijkheden, is altijd de leidende
draad in het beleid van Meijer geweest. ‘Ik ben
niet zo’n visionair. Toen ik hier in 2000 kwam,
De burgemeester op de
fiets, Grote Kerkplein.
(Gemeente Zwolle)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 119
wist ik niet hoe Zwolle er in 2019 uit zou zien. Ik
zal dus ook niet zeggen hoe de stad in bijvoorbeeld
2030 zal zijn. Ik heb veel meer gestuurd op
het benutten van je mogelijkheden. Ik kan geen
boeken in een kerk bedenken en een koepel op
De Fundatie. Daar heb je mensen voor nodig die
initiatieven nemen en die wij als gemeente dan
faciliteren. Zwolle heeft meer dingen die buiten de
stad bekend zijn. Toen ik hier kwam, was dat De
Librije, maar daar hield het ongeveer wel bij op.
Nu praat men over Waanders in de Broeren en De
Fundatie en vijf jaar geleden hebben we een periode
gehad dat PEC Zwolle een geweldig uithangbord
voor de stad was. Als ik bij een minister of
staatssecretaris op bezoek was, praatte je de eerste
vijf minuten altijd over dat soort zaken. Minister
Ivo Opstelten begon altijd over PEC. Als je meer
aanknopingspunten hebt, krijg je een breder beeld
van de stad. Wat een mooie binnenstad hebben
jullie, wat doen jullie het economisch goed. Dat
soort associaties krijg je er ook bij en dan heb je
een mooi gesprek. Want dan praat je vanuit een
zelfbewuste positie in plaats van een positie waarbij
je de hand moet ophouden. Als ik naar de toekomst
kijk zou ik zeggen, houd dit soort dingen
vast.’
Adviezen
Kijkend naar de toekomst van Zwolle blijft Meijer
terughoudend. Hij wil zijn opvolger niet voor de
voeten lopen. Maar adviezen heeft hij natuurlijk
wel. ‘Het stationsgebied bijvoorbeeld beter benutten.
Het is ook een prachtige ontmoetingsplek.
Binnen een uur of anderhalf uur kunnen mensen
vanuit een groot deel van het land elkaar hier
ontmoeten. De spoorzone is een goede plek om
woningen te bouwen voor tweepersoonshuishoudens
die korte tijd in Zwolle willen wonen. Een
Zwolle-Zuid of Stadshagen moet er in Zwolle niet
bij komen. Er zijn voldoende mogelijkheden om
een paar duizend woningen te bouwen waarbij de
bewoners dan op bestaande voorzieningen terug
kunnen vallen. En als er besloten wordt om in
Berkum-Zuid te bouwen, kan het winkelcentrum
daar uitgebreid worden.’ Meijer is er ook voorstander
van om het station en de binnenstad meer
met elkaar te verbinden ‘Als er een passarel over
het spoor komt, heb je een aantrekkelijke route
om naar de binnenstad te lopen.’
Meijer heeft de stad niet alleen groter zien
worden, maar ook het zelfvertrouwen van de
Zwollenaren zien groeien. ‘Toen ik in Zwolle
begon, verliep de besluitvaardigheid stroperig.
Over de bouw van een nieuw theater en een nieuw
stadion werd bijvoorbeeld gezegd: kan dat allemaal
hier wel. De PvdA vond een nieuw theater
elitair, anderen wilden een onderzoek naar een
andere plek. En dan waren er twijfels over de
grootte van beide accommodaties, waren ze niet
te groot voor Zwolle? Waarbij uit het oog werd
verloren dat PEC er niet alleen is voor de voetballiefhebbers
uit Zwolle maar uit de hele regio. En
hetzelfde geldt voor het theater. Door dit soort
discussies kan de besluitvorming eindeloos worden
vertraagd. Je moet de moed hebben om een
besluit te nemen. Zoals dat bijvoorbeeld met de
Grote Kerk is gegaan. Dat gebouw is niet alleen
een kerk, maar ook een monument waar je op
andere manieren gebruik van kunt maken.’
Regio
De samenwerking binnen de regio is misschien
wel een van de grootste verdiensten die Meijer
voor Zwolle heeft gehad. Aanvankelijk bestonden
er slechts losse contacten tussen de gemeenten en
werd er soms ook met enig wantrouwen naar de
Theater de Spiegel werd
op 30 september 2006
officieel geopend door
koningin Beatrix. (Provincie
Overijssel)
■ ■■■
11 11-
120 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
grootste stad gekeken. Bijvoorbeeld door Kampen,
dat scholen voor hoger onderwijs zoals de
kunstacademie en de school voor journalistiek
naar Zwolle zag vertrekken. Het is de positie die
Zwolle inneemt die het tot de vanzelfsprekende
hoofdkern maakt waar bedrijven als Zara, Primark
en Ikea zich vestigen. Er zijn geen concurrerende
steden in de buurt. ‘Maar dat neemt niet
weg dat je moet proberen om je in de anderen te
verplaatsen, dat je elkaar respectvol moet behandelen’,
vindt Meijer. Mede vanuit die gedachte
is een regioverband ontstaan waar niet minder
dan 21 gemeenten aan meedoen en waarbij ook
bijvoorbeeld het bedrijfsleven en het onderwijs
vertegenwoordigd zijn. ‘De structuur is licht, we
hebben slechts een soort dagelijks bestuur en
tweemaal per jaar wordt er een Regiodag gehouden.
De laatste was in Dronten. De opzet is om
begrip voor elkaar te hebben, elkaar ook wat te
gunnen. In tegenstelling tot Twente hebben we
hier niet zo’n duidelijke regio, maar toch hebben
ze daar veel meer ruzie met elkaar. Misschien
ook wel omdat er drie grotere steden zijn. In onze
regio is Zwolle de grootste, het boegbeeld. Maar je
moet wel bescheiden blijven.’
De manier waarop binnen de regio Zwolle
wordt samengewerkt, is landelijk bekend en ontmoet
waardering en bewondering. Ook in Den
Haag, waarmee goede contacten bestaan. ‘Je moet
er een goed netwerk hebben’, zegt Meijer. ‘Maar
contacten met anderen zijn minstens zo belangrijk,
zoals op ambtelijk niveau, met Kamerleden
en met andere steden. Daarom vind ik het ook
noodzakelijk dat de wethouders in allerlei clubjes
zitten. Zo krijg je informatie. Blijf naar buiten kijken,
je doet het niet alleen, je bent onderdeel van
een geheel.’
Burgervader
Van burgemeester is Meijer in de loop der jaren
ook in een burgervader veranderd. Dat ging niet
vanzelf. ‘Ik ben van nature vrij terughoudend.’
Maar de burgemeester werd in de loop der jaren
steeds spontaner en toegankelijker, ook tijdens
het carnaval zonder dat je kunt zeggen dat hij een
echte carnavalsvierder is. ‘De rol van burgervader
betekent bijvoorbeeld dat je naar plekken gaat van
een brand of een ongeluk. Je praat er met slachtoffers,
biedt vanuit je functie troost. Dat heb ik moeten
leren. Je merkt dat het helpt als je troostend
je arm om een slachtoffer legt en hem of haar een
jaar later nog eens belt om te vragen hoe het gaat.
Je ziet dat het betekenis heeft.’
Veel vaker kreeg Meijer als hij samen met zijn
vrouw Petra in de stad wandelde ook de blikken
van voorbijgangers op zich gericht. ‘Kijk, dat is
de burgemeester’, werd er dan gezegd. Vooral
het laatste half jaar toen bekend was dat hij met
pensioen zou gaan, werd hij vaak aangesproken.
‘We willen u even bedanken voor wat u voor de
De samenwerking binnen
de Regio Zwolle is
provincie overschrijdend
en betreft een
groot aantal gemeenten,
een uniek fenomeen
in Nederland.
(Uit: Lange lijnen)
■■■■
fitten en cijfers:
21 gemeenten
730.000 inwoners
4 provincies
3,3% economische groei in 2017
22,8 mnl bruto regionaal product
16,5 mrd exportwaarde
10 mnl importwaarde
76% familiebedrijven
57.645 bedrijfsvestigingen, waarvan
70% eenmanszaken
65% van de banen is te vinden in het MKB
41.020 personen werken in de industrie
339.550 arbeidsplaatsen
Meppel
SiaphorSI De Wolden
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 121
stad heeft gedaan’, kreeg hij dan te horen. ‘Wat er is
gedaan, kan ik natuurlijk niet alleen op mijn conto
schrijven. Maar het deed me wel goed, ik was er
best trots op.’
Over de vraag of Meijer na zijn pensionering
in Zwolle zou blijven wonen, is niet lang nagedacht.
‘Daar hebben we geen seconde over getwijfeld.
We voelen ons hier thuis, onze beide dochters
zijn hier opgegroeid en we hebben hier van alles
meegemaakt. Mijn vrouw Petra werkt op het stagebureau
van Talentstad en dochter Merle (18) zit
op het Meander. Laura (20) studeert psychologie
in Leiden.’ Zelf zal hij als oud-burgemeester ook
nog van alles te doen hebben. Zo is hij voor de
VVD lid van de Eerste Kamer en is hij presidentcommissaris
van Wildlands Adventure Zoo, de
dierentuin in Emmen.
Trots
Het is aardig om aan het einde van dit artikel nogmaals
een vergelijking te maken met Vos de Wael.
In zijn Geschiedenis van Zwolle schreef Thom. J.
de Vries, gemeentearchivaris in de jaren zestig, dat
deze burgemeester Zwolle bracht van de diepste
armoede tot een opmerkelijke graad van bloei.
Toen hij begon zag Zwolle grauw van ellende; toen
hij aftrad in 1855 waren er tenminste twee stoomwerktuigen
en een gasverlichting.
Als burgervader bij
het slot defilé van de
Avondvierdaagse.
(Foto Frans Paalman)
Koningsdag 2016 in
Zwolle. (Foto Pedro
Sluiter)
■ ■■■
11 11-
122 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘De oudere Zwollenaren waren trots op hun burgemeester
en op hun stad.’ Henk Jan Meijer trof in
2000 geen stad in armoede aan, maar er was wel
werk aan de winkel. Hij zorgde er voor dat er niet
alleen over de grenzen van de gracht, maar ook die
van de stad en van de provincie heen werd gekeken,
waardoor een constructieve samenwerking met
de regio is ontstaan. Twee belangrijke projecten
die tot stand zijn gekomen, theater De Spiegel en
het stadion van PEC Zwolle, hebben een capaciteit
gekregen die is afgestemd op de centrumfunctie die
Zwolle in deze regio heeft. En de Zwollenaren zijn
in de afgelopen negentien jaar trotser geworden op
hun stad en hun burgemeester.
Literatuur
Vries, Thom.J. de, Geschiedenis van Zwolle, dl II.
(Zwolle 1961)
Groepsfoto bij een naturalisatieceremonie in de Schepenzaal. (Foto Cathelijn
van den Akker)
Burgemeester Meijer tussen een oud en een nieuw Zwols icoon, de Peperbus en
de Fundatie. (Gemeente Zwolle)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 123
De burgemeesters van Zwolle
De steden in ons land, waaronder Zwolle,
wisten eeuwenlang redelijk autonoom
te blijven binnen het centrale gezag van
landsheer, staten of stadhouder. Alle belangrijke
zaken, inclusief defensie, rechtspraak en regels
waaraan de bewoners zich dienden te houden,
werden doorgaans door het stadsbestuur bepaald.
Dit veranderde met de komst van de Fransen, de
Bataafse Republiek, het Koningrijk Holland en
vervolgens de inlijving bij Frankrijk. Nadat in
1813 Napoleon was verslagen en twee jaar later
het Koninkrijk der Nederlanden werd gesticht,
werd de verhouding van de steden tot het Rijk
in 1824 wettelijk vastgelegd. Zwolle schikte zich
echter al veel eerder in deze nieuwe orde. Daarmee
kan burgemeester A.J. Vos de Wael de eerste
burgemeester van dit nieuwe tijdperk worden
genoemd. In de rij van Zwolse burgemeesters
sindsdien is de pas aangetreden Peter Snijders
nummer zestien.
A.J. Vos de Wael, 1813-1855
Arnoldus Johannes Vos de Wael (1787-1859), lid
van een vooraanstaande Zwolse katholieke (!)
familie was 42 jaar lang burgemeester van Zwolle.
In zijn Geschiedenis van Zwolle schreef stadsarchivaris
Thom. J. de Vries dat onder zijn bewind
Zwolle was omgevormd van een middeleeuwse
stad tot een moderne provinciale hoofdstad. Dat
dan wel bekeken door de ogen van de negentiende
eeuw. Allerlei voorzieningen die nu als
normaal en onontbeerlijk worden beschouwd,
ontbraken toen en de meeste inwoners van de stad
verkeerden in bittere armoede. Maar onder het
bewind van Vos de Wael werden verbeteringen
tot stand gebracht die Zwolle de weg naar meer
economische voorspoed en ontplooiing boden,
zoals de aanleg van de Willemsvaart. Volgens De
Vries werd daarvoor echter wel een hoge prijs
betaald: prachtige monumenten uit het verleden
sneuvelden onder de slopershamer, zoals het oude
raadhuis en het wijnhuis, de raadstoren, en vele
poorten waaronder de Vispoort en de Grote Jan
Baghs. ‘Indien Zwolle destijds de beschikking had
gehad over een stadsbestuur, dat oog had voor het
werkelijke schone, dan had men toen van Zwolle
het mooiste stadje van Nederland kunnen maken’,
aldus De Vries, die Vos de Wael portretteerde als
een perfecte democraat in een ondemocratische
wereld. Iedere dag maakte de burgemeester een
flinke wandeling door de stad en sprak dan met
iedereen. Iedere morgen en iedere middag kwam
hij een half uurtje op het stadhuis om de ingekomen
stukken te zien, de uitgaande te tekenen en te
vernemen wat er van doen was…
Burgemeester A. J. Vos
de Wael. (Collectie
HCO)
Steven ten Veen
■■■■ 11 11-
124 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Mr. J.A.G. baron de Vos van Steenwijk, 1855-1867
Was zijn voorganger geliefd in Zwolle, van Jan
Arend Godert de Vos van Steenwijk (1818-1905)
kon dat niet worden gezegd. Bij Vos de Wael kon
iedereen terecht, De Vos van Steenwijk liet zich
zelden zien. Hij bestuurde de gemeente vanaf
zijn buitenverblijf Mataram tussen Wijthmen en
Dalfsen en kwam alleen als dat nodig was met
zijn vierspan naar het stadhuis om stukken te
ondertekenen of incidenteel de raad voor te zitten.
Het feit dat De Vos van Steenwijk zich maar af
en toe vertoonde in de stad kwam mede doordat
hij het burgemeesterschap combineerde met het
lidmaatschap van de Eerste Kamer. Hoogtepunt
tijdens zijn ‘bewind’ was de aansluiting van Zwolle
op het spoorwegnet. Op 4 juni 1864 arriveerde de
eerste trein waarvoor heel Zwolle uitliep. De Vos
van Steenwijk trad drie jaar later tamelijk onverwachts
af. Een afscheidsfeest werd niet gehouden,
wel kreeg hij een ‘modern’ cadeau, namelijk een
album met foto’s van Zwolle. De Vos van Steenwijk
vestigde zich in Den Haag, en werd vanaf
1874 voorzitter van de Eerste Kamer. Hij verliet de
Kamer in 1880 vanwege zijn benoeming tot Commissaris
van de Koning in Utrecht, maar omdat
hij weigerde naar Utrecht te verhuizen, kwam daar
in 1881 al weer een einde aan.
Jhr. W.C.T. van Nahuijs, 1867-1897
Burgemeester was hij geweest van achtereenvolgens
Diepenheim, Ambt Almelo, Stad Ommen,
Ambt Ommen, Wijhe en Enschede toen Willem
Christiaan Theodoor van Nahuijs (1820-1901)
tot burgemeester van Zwolle werd benoemd. De
overstap van Enschede naar Zwolle was in die tijd
een promotie, Enschede was nog slechts een dorp.
Echter wel een dorp dat in 1862 door een hevige
brand voor een groot deel in de as was gelegd. Bij
de wederopbouw was Van Nahuijs zo voortvarend
te werk gegaan, dat hij geschikt werd geacht voor
het burgemeesterschap van de hoofdstad van
Overijssel. Omdat hij uit een dorpsmilieu kwam,
had hij tijd nodig om aan de stad te wennen. Hij
zocht zijn relaties vooral in de Groote Sociëteit
en openlijk werd gezegd dat belangrijke benoe-
Het oude, begin negentiende eeuw gesloopte stadhuiscomplex van Zwolle. Vlnr.
het Mosterthuis, het meentehuis en het achter één gevel gelegen raadhuis en
wijnhuis. Aan het Mosterthuis hangt een walviskaak, ten teken dat hier recht
gesproken werd. (Reproductie tekening Cornelis Pronk, 1732, collectie HCO)
Burgemeester mr.
J.A.G. baron de Vos van
Steenwijk. (Collectie
HCO)
Burgemeester jhr. W.C.T. van Nahuijs. (Collectie
HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 125
mingen hier tot stand kwamen. Van Nahuijs kon
nog wel eens in woede uitbarsten als iets hem niet
zinde. Dan bulderde zijn stem door het stadhuis,
waar overigens maar vier klerken werkten… De
burgemeester, klein van stuk, woonde in het pand
waar Grand Hotel Wientjes uit voortgekomen is.
Dertig jaar was hij eerste burger van Zwolle en
onder zijn leiding is veel tot stand gekomen, zoals
rond 1870 de vestiging van de centrale werkplaats
van de spoorwegen bij het station en de aanleg van
de nieuwe Katerveersluis en verdere verbeteringen
van de Willemsvaart. In dezelfde tijd vond de
uitbreiding van de gemeentereiniging plaats die
de hygiëne in de stad sterk verbeterde, de stichting
rond 1880 van een gemeentelijk ziekenhuis (het
Sophia) en rond 1890 de aanleg van een centrale
drinkwaterleiding. Het inwonertal van de stad
groeide van 20.000 naar 30.000. Toen hij in 1897
op 77-jarige leeftijd aftrad, was zijn gezondheid zo
slecht dat hij kort daarna overleed.
Mr. dr. I.A. van Roijen (1897-1933)
Isaäc Antoni van Roijen (1859-1938) was een
geboren en getogen Zwollenaar. Zijn wieg stond
in de Bloemendalstraat. Net zoals zijn vader en
grootvader was hij naast zijn praktijk als advocaat
actief in de politiek. Toen door het vertrek van Van
Nahuijs een nieuwe burgemeester werd gezocht,
deed het raadslid mr. P.J.G. van Diggelen zijn best
om deze functie in de wacht te slepen. De man was
mede vanwege zijn gewoonte om altijd de eerste
viool te willen spelen echter verre van populair, in
tegenstelling tot wethouder Van Roijen die werd
voorgedragen en benoemd. In zijn lange ambtsperiode
kreeg Van Roijen te maken met de opkomst
van links in de politiek. De verkiezing in 1903 van
de eerste socialist in de gemeenteraad – K. Admiraal
– zorgde nog niet voor een ‘revolutie’, maar de
sfeer werd anders toen de marxist Henk Sneevliet
vier jaar later raadslid werd, want die legde zich
toe op het omverwerpen van de bestaande orde.
Zijn raadslidmaatschap duurde overigens slechts
kort, hij vertrok uit Zwolle en zou later internationale
bekendheid krijgen als revolutionair in
Nederlands-Indië en China. In 1919 verschenen
ook de eerste twee vrouwen in de raad, voor de
SDAP en de Vrije Liberalen. Van Roijen was gezien
De jonge burgemeester
mr. dr. I.A. van Roijen
in zijn ambtskostuum.
(POZC, 26 jan. 1933)
Tot 1931 werden koeien verhandeld op de Beestenmarkt (nu Harm Smeengekade),
varkens aan de Pannekoekendijk en paarden op de Brink. Vanwege toenemend
ruimtegebrek en overlast werden alle markten begin jaren dertig op één
locatie samengebracht. Deze nieuwe veemarkt werd op 30 april 1931 geopend
door burgemeester Van Roijen, de grote man met lichte hoed in het midden.
(Collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
126 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
in Zwolle, hij was minzaam, benaderbaar en sprak
zo nodig Zwols, maar hij bestuurde de stad als een
ouderwetse en behoudende regent. Hij zette de
rem op alle investeringen die de stad geld konden
kosten, met als gevolg dat Zwolle zich begin twintigste
eeuw weinig ontwikkelde. Tijdens een van
de laatste jaren van zijn ambtsperiode beleefde
Van Roijen nog wel een hoogtepunt: de opening
op 15 januari 1930 van de IJsselbrug, die mede
op initiatief van zijn vriend, oud-wethouder en
minister van Waterstaat mr. H. van der Vegt was
gerealiseerd. In datzelfde jaar opende hij, zelf oudleerling,
ook het nieuwe gebouw van het gymnasium
aan de Veerallee en een jaar later de nieuwe
veemarkt. Toen Van Roijen per 1 februari 1933
aftrad, geloofde half Zwolle dat hij zou worden
opgevolgd door zijn zoon, die in Amsterdam een
drukke praktijk als advocaat had. Maar het werd
zijn schoonzoon, Jacob Evert de Vos van Steenwijk.
Dr. J.E. baron de Vos van Steenwijk, 1933-1937
Toen Jacob Evert de Vos van Steenwijk (1889-
1978) tot burgemeester van Zwolle was benoemd,
zei een van zijn vrienden: ‘Wat gebeurt er als een
astronoom burgemeester wordt? Dan helpt hij
zijn gemeente naar de maan.’ De in Zwolle geboren
De Vos van Steenwijk was namelijk wis- en
sterrenkundige. Hij had ook politieke aspiraties,
wat hem er toe bracht om te solliciteren naar het
burgemeesterschap van Zwolle. Minister Ruys de
Beerenbrouck vond dat De Vos van Steenwijk het
maar moest proberen. ‘In een kleine gemeente kan
ik u niet gebruiken, in een grote zal het misschien
wel gaan’, zou hij hebben gezegd, want dan konden
de ambtenaren hem voldoende ondersteunen…
Onder het bewind van de nieuwe burgemeester
ging een heel andere wind waaien dan tijdens
het bewind van zijn schoonvader het geval was
geweest. De Vos van Steenwijk was een buitengewoon
welwillend man, waardoor de sfeer in
Groepsfoto van het college
van B en W en de
Zwolse gemeenteraad
in de Schepenzaal op
26 januari 1933, ter
gelegenheid van het
afscheid van burgemeester
Van Roijen.
(Collectie HCO)
Burgemeester dr. J.E.
baron de Vos van Steenwijk.
(Collectie HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 127
de raad prettiger, menselijker en minder formeel
werd. De raadsvergaderingen duurden echter wel
eindeloos, want de voorzitter hield de teugels niet
strak. Dat De Vos van Steenwijk grotere ambities
had, zou al snel blijken. Amper vier jaar na zijn
aantreden in Zwolle werd hij namelijk al benoemd
tot burgemeester van Haarlem en niet veel later tot
Commissaris van de Koningin in Noord-Holland.
Die functie zou hij echter slechts twee jaar uitoefenen,
omdat hij door de Duitse bezetter werd
afgezet. Na de oorlog werd hij president-curator
van de Leidse Universiteit.
A. van Walsum, 1938-1940
Het burgemeesterschap van Arnoldus van
Walsum (1890-1957), die lid was van de Christelijk
Historische Unie (CHU), duurde slechts
twee jaar. Op 26 juni 1940 werd hij als eerste
burgemeester van Nederland door de Duitsers
ontslagen. De diepgelovige Van Walsum was
voor Zwolle een totaal onbekende. Op 25-jarige
leeftijd werd hij al burgemeester van Krimpen
aan de IJssel, waarmee hij de jongste persoon in
Nederland was die dit ambt bekleedde. Daarna
was hij tien jaar burgemeester van Vlaardingen. In
Zwolle ontpopte Van Walsum zich als een dorpsburgemeester
die zich met allerlei nietige details
bemoeide. Toen begin 1940 de oorlog dreigde,
nam hij een historisch raadsbesluit: de gemeente
schafte voor 4.500 gulden zestig karabijnen aan
voor de politie en de luchtafweer. Op de morgen
van de capitulatie sprak Van Walsum de Zwolse
bevolking via het lokale radiodistributienet toe.
Daarbij reageerde hij zeer ontdaan op het vertrek
van koningin Wilhelmina naar Londen. Hij veroordeelde
deze vlucht, ‘terwijl er nog jongens voor
haar in het vuur gaan.’ Hij gebruikte daarbij zelfs
de term ‘misdadig’, wat hem nog heel lang zou
worden nagedragen. Daar stond tegenover dat
Van Walsum officieren van de Sicherheitspolizei
in juni 1940 inzage weigerde in het bevolkingsregister,
omdat hij vermoedde dat ze op zoek waren
naar namen van Joodse families. Van Walsum
werd daarop eerst kort vastgezet en vervolgens uit
zijn ambt ontslagen. De toespraak voor de radiodistributie
noemde Van Walsum later ‘de fout van
mijn leven’. Het blokkeerde na de bevrijding ook
een mogelijke terugkeer in zijn functie als burgemeester
van Zwolle, waarop hij wel had gehoopt.
Zijn bestuurlijke carrière bleef daarna beperkt
tot waarnemend burgemeester in de jaren vijftig
van Waarder, Barwoutswaarder en Rietveld, drie
kleine gemeenten in Zuid-Holland.
Jhr. mr. M.P.M. van Karnebeek, 1940-1944,
waarnemend in 1945
Op 3 oktober 1940, nog geen vier maanden na de
bezetting van ons land, werd Maurits Peter Marie
van Karnebeek (1908-1985) als burgemeester van
Zwolle geïnstalleerd. Jhr. G.A. Strick van Linschoten,
de burgemeester van Zwollerkerspel, was na
het vertrek van Van Walsum korte tijd waarnemer
geweest. Van Karnebeek, liberaal maar politiek
ongebonden, was daarvoor burgemeester van
Zuidlaren. Tijdens zijn inhuldiging pleitte hij,
plichtsgetrouw als hij was, voor samenwerking
met de bezettende macht en eensgezindheid,
teneinde ‘het schip va A. van Walsum. (Collectie HCO) n dit gemenebest door de
■ ■■■
11 11-
128 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
branding van dezen moeilijken tijd veilig heen te
loodsen.’ Toen de Duitsers na de slag om Arnhem
besloten om de IJssellinie te versterken, kreeg Van
Karnebeek opdracht om mannelijke inwoners
van Zwolle in te schakelen voor het graafwerk. De
burgemeester weigerde dat en dook onder. Op 11
oktober 1944 werd hij uit zijn ambt gezet. Na de
bevrijding is hij nog een paar maanden waarnemend
burgemeester van Zwolle geweest. Terugkerend
van zijn onderduikadres werd hij al op 14
april 1945, de dag van de Zwolse bevrijding, door
het Militair Gezag geïnstalleerd. De zuivering
doorstond hij met vlag en wimpel, maar niettemin
trad hij in de herfst van 1945 plotseling af. Officieel
heette het dat Van Karnebeek zich gekrenkt
toonde door opmerkingen van de minister van
Binnenlandse Zaken over het gebrek aan beginselvastheid
van bestuurders die tijdens de oorlog
te lang op hun post waren blijven zitten. Maar
onofficieel speelde zijn scheiding ook een rol. Van
Karnebeek richtte zich daarna op de diplomatieke
dienst, waarbij hij onder andere ambassadeur in
Oslo was.
Mr. A. Meerkamp van Embden, 1944-1945
Het lag voor de hand dat Zwolle na het ontslag
van Van Karnebeek een NSB-burgemeester
zou krijgen Dat werd Adriaan Meerkamp van
Embden (1882-1954), die rijksarchivaris van
Zeeland en vanaf 1942 NSB-burgemeester van
Middelburg was geweest. De man stond bekend
als een wereldvreemde kamergeleerde en had
in Zwolle niets te vertellen, de bezetters maakten
de dienst uit. Dat kwam mede doordat het
hoofdkantoor van de Sicherheitspolizei werd
verplaatst van Den Haag naar Zwolle. De plaatselijke
ondergrondse ondervond daar de gevolgen
van, want velen van hen werden opgepakt
en gefusilleerd. Toen de Duitsers de burgemeester
opdracht gaven om mannelijke inwoners
van Zwolle aan te leveren voor het versterken
van de IJssellinie werden twintig vooraanstaande
Zwollenaren in gijzeling genomen met
de waarschuwing dat een aantal van hen zou
worden geëxecuteerd als er zich niet genoeg
gravers zouden melden. Na de bevrijding zei
Meerkamp dit als een fiasco van zijn beleid te
zien. Na zeven maanden hechtenis werd hij
mild gevonnist, met alleen ontzetting uit zowel
het actieve als passieve kiesrecht, omdat hij als
burgemeester daar waar mogelijk had geprobeerd
om de Duitse maatregelen te verzachten.
Hij keerde terug naar Zeeland en leidde daar tot
zijn overlijden een teruggetrokken leven.
Burgemeester Van
Karnebeek spreekt bij
de herbegrafenis van
Zwolse gefusilleerden
op Kranenburg in april/
mei 1945. (Foto Voerman,
collectie HCO)
Mr. A. Meerkamp van Embden (links) in 1934 op straat in Middelburg, toen hij
nog rijksarchivaris van Zeeland was. (Beeldbank Zeeland)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 129
Jhr. mr. G.A. Strick van Linschoten, 1946-1959
Gustaaf Adolf Strick van Linschoten (1894-1968)
– ‘Strick’ werd hij in Zwolle genoemd – was dertien
jaar burgemeester van Zwollerkerspel geweest
en daarvoor officier bij de cavalerie. Aan heel zijn
houding was te zien dat hij een statige aristocraat
was. Daarbij was hij nuchter, beminnelijk en
lichtelijk excentriek. Strick, lid van de Christelijk
Historische Unie (CHU), reed bij voorkeur met
de fiets door de stad. ‘Ja, van een auto schijnt een
soort cachet uit te gaan, maar misschien ben je
over zoveel jaar wel deftig als je op de fiets zit’,
zou hij er over hebben gezegd. Als burgemeester
was hij bij de bevolking geliefd, maar hij miste
daadkracht. In het kerspel, een pure plattelandsgemeente,
was dat niet zo erg, maar in Zwolle was
iemand nodig om de stad op sleeptouw te nemen.
Toen hij in het jaar van zijn afscheid (1959) door
Bibeb van Vrij Nederland werd geïnterviewd zei
hij het volgende er over: ‘Zwolle heeft een beetje
de naam gehad van een erg rustige, antieke stad.
Dat was vroeger, maar er is veel veranderd. Toch
als je eenmaal de naam hebt, verander je die
niet van vandaag op morgen.’ Gebeurde er dan
helemaal niets onder het bewind van Strick van
Linschoten? Zeker wel. De internationaal vermaarde
architect en stedenbouwkundige W.M.
Dudok werd eind jaren veertig aangetrokken om
een uitbreidingsplan en een structuurplan voor
de binnenstad te maken. Men wist echter geen
consensus te bereiken over zijn in 1951 gepresenteerde
ontwerp en Dudok haakte boos af. Vervolgens
werd stedenbouwkundige S.J. van Embden
gevraagd een plan te maken hoe Zwolle zou moeten
groeien. Als uitvloeisel daarvan werd op 17
september 1958 de eerste paal voor nieuwbouwwijk
Holtenbroek geslagen. Tegelijkertijd werd
een gemeentelijk structuurplan gepresenteerd met
daarin de ambitieuze doelstelling om op termijn
te groeien naar een stad met 200.000 inwoners…
Zwolle telde op dat moment zo’n 55.000 inwoners.
Drs. J.A.F. Roelen, 1960-1969
In de negen jaar dat de planoloog Johannes
Antonius Franciscus (Hans) Roelen (1920-2005)
burgemeester was, is er in Zwolle ontzettend veel
gebeurd. Er kwam met het Zwolle-IJsselkanaal
Burgemeester jhr.
mr. G.A. Strick van
Linschoten. (Collectie
HCO)
Burgemeester drs. J.A.F.
Roelen presenteert
een van de ambitieuze
groeiplannen van
Zwolle, oktober 1967.
(Collectie HCO)
■■■■ 11 11-
130 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
een verbinding tussen de IJssel en het Zwartewater,
Holtenbroek werd gebouwd en de aanleg van
de Aa-landen lag daarvan in het verlengde. Met
de komst van een fabriek van Scania Vabis haalde
Zwolle een grote vis binnen en veel oude Zwolse
bedrijven trokken uit de binnenstad naar nieuw
aangelegde industrieterreinen. De VVD’er Roelen,
die vanuit Delfzijl naar de Overijsselse hoofdstad
was gekomen, liet een totaal andere wind dan
zijn voorganger waaien. Met zijn frisse aanpak en
overtuigingskracht gaf hij de stad nieuwe dynamiek.
Belangrijk daarbij was dat Zwolle al een jaar
voor zijn aantreden door het Rijk was aangewezen
als ontwikkelingskern. Daarmee kwam geld
binnen dat kansen bood om de infrastructuur
belangrijk te verbeteren. De binnenstad ging
op de schop, rond de Broerenkerk werd driftig
gesloopt en daardoor ontstond een troosteloze
zandwoestijn waar een winkelcentrum moest
worden gebouwd. Ook de neogotische St. Michaëlkerk
met karakteristieke toren in de Roggenstraat
ging tegen de vlakte. Nauwelijks een woord
van protest in Zwolle, de stad was in de greep van
de vooruitgang en daar hoorde sloop bij. Door
de opheffing en annexatie van het grootste deel
van Zwollerkerspel in 1967 groeide het aantal
inwoners in dat jaar naar 73.000. Volgens de ontwikkelde
plannen zou de stad overigens nog veel
groter moeten worden, tot zeker 250.000 inwoners
in het jaar 2000. Ondertussen begon er wel
publieke discussie te ontstaan over de plannen van
de gemeente voor de bouw van een groot modern
stadhuis, naar een ontwerp van architect ir. J.J.
Konijnenburg, midden in de oude binnenstad. In
juli 1969 promoveerde Roelen naar Arnhem. Op
de vraag of Zwolle tijdens zijn verblijf was veranderd
zei hij: ‘Het is minder provinciaal geworden,
provinciaal dan in zijn slechte betekenis van
bekrompen. Het is allemaal wat royaler geworden,
wat meer open. Niet alleen uiterlijk, maar ook in
de denkwijze van de bewoners.’
Mr. J. Drijber, 1969-1980
Na al dat slopen dat nog steeds niet ten einde
was, was Zwolle zo langzamerhand wel toe aan
een periode waarin de zandwoestijn in de binnenstad
zou verdwijnen. Johannes (Job) Drijber
(1924-2016) was daar de ideale man voor. Als
burgemeester van Middelburg had hij al bewezen
hoe zorgvuldig met een monumentale binnenstad
moest worden omgegaan. In Zwolle
aangekomen trapte hij onmiddellijk op de rem
bij de sanering van de binnenstad. Waar dat nog
mogelijk was, werd sloop van panden die het
waard waren om behouden te blijven afgelast.
Zo leverde Drijber een essentiële bijdrage aan
de herwaardering van de oude binnenstad. De
lange en soms felle strijd rond de bouw van een
nieuw stadhuis kwam ook tot een goed einde. Op
15 mei 1976 vond de officiële opening plaats. In
dat jaar werd ook het Aldo van Eyckplan gerealiseerd,
een aansprekend stadsvernieuwingsproject
dat bekijks uit de hele wereld trok. Werd er
aan restauraties tussen 1960 en 1970 bijna 2 miljoen
gulden besteed, van 1970 tot 1980 vertwintigvoudigde
dat bedrag tot 39 miljoen. De Aalanden
verrezen en de grondslag voor de sprong
over het spoor, Zwolle-Zuid, werd gelegd.
De ambtsketen is sinds
1852 in gebruik in
Zwolle. Na het samengaan
van een groot
gedeelte van Zwollerkerspel
met Zwolle in
1967 kwam er een nieuwe
ambtsketen voor
de burgemeester. De
wapens van Zwolle en
Zwollerkerspel (Zwolle:
wit kruis op een blauw
vlak, Zwollerkerspel:
blauw kruis op een wit
vlak) met koggeschepen
(verwijzing naar de
Hanze) en een afgietsel
van het oudste stadszegel.
(Collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 131
In januari 2000 werd Drijber (als eerste!) het
ereburgerschap van Zwolle uitgereikt, op grond
van zijn bijzondere inspanningen voor de stad.
Mr. G. Loopstra, 1980-1990
Toen Gauke Loopstra in een artikel in de Zwolse
Courant (1925-2000) een dorpsburgemeester
werd genoemd, voelde hij zich danig in zijn wiek
geschoten. Toch was deze betiteling niet onvriendelijk
bedoeld. Zij was gebaseerd op de manier
waarop hij zijn ambt in Zwolle vervulde: vriendelijk,
onopvallend, bescheiden en vooral ook
menselijk. De benoeming van de in Leeuwarden
geboren Loopstra, evenals zijn beide voorgangers
lid van de VVD, was een verrassing. Via Finsterwolde
en Vlagtwedde was hij burgemeester van de
Noordoostpolder geworden, hij stond niet als een
hoogvlieger bekend en zou bij de invulling van de
vacature in Zwolle niet op de hoogste plek hebben
gestaan. Maar misschien was de stad na de turbulente
jaren zestig en zeventig wel aan een eerste
burger toe die het wat kalmer aan zou doen. Sneu
voor Loopstra was dat hij als bijnaam aan zijn
jaren in Zwolle de betiteling ‘Sloopstra’ overhield.
Burgemeester
mr. J. Drijber, ereburger
van Zwolle. (Collectie
HCO)
Mr. J. Drijber aan het
woord bij zijn installatie
tot burgemeester van
Zwolle op 24 november
1969 in de Schepenzaal.
(Foto Henneke, collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
132 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Toen in 1985 het Gouverneurshuis aan het Ter
Pelkwijkpark door een projectontwikkelaar werd
aangekocht en in grote haast gesloopt, duikelden
boze Zwollenaren over de burgemeester heen. Hij
had er echter nauwelijks of geen schuld aan. Het
Gouverneurshuis was geen monument, de sloop
kon niet worden verhinderd. Zwolle hield er wel
een gemeentelijke monumentenlijst aan over.
Drs. L.M.L.H.A. Hermans, 1990-1994
Loek Hermans (geb. 1951), de burgemeester met
de meeste voornamen (Louis Marie Lucien Henri
Alphonse) kende een kort verblijf in Zwolle. Het
Tweede Kamerlid van de VVD, toen 39 jaar oud,
barstte van de ambitie. In Zwolle wilde hij laten
zien wat hij in zijn mars had om vervolgens de
bestuurlijke weg omhoog te vinden. Dat lukte,
Burgemeester
mr. Gauke Loopstra.
(Collectie HCO)
Bekladding op het
Gouverneurshuis tegen
burgemeester Loopstra,
maart 1985. (Collectie
HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 133
want in 1994 werd hij benoemd tot Commissaris
van de Koningin in Friesland en in het
tweede kabinet van Wim Kok was hij minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De ‘erfenissen’
die Zwolle van hem kreeg, waren het Natuureducatiepark
Ecodrome, gesloten in 2012, en De
Stadshof, het museum voor naïeve en outsiderkunst
in het voormalig Paleis van Justitie aan de
Blijmarkt, dat ook allerminst een succes werd. In
tegenstelling tot de huidige bestemming van dat
gebouw: de Fundatie.
J. Franssen, 1994-2000
De opvolger van Hermans was opnieuw een liberaal
Tweede Kamerlid en van dezelfde leeftijd
als zijn voorganger: Jan Franssen (geb. 1951).
Een half jaar na zijn aantreden kon Franssen de
100.000ste inwoner van Zwolle verwelkomen. Op
27 november 1995 werd de eerste paal geslagen
voor de Vinexwijk Stadshagen, de eerste Zwolse
woonwijk aan de overkant van het Zwartewater.
Franssen bleef uiteindelijk twee jaar langer dan
Hermans in Zwolle om daarna Commissaris van
de Koningin in Zuid-Holland te worden. Jan
Franssen voelde zich zo thuis in Zwolle, dat hij er
De jonge burgemeester
Hermans. (Collectie
HCO)
Burgemeester Loek
Hermans met uitgever
Wim Waanders bij
de presentatie van het
eerste nummer van de
reeks Als de Dag van
Gisteren, 1991. (Collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
134 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
nog regelmatig terugkeert. Vlak voor zijn vertrek
in 2000 had hij een opmerkelijk interview met
de Zwolse Courant, waarin hij openlijk over zijn
homoseksuele geaardheid sprak.
Hermans en hij zouden ‘tussenpausen’ kunnen
worden genoemd. Met hun ambitie werkten
zij enthousiast mee aan de verdere ontwikkeling
van Zwolle, maar toen Franssen naar Den Haag
vertrok snakte de stad naar een bestuurder die
langere tijd op zijn post zou blijven.
Drs. H.J. Meijer, 2000-2019
Na twee burgemeesters die Zwolle zagen als een
mooie tussenstap in hun carrière was de stad toe
aan een eerste burger die niet met een schuin oog
naar een belangrijker positie keek. Die man was
Henk Jan Meijer, op 5 augustus 1951 geboren in
Wassenaar, lid van de VVD en wethouder in Den
Haag. Aan die wens van de gemeenteraad zou hij
voor de volle honderd procent voldoen, Meijer
bleef tot aan zijn pensioen dit jaar leiding aan de
stad geven. De stap van Den Haag naar de hoofdstad
van Overijssel, die zijn beide voorgangers
probleemloos maakten, kostte Meijer meer moeite.
Hij moest wennen aan de nieuwe rol die hij
speelde, maar toen hij eenmaal was ‘ingeburgerd’
ontpopte hij zich tot een bekwame bestuurder die
een zeer belangrijke bijdrage heeft geleverd aan
de positie die Zwolle nu heeft: een stad met een
sterke economische positie, een belangrijke cen-
Burgemeester Jan
Franssen met de honderdduizendste
inwoner
van Zwolle, de op
14 december 1994 in
Westenholte geboren
Kyra Mepschen. (Foto
Frans Paalman, collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 135
trumfunctie en een potentie die nog lang niet volledig
is benut. Bij zijn afscheid in augustus 2019
werd hij tot ereburger van de stad benoemd. (Zie
ook het interview met Meijer op p. 116 e.v. en de
bespreking van het boek Lange lijnen op p. 173).
P.H. Snijders, 2019-
De nieuwe burgemeester van Zwolle zal er geen
moeite mee hebben om zich hier thuis te voelen.
Peter Snijders is immers vier jaar lang chef van het
kabinet van de Commissaris van de Koningin in
Overijssel geweest. De op 11 mei 1966 in Dalen
geboren Snijders studeerde bestuurskunde en
bedrijfskunde in Groningen, werd daarna beleidsmedewerker
bij de provincie Drenthe en vertrok
vervolgens naar het Provinciehuis in Zwolle. In
2005 werd hij wethouder in Coevorden, in 2007
burgemeester van De Wolden (Ruinen en omgeving)
en vier jaar later burgemeester van Hardenberg.
Wie deze plaats in Noordoost-Overijssel na
lange tijd weer eens bezoekt, zal verbaasd zijn over
de expansie die hier heeft plaats gevonden. Peter
Snijders heeft een jaar de tijd om met zijn echtgenote
Geeke en hun zoon (20) en dochter (18) naar
Zwolle te verhuizen.
Bronnen
Andere Tijden, ‘Burgemeester in oorlogstijd’, 7 mei
2006 https://www.anderetijden.nl/aflevering/390/
Burgemeester-in-oorlogstijd
Bootsma-van Hulten, Annèt en Wil Cornelissen,
‘Mr. Job Drijber, ereburger van Zwolle. Een portret’,
in ZHT 20 (2003) p. 40-65
Hove, Jan ten, Geschiedenis van Zwolle (Zwolle 2005)
Huijsmans, Wim, ‘De Zwolse Burgemeesters’, in ZHT
17 (2000) p. 34-36
Vries, Thom.J. de, Geschiedenis van Zwolle, dl II. (Zwolle
1961)
Burgemeester Henk
Jan Meijer tijdens een
gemeenteraadsvergadering,
oktober 2018.
(Foto Frans Paalman)
Burgemeester Peter
Snijders. (Gemeente
Hardenberg)
■ ■■■
11 11-
136 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 17 en slot: Dromen tussen Groot Zwolle en
Madurodam (1969)
Jan van de Wetering (72) verplaatst zich vijftig jaar
terug in de tijd. Hij laat zich verrassen door wat hij
in de kolommen van de Zwolsche Courant (verder:
Zwolse Courant) tegenkomt over de stad van zijn
jeugd. Na het voor Zwolse begrippen tumultueuze
jaar 1968, is het jaar 1969, althans in de kolommen
van de Zwolse Courant een oase van rust. De oudere
Zwollenaren lijken hun afkeer van de uitingen van de
nieuwe generatie jongeren te hebben verwerkt. Tegen
de vermeende uitwassen van de jeugdcultuur is geen
kruid gewassen. Dat gevoel heerst ook onder de journalisten,
waarvan de samenstelling langzamerhand
ook een verjongingskuur heeft ondergaan. Maar ook
de stad zelf moet mee met zijn tijd en daar wringt de
schoen nogal eens in 1969.
Op de eerste dag van het nieuwe jaar ontdekte
de bode van het stadhuis dat het
dooiwater de Schepenzaal was binnengedrongen.
Het water lekte langs de muren tot over
de vloer. En zo begon de eerste werkdag in het
stadhuis met dweilen en dat was achteraf gezien
een metafoor voor wat het jaar 1969 met zich mee
zou brengen.1 Had Roelen, burgemeester sinds
1960, er een vermoeden van? En wist hij al dat
dit zijn laatste jaar in Zwolle ging worden? Ongetwijfeld.
Met enorme energie en bezieling had hij
de afgelopen jaren geprobeerd invulling te geven
aan de utopische ideeën van de regering over een
duizelingwekkende groei van de bevolking van
Nederland, maar ook van Zwolle. De stad moest
ruim baan maken voor industrialisatie. De banen
die dat zou opleveren zouden duizenden werkzoekenden
naar Zwolle doen verhuizen. En daar bleef
het niet bij. Net als zoveel andere steden in ons
land wilde Zwolle na de Tweede Wereldoorlog een
nieuwe start maken. Daarvoor was in de ogen van
de bestuurders een volledige herinrichting in het
hart van de stad nodig en een al even ingrijpende
verbetering van de infrastructuur met nieuwe
wegen en een nieuwe brug over de IJssel, om de
toenemende bedrijvigheid te faciliteren en om in
één klap een einde te maken aan de opstoppingen
en onveilige situaties bij de toegangswegen van
de stad. De bedrijven en daarmee de banen zouden
dan vanzelf wel komen. Maar die bedrijven
kwamen niet, althans niet in de gehoopte mate, en
zouden ook niet komen. Dat moet Roelen op de
eerste dag van het nieuwe jaar geweten hebben.
Die lekkage, dat voelde niet lekker als begin van
een nieuw jaar.
Zwolle pijlstad naar het noorden
In 1966 leek het allemaal nog zo mooi. Zwolle zou
volgens de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening in
het jaar 2000 zijn uitgegroeid tot een stad van een
kwart miljoen inwoners. ‘Groot Zwolle’ heette het
einddoel, de weg er naartoe ‘Zwolle Groeistad’
en later ook wel ‘Zwolle pijlstad naar het noorden’.
Aan beeldende taal geen gebrek. Een grote
opwinding moet zich meester hebben gemaakt
van de bestuurders op het stadhuis. Burgemeester
en wethouders gingen in de Structuurschets
Zwolle 2000 (1968) nog een reuzenstap verder
dan de regering. Het werd niet voor onmogelijk
gehouden dat Zwolle op den duur een half miljoen
inwoners zou tellen. Een emmer koud water over
de hoofden van de adviserende planologen had
wonderen kunnen verrichten, maar dat gebeurde
niet. Er werden al kaarten getekend van de plekken
waar woningen gebouwd moesten worden
voor de verwachte duizenden gloednieuwe
Zwollenaren. In de Structuurschets staat dan ook
onomwonden: ‘De tot dusver ontwikkelde structuurplannen
beslaan een gebied met een straal van
circa vier kilometer vanuit de stadskern. Zwolle
2000 echter beslaat een gebied met een straal van
circa acht tot tien kilometer.’2
Jan van de Wetering
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 137
Menig Zwollenaar – nuchter als altijd – had
in 1966 de wenkbrauwen gefronst. Was de burgemeester
vergeten dat zijn stad nog maar net
de 60.000-ste inwoner had mogen begroeten?
Natuurlijk wist hij dat, maar hij wist ook dat Zwolle
een jaar later zijn grondgebied zou vervijfvoudigen
door de inlijving van Zwollerkerspel (van
2.000 naar 10.000 hectare). Daarna was het alleen
nog maar een kwestie van industrie aantrekken
voor de werkgelegenheid en woningen bouwen,
heel veel woningen bouwen. Over de boeren die
daar woonden en over het landschap – ‘de groene
schil’ rond Zwolle – werd, afgezien van de grens
die de IJssel aan het grondgebied stelde, met geen
woord gerept.
Nu, in 1969, was duidelijk dat de komst van
nieuwe grote bedrijven ernstig stagneerde. De
komst van Scania Vabis op bedrijventerrein
Voorst in 1965 sprak nog het meest tot de verbeelding.
Belangrijk was ook de vestiging van het
hoofkantoor van Wavin in Holtenbroek en het
bedrijf M&R Dietetics (onder meer babyvoeding
Similac, nu Abbott) op Voorst. Andere grote
bedrijven zoals Stork en Philips waren al in de
jaren vijftig naar Zwolle gekomen. In hun voetspoor
vertrokken vele kleinere Zwolse bedrijven
uit de binnenstad naar industrieterrein Voorst.
In zijn nieuwjaarstoespraak moest Roelen mededeling
doen van alweer een droom die in duigen
viel. Zwolle had zich al jaren geleden aangemeld
als kandidaat voor de achtste medische faculteit,
maar de commissie die zich daar in opdracht van
de regering over had gebogen (de commissie Van
Walsum), had onze stad te licht bevonden. En
dat, merkte Roelen verongelijkt op, terwijl Zwolle
de laatste jaren door structurele en verkeersverbeteringen
sterk vooruit was gegaan; ook vanuit
landelijk perspectief gezien. Dat een flink deel van
die verbeteringen, zoals de aanleg van de nieuwe
IJsselbrug, nog niet gerealiseerd was, liet hij wijselijk
achterwege.3
De tijden veranderden snel. Drie jaar na de
verschijning van de Tweede Nota Ruimtelijke
Ordening zetten niet alleen gewone Zwollenaren,
maar ook beleidsmakers op landelijk en regionaal
niveau vraagtekens bij de prognoses van de overheid.
Zou Nederland in het jaar 2000 werkelijk
twintig miljoen inwoners tellen? Waarschijnlijk
niet. Als Zwolle in dit tempo zou doorgroeien dan
mocht de stad blij zijn met honderdduizend inwoners
in 2000, in plaats van de verwachte tweehonderdvijftigduizend.
Zo vroeg een onderzoeker van
het Instituut voor Planologie (drs. E.F. Nozeman)
zich af of Zwolle de rol van ‘Pijlstad naar het noorden’
wel waar kon maken. De migratie van nieuwe
inwoners liep in Zwolle ver achter bij steden als
Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Door nieuwe
vestigingen en een gevarieerd industriepakket
kon eerder Apeldoorn dan Zwolle uitgroeien
tot ‘metropool van het oosten’. De onderzoeker
zag wel andere kansen: samen met Kampen kon
Het nieuwe bedrijventerrein
Voorst, toen nog
aangeduid als Gasthuislanden
en Grote
Voort, met bedrijfsaanduiding
op een kaart
van Zwolle eind jaren
zestig. (Uitsnede, particuliere
collectie)
11-
138 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Zwolle uitgroeien tot springplank voor Zuid-
Nederland naar de periferie. Een stapje terug voor
Zwolle dus, maar er was nog hoop.4
Toch waren er planologen die nog steeds met
hun hoofd in de wolken liepen. De studiegroep
Zwolle van de afdeling bouwkunde van de Technische
Hogeschool te Delft, presenteerde in een rapport
het idee ‘Bandstad Zwolle-Kampen’, dat een
verdere uitwerking was van de Zwolse structuurschets.
Zelfs met het gebied van Zwollerkerspel
erbij bood Zwolle te weinig mogelijkheden om
bedrijven te plaatsen en woningen te bouwen. De
studiegroep dacht aan een samenhangend geheel
van industrieën en woningen, ondergebracht in
een band van aaneengeschakelde steden, dorpen
en buurtschappen. Dat wil zeggen: Windesheim-
Zwolle-Westenholte-’s Heerenbroek-Wilsum-
IJsselmuiden en Kampen. Dit alles uiteraard
onder de vlag van Zwolle, maar dat werd er niet
met zoveel woorden bij gezegd. De vlucht van de
gedachten van de werkgroep bereikte grote hoogten:
Wilsum zou in het jaar 2000 veertigduizend
inwoners tellen en ’s Heerenbroek maar liefst zestigduizend
inwoners. Op het Kampereiland was
een industrieel havencomplex geprojecteerd.5
Zo buitelden de ideeën over elkaar heen.
Ruim een maand na het rapport Bandstad Zwolle-
Kampen kwam het Economisch Technologisch
Instituut van Overijssel met een iets getemperde
indicatie van de groei van Zwolle. Geen half
miljoen, ook geen kwart miljoen inwoners zou
Zwolle in het jaar 2000 tellen, maar ‘slechts’ tweehonderdduizend.
Zwolle was daarmee wel de kern
van de IJssel- en Vechtdelta. Dit gebied mocht
volgens het instituut wel ‘de Zwolse regio’ worden
genoemd.6 En zo droomde Zwolle voort, in de
ban van de grote getallen. Hoe ironisch was het
dat burgemeester Roelen juist dat jaar een dagje
afreisde naar Den Haag om een bezoek te brengen
aan Madurodam. Met een vorkheftruc plaatste hij
een model van de Sassenpoort in het mini-stadje
ter gelegenheid van de expositie ‘Duizend jaar
Zwolle’. In zijn toespraak memoreerde hij hoe
spijtig het was dat al die fraaie stadspoorten – op
de Sassenpoort na – in de loop der tijden gesloopt
waren.7 De historische panden die tijdens zijn
burgemeesterschap onder de sloophamer vielen,
liet hij wijselijk onvermeld.
Citycentrum: een stuk allure in de presentatie
Roelen moest in zijn laatste jaar als burgemeester
van Zwolle meerdere bordjes zien hoog te houden.
De binnenstad maakte na de sloop van de
afgelopen jaren een desolate indruk. Dat was tijdelijk,
dat wisten bestuurders en inwoners, maar
het antwoord op de vraag hoe het centrum eruit
Veel drukte op de nieuwe
rondweg, augustus
1969. (Foto Henneke,
collectie HCO)
Groot-Zwolse voetballiefhebbers
De futuristische ideeën over Groot Zwolle riepen weinig reacties op bij de
Zwollenaren. Althans niet in de kranten uit die tijd. De Zwolse Courant
publiceerde onverstoorbaar elk nieuw idee – rijp of groen – maar leverde
geen inhoudelijk commentaar. Slechts in de marge zijn wat reacties te lezen,
soms uit onverwachte hoek. Een supporter van Zwolsche Boys schreef op
2 januari in een ingezonden brief aan de krant dat de aankoop van Ivica
Osim, een voetballer uit het voormalige Joegoslavië, een goed voorbeeld
was van ‘Groot Zwolle, een stad met allure’, want met zijn komst zette hij
Zwolle niet alleen nationaal, maar ook internationaal op de kaart.
Het leek wel of de gedachte van Groot-Zwolle vooral in voetbalkringen
populair was. De als altijd lichtvoetige Kantwerker schreef op 31 december:
‘Zwolle wordt toch zo langzamerhand een hele stad! We hebben al meer
dan 76.000 inwoners, de Diezerstraat wordt een promenade, op de Zwartewaterallee
krijgen we roodlicht-camera’s en PEC trekt soms tienduizend
toeschouwers. Dat kan straks wat worden als we in de eerste divisie zitten
om maar te zwijgen over de eredivisie.’
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 139
zou gaan zien was nog allerminst duidelijk. Die
duidelijkheid leek er te komen toen in de Zwolse
Courant een advertentie verscheen met de kop
‘Belangrijk bericht voor het Zwolse bedrijfsleven
in de binnenstad’. Burgemeester Roelen zou op 15
april in de concertzaal van Odeon een lezing houden
over ‘De functie van de Zwolse binnenstad in
de toekomst’. De lezing was georganiseerd door
Citycentrum Zwolle.8
Het is in meerdere opzichten een wat vreemde
advertentie. Een belangrijk bericht alleen voor
het bedrijfsleven? Wilden andere Zwollenaren na
al die kaalslag ook niet graag weten wat er met de
binnenstad zou gebeuren? En wat was dat Citycentrum?
Die naam was nog niet eerder gevallen,
sterker nog, Citycentrum Zwolle was nog niet
eens opgericht. Een paar jaar later zou wethouder
Witvliet het onnavolgbaar verwoorden: ‘Het
Zwolse City-centrum beoogt het verkopen van
Zwolle als koopcentrum en dat houdt in dat men
een commercieel doel heeft.’9
Een paar dagen later werd alles duidelijk.
Het ging simpelweg om de oprichting van een
winkeliersvereniging. De bijeenkomst trok 150
bezoekers, waaronder vertegenwoordigers van
115 Zwolse winkels. Volgens Roelen moesten de
ondernemers elkaar niet tegenwerken maar elkaar
stimuleren en vinden. Hij had zich het idioom
van de jaren zestig al aardig eigen gemaakt, gezien
zijn uitspraken als ‘We hebben een aanvulling van
het winkelapparaat nodig met een aantal magneten
(…) het geeft frisheid, een stuk allure in de
presentatie.’ En ook nog: ‘(…) de functie van het
winkelapparaat is niet afgenomen, in tegendeel, er
heeft een allurevergroting plaatsgevonden en dat
is winst.’
Wat concreter was zijn opmerking dat ‘artikelen
die met een hoge frequentie verkocht worden
[levensmiddelen] niet in de binnenstad thuis
horen en dat wij [B en W, jvdw] voor het nieuwe
winkelgedeelte bij de Broeren zijn uitgegaan van
enkele grootwinkelbedrijven, aangevuld met
kleine winkels van niveau.’ Zijn standpunt was
in lijn met de in Nederland gangbare ideeën over
stadsontwikkeling: de binnenstad is voor winkels,
banken en horeca; wonen en werken doe je buiten
het centrum. Roelen: ‘Het is uiterst onverstandig
de binnenstad alleen te zien als winkelcentrum.
Afwisseling en variatie maken de binnenstad tot
binnenstad. Hoe meer functies, hoe meer mensen
zich er bewegen en dat geeft juist de levendigheid.’
En dat was volgens de burgemeester de reden dat
het stadhuis in de Sassenstraat moest blijven. De
bijeenkomst was een groot succes. Winkeliersvereniging
Citycentrum Zwolle bestaat vijftig jaar
later nog steeds.10
Roelen onderstreepte in zijn lezing nog eens dat
‘de functie wonen’ niet in een moderne binnenstad
paste. Dat kon in 1969 ook amper meer: het
grootste deel van de woningen was de afgelopen
jaren gesloopt en de grond opgekocht door de
gemeente om ruimte te krijgen voor winkels.
Het grote proble
200 jaar Willemsvaart
Van Zwolle
naar de zee
Zwols Historisch Tijdschrift
36e jaargang 2019 nummer 2 – 8,50 euro
■■■■
Suikerhistorie
Hotel de Vries, Willemskade 8
Bijna honderd jaar lang heeft Willemskade 8 een
horecafunctie gehad. In 1927 kreeg H. Nijland
tostemming om het pand te verbouwen en in te
richten tot een café-restaurant met gelagkamer.
Hij nam daarvoor architect H. Meijerink in de
arm. Voor f 7.000 was de klus geklaard. Nijland
verdiende zijn geld niet alleen als verlofhouder
maar ook als agent van een sleepbootdienst. Tal
van verenigingen vergaderden bij hem. Zo werden
bijvoorbeeld in 1939 via een advertentie in
de Zwolse Courant motorrijders opgeroepen om
te komen tot de oprichting van een motorclub in
Zwolle. Het kwam er wel van, maar de club ging in
de oorlog weer ter ziele.
Op het suikerzakje is voor het pand de Keersluisbrug
te zien, gebouwd in 1876, die bij de
gedeeltelijke demping van de Willemsvaart in
1965/66 weer verdween.
In 1953 werd P.M. de Vries uit Groningen de
nieuwe eigenaar van Willemskade 8. Hij liet het
etablissement verbouwen tot een middenklasse
hotel-restaurant (met 12 kamers en 21 bedden)
en draaide een goede omzet. In 1965 overleed hij
plotseling aan een hartaanval. Zijn weduwe zette
de zaak voort tot 1978. Daarna was onder meer
HCR De Bourgondiër in dit pand gevestigd.
Sinds een dikke twintig jaar vindt men nu op
dit adres restaurant Weekends, dat niet alleen in
de weekends maar ook op woensdag en donderdag
geopend is. Je kunt er heerlijk eten en er is een
goede prijs-kwaliteitverhouding. Door de jaren
heen is Weekends in Zwolle een begrip geworden.
46 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Hotel-Restaurant De Vries aan de Willemskade, links op de foto, tegenover de (voor
het moderne verkeer nogal smalle) Keersluisbrug. Rechts naast de verkeersbrug het
voetgangersbruggetje. Omstreeks 1955. (Foto Dolf Henneke, collectie HCO)
■■■■
11
~
~
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 47
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 46
Zwolle naar zee
200 jaar Willemsvaart (1819 – 2019)
Jos Mooijweer 48
Herinneringen aan de Willemsvaart
Johan R. ter Molen 70
De koning en zijn Zwolse vaart
Jan van de Wetering 73
De Willemsvaart in beeld 76
Vaassens Verdriet rond de Willemsvaart
Willy Smit – Buit 78
De vroegere Willemsvaart: mijn vaart!
Harry Koopman 87
De Willemsvaart in beeld 92
Bedrijvigheid langs de Willemsvaart
met de Nederlandsche Zeildoekweverij
Marcel Overbeek 94
Herinneringen aan de Oude Veerweg
Eef en Rein Warmels 100
Im Jan H. Wigger (1956 – 2019): bijna
veertig jaar lang archivaris Wim Coster 106
Im Bert Kiekebelt Steven ten Veen 107
Mededelingen 108
Auteurs 109
Redactioneel
Van de stad naar de IJssel en vice versa
Tussen Stadsgracht en IJssel stroomt al twee
eeuwen lang, in verschillende gedaantes,
de Willemsvaart. Jos Mooijweer laat in een
boeiend en rijkelijk van kaarten en andere afbeeldingen
voorzien artikel zien, wat er allemaal bij
kwam kijken om dit werk tot stand te brengen en
in stand te houden. Hij schenkt daarbij ook aandacht
aan het verleggen van de vaart, in de jaren
rond 1872. Willy Smit-Buit gaat in dat verband in
op het ‘Vaassens Verdriet’ van Teunis van Lohuizen.
Samen met een plaatsgenoot moest deze
ondernemer zwaar boeten voor zijn goedhartigheid
(of was het lichtzinnigheid ?) als borg voor de
oorspronkelijke aannemer.
Jan van de Wetering neemt ons mee naar de
dag van 24 augustus 1819 toen de vaart op – ook
letterlijk – luisterrijke wijze werd geopend. Mét
de nieuwe verbinding ontstond de bedoelde
bedrijvigheid, eerst vooral op het water, later ook
erlangs. Marcel Overbeek laat die bedrijvigheid
zien in een artikel, waarin hij met name de Zwolse
Zeildoekweverij op nummer 18 belicht. En dan
zijn er vanzelfsprekend de herinneringen aan
het leven op en om de Willemsvaart. Johan R. ter
Molen, Harry Koopman en Eef en Rein Warmels
laten zo het verleden, elk op zijn manier en plaats,
opborrelen en resoneren. Als scharnierpunten
fungeren artikelen met ‘beelden van de vaart’.
Wim Huijsmans opent als vanouds dit themanummer
met een korreltje geschiedenis aan de
hand van een suikerzakje.
In het volgende nummer, en wie weet nog
daarna, komt de Willemsvaart opnieuw aan de
orde. Want het jubileumjaar is nog niet voorbij en
de vaart is het waard!
Cover: Binnenschepen van de IJssel op weg naar de Willemsvaart, eind jaren veertig. (Collectie Spaarnestad, HCO)
■■■■ 11 11-
48 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Zwolle naar zee
200 jaar Willemsvaart (1819-2019)
Wanneer na jarenlang het late nageslacht
nog met een dankbaar oog op Willemsvaart mag staren
en kielen, zonder tal, daar vrolijk door ziet varen
met Neerlandsch vruchtb’ren grond en handel zwaar bevracht;
als dan de aloude roem hen weder tegenlacht
en de IJssel, grijs van hoofd, met witgekamde haren,
door Willems Vaart hen geeft, wat ze op de rug der baren
van heel de Rhijn ontvangt, door Drusus breede gracht;
als vreemde kielen ligt hier op de golven wiegelen
en Zwol met schooner glans zich in die vloed mag spiegelen,
de welvaart van rondsom een sterker kracht ervaart,
dan roeme eens ’t nageslacht aan de oever neergebogen
der vaderlijke vlijt en zeg met vonk’lende oogen:
‘die vaart was Willems naam en zulk een volksfeest waard’.
Klinkdicht (anoniem) ter gelegenheid van de opening
van de Willemsvaart1
Opening
Drommen Zwollenaren staan op 24 augustus 1819
op de beide walkanten om er niets van te missen:
de feestelijke opening van de gloednieuwe Zwolse
vaarweg naar en van de IJssel. Tot tweemaal toe
ziet het toegestroomde publiek het jacht de Boreas
van koning Willem I voorbijvaren. Ook varen
mee twee veerschepen vol met toeschouwers en
drie pramen beladen met hooi, kalk en turf. De
pramen met hun ladingen zijn een voorafspiegeling
van het toekomstige gebruik van het kanaal.
De Zwolse schutterij vaart in een aparte boot
voorop en maakt muziek. De koning heeft vanuit
Amsterdam zijn jacht voor de gelegenheid laten
overvaren, maar is niet zelf aanwezig. Zijn vertegenwoordiger
in Overijssel, gouverneur B.H.
Bentinck, is wel aan boord met nog andere hoge
gasten. Met een vaartocht van de stad naar de IJssel
en weer terug en het spelen van het Wilhelmus
is de vaart plechtig geopend.
Tussenhandel
De Zwollenaren waren die dag getuige van
een historisch moment. Na meer dan 400 jaar
hardnekkig volhouden was het eindelijk gelukt:
een rechtstreekse vaarverbinding tussen de stad
en de IJssel. Want zo lang al waren er plannen
gesmeed om dat te bereiken, maar keer op keer
waren ze op niets uitgelopen. We moeten de
aanleg van de Willemsvaart dan ook zien in breder
perspectief en in het licht van de voortdurende
ambitie van Zwolle om een goede verbinding met
de (Zuider)zee te hebben. Zo kon het immers zijn
ligging tussen Holland en het Duitse achterland
optimaal uitbuiten als verbindingsschakel tussen
de handel over binnenwater en over zee. Pas in
de loop van de achttiende eeuw zou de stad deze
transitofunctie voor het handelsverkeer verliezen.
Maar het belang van een goede zeeverbinding
Jos Mooijweer
Het ‘Willems Kanaal’,
uitsnede op de kaart
van cartograaf C.R.T.
Kraijenhoff uit 1829.
Het is een van de vroegste
kaarten waarop de
Willemsvaart voorkomt.
(HCO, collectie PBO,
inv.nr. 53.8)
■■■
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 49
bleef onverminderd groot, al was het daarna
vooral ter ondersteuning van de eigen economie
en die van de regio. Die zeeverbinding zou in
de loop van de tijd telkens langs andere kanalen
lopen.
Aa en Zwartewater
Zwolle was aan de oever van het bescheiden
waterstroompje van de (Grote) Aa tot
ontwikkeling gekomen. Buiten Zwolle ging de
Aa – al of niet na menselijk ingrijpen, dat is niet
helemaal duidelijk – over in het Zwartewater.
Via dit water hadden de Zwollenaren toegang tot
de Zuiderzee. Andere waterlopen zouden de rol
van de Aa in de loop van de tijd overnemen. Het
belang van het Zwartewater als vaarweg bleef.
Ondanks de gunstige ligging aan deze rivieren
lonkte de IJssel. Directe toegang tot die grote
rivier, zoals Deventer en Kampen hadden, zou
Zwolle’s handelspositie enorm versterken. In
combinatie met de bestaande vaarverbindingen
over het Zwartewater en de Vecht zou dit een
voorsprong op de concurrenten geven die amper
nog in te halen viel. Het was voor de buitenwereld
geen geheim dat Zwolle een begerig oog had op de
IJssel. Het hield Deventer, maar vooral Kampen,
als zijn grootste concurrenten waakzaam. Met
ogen op steeltjes volgden zij elke avance die Zwolle
maakte in de richting van ‘hun’ rivier.
Lonkende IJssel
Volgens eigen zeggen had Zwolle in 1361 van
de bisschop van Utrecht en de hertog van Gelre
het recht gekregen om een gracht naar de IJssel
te graven. Of Zwolle met die concessie op zak
daarna ook daadwerkelijk begonnen was met
het graven van een gracht is onzeker. In 1480
waren de Zwollenaren daar in ieder geval wel
mee bezig. Kampen en Deventer reageerden als
door een wesp gestoken toen ze lucht kregen
van de graverij. De Zwolse plannen vormden
een ernstige bedreiging van hun handelspositie.
Zwolle raakte als IJsselstad in spe hierdoor in
heftig conflict met beide ‘natuurlijke’ IJsselsteden.
Schepen naderen over
het Zwartewater de
haven van Zwolle.
Anoniem schilderij,
midden zeventiende
eeuw. (HCO, Museale
Collectie VORG, inv.nr.
00395)
■■■■ 11 11-
50 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
De ruzie werd beslecht door hun gezamenlijke
landsheer, de bisschop van Utrecht. Hij bepaalde
dat de Zwollenaren mochten houden wat ze aan
gracht door de Assendorperlure hadden gemaakt,
maar dat er geen sluis of overslaghaven bij de
IJssel mocht komen. Dit verbod maakte de gracht
ongeschikt voor scheepvaart, terwijl het juist
daarom was begonnen. Interessant is dat Zwolle
zijn handelwijze rechtvaardigde door te zeggen
dat het ging om het ‘hergraven’ van een gracht,
dus om een verloren gegane toestand te herstellen.
Als we Zwolle op zijn woord mogen geloven, zou
Deventer en Kampen
aan de IJssel, anonieme
etsen, zeventiende
eeuw. (HCO, Collectie
Tekeningen en Prenten,
inv.nrs. TP000766 en
TP000763).
Industriële activiteit
(Reinders Oliefabrieken)
aan de Nieuwe Vecht
in 1894. (Foto G.J.
Wispelweij, collectie
HCO)
■■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 51
het vroeger in enigerlei vorm een IJsselverbinding
moeten hebben gehad. Deze oude verbinding
zou door de zandhoogte van de Assendorperlure
naar de Schellerwade hebben gelopen en zelfs een
schutsluis in de IJsseldijk hebben gehad.
De Nieuwe Vecht
Voorlopig zat een nieuwe vaarroute naar de IJssel
er niet in. Men liet het idee evengoed niet los. In
de tussentijd viel misschien wel de zeeverbinding
via de Vecht en het Zwartewater te verbeteren?
Hierbij was felle tegenstand van Hasselt te verwachten,
maar die stad was geen partij voor
Zwolle. Men besloot een verbindingskanaal te
graven tussen de Nieuwe Wetering en de Vecht.
Het kostbare en grootschalige waterbouwproject,
dwars door de buurschappen Dieze en Berkum
heen, was in 1497 klaar. Deze ‘Nieuwe Vecht’
voerde schepen die de oude Vecht afkwamen
rechtstreeks de stadsgracht in. Scheepsvrachten
met de bestemming Zwolle bespaarden zo een
lange omweg over het Zwartewater. De stad kon
nu nog beter een sleutelrol vervullen in de handel
tussen het Duitse achterland en het opkomende
Holland. Ze deed dat de eerste honderd jaar met
een slimme strategie als ‘low profile’ Hanzestad
om van deze twee walletjes te kunnen eten. De
stad hield die scharnierfunctie tussen oost en west
vol tot ver in de achttiende eeuw. De oevers van
de Nieuwe Vecht en van het Zwartewater zouden
zich gaandeweg ontwikkelen tot de eerste ‘industrieterreinen’
van de stad. Met draaiende wieken
gaven molens er de dynamiek van de bedrijvigheid
aan.
De Zwolse linie
Tijdens de Opstand en in de tijd van de Republiek
vervulde Zwolle een rol in de verdediging
van Holland. In 1589 stelde de Zwolse burgemeester
Godfried Bloemendal in Den Haag
voor om in het belang van de ‘nationale’ defensie
drie opgeworpen schansen tussen de stad en de
IJssel met een gracht te verbinden. Het water
zou een extra defensieve barrière opleveren
en zowel de bevoorrading als het vervoer van
materieel en manschappen naar de schansen
vergemakkelijken. De militaire strategen zagen
direct het nut hiervan in. Toch duurde het even
voordat de IJssellinie haar beslag kreeg. Militaire
successen onder prins Maurits maakten de
verdediging minder urgent. Tegelijk had zich
binnen het Zwolse bestuur een principiële discussie
ontsponnen over de bevoegdheid van de
Staten-Generaal om de stad belastingen op te
leggen voor de bekostiging van uitgaven die niet
per se een Zwols belang dienden. In 1598 was
Zwolle nog steeds in gesprek met prins Maurits
om de IJsselgracht aan te leggen. Kort voor of
tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621)
werd de linie ten slotte voltooid. De verdedigingsgordel
bestond uit een aarden borstwering
met gracht tussen de Katerschans aan de IJssel,
Plattegrond van de stad
Zwolle door Nicolaas
ten Have uit ca. 1650
met daaraan toegevoegd
de IJssellinie, incl.
haar latere aftakking
naar de Nieuwe Schans,
ook wel Nieuwe Werk
(nu Engelse Werk)
genoemd. (HCO, Kaartencollectie,
inv.nr. 237)
11-
52 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
deBergschans op de Spoolderberg en de Kleine
of Luurderschans tussen de Spoolderberg en de
stad. Mogelijk volgde de gracht het tracé van de
gemankeerde middeleeuwse kanaalverbinding.
Het is verleidelijk te denken dat bij Zwolle de
gedachte leefde om de liniegracht in vredestijd
voor zijn handelsverkeer te gaan gebruiken.
Helaas ging die vlieger niet op. De liniegracht
werd bij de stadsgracht (Geldersezijl) en aan de
IJssel met een zijl of duiker afgesloten. Misschien
hadden Kampen en Deventer hier een stokje
voor gestoken? Hoe het zij, het plan voor een IJsselkanaal
belandde voor tweehonderd jaar in de
kast.
Koning Lodewijk Napoleon
Na de val van de Republiek (1795) en het
afgebroken experiment met de Bataafse Republiek
(1795-1806) werd in 1806 het Koningrijk Holland
opgericht. Lodewijk Napoleon Bonaparte – een
broer van de Franse keizer Napoleon – werd
koning van de nieuwe staat. In 1809 maakte de
koning een rondreis door Overijssel. Vertrokken
vanuit paleis Het Loo op de Veluwe stapte hij op
2 maart bij het Katerveer op Overijsselse bodem.
Voor het bezoek aan Zwolle waren twee dagen
uitgetrokken. Het stadsbestuur greep zijn kans om
een eeuwenoude wens onder de aandacht van de
vorst te brengen: een rechtstreekse vaarverbinding
met de IJssel. Voor zijn vertrek maakte de koning
duidelijk dat hij niet onwelwillend tegenover dit
idee stond:
‘Voor deszelfs vertrek heeft de koning aan
het stedelijk bestuur de verzekering gegeven dat
hoogstdezelve met eigen oogen gezien had dat
het mogelijk en in alle opzigten nuttig was de
sedert lang beraamde communicatie tusschen
de stad en den IJssel daar te stellen en dat[…] zij
voornemens was aan deze werken dit jaar nog te
doen beginnen. Doch dat de penningen voor deze
onderneming, die buiten twijfel zeer nuttig was,
zoo voor het departement als voor de stad Zwolle,
bij wijze van negotiatie zoude moeten vallen […]’.2
Een goed begin is het halve werk…
Met steun van de koning en zicht op financiering
viel het besluit om het fel begeerde kanaal aan
Twee details uit een kaart uit 1808 met de liniegracht als gekozen tracé voor de
aanleg van een kanaal tussen de stadsgracht en de IJssel. Blijkbaar is nog geen
definitieve keuze gemaakt voor het tracé langs de Spoolderberg (Oude Schans).
Ook de locatie voor de schutsluis aan de IJssel is nog onbeslist. We zien twee
mogelijkheden ingetekend: ten noorden en ten zuiden van het Katerveer.
(HCO, Rijkswaterstaat, inv.nr. 530)
·- · – :::-L,~.-….~. . –
-:-•.~.~~_:.-_-•• : •r .. .._ •• •
_.,._ –
—
~ KalcrSc hc1n.s
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 53
te leggen. Deventer en Kampen waren niet
bij machte om het plan te torpederen. Om
praktische redenen werd het kanaal vermoedelijk
geprojecteerd op en langs de oude liniegracht.
Afgaande op tracé- en profielkaarten van de
aanleg lijkt het erop dat de gracht exact op de
plek van de liniegracht kwam te liggen en dat
ten zuiden erlangs een nieuw grachtje werd
gegraven, dat toen de naam ‘Liniesloot’ kreeg. Het
plan omvatte de aanleg van een keersluis in de
stadsgracht en een schutsluis in de Katerschans.
Verder waren er bruggen over de vaart gepland
over de Keersluis aan de singel en over de
binnensluis van de schutsluis. Men begon te
graven vanaf de stadsgracht en was gevorderd tot
om de Spoolderschans toen Lodewijk Napoleon
door zijn broer aan de kant werd gezet. Het
Koningrijk Holland werd in juli 1810 ingelijfd
bij het Franse keizerrijk. Bijdragen voor de
uitvoering van het waterbouwkundige werk
stopten. Napoleon zag er blijkbaar onvoldoende
Frans belang in om nog langer geld in het project
te pompen. Zwolle, dat ook aanzienlijke kosten
had gemaakt, zat met een half voltooide gracht.
Kanalenkoning Willem I
Na de Napoleontische oorlogen werd de kaart van
Europa opnieuw getekend. Uit de brokstukken
van het Franse keizerrijk kwam in 1813/1815 het
Koninkrijk der Nederlanden tevoorschijn met
Oranjevorst Willem I op de troon. Het was een
verzoekschrift aan de koning van kooplieden,
factoors en fabrikanten uit Doesburg, Zutphen,
Deventer en Zwolle die de gestokte bouw van het
IJsselkanaal weer vlot trok. De briefschrijvers
brachten naar voren dat turf met een dergelijk
kanaal tussen de IJssel en het Zwartewater veel
sneller op zijn bestemming zou zijn. Vooral de
steenbakkerijen aan de IJssel hadden hier baat
bij. Als we weten dat zojuist de Dedemsvaart was
gereedgekomen voor de afvoer van turf uit de uitgestrekte
venen achter Hasselt, valt dit argument
op zijn plaats. Niet onbelangrijk was verder dat
een verbinding tussen IJssel en Vecht de goederenstroom
over de Rijn en de Waal van zuidelijk
naar noordelijk Duitsland over veilig binnenwater
liet verlopen. Met andere woorden, de aanleg van
Op een kaart uit 1816 is de keuze voor het vervolgtracé tussen de Spoolderberg
en de IJssel wel gemaakt. Hier twee details daaruit, van de aansluiting van de
vaart op de stadsgracht, via een keersluis, en de uitmonding in de IJssel, via een
schutsluis in de oude Katerschans. (NA, 4.WCA, inv.nr. 8889)
■■■■
‘4 r •~t ~-~·-.~ ~t.~. – – – ·—-=–=–::-:~….::….:…..L..:,,;_.:…,t
‘-…. -7[~-:.4.————-11
/.ml•rJ”•rZJl{r ~ ;_; I; .. / ..,,..-;:,4!/1_._.,…_/o;”<....,.,...,_.,_;.,..,
.. 1: }
11 11-
54 | jrg. 36 - nr. 2 zwols historisch tijdschrift
een kanaal naar de IJssel diende vooral de binnenvaart.
Het beroep op de koning had succes. Omdat
Zwolle niet over de financiële middelen beschikte
was het Rijk bereid om voor financiering te zorgen.
De koning, die de geschiedenisboeken zou
ingaan als ‘de kanalenkoning’, had zijn bijnaam in
Zwolle alvast waargemaakt.
Willems-Vaart
Vanaf het punt waar de grondwerkers in 1810
waren gestopt groef men verder, tot het eindpunt
in de Katerschans bij de IJssel was bereikt. Om
de schepen het verschil in waterniveau tussen
het kanaal en de IJssel te laten overbruggen werd
in de Katerschans een schutsluis gebouwd. De
buitensluis fungeerde tegelijk als waterkering.
Op de verjaardag van de koning op 24 augustus
1819 werd het kanaal geopend. Hierbij maakte
de gouverneur bekend dat Zijne Majesteit het
had goedgevonden om het kanaal zijn naam te
geven. De vaart, met een lengte van 2.300 m,
heette vanaf nu: ‘Willems-Vaart’. De kosten (in
guldens) van uitgevoerde werkzaamheden hadden
bedragen:
Graven van het kanaal 27.000
Uitdiepen van de stadsgracht 5.600
Bouw van de buitensluis
aan de IJssel 80.800
Bouw van een binnensluis
bij de IJssel 37.350
Bouw van een nieuwe keersluis
bij de stadsgracht 37.400
Verbreden van de ophaalbrug
bij de Kamperpoort 595
Totaal 188.7453
Ingang van de
Willemsvaart bij de
oude keersluis aan de
stadsgracht omstreeks
1870. (HCO, collectie
Waanders)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 - nr. 2 | 55
Nut en kosten
De Willemsvaart was berekend op kleine vaartuigen
met weinig diepgang. Van alle schepen
die door de vaart voeren moest passage- en
schutgeld worden betaald. De brugwachter aan
de keersluis en de sluiswachter aan de schutsluis
inden die gelden van de schippers. Speciaal voor
de sluiswachter was in 1820 aan de Katersluis een
woning gebouwd. Het geld dat van de schepen
binnenkwam vloeide, na aftrek van de beheerkosten
van de Willemsvaart, in de schatkist van
het Rijk. Tussen 1828 en 1850 beliep de netto
afdracht 145.507,55 gulden. Per maand werd bijgehouden
welke schepen en hoeveel schepen de
sluizen passeerden. Zo weten we dat het vooral
kofjes, pramen, tjalken en zompen waren die
Detail uit de plattegrond
en opstandtekening van
de sassluis (buitensluis)
in de te bouwen schutsluis
aan de IJssel uit
1818. (NA, 4.WCA inv.
nr. 8894)
Tekening voor
de bouw van een
sluiswachterswoning
aan de schutsluis
bij Katerveer uit
1820, detail. (HCO,
Rijkswaterstaat, inv.
nr. 971)
11 ■■■■
}1'1,,,/1, Ç}•r 111/ J/J.rjit ,,, lf"✓l11ml-.?:d•mt"1y ·,w• ,,. 6'k•-• ,l\\\~~M"lm ~ttll\\\~ .tr"' ./f,=:
..YI, ,-/ /111;1 l'fUI hl 'tlllldt{/1,r l'UV01yu1' n,n l,1JNvrrll /16/u ,,,,1m ,~m, m _f,/1 r~ws-8 Il' /l}lll111J~/Onrl
1;,., ..... ~ '" ... ,,,,_:,.,. ,tn"J,-,.,ó:~i,,~,uy ✓~-·y"[/W ,.;,..._ ,..,,..f,. ,.,.,.,,,,,.
n ~-- ~ b1, /.., ,,. ~, 1~ ÎtK>H ✓, .-,•~ – -,_ •• ~ ;,,,. .’t•UIII,
{.,/_.. ._/._, _.. _
1
11-
56 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
over de Willemsvaart voeren en dat het ging om
enige duizenden vaartuigen per jaar. Ondertussen
maakte de scheepvaart door de uitvinding
van de stoommachine een stormachtige ontwikkeling
door. Voor de moderne stoomboten was
de Willemsvaart helaas te smal en te ondiep en
de sluizen niet wijd (ca. 6 m) genoeg. Het nieuwe
kanaal was, niet lang na de voltooiing, alweer
verouderd.
Zwolsche Diep en Almelose Kanaal
Om moderne schepen toch toegang tot de haven
van Zwolle te geven werden halverwege de
negentiende eeuw grootschalige werkzaamheden
uitgevoerd aan het Zwolsche Diep, de
uitmonding van het Zwartewater in de Zuiderzee.
Baggerwerkzaamheden en kilometerslange
strekdammen in zee moesten het vaarwater op
voldoende diepte houden. Vanaf het begin was
er veel rumoer van binnenvaartschippers die
vonden dat de ingevoerde toltarieven op het Diep
hen benadeelden. De afgelegen Willemsvaart
bood voor hen geen uitkomst, al bleef die wel in
bedrijf als vaarweg voor vracht in traditionele
platbodems. Met het Zwolsche Diep bleef het
trouwens aanmodderen, letterlijk.
Schepen in de kleine
schutsluis met de
sluiswachter om het
sluisgeld te innen,
1937. (HCO, collectie
Spaarnestad)
Zeilen door de vaart was niet altijd mogelijk. Over het jaagpad ■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 57
aan weerszijden van de Willemsvaart kon het schip worden voortgetrokken. Foto uit 1942/43. (Foto Sandmann, collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
58 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Het Almelose Kanaal
met aangemeerde
binnenvaartschepen,
1935. (Collectie HCO)
Gezicht op de
Willemsvaart met
veemarkt op de
Beestenmarkt (nu
Harm Smeengekade)
omstreeks 1895. (Foto
F.W.H. Deutmann,
collectie HCO)
■ ■■■
I
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 59
Het effect van een flinke verbetering van Zwolle’s
vaarweg in oostelijke richting door aanleg van
het Overijssels Kanaal in 1855 stelde eveneens
teleur. Het Overijssels Kanaal had Zwolle moeten
verbinden met industrieel Twente. Om dat
te bereiken was de Nieuwe Wetering, een van
de middeleeuwse weteringen die uitkwam in
de stadsgracht, opgenomen in het Overijssels
Kanaal. Het stuk wetering bij Zwolle werd hiervoor
gekanaliseerd en omgedoopt in Almelose
Kanaal. Lagen de beste kansen dan toch bij de
IJssel? Wellicht, maar toch ook niet zonder
hindernissen, want verzanding van de IJssel gaf
steeds grotere problemen voor diepliggende
vaartuigen. Onverwacht vonden de oude rivalen
Zwolle en Kampen elkaar om iets aan de bevaarbaarheid
van de IJssel te doen.
Spoorverbinding
De samenwerking tussen Zwolle en Kampen
was niet helemaal uit de lucht komen vallen.
De introductie van de stoommachine in het
scheepvaartverkeer had in Overijssel eindelijk
een vervolg gekregen in de stoomtrein. De locomotief
op het spoor zou beide steden in reistijd
en reisgemak dichter bij elkaar brengen. Met het
gereedkomen van de spoorbrug over de IJssel
in 1864 was Zwolle op het landelijke spoornet
aangesloten. Het jaar daarop lag er ook een
spoorlijn tussen Zwolle en Kampen. De spoorlijn
maakte de bouw van een spoorbrug over de
Willemsvaart noodzakelijk. Om het railverkeer
in Zwolle per schip van brandstof en materialen
te voorzien werd bij het station een spoorhaven
gegraven die via de Willemsvaart bereikbaar
was. Niet ver daarvandaan lag de zogenoemde
‘veelading’. In deze tijd werd op de noordelijke
kade van de vaart, op de Beestenmarkt (nu Harm
Smeengekade), wekelijks een drukbezochte
veemarkt gehouden. Via een nieuwe draaibrug
over de Willemvaart kon het vee uit en naar de
wagons op het spoor worden geleid. De brug had
daardoor de toepasselijke naam van ‘Veeladingbrug’
gekregen.
Opwaardering
De zo-even genoemde toenadering tussen Zwolle
en Kampen bij de aanpak van de IJssel was niet zo
De Veeladingbrug bij
de spoorhaven en het
spooremplacement in
1967. (HCO, archief
Vrienden van de
Stadskern)
■ ■■■
11 11-
60 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
De Willemsvaart als ‘Waterweg van Zwolle naar zee’ met de geplande nieuwe locaties voor de schutsluis aan de IJssel en keersluis aan
de stadsgracht. In rood de gronden die onteigend moesten worden om de gewenste verbeteringen te kunnen uitvoeren, 1870. (HCO,
Rijkswaterstaat, inv.nr. 533).
De bouw van de draaibrug
over de Willemsvaart
in de spoorlijn
naar Kampen in 1872.
Erachter is een houten
brug zichtbaar, een
noodbrug? (Foto F.W.H.
Deutmann, HCO,
Museale Collectie Zwolle,
ds. 53)
■■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 61
verrassend als het lijkt. Hun gezamenlijke inzet
voor betere bevaarbaarheid betrof het scheepvaarttraject
vanaf de monding van de rivier tot
aan de stadsgracht van Zwolle. Beide steden
zouden er dus van profiteren. Het Zwolse belang
behelsde een totale opwaardering van de Willemsvaart.
In hoofdzaak kwam die neer op het
breder en dieper maken van de vaart over de hele
lengte. Bij de stadsgracht en bij de IJssel had dit
grote gevolgen. Ten noorden van de oude sluis bij
het Katerveer werd in 1872 een ruimere schutsluis
(ca. 12 m doorvaartbreedte) gebouwd. De aansluiting
van de Willemsvaart op de stadsgracht werd
in noordelijke richting verlegd, zodat grote schepen
hier gemakkelijker de stadsgracht konden
indraaien. Op het driehoekig terrein tussen de
vervallen en nieuwe aansluiting op de stadsgracht
verrees een huizenblok van deftige burgerhuizen,
de Emmawijk. In de stadsgracht werd een nieuwe
keersluis met voetbrug gebouwd en van het
De aanleg van de
nieuwe aansluiting van
de Willemsvaart op de
stadsgracht, 1872. (Foto
F.W.H. Deutmann,
collectie HCO)
De in 1872 aangelegde
Keersluisbrug met
daarachter de nieuw
aangelegde Emmawijk,
omstreeks 1890. (Foto
F.W.H. Deutmann,
collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
62 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Eekwalbastion en het Maagjesbolwerk werd een
stukje afgehaald, zodat de schepen hier een ruimere
passage hadden. Door de verbreding van de
vaarweg moesten de oude Spoolderbergbrug (tot
1856 had er een pontveer gevaren) en de recent
gelegde spoorbrug in het Kamperlijntje alweer
worden vervangen. Kort voor de voltooiing van de
werkzaamheden aan de Willemsvaart schreef een
onderzoekscommissie:
‘Onze gemeente heeft twee waterwegen [naar
zee]. Hoewel die van het Zwolsche Diep verbeterd
zal worden, kan die nimmer worden wat de
nieuwe waterweg [Willemsvaart] reeds nu is en
belooft in de toekomst te zullen zijn.’4
Terwijl de ‘oude’ Willemsvaart vooral de
belangen van de binnenvaart had gediend, zou
de vernieuwde Willemsvaart zich richten op de
zeevaart. In de stukken vertaalt zich dat in een
wijziging van de aanduiding van de vaart als
‘communicatie tussen IJssel en Zwartewater’ in
‘waterweg naar zee’.
Kanaal Katerveer-Frankhuis
De ontwikkelingen gingen snel. Zo’n 25 jaar na
de modernisering was de Willemsvaart alweer
verouderd. Een verruiming van de bocht in de
vaart bij Spoolderberg in of kort na 1916 was de
grootste en enige ingreep die nog werd uitgevoerd.
Aan de noordkant van de Willemsvaart
was het Zwolse gemeentebestuur vanaf 1900
volop bezig met de aanleg van een nieuwe woonwijk,
het Veeralleekwartier. Het zou een vrij chique
buitenwijk worden. Aan de andere kant van
de vaart hadden zich na de ingebruikname van
de vernieuwde Willemsvaart in 1887 bedrijven
gevestigd. In de tijd ervoor hadden bedrijvigheid
en bewoning ter plaatse alleen bestaan in diverse
uitspanningen op weg naar het Katerveer, zoals
Recht-uit-best, Nijromen en Theetuin Thijssen,
en in enkele verspreid staande villa’s als Flora,
Maria en Vijverberg. Een volgende moderniseringsslag
van de Willemsvaart lag eigenlijk ook
niet meer zo voor de hand sinds het gemeentebestuur
voor de ontwikkeling van industrieterreinen
zijn oog had laten vallen op andere locaties.
Een ommezwaai in zoekrichting, want nog in
1914 bestond het voornemen om een groot industrieterrein
ten oosten van de Willemsvaart ter
hoogte van de Spoolderberg aan te leggen onder
de naam ‘Rietslagen’. Eén van die andere locaties
was het gebied ten zuiden van Frankhuis. Met
het oog daarop werd een nieuw kanaal geprojecteerd
tussen de Katersluis en de buurschap
Frankhuis. Op 4 november 1919 werd de wet
voor de aanleg van dit kanaal in het Staatsblad
afgekondigd. Vertraging, uitstel en aarzeling bij
de tenuitvoerlegging van de wet, zowel bij het
Rijk als aan de kant van het gemeentebestuur,
schoven het plan op de lange baan. Uiteindelijk
bleef het bij een papieren project met mooie
kaarten.
Kaart uit 1917 met het
geprojecteerde, nooit
uitgevoerde kanaal
tussen het Katerveer
en Frankhuis. (NA,
4.WCA, inv.nr. 30064)
■■■■
q
_….,..
X Il
1, L .1 , D
11
—·—–··——-·-·- i–·–··—·-.-. – —-_-,. – _…. -· —
=–= ;..,.-.; ,:. -.:..: ‘ , …. ~ ~=: == :::: ~: :.._;i! .. ,
.,_.,. _,. ….
==-~!: .. :~~~: -·
=-;:: ::: :-:: =;
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 63
De IJsselbrug
De opening van de eerste verkeersbrug over de IJssel
bij Zwolle in 1930 zette het leven rond de Spoolderberg
op zijn kop. Gemeentebestuur en villabewoners
maakten zich op voorhand grote zorgen
over de aantasting van de landelijke omgeving met
haar imposante bomen. Hoewel het zich feitelijk
afspeelde op het grondgebied van buurgemeente
Zwollerkerspel, schreven B en W van Zwolle op
27 maart 1929 in een brief aan de Minister van
Waterstaat: ‘Wij gevoelen ons gedrongen uwer
excellentie onze ernstige bezwaren tegen dat plan
[van de toegangsweg tot de IJsselbrug] kenbaar
te maken. Wordt het uitgevoerd, dan zal een stuk
natuurschoon onherstelbaar worden vernield. De
Veerallee, één der schoonste en meest bezochte
wandelwegen in de omgeving van Zwolle, zal op
het mooiste punt tusschen den Spoolderberg en de
villa Vijverberg als het ware doormidden worden
gebroken. […] Een groot deel van het zware, oude
geboomte ter plaatse zou moeten worden geveld.’5
Voor veel Zwollenaren was de Veerallee langs
de oever van de Willemvaart een geliefde route
voor een zondagse wandeling. Opeens kreeg het
lome glijden van schepen door het water van
de Willemsvaart en de ontspannen tred van de
paardentram over de Veerallee gezelschap van
voorbijrazend gemotoriseerd wegverkeer over
Rijksweg 828. De bestaande Spoolderbergbrug
over de Willemsvaart kon het verkeer algauw
niet meer aan en werd – voor de derde keer in 78
jaar – in 1934 vervangen. Het Katerveer, dat hier
eeuwenlang de verbinding had verzorgd tussen
Overijssel en Gelderland was met de komst van de
IJsselbrug overbodig geworden en stopte met het
overvaren. Het leven werd jachtiger. De bewoners
van de groeiende wijk Veeralleekwartier wilden
niet meer zo lang wachten bij een openstaande
brug of ver omlopen om aan de overkant van de
vaart te komen. Voor hen werd vanaf 1920 een
particulier voetveer tegenover de Westerlaan in de
vaart genomen.
Kroniek van de Willemsvaart
1361: De bisschop van Utrecht en de hertog van Gelre verlenen Zwolle het recht om een gracht naar de IJssel te graven
1480: Zwolle graaft gracht naar de IJssel en komt daardoor in conflict met Deventer en Kampen.
De bisschop van Utrecht bepaalt dat er geen aansluiting met de IJssel mag komen.
1497: De ‘Nieuwe Vecht’ gegraven, verbindingskanaal tussen de Nieuwe Wetering en de Vecht.
1610: Omstreeks dit jaar de ‘IJssellinie’ voltooid, een verdedigingslinie tussen stad en IJssel
1809: Toestemming en subsidie van koning Lodewijk Napoleon voor aanleg en begin graafwerk kanaal
1810: Na inlijving bij Frankrijk subsidie ingetrokken en graafwerk (gevorderd tot om de Spoolderberg) gestaakt
1819: Opening op 24 augustus van Willemsvaart (2.3 kilometer) en sluizencomplex Katerveer
1855: Overijssels Kanaal (= Almelose Kanaal) gegraven
1864: Spoorbrug over de IJssel
1868: Gedenksteen 50-jarig bestaan aangebracht
1872: Vaart verbreed en verdiept, loop verlegd naar Willemskade
1873: Uitbreiding complex met Grote Sluis en gietijzeren brug
1920: Voetveer over de Willemsvaart ter hoogte van de Westerlaan
1930: IJsselbrug geopend
1964: Opening Zwolle-IJsselkanaal
Zwolle neemt Willemsvaart over van het Rijk
Per 1 december wordt het oude kanaal gesloten voor de doorgaande vaart
1965: Willemsvaart gedempt van de stadsgracht tot aan de Kamperweg
1977: Katerveersluizencomplex aangewezen als rijksmonument
1994: Begin aanleg Nieuwe Veerallee
■ ■■■
11 11-
64 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Het Zwolle-IJsselkanaal
Tijdens de economische crisis van de jaren
dertig waren nieuwe en dure infrastructurele
werken in Zwolle niet meer aan de orde. In
de daaropvolgende oorlogsjaren kwam alles
opnieuw stil te liggen. Tijdens de wederopbouw
lag er een ambitieus plan van W.M.
Dudok voor stadsuitbreiding, gericht op
industrialisatie en economisch herstel. Hierin
was aanleg van een haven met industrieterreinen
aan de Willemsvaart voorzien. Maar het
goedgekeurde plan belandde in de ijskast toen
draagvlak voor de planologische keuzes verdampte.
Pas tegen de jaren zestig, gestimuleerd
door het spreidingsbeleid van het Rijk, kwam
alles weer in beweging. De keuze voor de aanleg
van een groot industrieterrein bij Frankhuis
riep het oude plan voor een kanaal tussen
deze buurschap en de IJssel weer in herinnering.
Alleen gaf men nu de voorkeur aan een
ander tracé naar de IJssel en niet meer naar de
oude Katerveersluizen. Eind 1958 sloten Rijk,
provincie en gemeente een overeenkomst voor
de aanleg van het Zwolle-IJsselkanaal. De provincie
Overijssel financierde hieraan mee voor
8 procent en de gemeente voor 17 procent. Na
de openstelling van de nieuwe vaarweg in 1964
nam de gemeente Zwolle de Willemsvaart van
het Rijk over (bij wet d.d. 14 april 1965) met
bijbehorende sluizen, bruggen (uitgezonderd
de Spoolderbergbrug) en dienstgebouwen.
Zwolle kreeg bij de overname een bedrag mee
van f 750.000.
Slopen of bewaren
De opening van het Zwolle-IJsselkanaal maakte
de Willemsvaart voor de scheepvaart overbodig.
Op 1 december 1964 werd het oude kanaal
gesloten voor de doorgaande vaart. Sloop van
de Katerveersluizen werd overwogen, maar ging
uiteindelijk niet door. Er was veel achterstallig
onderhoud. Zo moest de kleine sluis in afwachting
van een verwacht besluit tot sloop provisorisch
worden hersteld omdat ze anders kans liep
door te breken bij hoogwater in de IJssel. Voor
de grote sluis moest een tijdelijke bedieningsregeling
worden getroffen. Twee bedrijven aan de
Het voetveer of pontje
over de Willemsvaart
begin jaren zestig. Tussen
1920-1965 werden
abonnementhouders en
losse klanten hier door
een pontbaas overgezet.
(Foto B.J. Kam, collectie
ZHT)
De opening van het
Zwolle-IJsselkanaal op
7 december 1964. (Foto
M. Malherbe, collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 65
Willemsvaart, Betonmortel Centrale De IJssel en
Schrale’s Beton, waren voor hun bedrijfsvoering
nog aangewezen op aan- en afvoer over water.
Uiteindelijk brak het inzicht door dat het oude
sluizencomplex als gaaf voorbeeld van industrieel
erfgoed monumentale waarde had. Het geheel
werd in 1977 aangewezen tot rijksmonument en
later in gedeeltes gerestaureerd. De kleine sluis
werd opengehouden voor de pleziervaart. De
grote sluis ging dicht en kreeg in 1992 in de buitensluis
een demontabel gemaal ingebouwd. Een
ander gemaal stond sinds 1967 bij de stadsgracht
aan het andere einde van de vaart, die intussen
was gedempt.
Demping en reconstructie
Het zal de meeste weggebruikers ontgaan, maar
de brede Veerallee waarlangs veel automobilisten
Zwolle nu inrijden, is aangelegd op een gedempt
deel van de Willemsvaart. Het besluit om de vaart
te dempen van de stadsgracht tot de Kamperweg,
met inbegrip van de spoorhaven, werd genomen
Het Katerveersluizencomplex
als
industrieel monument,
voorjaar 2019. (Foto
auteur)
■ ■■■
11 11-
66 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
om de stad beter te ontsluiten en het nieuwe
bedrijventerrein aan de Voorst open te leggen.
Hoewel het volgens hem niet doorslaggevend
kon zijn bij de afweging de Willemsvaart al of niet
open te houden, wees de directeur van de gemeentelijke
reinigings- en vervoersdienst op
5 november 1964 op het volgende:
‘Het is bekend dat de Willemsvaart bij vorst
lang bevaarbaar blijft als gevolg van de door het
koelwater van de IJsselcentrale veroorzaakte temperatuursverhoging
van het IJsselwater dat langs
de sluizen van de Willemsvaart stroomt. Hierdoor
is het mogelijk schepen te doen uitwijken naar de
Willemsvaart, wanneer andere vaarwegen t.g.v. ijs
niet meer bevaarbaar zijn. Van deze mogelijkheid
wordt dan ook gedurende de winter en met name
tijdens de feestdagen door verschillende schippers
een dankbaar gebruik gemaakt. De Nieuwe Haven
ligt meestal vol schepen.’6
Op het terrein van de gedempte spoorhaven
bouwde het PTT-bedrijf in 1968 een stationspostgebouw.
Voor de Emmawijk werd de vaart
gedeeltelijk volgestort met zand om in de resterende
kuil een verdiepte parkeerplaats aan
te leggen. Voorbij de Emmawijk gebeurde de
demping wel tot straatniveau. Hierdoor kon
de draaispoorbrug worden opgeheven en de
gewenste wegontsluiting in noordwestelijke richting
worden gerealiseerd. In het kader van dit
verkeersplan werden de Willemskade en de Veerallee
langs de gedempte vaart gereconstrueerd.
De werkzaamheden zorgden voor veel overlast.
B en W van Zwolle lieten daarom eind 1968 een
brief met situatietekening bezorgen op de adressen
van Willemskade, Veerallee en Emmawijk
met de volgende tekst:
‘De werken tot reconstructie van Veerallee/
Willemskade tussen de vm. keersluis en de
spoorwegovergang zijn in volle gang. Voor u een
tijd van grote ongemakken, die echter noodzakelijk
zijn om in de toekomst een betere verkeersoplossing
te bereiken. Wij streven ernaar
de werkzaamheden zo snel als mogelijk is uit te
voeren.’7
Het overgebleven ‘natte’ deel van de vaart bleef
trouwens niet helemaal in tact, maar werd iets
versmald om van de Veerallee een brede doorgaande
weg te kunnen maken. Dit zou overigens
later nog een keer aangepast worden. De doorgaande
weg ligt sindsdien als ‘Nieuwe Veerallee’
aan de andere kant van de Willemsvaart. Zoals
de Willemsvaart haar geschiedenis was begonnen
eindigde het, maar nu niet half áf, maar nog
half óver.
Port of Zwolle
Vandaag is de infrastructuur van waterwegen
bij de stad te klein geworden voor grootschalige
havenfaciliteiten. Om daar wel de beschikking
over te hebben is – opnieuw! – een vruchtbare
samenwerking met de gemeente Kampen aangegaan.
Voor Zwolle verloopt de grootscheepse aanen
afvoer over water nu via de Zuiderzeehaven in
deze buurgemeente. Vandaaruit varen schepen via
de Lorentzsluis in de Afsluitdijk bij Kornwerderzand
naar de Noordzee. Maar de geschiedenis van
de Willemsvaart lijkt zich te herhalen: de wijdte
en diepte van de Lorentzsluis voldoen niet meer
aan het groeiende volume van schepen. Zwolle,
Kampen en Meppel, verenigd in het havenschap
Port of Zwolle, voeren een stevige lobby bij het
Rijk om de capaciteit van de sluis in de Afsluitdijk
te vergroten en de vaarweg door het IJsselmeer
op vereiste diepte te brengen. Met succes, zo bleek
Het dempen van de
Willemsvaart bij de
stadsgracht in 1966/67.
(Foto B.J. Kam, collectie
ZHT)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 67
zeer onlangs. Het is in deze contreien allang geen
exclusief Zwols belang meer om een goede verbinding
met de zee te hebben. De weg naar zee is van
betekenis geworden voor een veel wijdere economische
regio, waarvan Zwolle wel het middelpunt
vormt.
Erfgoed en veiligheid
Toevalligerwijs brengt de actualiteit van vandaag
de Katerveersluizen weer in beeld. Door
de wereldwijde klimaatverandering wordt een
sterke toename van waterafvoer door de IJssel
verwacht. Om veiligheidsredenen moeten de IJsseldijken
daarom worden verhoogd. Het nationale
Deltaprogramma schrijft dat voor. Momenteel
bekijken het waterschap Drents Overijsselse
Delta, de gemeente Zwolle en de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed hoe dat bij de Katerveersluizen
te realiseren is zonder hun monumentaliteit
aan te tasten. Frappant is dat juist de
geschiedenis hier de oplossing lijkt aan te reiken.
De sluizen zijn aangelegd in en bij de voormalige
Katerschans. De hoogte van de sluizen en van de
voormalige schans waren erop gebouwd om het
water van de Zuiderzee bij hoog peil te keren.
Sinds de bouw van de Afsluitdijk komt het water
De pas gedempte
Willemsvaart met
‘parkeerkuil’ Emmawijk
en het nieuwe PTTgebouw
op het terrein
van de gedempte
spoorhaven omstreeks
1970. (Foto D. Henneke,
collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
68 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
niet meer zo hoog. Grote bovengrondse ingrepen
bij het historische Katerveercomplex zijn daarom
niet nodig. Waarschijnlijk is er na de uitvoering
van het dijkversterkingsprogramma Zwolle-Olst
geen andere verandering zichtbaar dan een voorziene
vervanging van de oude sluisdeuren van de
kleine sluis.
Geraadpleegde literatuur
Elberts, W.A., Historische wandelingen in en om Zwolle
(2de dr. Zwolle 1910) 321-327.
Hille-Gaerthé, C.M. van, Zwolse Mijmeringen. Herinneringen
aan de jaren 1881-1914 (3de dr. Zwolle
z.j.) 44-45.
Hoefer, F.A., ‘De vesting Zwolle’ in: Verslagen en Mededeelingen
van de Vereeniging tot beoefening van
Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 27 (1911) 37-81.
Hove, J. ten, Geschiedenis van Zwolle (Zwolle 2005).
Jong, J. de, ‘Katerveer, toekomst voor twee sluizen’ in:
Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle 4 (Zwolle
1998) 57-61.
Jong, J. de, en W. Coster, De Veerallee. Een rondgang
door de wijk en de tijd (Zwolle 2004).
Kroes, A., ‘Katerveersluizen, ontwikkelingen en instandhouding’
in: Archeologie en Bouwhistorie in
Zwolle 4 (Zwolle 1998) 63-71.
Wetering, J. van de, ‘De Willemsvaart 1819’ in: De
Zwolse canon. De geschiedenis van Zwolle in 50
vensters (Zwolle 2008) 54-55.
Geraadpleegde bronnen
Historisch Centrum Overijssel (HCO), locatie Zwolle
– Collectie kleine aanwinsten, inv.nr. 44
– Familie Van Dedem, huis de Colckhof, inv.nr. 717
– Gemeente Zwolle 1813-1924, inv.nr. 3848
– Gemeente Zwolle, Dienst Openbare Werken 1842-
1949, inv.nrs. 631, 858-859, 863
– Gemeente Zwolle, Secretarie 1924-1988, inv.nrs.
3918, 3923, 3999
– Gemeente Zwolle, Reinigingsdienst, inv.nr. 84
De binnensluis van de
nieuwe schutsluis bij
de oplevering begin
jaren zeventig van
de negentiende eeuw.
Gloednieuw, modern
en de monumentaliteit
spat er al vanaf. (Foto
F.W.H. Deutmann,
HCO, Museale Collectie
Zwolle, ds. 53)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 69
– Gemeente Zwollerkerspel 1803-1927, inv.nr. 1387
– Huis Weleveld, inv.nr. 240
– Ontvangers der Domeinen in Overijssel, inv.nrs.
393-395
– Provinciaal Bestuur van Overijssel, inv.nr. 19034
– Rijkswaterstaat Overijssel, inv.nrs. 386, 388-389,
527, 529-533, 581-582, 640-648, 691-692, 694, 971-
972, 1097
Den Haag, Nationaal Archief (NA)
– archief 2.04.07, inv.nrs. 3677-3681
– archief 2.16.05, inv.nr. 2877
– archief 2.16.22.01, inv.nr. 1866
– archief 2.16.5117, inv.nr. 6136
– 4.WCA, inv.nrs. 4014-4016, 5356, 5703, 7399, 7703,
8063, 8889-8891, 8893-8896, 11364-11365, 11372-
11373, 12264-12269, 14756-14758, 14761-14763,
14766-14768, 14770, 14773, 14778-14779, 14891-
14893, 20830- 20832, 20837-20839, 21069, 30063-
3006
– 4.WID, inv.nr. 123
Noten
1. Overijsselsche Courant, d.d. 27 augustus 1819
2. J. Nanninga Uitterdijk, ‘Koning Lodewijk Napoleon
in Overijssel 1809’ in: Bijdragen tot de Geschiedenis
van Overijssel 5 (1879) 32
3. HCO, Provinciaal Bestuur, inv.nr. 19034
4. HCO, Gemeente Zwollerkerspel, inv.nr. 1387
5. HCO, Gemeente Zwolle, Secretarie, inv.nr. 3918
6. HCO, Gemeente Zwolle, Secretarie, inv.nr. 3999
7. HCO, Gemeente Zwolle, Dienst Openbare Werken,
inv.nr. 859
Containers aan de Zuiderzeehaven
in Kampen,
juli 2019. (Foto
auteur)
Links de Nieuwe Veerallee,
doorgaande weg
sinds 1996. Rechts de
Veerallee, toegangsweg
voor de wijk. In het
midden het restant van
de Willemsvaart, alleen
nog van belang voor de
waterhuishouding. De
dukdalven in de berm
herinneren echter nog
aan langvervlogen
tijden. (Foto Elske
Bootsma)
■ ■■■
11 11-
70 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Herinneringen aan de Willemsvaart …
Johan R. ter Molen Mijn ouderlijk huis aan de Oude Veerweg
lag vlakbij de sluizen, die de verbinding
vormden tussen de destijds vrij druk
bevaren Willemsvaart en de rivier de IJssel. Op die
plek had mijn grootvader Johannes ter Molen zich
in 1896 gevestigd, waar hij het ‘van ouds bekende
koffiehuis, vroeger genaamd de Sleep-dienst, thans
Tram-zicht’ exploiteerde. Enkele jaren later liet hij
er een nieuw pand bouwen met daarin een kruidenierswinkel
en een café annex slijterij. Het was gelegen
tussen de Katerveersluizen en het destijds nog
nieuwe voetbalveld van Z.A.C., dat tijdens wedstrijden
ook voor de nodige bedrijvigheid zorgde.
Het bedrijf, dat sinds 1928 door mijn vader werd
voortgezet, was behalve op de buurtgenoten uit
Spoolde in hoofdzaak gericht op de scheepvaart.
Schepen die vanuit Zwolle kwamen, plachten er voor
de deur af te meren om op het moment te wachten
waarop zij de Katerveersluis binnen konden varen.
Die ligtijd werd door veel schippersvrouwen benut
om in de winkel inkopen te doen en door de schippers
om een borreltje te drinken. Bovendien was in
het café een telefoon aanwezig, waarmee zij, in een
tijd ver voor de mobiele telefonie, overleg konden
plegen over bijvoorbeeld het afleveren of ophalen
van hun lading. Uit de begintijd is nog een linnen zak
bewaard gebleven met daarin houten ballen, waarop
nummers geschilderd zijn. Hiermee bepaalden de
schippers hun volgorde achter een sleepboot, wanneer
zij niet op eigen kracht met hun vrachtschip de
rivier op konden varen.
Schippersmaskerades
In ‘de zaal’, zoals het café thuis genoemd werd, hingen
twee foto’s in donkere houten lijsten, die mij als
kind bijzonder intrigeerden. Er was een grote groep
mannen op te zien, waarvan de meeste uitgedost
waren in bizarre gewaden. Tot het bonte gezelschap
behoorden bijvoorbeeld een pierrot, een Chinees,
lakeien en militairen in uniformen uit vroeger eeuwen.
Volgens mijn ouders ging het om een Zwolse
schippersmaskerade. Uit stempels op de passepartouts
blijkt, dat beide foto’s vervaardigd zijn door
de bekende Zwolse fotograaf J.A. Eelsingh. Bij nader
onderzoek is mij inmiddels gebleken dat de groepsfoto’s
gemaakt zijn op de stoep van het Hopmanshuis
aan het Rodetorenplein, destijds de Nieuwe Stadsherberg
geheten. Uit berichten in de Zwolse Courant
valt af te leiden dat de Schippers-IJsclub in de jaren
waarin het ijs dat toeliet een aantal malen een gekostumeerde
hardrijderij heeft georganiseerd. Daartoe
kwam men bijeen in deze Stadsherberg, waar op de
stoep een foto werd gemaakt. Vervolgens liep men,
begeleid door muzikanten van het ‘Kamper Instructie-
Bataljon’, in optocht door de Zwolse binnenstad
naar de ijsbaan in het Groot Wezenland. Na afloop
van de schaatswedstrijd keerde men via een andere
route weer op het vertrekpunt terug. Uit de verslagen
in de krant valt af te leiden dat de beide foto’s uit
ons café betrekking hebben op twee verschillende
verkleedpartijen, die hebben plaatsgevonden op 17
januari 1908 en op 29 januari 1909. De eerste keer
bestond de ‘breede schare mannen’ voornamelijk
uit ‘krachtige figuren, voor ’t meerendeel met zware
baarden en knevels, sierlijk uitgedost in costumes uit
verschillende tijdperken, maar toch voor ’t meerendeel
uit de zeventiende eeuw.’
Advertentie in de
Zwolse Courant van
21 maart 1912, voor de
gedenkwaardige voetbalwedstrijd
Nederland
– Duitsland (5-5!)
op het ZAC-terrein
in 1912. Johannes ter
Molen zag hier duidelijk
een mooie handel
in. (Collectie Harry
Koopman)
11 ■■■■
Voetbalwedstrijd
Nederland-Duitschlartd,
Bereplaats woor ongeveer 1000
wielen op een afgesloten terrein direct 111111
het nieuwe Sportterrein.
I. TEB MOLEN • H.aterw-.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 71
Zoals de foto uit 1909 laat zien, was de samenstelling
toen gevarieerder; de krant maakt melding
van ‘prinsen en beerenleiders, herauten en jockey’s,
Turken en Tyrolers, Chineezen en hansworsten,
edellieden en boeren’. Op de achtergrond wordt het
vaandel omhoog gehouden van de S.V.Z., de Schippers
Vereeniging Zwolle, dat in de stoet voorop
gedragen werd. Eerder al, op 16 juni 1901, werd een
dergelijke gekostumeerde hardrijderij georganiseerd,
maar niet bekend is of ook toen al een foto is
gemaakt. Nadien heeft nog op 22 januari 1914 een
‘Gecostumeerd Schippers ijsfeest’ plaatsgevonden
dat geheel in het teken stond van de terugkeer van
de Prins van Oranje in Scheveningen; hiermee
werd deze gedenkwaardige gebeurtenis van een
eeuw daarvoor – de latere koning Willem I zette
op 30 november 1813 voet aan land – net zoals op
diverse plaatsen elders in het land gevierd. Een foto
uit de winter van 1917, waarop de Zwolse schippers
wederom verkleed voor het Hopmanshuis staan
opgesteld, wordt in het Historisch Centrum Overijssel
bewaard.
Schippers
Uit mijn kinderjaren herinner ik mij hoe de vrij
ruime woning achter de winkel en het café in de wintermaanden
met een paar kachels verwarmd moest
worden; dat lukte maar in beperkte mate en op de
bovenverdieping waren de ramen van de slaapkamers
vaak met een dikke laag ijs bedekt. Bijzonder
streng was de winter van 1962-’63, toen ik als enige
keer in mijn leven lopend de IJssel ben overgestoken.
Vanwege de aaneen gevroren schotsen was schaatsen
daar niet mogelijk; maar dat kon natuurlijk wel op de
Willemsvaart.
Mijn beide ouders waren de hele dag druk in
de weer om voor de winkel te zorgen. Ook op de
momenten, waarop zij achter waren, om het huishouden
te verzorgen of de maaltijd te nuttigen,
klonk vaak de winkelbel. En zelfs in de vroege
ochtenduren of op de late avond, wanneer mijn
vader met de boekhouding bezig was, werd op de
achterdeur geklopt wanneer iemand iets nodig had.
Mijn grootvader van moeders kant, die weduwnaar
was, woonde bij ons in en zorgde in die jaren voor
het café. Door deze bedrijvigheid thuis voelde ik
mij al vanaf mijn prilste jeugd nauw betrokken
bij de scheepvaart in de Willemsvaart. Schippers
vanuit allerlei windstreken, van wie de dialecten
soms maar moeilijk te verstaan waren, liepen bij
ons in en uit. Ik vond het altijd spannend om hen
te beluisteren, bijvoorbeeld wanneer ze zich op
luide toon door de telefoon verstaanbaar trachtten
te maken, of wanneer ze aan mijn ouders om
een artikel vroegen dat ik nooit op die manier had
horen benoemen. Vaak kochten ze een nieuw pakje
pruimtabak, waarna ze hun oude pruim met een
grote boog uitspuugden in het gras voor ons huis.
Mijn vroegste herinnering aan de scheepvaart
bewaar ik aan de turfschipper Sikkes, die elk najaar
met zijn scheepje aanlegde bij de Spoolderbergbrug.
De zwaarbeladen tjalk had geen eigen motor,
maar werd voortbewogen met een heftig puffend
opduwertje. De beelden, die destijds angst bij mij
verwekten en die ik nog steeds in mijn herinneringen
bewaar, zijn van een volledig zwart bestoven
oude man met diepe groeven in zijn gelaat. Je zag
hem op een gammel laddertje vanuit het ruim
omhoog komen met zware manden turf op zijn
schouder; vervolgens gooide hij de inhoud op
boerenwagens die bij hem een wintervoorraad turf
kwamen afhalen. Beelden die sterk doen denken
aan de sombere tekeningen en schilderijen van
Vincent van Gogh uit zijn Drentse periode.
Deelnemers aan een
door de Zwolse Schippers-
IJsclub in 1909
georganiseerde maskerade
en gekostumeerde
schaatswedstrijd. (Particuliere
collectie)
■ ■■■
11 11-
72 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Schooljaren
Gedurende mijn schooljaren ging ik dagelijks langs
de Willemsvaart op weg naar school. Op mijn fiets
kwam ik voorbij het Spoolderbergje bij de drukke
rotonde, waar ik rechtsaf de Veerallee in kon gaan,
maar vaak reed ik over het ‘spannender’ paadje, dat
achter het kantoor van de Waterleiding Maatschappij
langs liep. Formeel begon de Veerallee pas zo’n
honderd meter verderop bij de Ford-garage, waar
de gemeentegrens van Zwolle en Zwollerkerspel
liep. Uitkijken geblazen was het op de smalle Keersluisbrug,
waarover al het verkeer de stad in moest;
vervolgens reed ik aan de andere kant van het water
terug naar de Westerlaan waar ik op School I zat, de
latere Parkschool. Soms kreeg ik wat kleingeld mee
om ter hoogte van de Westerlaan met het pontje
de Willemsvaart over te kunnen steken. Over het
kanaal was een staalkabel gespannen, waarover de
pontbaas het vaartuigje met een houten klos naar de
overkant trok; wanneer er een schip naderde moest
hij deze draad in het water laten zakken. Later werd
de afstand naar school aanzienlijk korter, toen ik
naar het Gymnasium Celeanum in de Veerallee ging.
Daar zaten we in de zomermaanden met klasgenoten
aan de waterkant van de Willemsvaart om onze
boterhammen op te eten. In mijn vrijetijd voer ik
met mijn kano over de Willemsvaart, meedeinend
op de golven van de voorbijvarende vrachtschepen
en soms zwom ik ook wel in het bepaald niet erg
schone water voor ons huis.
Al voordat de scheepvaart in de Willemsvaart
tot een einde kwam door de opening van het
nieuwe Zwolle-IJsselkanaal in 1964 was de klandizie
van de schippers afgenomen. Hun leven was
jachtiger geworden, waardoor ze niet meer de tijd
namen om langer dan nodig voor de sluizen te
blijven liggen. Bovendien waren in de buurt van
andere aanlegplaatsen supermarkten verrezen,
waar gemakkelijker en goedkoper een voorraad
levensmiddelen kon worden ingekocht. Door de
opkomst van het grootwinkelbedrijf liep de winkelverkoop
terug, hetgeen mijn vader er in 1973
toe heeft doen besluiten om de zaak definitief te
sluiten.
Winkel en café van
J. ter Molen aan
de Oude Veerweg,
omstreeks 1915. (Particuliere
collectie)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 73
Jan van de Wetering
De koning en zijn Zwolse vaart
Twee bijnamen verwierf koning Willem I tijdens
zijn regeerperiode: koning-koopman en kanalenkoning.
Die laatste bijnaam vloeide als het ware
uit de eerste voort. Want de aanleg van kanalen
en andere waterwegen bevorderde niet alleen de
welvaart van het land, maar in toenemende mate
ook die van hem zelf. Dat neemt niet weg dat zijn
belangstelling en enthousiasme voor waterbouwkundige
werken oprecht was. Keer op keer trok hij
met zijn gevolg het land in om zich ter plaatse op de
hoogte te laten stellen.
Koninklijke inspectie werkzaamheden
Zo ging koning Willem I op 4 juni 1818, een jaar
vóór de opening van de Willemsvaart, samen met
zijn tweede zoon Frederik (20 jaar) en zijn opperstalmeester
de voortgang van de werkzaamheden
in Zwolle bekijken. Of, in de wat eerbiediger
bewoordingen van de pers: het had de koning
behaagd zich zo nauwkeurig mogelijk te laten
informeren. En dat deed de koning verrassend
grondig. Begeleid door jonkheer B.H. Bentinck
tot Buckhorst, die niet alleen kamerheer van de
koning was maar ook gouverneur van de provincie
Overijssel, mr. A.J. Vos de Wael, de burgemeester
van Zwolle, een afvaardiging van de Raad en
de verantwoordelijke hoofdingenieur van Waterstaat,
wandelde de koning langs het gehele traject,
dus van de ‘stads cingel, bij den aanvang van het
nog onvoltooide kanaal van vereeniging van de
rivier den Yssel met het Zwarte Water’, tot aan de
plaats waar het kanaal via de sluis zou uitstromen
in de IJssel bij het Katerveer.
Daarna was het tijd voor het informele deel
van het programma, want Zwolle wilde het
koninklijk bezoek niet zomaar laten voorbijgaan.
De koning stapte in een rijtuig voor de weg terug
Koning Willem I,
1772 – 1843. (Uit:
Koch, Koning Willem I)
Berend Hendrik baron
Bentinck tot Buckhorst
(1753-1830), de eerste
gouverneur van Overijssel,
1814-1830. (Wieis-
Wie in Overijssel)
■ ■■■
11 11-
74 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
naar de binnenstad. Hij werd tegemoet gereden en
vervolgens geëscorteerd door een garnizoen van
de in Zwolle gelegerde kurassiers. In de stad aangekomen
volgde, terwijl de klokken van de torens
luidden, een parade van de stedelijke schutterij en
de militie van het garnizoen. Vervolgens reed het
gezelschap onder luide toejuichingen van het volk
naar het provinciehuis, waar de koning audiëntie
hield voor Zwolse en provinciale hoogwaardigheidsbekleders,
gevolgd door een ‘aanzienlijk
diner’. In de stad waren overal vlaggen uitgestoken
en op de Grote Markt was een feestelijk
verlichte ereboog opgericht. Als afsluiting werd ’s
avonds achter het gouverneursgebouw vuurwerk
afgestoken. De volgende dag trok het koninklijk
gezelschap verder de provincie in, onder andere
naar de veenderijen bij Avereest, waar de koning
zich liet informeren over de ontginningen van
de veenderijen en de aanleg van kanalen. Na
een bezoek aan Hasselt en Zwartsluis bezocht
de koning het gewest Vollenhove om te kijken
naar de werkzaamheden voor de verbetering en
De schutsluis van de
Willemsvaart omstreeks
1825, geschilderd door
Ferdinand Weijns
(HCO, Museale
Collectie VORG)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 75
verzwaring van de zeedijken en zeeweringen.
Zes dagen na zijn werkbezoek ‘promoveerde’ de
koning gouverneur Bentinck tot Buckhorst, heer
van Zalk, van jonkheer tot baron.
De opening van de Willemsvaart
Zwolle had goed nagedacht over de dag van de
opening van de Willemsvaart. Die zou plaatsvinden
op 24 augustus 1819, de zevenenveertigste
verjaardag van de koning. Wellicht had de stad
gehoopt dat de koning zelf de opening zou willen
verrichten, maar dat gebeurde niet. Willem
I verleende zijn kamerheer en gouverneur van
Overijssel, baron Bentinck tot Buckhorst, de eer
om zijn honneurs waar te nemen. Ook gaf hij toestemming
zijn naam aan het kanaal te verbinden:
de Willems-Vaart zou het heten. Wat lag meer
voor de hand het kanaal in te wijden door een
vaart vanuit de stad naar de sluis bij het Katerveer.
Voorop voer een schip met muzikanten van
de Zwolse schutterij. Direct daarachter voer het
koninklijk jacht de Boreas, met de gouverneur
van Overijssel en hoogwaardigheidsbekleders
uit Overijssel en Zwolle. Daar weer achter voeren
twee veerschepen met wat mindere, maar toch
bevoorrechte goden uit de Zwolse samenleving.
De optocht van schepen werd afgesloten door drie
pramen met hooi, kalk en turf, allemaal producten
die exemplarisch waren voor de lading van de
schepen die de komende jaren door de Willemsvaart
zouden varen.
Bij aankomst speelden de muzikanten van de
schutterij het Wilhelmus, gevolgd door kanonschoten
van de Boreas. Dat werd beantwoord
‘door de levendigste toejuiching van eene ontelbare
toegevloeide menigte van allerlei standen
die overal de wallen en boorden van het kanaal
had bedekt.’ Terug in de stad ging daar het feest
verder met een groots diner, waarbij de gasten
geestdriftig klonken op de uitgebrachte toosten.
Ook het volk vierde feest, in de stad maar ook
langs het kanaal. De tuin van het wijn- en theehuis
Nij-Romen (ter hoogte van de bocht bij de Spoolderberg)
was ’s avonds geïllumineerd en versierd
met ‘groen en festonnen (bloemdecoraties)’. Op
het schuttersveldje erachter kon het volk vogelschieten,
een destijds geliefd vermaak. Het feest
duurde volgens de berichten tot het aanbreken
van de volgende dag.
Naar aanleiding van de opening van de Willemsvaart
plaatste de Zwolse gelegenheidsdichter
Hk. Assz. Doyer het volgende gedicht in de
Overijsselsche Courant:
‘Toen Koning Willem, Neerlands Vorst
Werd vijf maal acht en zeven jaren,
Heeft Overijssels Gouverneur
Het eerst de IJsselsluis bevaren.
Juicht, Zwollenaren! Om uw lot,
U komt een milde heilzon tegen,
De IJsselsluis en Nieuwe Vaart
Zij u een uitgebreide zegen!
Zoo dat het late Nageslacht
Zich op dien zegen nog beroeme,
En koning Willem, Neerlands Vorst,
Benevens Bentinck dankbaar noeme!’
Bronnen
– Rotterdamsche Courant, 9 juni 1818
– Nederlandsche Staatscourant van 30 augustus 1819
– Overijsselsche Courant, 27 augustus 1819
– ’s Gravenhaagsche 30 augustus 1819
– Filarski, R. Kanalen van de koning-koopman; Goederevervoer,
binnenscheepvaart en kanalenbouw in
Nederland en België in de eerste helft van de negentiende
eeuw, Amsterdam 1995
– Koch, Jeroen, Koning Willem I, 1772-1843. Amsterdam
2013
– Vries, Thom. J. de, Geschiedenis van Zwolle, deel 2,
1961, p.185-186
■ ■■■
11 11-
76 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
De Willemsvaart in beeld …
De Pannekoekendijk omstreeks 1890. Een van die locaties in Zwolle die een flinke metamorfose heeft ondergaan.
De bebouwing rechts vooraan is allemaal verdwenen, nu loopt daar een grote weg. Maar destijds lag
de Pannekoekendijk strategisch aan de scheepvaartroute tussen Willemsvaart en Zwartewater en vervulde
een echte kade functie, goederen werden er gelost, geladen en verder getransporteerd. De geopende brug is de
Kamperpoortenbrug. De Hoogstraat was destijds nog een belangrijke uitvalsweg richting Hasselt en Kampen.
De rekken van de beestenmarkt op de aangrenzende Willemskade zijn ook mooi zichtbaar. (Foto Deutmann,
collectie HCO)
Op deze plek voor de Keersluisbrug en bij de Emmawijk
bevindt zich tegenwoordig het parkeerdek.
Verschillende (turf)schepen liggen hier omstreeks
1900 afgemeerd. In de volksmond werd deze bocht
in de vaart, nieuw sinds 1876, het ‘Ooievaarsnest’
genoemd. Schippers, waarvan de vrouw op het punt
van bevallen stond, mochten hier namelijk gratis ligplaats
kiezen met het oog op de gemakkelijke bereikbaarheid
van de kraamvrouw voor vroedvrouwen.
(Particuliere collectie)
■■■■ 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 77
De Willemsvaart nog
in volle glorie omstreeks
1950, een binnenvaartschip
op weg richting
IJssel is zojuist de Keersluisbrug
gepasseerd.
Rechts de Emmawijk.
(Collectie Spaarnestad,
HCO)
Binnenschepen van de
IJssel op weg naar de
Willemsvaart, worden
geschut in de Kleine
Katerveersluis. Eind
jaren veertig. (Collectie
Spaarnestad, HCO)
■■■■
11
78 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
In 1871, bij de aanleg van de nieuwe Katerveersluis,
heeft Teunis van Lohuizen uit Vaassen
tegen wil en dank een cruciale rol gespeeld.
Die rol viel de eigenaar van een ijzergieterij en
twee papiermolens toe door zijn eigen onnadenkendheid.
1
Ruim twintig jaar later voelde hij de behoefte
om er iets over op te schrijven. In zijn onuitgegeven
memoires gaf hij zich rekenschap van de
toedracht rond
‘Predikt dan elkander
de blijdschap in’
Frederik van Leenhof (1647 – 1713),
een ‘spinozist’ uit Zwolle
Zwols Historisch Tijdschrift
36e jaargang 2019 nummer 1 – 8,50 euro
■■■■
11 11-
Suikerhistorie
Inrichting Oefenbad (voor gehandicapten), 1962
Om het zwemmen voor ‘lichamelijk en geestelijk
gehandicapten’ in het Stilobad aan de Turfmarkt
een extra impuls te geven, werd in september
1961 het initiatief genomen tot de bouw van een
instructiebassin en oefenbad. De gemeente zou de
bouw financieren. Een actiecomité trachtte gelden
voor de inrichting in te zamelen. Zij ondervond
daarbij medewerking van de plaatselijke horeca.
Onder de bezielende leiding van kelner Wichert
de Roos (geb. 1919) uit de Korenbloemstraat
kwamen tal van acties van de grond, zoals een
oliebollenactie en een voetbalwedstrijd tussen de
Staphorster jeugd en een studentenvereniging –
gekleed in jacquet – uit Groningen. Ook liet men
bijgaand suikerzakje maken om via de Zwolse
horeca aandacht te vragen voor dit goede doel. Op
zaterdag 16 juni 1962 was de ‘finale’ van de actie
met een optocht in de stad, waaraan onder meer
reclamewagens, muziekkorpsen, carnavalsvereniging
‘De Eileuvers’, wagens van bierbrouwerijen
en van frisdrankfabrikanten meededen. In het
PEC-stadion werd die middag een voetbalwedstrijd
gespeeld tussen Zwols horecapersoneel en
Nederlandse artiesten. Onder hen zanger Willy
Alberti die – volgens het verslag in de krant – als
rechtsbuiten aardige dribbels had, maar het ook
druk had met zijn broekje, want dat gleed telkens
van zijn kogelronde buik… De Zwolse horeca
won met 3-1. ’s Avonds was het groot feest in de
Buitensociëteit met een optreden van de voetballende
artiesten. De actie van de horeca bracht
ruim 10.000 gulden op, een fantastisch resultaat.
Op 18 juni 1964 was de officiële opening van
het instructie- en oefenbad. Na sluiting van het
Stilobad op 1 mei 1991 kwam er een nieuw therapiebad
in het Hanzebad. Ook dat bad is intussen
met de grond gelijk gemaakt.
2 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie HCO)
Het instructie- en oefenbad in het Stilobad aan de Turfmarkt, omstreeks 1990.
(Collectie HCO)
■■■■
11
inrichtinole fe n bad
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 3
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 2
‘Predikt dan elkander de blijdschap in’
Frederik van Leenhof (1647 – 1713),
een radicale verlichtingsman uit Zwolle
Jan Bijlsma 4
Troostwijk rijwielen Theo de Kogel 18
Wie is wie in Overijssel
Nieuw lemma: Wil Cornelissen
Annèt Bootsma – van Hulten 29
Leie, wöör is mien talles? Wil Cornelissen 31
Recent verschenen 36
In memoriam Lydie van Dijk 38
Mededelingen 40
Auteurs 41
Redactioneel
Later dan u van ons gewend bent ligt het eerste
nummer van de nieuwe jaargang voor u,
met een verscheidenheid aan artikelen.
Jan Bijlsma schrijft over Frederik van Leenhof, een
eigenzinnige dominee uit Zwolle rond 1700 die er
radicale opvattingen op na hield en verdacht werd
van spinozisme. Niet iedereen op aarde was blij
met het verschijnen van zijn Den Hemel op Aarden.
Het stadsbestuur van Zwolle bleef hem echter
door dik en dun steunen.
De verkoop van elektrische fietsen is de laatste
jaren in een stroomversnelling geraakt. Hoe
anders ging dat toe met de verkoop van fietsen in
de eerste helft van de vorige eeuw. Theo de Kogel
neemt ons mee naar de Zwolse fietsenmarkt van
toen en specifiek naar de rijwielgroothandel van
de firma Troostwijk.
Annèt Bootsma schreef voor de site WieiswieinOverijssel
een biografie over Wil Cornelissen, in
2014 overleden. Eveneens van haar hand is het In
Memoriam voor Lydie van Dijk, die in januari is
overleden. Beiden zijn van groot belang geweest
voor de redactie van dit tijdschrift.
Postuum is de ontroerende herinnering
opgenomen van Wil Cornelissen aan zijn Joodse
familieleden, die in de Tweede Wereldoorlog zijn
gedeporteerd en vermoord. Dit drama hield hem
zijn hele leven bezig, de talles van zijn opa staat
daar in zijn verhaal symbool voor.
Niet onvermeld mag blijven dat het onze
koning behaagd heeft mevrouw A.H.M Bootsmavan
Hulten, eindredacteur van ons tijdschrift, een
onderscheiding toe te kennen. Zij is benoemd
tot lid in de Orde van Oranje-Nassau vanwege
het vele werk dat zij op vrijwillige basis voor de
redactie van dit tijdschrift en het bestuur van onze
vereniging gedaan heeft. Annèt, proficiat!
Cover: Vijf Zwolse predikanten in ambtsgewaad in
1691. Frederik van Leenhof is de tweede dominee
van rechts. (Foto particulier)
■■■■ 11 11-
4 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
‘Predikt dan elkander de blijdschap in’
Frederik van Leenhof (1647 – 1712),
een radicale verlichtingsman uit Zwolle
In het voorjaar van 1710 maakten de gebroeders
Von Uffenbach een reis door de Nederlanden.
In de eerste week van mei brachten ze
ook een bezoek aan Zwolle. Van deze reis maakte
Zacharias von Uffenbach een verslag. In 1996
heeft Jeanine Otten voor het Zwols Historisch Tijdschrift
in het artikel ‘Schone kunst en vieze huizen’
het deel dat over Zwolle gaat geparafraseerd. De
eerste indruk van de heren was niet echt positief.
De straten waren hobbelig, smal en slecht en de
huizen smerig. Ook waren ze niet te spreken over
het geringe aantal klokken in de stad die ook
nog eens niet goed sloegen. Over de Grote of St.
Michaëlskerk waren ze duidelijk positiever. Von
Uffenbach:
‘De vijfde mei bekeken we ’s morgens eerst de
zogenaamde Grote of Michaëlskerk. Deze staat
op de markt. Het is een mooi, groot, hoog, licht
en prachtig gebouw. De mooie kansel in de kerk
is zeer beroemd. (…) De consistoriekamer is niet
groot maar wel mooi. In het midden, boven de
schouw, hangt een schilderij waarop de nu levende
vijf predikanten naast de koster om een tafel zitten
en consistorie houden, zeer goed geschilderd door
Hendrick ten Oever, 1691. Het schilderij is zó
goed dat, wanneer men het in de kerk van onder af
bekijkt, men denkt dat de mensen levensecht zijn.
We troffen onder die predikanten o.a. Van Leenhof
aan, beroemd vanwege zijn boekje “de Hemel
op aarde”. Op het schilderij is hij afgebeeld met
een veer in de hand.’1
Deze dominee Frederik van Leenhof was in
het begin van de achttiende eeuw niet alleen
beroemd, maar had ook voor grote opschudding
weten te zorgen en bleef na zijn dood in 1713 nog
lang een onderwerp van discussie. Van Leenhof
was een omstreden figuur. Voor zijn tijdgenoten
was hij een echte vrijdenker, iemand die er zeer
gevaarlijke opvattingen op na hield. Onderstaande
tekst, die op een kopergravure van Pieter van
Gunst prijkt, laat niets aan de verbeelding over:
‘Dit ’s beeld van LEENHOF die de Kerck
en ’t land beroerd en door zyn helsche leer veel
menschen heeft vervoerd. Foey! dat men sulck
een swyn, ’t welck loochend alle Godheyd. En
alle vreese Gods maer houd voor enkel sotheyd.
Bedienen laat den Doop en ’t Heyligh Avondmael,
’t Welck stryd met Gods gebod en onsen Heylands
tael. Wel vrienden, siet dan toe die syt in Kerck
Jan Bijlsma
De vijf Zwolse predikanten in ambtsgewaad in 1691. Frederik van Leenhof is
de tweede dominee van rechts. De staande man is de koster. Schilderij van
Hendrick ten Oever in de consistoriekamer van de Grote Kerk. (Zie ook cover)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 5
geseten, Gehoorzaamd God en quyt hier inne uw
geweten.’2
Ook de Middelburgse predikant Carolus Tuinman
(1659-1728) was een geharnaste bestrijder van
allerlei vrijgeesterij. In zijn geschriften trekt hij
van leer tegen ‘heillooze gruwelleeren der Vrijgeesten’
en ‘liegende en bedriegende vrijgeesten’.
Zelfs als die vrijgeesten overleden waren, bleef hij
hen achtervolgen. Dat lot trof Frederik van Leenhof
getuige onderstaand ‘grafschrift’ ook:
‘Dit ’s LEENHOFS graf.
Nu is zyn hemel hier beneen
noch boven. Niemand vraag’:
waar dan? Hy heeft er geen.’3
Dit grafschrift slaat op het door Van Leenhof in
1703 gepubliceerde traktaat Den Hemel op Aarden
dat tot zoveel consternatie in theologische kringen
in de Republiek zou leiden. De ophef was niet tot
de Republiek beperkt gebleven. Von Uffenbach
had er in Duitsland al het nodige over gehoord.
In onze tijd heeft Michiel Wielema al in 1999
in zijn dissertatie Ketters en Verlichters de nodige
aandacht aan de opvattingen van Van Leenhof
gegeven. Maar het is toch Jonathan Israel geweest
die met zijn indrukwekkende studie over de Radicale
Verlichting de hele affaire rond Van Leenhof
nog eens grondig uit de doeken heeft gedaan.
Volgens Israel is het onterecht dat Van Leenhof
zo goed als vergeten is. Er zijn goede redenen om
hem aan de vergetelheid te ontrukken.4
Jonathan Israel – de Radicale Verlichting
De Britse historicus Jonathan Israel (1946)
publiceerde in 2001 Radical Enlightenment, het
eerste deel van een spraakmakende studie over de
Verlichting. In 2005 verscheen een Nederlandse
vertaling. Het is er Israel om te doen het gangbare
beeld van de Verlichting te corrigeren. Tegenover
de Gematigde Verlichting plaatst hij de Radicale
Verlichting. Het overwinnen van bijgeloof en
onwetendheid en het bevorderen van verdraagzaamheid
was het oogmerk van de Gematigde
Verlichting. De Radicale Verlichting ging veel
verder. Volgens Israel zijn democratie, individuele
vrijheid, tolerantie en het recht afwijkende meningen
te verkondigen stuk voor stuk waarden die
door radicale verlichters verkondigd werden.
Nederland was volgens hem de bakermat
van deze Radicale Verlichting en Spinoza en het
spinozisme hebben in die hele ontwikkeling de
hoofdrol gespeeld. Bij Spinoza zie je voor het
eerst alle kernelementen van wat je de moderne,
progressieve waarden van onze seculiere samenleving
zou kunnen noemen. Spinoza is de eerste
filosoof die democratie verbond met individuele
vrijheid, gelijkheid en vrijheid van meningsuiting.
In een interview in de Groene Amsterdammer stelt
Israel onomwonden dat het absurd zou zijn om
te beweren dat de kernwaarden van de moderniteit
uit het christendom zijn voortgekomen. Die
waarden komen volgens hem uit het spinozisme,
om daar enigszins provocerend aan toe te voegen
dat zelfs als het waar zou zijn dat het christendom
het ultieme licht voor de mensheid is, dat dan nog
steeds de christenen bij Spinoza in het krijt staan.5
Getuige het hierboven geciteerde grafschrift van
dominee Tuinman werd hier in het begin van de
achttiende eeuw heel anders over gedacht.
Frederik van Leenhof is een belangrijke speler
in dit hele proces van radicale verlichting geweest.
Israel gaat zelfs zover met te beweren dat ‘een
evenwichtige beschrijving van de Europese Radicale
Verlichting niet mogelijk [is] zonder nauwkeurige
aandacht voor Van Leenhof en zijn “universele
filosofische religie”.’6 Frederik van Leenhof
heeft voor veel opschudding gezorgd. Niet alleen
in Nederland, maar ook in Duitsland. Voor een
goed begrip van alle commotie is een summiere
schets van het denken van Benedictus de Spinoza
onontbeerlijk.
God is de orde van de natuur
Dominee Tuinman had ook een grafschrift voor
Spinoza geschreven. Voor Tuinman was hij de
allergrootste vrijdenker en godsloochenaar. Er
moet op dat graf gespuwd worden en Tuinman
vindt het jammer dat zijn leer daar ook niet begraven
ligt – dan zou de stank namelijk geen ‘zielpest’
meer veroorzaken…
We moeten er voor waken dominee Tuinman
te kapittelen over zijn beperkte zienswijze. Het
denken van Spinoza moet voor de meeste gere-
Radicale Verlichting, de
Nederlandse vertaling
uit 2005 van Jonathan
Israels Radical Enlightenment.
(Internet)
■■■■ 11 11-
6 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
formeerde predikanten uiterst aanstootgevend
zijn geweest. Volgens Tuinman werd de kern van
het christelijk geloof op losse schroeven gezet.
Spinoza’s kijk op God staat namelijk mijlenver
af van wat er in de Heidelberger Catechismus en
de Nederlandse Geloofsbelijdenis staat. Spinoza
wijst de gedachte dat God zich boven en buiten
de schepping bevindt, resoluut van de hand. God
staat niet boven de natuurwetten, maar de wetten
vormen een deel van zijn Wezen. Rampen zijn
geen uitingen van Gods toorn, maar een uitdrukking
van Gods wezen. Er zit geen enkele bedoeling
achter. Niet alleen de wetmatigheden in de
natuur zijn een deel van God, maar ook planten,
dieren en mensen. God is de orde van de natuur.
Mensen moeten leren inzien dat ze niet onafhankelijk
handelende personen zijn, maar zijn
opgenomen in een enorm netwerk van wetten van
oorzaak en gevolg. Aangezien het totaal van al die
wetmatigheden een uitvloeisel is van Gods wezen,
kunnen we onszelf uiteindelijk alleen maar begrijpen
vanuit God. Alleen door een goed gebruik
te maken van ons verstand kunnen we dit doel
bereiken.
Baruch of Benedictus de Spinoza (1632-1677)
was een telg uit een geslacht van Portugese joden.
Op vierentwintigjarige leeftijd was hij uit de
synagoge verbannen omdat hij zich niet stipt aan
de joodse wetgeving had gehouden. Omdat hij
na zijn verbanning onmogelijk handel kon blijven
drijven, legde hij zich toe op het slijpen van
lenzen. Vanaf die tijd ontwikkelde hij gaandeweg
een eigen gedachtensysteem dat zijn uiteindelijke
vorm vond in de postuum verschenen Ethica.
Het theologisch-politiek traktaat
De Ethica is een buitengewoon merkwaardig
boek. Direct na verschijning werd het al verboden.
Het is niet echt een gemakkelijk toegankelijk
boek omdat het geheel opgebouwd is rondom
definities en axioma’s en het van daaruit zijn stellingen
opbouwt. Verderop zullen we zien dat voor
Van Leenhof enkele definities uit dit werk centraal
staan. Het gaat dan om definities van de begrippen
blijheid en droefheid. Een werk dat voor hem erg
belangrijk is geweest, is de Tractatus theologicopoliticus,
het Theologisch-politiek traktaat dat in
1670 anoniem verscheen, in het Latijn. Volgens
Michiel Wielema zijn er aanwijzingen dat bestudering
van dit werk Van Leenhof tot een soort
spinozistische bekering heeft gebracht.7
Baruch of Benedictus
de Spinoza, 1632-1677.
(Internet)
Het Theologisch-politiek
traktaat uit 1670
van Spinoza. (Internet)
■■■■
11
TnACT/\TUs I
THEOLOGICOP
ü L IT Ic u s
Continens
Dilfertationes aliquot,
Qi_1ibu, o(kndimr libcrtatcm Philofoph1ndi non t,ntum
làlva Pict1te, & Rcipublic,e PaccpoOc concedi : fed
candem ni!i cum P•cc Reipuhlicx , ipfaquc
Pirtate tolli Don polie.
Juliin. Epifi. J. Cap. IV. w:rf. XllL
Ptr J,,g ,,•ofli,n1u fUoll in D11 ‘1t;t”111JIII, & DIMJ 11wu1
m “ahiJ, ‘”°”‘ a, Spiritu fo, dtdit 11oiil.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 7
Een groot deel van het Theologisch-politiek
traktaat is gewijd aan een kritisch onderzoek van
de bijbel. Volgens Spinoza is de bijbel niet het
vehikel om inzicht in het ware wezen van God
en het ware geluk te krijgen. Een goed gebruik
van ‘het natuurlijk licht’ van het verstand volstaat
daarvoor. De bijbelschrijvers bedienen zich van
beeldende voorstellingen. De grote massa bereikt
men niet door een beroep op het verstand te doen,
maar door gebruik te maken van zinnebeelden,
vergelijkingen, gelijkenissen en wonderen. De
persoon Jezus moet ontdaan worden van alle dogma’s,
die, zoals het dogma van de drie-eenheid,
daar in de loop der tijden omheen geweven zijn.
Jezus is niet Gods Zoon, maar de grootste en edelste
onder alle mensen. De bijbelse boodschap laat
zich simpel samenvatten: men moet God met een
oprecht gemoed gehoorzamen door rechtvaardigheid
en liefde te betrachten. Heb God lief boven
alles en de naaste als u zelf. Uiteindelijk is dat de
kern van alle bestaande godsdiensten. Essentieel is
dat aan een ieder absolute vrijheid gegeven wordt
om zelf de grondslagen van het geloof naar zijn
eigen aard uit te leggen. Ieders geloof moet uit zijn
daden beoordeeld worden.
‘Het geloof staat dus aan een ieder de opperste
vrijheid om te filosoferen toe, zodat hij over alles
kan denken wat hij maar wil zonder daarmee
een misdaad te plegen; het veroordeelt slechts als
ketters en scheurmakers diegenen die meningen
leren die tot weerspannigheid, haat, twist en toorn
aanzetten, en houdt omgekeerd slechts voor gelovigen
die tot gerechtigheid en liefde opwekken
naar de mate van hun mogelijkheden en redelijke
krachten.’8
Hij ziet er slim genoeg uit
Zowel de Ethica als het Theologisch-politiek traktaat
zijn door dominee Van Leenhof intensief
bestudeerd. Het denken van Spinoza moet voor
hem een regelrechte eyeopener zijn geweest. Zonder
dat hij ook maar één keer de naam Spinoza
noemt, is diens invloed duidelijk aanwijsbaar.
Het mag dan ook geen wonder heten dat hij door
collega-predikanten van spinozisme werd beticht.
Voor Van Leenhof begon de ellende in 1703 met
de verschijning van zijn Hemel op Aarden. Zeven
jaar lang heeft op kerkelijke vergaderingen deze
kwestie op de agenda gestaan en voor enorme
commotie weten te zorgen.
Interessant is dat de gebroeders Von Uffenbach
van de gelegenheid gebruik maakten om in
het voorjaar van 1710 hem een bezoek te brengen,
in zijn huis aan de Stads Aa (of Grote Aa). De
heren uit Duitsland waren van de kwestie op de
hoogte en waren nieuwsgierig naar de man die
voor zoveel beroering had gezorgd. Von Uffenbach
schrijft dat hij zich ‘de woede van de hele
geestelijkheid van alle provincies op de hals heeft
gehaald. Op zijn minst zijn zij er op uit dat hij uit
het predikambt stapt, maar de Magistraat (Zwols
stadsbestuur) en de Staten van de Provincie daarentegen
proberen hem vast te houden.’9
Tussen de regels door valt te lezen dat de heren
Von Uffenbach zich enigszins verbazen over de
coulante behandeling van deze ketterse dominee:
‘Enigen verzekerden mij dat hij deze week
voor de laatste keer preekt, maar dat de uitdeling
van het Avondmaal, het dopen van kinderen, het
troosten der zieken en dat soort zaken, met uitzondering
van het verkondigen van de leer, voor
hem behouden blijven. Wat de bezoldiging betreft
Zacharias von Uffenbach
(1683-1734),
omstreeks 1715. (Uit:
Een plezierreis in
de zomer van 1718,
Waanders 2017)
■ ■■■
11 11-
8 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
krijgt hij van de Magistraat in plaats van de 1000
gulden die hij kreeg 800 gulden, de Staten van
Overijssel geven hem echter uit bijzondere vrijgevigheid
400 gulden jaarlijks. Daar hij voorheen
van de Staten niets ontving, wordt hij er niet slechter
van. Hij kan er van rondkomen omdat hij nog
ongetrouwd is. (…) Of de beschuldigingen en
verdachtmakingen tegen de leer van Van Leenhof
onterecht zijn, laat ik in het midden. Uiteindelijk
ziet hij er slim genoeg uit, hoewel in het overige
zijn eruditie, voor zover ik dat in het discours kon
bespeuren, helemaal zo groot niet is.’10
Voordat de schijnwerper gericht gaat worden
op dat spraakmakende traktaat en alle consternatie
daar om heen, eerst enige biografische
informatie over deze man die toch wel een slimme
indruk maakte.
Een zedig, respectabel en beminnelijk mens
Frederik van Leenhof werd in augustus 1647 in
Middelburg geboren. Hij doorliep daar de Latijnse
School (gymnasium) en ging vervolgens theologie
studeren, eerst in Utrecht en daarna in Leiden. In
Utrecht had hij zich niet thuis gevoeld. De theoloog
Gisbert Voetius gaf daar de toon aan. Hij
was een pleitbezorger van een verinnerlijking van
het geloof. De christen diende zich af te keren van
vermaak en weelde, zich te richten op zuivering
van het dagelijkse gedrag en de zondag als een
strikte rustdag beschouwen. Het aardse leven
moest dienen als een voorbereiding op de eeuwigheid.
In Leiden zette de meer vrijzinnige theoloog
Coccejus de toon. Een belangrijk punt van geschil
in die dagen was de zondagsviering. Tegenover de
strenge opvatting van Voetius stelde Coccejus een
aanmerkelijk vrijere zondag voor.
Na zijn studie diende Van Leenhof in enkele
plaatsen als predikant. Eerst in het streng voetiaanse
Zeeland, waar hij niet op z’n plaats was. Na
enkele korte dienstbetrekkingen in onder meer
Parijs, Leeuwarden (hofprediker) en Velsen werd
hij in 1681 in Zwolle beroepen, waar men ervan
overtuigd was een uiterst bekwaam predikant binnen
te hebben gehaald.
Frederik van Leenhof
woonde sinds 1704 aan
het gedeelte van de Grote
Aa dat tussen de (huidige)
Ter Pelk-wijkstraat
en de Grote Markt
stroomde, in het midden
van de kaart. (Uitsnede
kaart van Blaeu uit
1649, collectie HCO)
Frederik van Leenhof
in 1706, kopergravure
door P. van Gunst naar
R. Koets, achttiende
eeuw. (Collectie v/h
SMZ)
■ ■■■
red,kant le Swo
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 9
Over Van Leenhofs privéleven is weinig
bekend. Uit de schaarse mededelingen over
hem komt hij naar voren als een buitengewoon
innemend mens. In een kort zelfportret schreef
Van Leenhof dat hij graag ‘in gezelschappen van
vreugde lustig en met reden en behoudenis van
mijn character’ verkeerde.11
Van Leenhof moet ook een vrijmoedig mens
zijn geweest. Hij toonde veel moed bij het aan de
kaak stellen van misstanden in kerk en samenleving.
Anders dan voetiaanse predikanten was
voor hem het aardse leven van grote waarde en
zeker niet alleen een voorbereiding op de eeuwigheid.
Muziek, bijvoorbeeld, is volgens hem aangenaam
voor ‘vrije verstanden’ en een buitengewoon
nuttig middel om blijdschap te bevorderen.
Mensen mogen op gepaste wijze genieten van alle
goeds dat de natuur en de samenleving te bieden
heeft. Blijdschap, daar was het hem om te doen.
‘Predikt elkander de blijdschap in’, moet voor
hem als richtlijn voor zijn predikbeurten hebben
gegolden.
Den Hemel op Aarden
Den Hemel op Aarden verscheen in 1703 bij
Berend Hakvoord, boekverkoper en uitgever aan
de Koornmarkt (nu Melkmarkt). Het traktaat telt
152 bladzijden en is opgedeeld in 11 hoofdstukken.
Om er kennis van te nemen hoeft men er
tegenwoordig niet meer voor naar een universiteitsbibliotheek
te gaan. Het boek is eenvoudig via
internet te raadplegen.12 Met enige moeite is het
onderhoudende betoog goed te volgen. Zoals op
het titelblad staat aangegeven, beoogt het traktaat
een ‘korte en klare beschrijving te geven van de
ware en standvastige blijdschap.’
Volgens Van Leenhof moet de ware godsdienst
de mens tot het ware geluk opvoeden. Blijdschap
is het ware geluk. De gelovigen kunnen al tijdens
hun aardse bestaan het blijde leven der zaligen
genieten. De hemel is niet een aanwijsbare plek
maar meer een gemoedstoestand, een toestand
van standvastige blijdschap en datzelfde geldt
voor de hel. Mensen moeten in het hier en nu het
geluk al grijpen. De bijbelse schilderingen van de
hemelse zaligheid zijn bedoeld om de gelovigen
‘een zoete inbeelding’ te geven van de hemelse toestand.
Langs de weg van de beelden kan de mens
tot gehoorzaamheid worden gebracht. Gehoorzaamheid
geeft nog geen inzicht. Dat is uitsluitend
mogelijk via het verstand. Het uiteindelijke doel
is dan ook de volmaking van het verstand of de
geest, waardoor we ons geestelijk verheffen boven
het toeval en van alles de noodzakelijkheid en
onvermijdelijkheid leren begrijpen.
In de Bijbel is ook veelvuldig sprake van ‘blijdschap’,
maar de inhoud die Van Leenhof er aan geeft
is daar niet te vinden. Van Leenhof definieert blijdschap
als een ‘overgang tot een grotere volmaaktheid’
en droefheid als een overgang naar minder
volmaaktheid. Deze definities komen rechtstreeks
uit de Ethica van Spinoza. Met deze begrippen als
uitgangspunt prijst hij met alle mogelijke argumenten
de blijdschap aan en waarschuwt hij voor de
droefheid. Om zijn beweringen te onderbouwen
verwijst hij naar allerlei bijbelteksten. Blijdschap
Titelblad van Den
Hemel op Aarden, uitgave
uit 1704 (tweede
druk) door Berend
Hakvoord uit Zwolle.
(Internet)
■■■■
H E M E
Of ern 11oite en fllaar.e~rfrD1!.lbfnnc
Van· de Waare en SrancvaO:ige
B L Y D S C HA P=
~oo uaor be \lellen/ aftl tic~- ~cb1tft/
boo: olie fla11 ban .flilcnfc!Jrn L m In
llllrrlcl lJ00!~allm. ‘
ZAAMEN-GESTELT
D O O R
FREDERICUS VAN LEEN HOF,
i\)1rOll1iln[ te Z WOL LE.
Te ZWOLLE,
!ee a: HA K vo 0K D • !1aorh11tr[lopre aan De
J\OCQll· Jl>aeltt, • 70+.
…
10 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
op aarde is het hoogste goed en komt voort uit de
kennis en de liefde tot God. De blijdschap is niet
alleen goed voor het eigen zielenheil, maar is ook
van invloed op de regering, de kerk, de handel, de
scholen, de familie en zelfs het leger.
Van Leenhof gaat ook uitgebreid in op de verderfelijke
invloed van de droefheid en naargeestigheid.
Vooral droefgeestige predikanten moeten
het ontgelden:
‘Zy waanen, als Gods gezanten boven alles te
zijn, en magt te hebben (…) zy zugten en steenen
quansuis over ’t schenden van Gods eere, als haar
de menschen niet naar haare zinnelijkheid en
haare droomeryen blindelijk eeren en gehoorzamen,
en door uitwendig gelaat, en devotie willen
ze Heiliger, dan and’re geschat worden en zy gaan,
zeggen ze, de boosheid der waerelt tegen. Zy agten
zig ’t steunzel van Gods Kerke te zijn, en zijn vol
linkernije, bedrog, kuiperijen, onverzadelijke
gierigheid, die de menschelijke bescheidenheid,
en onverschilligheid van arme en rijke dienst te
doen, al lange verzaakt hebben.’13 Droefgeestige
mensen zijn verder eenvoudig bang te maken voor
tovenarij, duivels en spoken die ’s nachts door het
sleutelgat kruipen.
In Den Hemel op Aarden worden allerlei adviezen
verstrekt over de middelen die de kerk, het
gezin en de school ter beschikking staan om de
blijdschap te bevorderen. Ook de overheid heeft
een duidelijke opdracht. Ze moet er op toezien
dat in kerken niet alleen maar over hel en verdoemenis
wordt gepreekt. Ze dient verder publieke
gebeurtenissen en plechtigheden die de droefheid
bevorderen tegen te gaan. Doden zouden niet
meer in de kerk maar ‘buiten de Steden in zekere
afgezonderde en eenzame plaatzen’ begraven
moeten worden.14
Van Leenhof wordt niet moe te benadrukken
dat de godsdienst in tegenstelling tot de filosofie
vooral eenvoudige dingen leert, dat ze gericht is
op deugd, fatsoenlijk leven, gerustheid en blijdschap.
Het zoeken naar waarheid is de taak van de
filosofie. De overheid moet er op toezien dat de
godsdienst niet voor geestelijke onderdrukking
misbruikt wordt. Evenals Spinoza pleit Van Leenhof
voor een eenvoudige algemene godsdienst,
De intro van Den Hemel op Aarden, waarin Van Leenhof meteen al de
‘Blijdschap’ prijst als hoogste goed in het leven. Bron: DBNL, digitale
bibliotheek voor de Nederlandse letteren.
‘Voorreden aan den waarheids-lievenden lezer.
Ik ben, Goedgunstige Lezer, al vroeg aan ‘t schrijven gekomen, en heb nu en
dan de Waerelt al iets mede gedeelt ter gemeene stigtinge over veelerhande
zaaken.
Nu blijkt het, dat ik nog ben bepaalt geweest, om in ‘t licht te geven een
korte Verhandelinge van de Stantvastige Blijdschap, die ik in de Verklaaringe
van eenige Texten mijn Gemeente heb voorgedragen, en naar ernstige
aanmaaninge van eenige Vrienden, onder de Drukpars heb gebragt met de
naam van den Hemel op Aarden.
En dit mogt wel het laatste wezen, ‘t geen ik in mijn Moedertaal aan de
Liefhebberen van Waarheid en Deugt mede deelen zal.
Boven den Hemel kan niemand iets meer begeeren, en die ‘t zoo verre
brengt, dat hy een Hemel op Aarden kan bezitten, behoeft zig zijn studie
en arbeid niet te beklagen, en hy mag daar in wel vrylijk rusten: want hy
geniet dan alles, dat een vol genoegen baart, en hem oneindig verheft boven
‘t geen zienlijk, en vergankelijk is.
Dezen Hemel op Aarden namentlijk begrijpt een zaalig en vergenoegt
leven, daar in elk een zijn lust vind, en een eeuwige verzadinge, ’t zy na
‘t verstand, ‘t zy na de verbeeldinge, die de Heilige Schrift doorgaans te
hulpe komt.
Ik heb dit Schrift die naam gegeven; hoewel ze, dog niet in die kragt,
aan meer dingen kan werden toegeeigent: want ik zou komen van de locht
spreken, daar in, als een Hemel de Vogelen sweven; en beschrijven, hoe ze
ons doet leven, en welke haaren aard op de vlakte des Aardrijks is; ‘t geen
de naam kan dragen van een Hemel op Aarden; gelijkerwijs ook, indien ik
toonde, dat, gelijk de and’re Planeten tot den Hemel van onzen draaykloot
behooren, dat ook alzoo den Hemel is om onze aarde of Planeet. Ik zoude
insgelijks de twee laatste Hooftdeelen van de Openbaaringe van Johannes,
gemeenelijk van den Hemel uitgelegt, konnen brengen tot den staat der
Kerke op Aarden; als ‘t nieuwe Jerusalem in kragt van den Hemel op Aarden
zal nederdalen, en noemen ’t den Hemel op Aarden.
Dog deze Verhandelinge kan best dezen Tijtel voeren; om dat ze toont,
dat alles, dat in de Heilige Schrift tot den Hemel der Zaligen betrokken
werd, alhier aanvankelijk werd genoten van de Heilige der hooge Plaatzen,
al in den Hemel gestelt in dit leven; daar in ze alle vergenoegen en stantvastige
Blijdschap vinden, en al vry verre konnen vorderen in de Goddelijke
gemeenschap, die den waaren Hemel uitmaakt: daar alle blijdschap en een
duirzaam genoegen geschonken word.’ enz.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 11
waarin naastenliefde en gehoorzaamheid en burgerlijke
wetten centraal staan.
‘Maar als men de Godsdienst tot swaarhoofdigheid
misbruikt, of de Menschen prangt door
gebod op gebod en regel op regel, en ze slaafagtig
maake aan concepten, en uitspraken, die tot de
algemeene Godsdienst niet en behooren, zo komt
‘er walge, ongerustheid, dispuiten, tweedragt, veroordeling
van elkanderen, verwerringen en allen
boozen handel.’15
Den Hemel op Aarden in Zwolle
Van dominee Van Leenhof zijn geen preken
bewaard gebleven. Toch zal Van Leenhof niet wat
je noemt een ‘zware’ predikant zijn geweest. Hij
had een grote hekel aan donder en bliksempreken
waarin zondige gelovigen met hellestraffen
gedreigd werden. Zo’n toon hoort volgens hem
in ‘t geheel niet bij het ‘vreedzaam en vrolijk
Evangelium’. Toch zullen zijn preken evenals zijn
geschriften aan Spinoza schatplichtig zijn geweest.
Had dan niemand onder de Zwolse lezers van Den
Hemel op Aarden of toehoorders van zijn preken
door dat hier verboden boeken als de Ethica en
het Theologisch-politiek traktaat zo’n grote rol
speelden? Kennelijk niet. Den Hemel op Aarden
was zonder probleem door de Zwolse boekenvisitators
in orde bevonden. Beschuldigingen van spinozisme
kwamen, zoals we verderop zullen zien,
allemaal van buiten.
Van de Zwolse kerkgangers kon natuurlijk
ook niet verwacht worden dat ze Spinoza gelezen
zouden hebben en collega’s waren onvoldoende
onderlegd om de spinozistische uitspraken in zijn
preken of geschriften te herkennen. Wat ook een
rol kan hebben gespeeld, is dat Van Leenhof een
heel innemend mens moet zijn geweest. In een
anoniem pamflet wordt een beeld geschetst van
een zedig, respectabel, beminnelijk, vredelievend
en vooral ook wereldlijk en geleerd man die zijn
De Grote Kerk in 1716,
tekening door Daniel
Marot. (uit: Ten Hove,
Geschiedenis van
Zwolle)
11
12 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
inzichten graag deelde met anderen.16 Volgens
Von Uffenbach stond hij vanwege zijn humaniteit
bij hoog en bij laag in hoog aanzien.17 Door de
Zwolse regenten werd hij hogelijk gewaardeerd en
op alle mogelijke manieren gesteund. Niet alleen
omdat ze waardering voor hem hadden, maar
zeker ook om haar eigen gezag te laten uitkomen.
18 Van zijn kant deed Van Leenhof zijn best
om de onderdanen tot gehoorzaamheid aan de
overheid te brengen. Verderop zullen we zien dat
toen Van Leenhof in zwaar weer terecht was gekomen
en alle Nederlandse gereformeerde dominees
krachtige maatregelen eisten, het Zwolse stadsbestuur
en de kerkenraad hem altijd zijn blijven
steunen.
Pas met de komst van dominee Kelderman
naar Zwolle in 1711 verandert de situatie. Van
Leenhof wordt dan uitgesloten van deelname aan
het Avondmaal. Of deze strafmaatregel hem echt
geraakt heeft is de vraag, getuige zijn uitspraak dat
‘ik weet dat niemand ontnemen kan mijn Hemel
op Aarde.’
Een slepende kwestie
Toen de kwestie rond Frederik van Leenhof escaleerde,
kwamen de stad Zwolle en de Staten van
Overijssel lijnrecht tegenover de andere provincies
van de Republiek te staan. Het conflict zou
zich tot een regelrechte loopgravenoorlog ontwikkelen.
Het begon ermee dat er van verschillende
kanten de nodige kritiek kwam op Van Leenhofs
traktaat. Van Leenhof probeerde de zaak te sussen,
maar het bleef rommelen. Om de zaak definitief
te regelen begon in het voorjaar van 1704
de Zwolse kerkenraad samen met Van Leenhof
aan het formuleren van een reeks Artikelen van
Satisfactie (genoegdoening). Er werd een kleine
commissie ingesteld om Spinoza’s teksten met die
van Van Leenhof te vergelijken. De kerkenraad
maakte zich er niet met een Jantje van Leiden af.
In de deftige consistoriekamer werd gedurende
enkele maanden bijna alleen nog over Spinoza
gesproken.
Van Leenhof wist zijn collega’s ervan te overtuigen
dat er een onderscheid moest worden
De lijst van Zwolse predikanten
van 1579 tot
1945, op de muur van
de consistoriekamer in
de Grote Kerk. Frederik
van Leenhof is de
zevende van onderen
in de linker kolom.
(Foto particulier)
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 13
gemaakt tussen de definities en waarheden die
Spinoza heeft ontdekt en de eigen mening van
Spinoza zelf, het eigenlijk atheïstische spinozisme.
Van die definities en waarheden mag je best
gebruik maken. Je kunt dan denken aan definities
die hij geformuleerd heeft.19 Zodra een waarheid
(bijvoorbeeld een definitie) eenmaal ontdekt is,
gaat die deel uitmaken van het bestand van menselijke
kennis en mag er dus vrijelijk gebruik van
worden gemaakt.
Van Leenhof werd overigens wel gedwongen
te erkennen dat hij bij het schrijven van zijn
Hemel op Aarden ‘te inadvertent (ondoordacht)
en onvoorzigtig’ was geweest in zijn woordkeus en
dat hij zo onverstandig was geweest veel uitdrukkingen
van Spinoza te gebruiken, waardoor hij de
indruk had gewekt het met Spinoza eens te zijn.
Op de eerste zondag in november 1704 werd in de
drie grote Zwolse kerken afgekondigd ‘dat Dominee
Van Leenhof aan de kerkeraad satisfactie
heeft gegeven en zig gezuivert van heterodoxie en
Spinosistische gevoelens.’ Van Leenhof werd weer
als orthodox en rechtzinnig verklaard.20 Voor de
goede orde: alleen in Zwolle. De rest van kerkelijk
Nederland begreep namelijk niets van wat daar in
Zwolle gebeurde.
Mochten de Zwolse kerkenraad en de regenten
namelijk gedacht hebben dat met deze artikelen
de zaak als gesloten beschouwd kon worden, dan
moeten ze wel erg teleurgesteld zijn geweest door
reacties vaan buitenaf. De kritiek kwam er op neer
dat Van Leenhof veel te coulant behandeld was.
Geëist werd nu dat hij de opvattingen van Spinoza
expliciet diende af te wijzen. Hij moest door het
stof. Het synodebestuur stelde samen met de classis
Zwolle een lijst met aanvullende punten op.
Van Leenhof zou moeten verklaren dat hemel
en hel werkelijk bestaande plaatsen zijn en geen
gemoedstoestanden zoals hij in zijn traktaat had
beweerd In de andere provincies waren predikanten
en synodes niet bereid de Zwolse oplossing te
accepteren. De opwinding nam alleen maar toe,
de ene na de andere kritische publicatie zag het
licht met als enig resultaat dat men in Zwolle en de
Overijsselse Staten de hakken in het zand zette.21
Het was niet alleen de inhoud, maar ook de
toon waarop de kritiek geuit werd, waaraan men
zich in Zwolle en de Overijsselse Staten ergerde.
Waar bemoeide men zich eigenlijk mee? De kerkelijke
procedures werden door de magistraat dan
ook voortdurend doorkruist tot ‘maintain van de
souvereiniteit en het hoge gezagh van d’overigheit
[overheid]’. Men voelde zich diep gekrenkt in
hun waardigheid.22 De Gedeputeerde Staten van
Overijssel rechtvaardigden hun handelwijze door
uit te leggen dat hun eigen synode herhaaldelijk
had verzocht Van Leenhofs boeken te verbieden,
maar dat zij er tot dan toe de voorkeur aan hadden
gegeven dat niet te doen ‘uyt vreeze dat sulks
maer meerdere aanleidinge tot het lesen der selve
soude geven.’23 Oftewel: je kunt maar beter geen
slapende honden wakker maken.
Verdraagzaamheid
Een van de vele predikanten die van leer trok
tegen Van Leenhof was Franciscus Burmannus
(1671-1719). Deze predikant uit Enkhuizen was
bang dat Spinoza’s denkbeelden zich snel zouden
verspreiden in de Nederlanden en dat als dat
zo doorging de Republiek aan de rand van een
godsdienstige, morele en sociale ondergang zou
brengen. Maatregelen tegen Van Leenhof waren
volgens hem dan ook onvermijdelijk. Wat de
opvattingen van Spinoza zo gevaarlijk maakten,
was dat Spinoza het gewaagd had het bestaan te
ontkennen van ‘geesten, van engelen, van Opstandinge,
van oordeel, van eeuwig Leven.’ Maar
waar Burmannus zich interessant genoeg nog het
meest aan stoorde, was dat Van Leenhof in navolging
van Spinoza het verderfelijke principe van
verdraagzaamheid huldigde.24 ‘Veragt niemand
om zijn Godsdienst, als hij er door vreedzaam
leeft,’ had Van Leenhof in zijn Hemel op Aarden
geschreven.25 Net als Spinoza in zijn Theologischpolitiek
traktaat pleitte hij voor de vrijheid van
denken. De wetten van de staat moeten er op
gericht zijn het de mensen mogelijk te maken
om volgens de rede te leven. Grote waarde moet
worden toegekend aan maatschappelijke rust en
stabiliteit. In een dergelijke samenleving zouden
religies dan ook dezelfde rechten moeten hebben.
Volgens Burmannus en zijn rechtzinnige collega’s
was dat een volstrekt ketterse gedachte. Wat
kon erger zijn dan dat de wereldlijke autoriteiten
■ ■■■
11 11-
14 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
aan iedereen vrijheid van denken en vrijheid
van meningsuiting zouden toestaan. Volgens de
gangbare gereformeerde opvatting was bescherming
van de ware religie de taak van de staat. De
Gereformeerde Kerk was niet de staatsgodsdienst,
maar wel degelijk de bevoorrechte kerk.
Problemen met attestaties
Door Van Leenhof uit de wind te houden, gingen
de gereformeerde kerken in de andere gewesten
zich steeds meer ergeren aan de handelwijze van
Zwolle en de Overijsselse Staten. Tekenend voor
de verziekte verhoudingen was de behandeling
van nieuwe kerkleden uit Zwolle. Als een gemeentelid
uit Zwolle naar een andere stad verhuisde,
kon die op een kritische ontvangst rekenen.
Het was gebruikelijk dat gemeenteleden bij
verhuizing een zogenaamde attestatie meekregen,
met daarin zakelijke gegevens en het verzoek het
nieuwe lid passende pastorale zorg te bieden. Om
druk op Zwolle uit te oefenen werden steeds vaker
Zwolse attestaties geweigerd. Er vonden ook allerlei
vreemde gesprekken plaats. Een nieuw ingekomene
deed er verstandig aan luid en duidelijk te
verklaren dat hij of zij een grondige afkeer had van
de afschuwelijke ideeën van Van Leenhof. Vaak
hadden de nieuwe kerkleden geen flauw idee waar
het eigenlijk om ging. Toen bijvoorbeeld in 1712
de Zwolse Jannetje Bruynvis met een attestatie in
Den Haag arriveerde, moest de predikant haar
eerst uitleggen wat ‘de gronden (waren) waarop
Frederik Van Leenhof zijn boekje genaamd “de
Hemel op Aarden” hadden gebout’, voordat hij
kon bevestigen dat zij ‘de stellingen van harte verklaarde
te verfoeijen.’26
De afloop
In maart 1709 was er een kentering. De Staten van
Overijssel waren bereid om een algemeen verbod
op Van Leenhofs teksten af te kondigen. Hij zou
zichzelf geheel moeten zuiveren van de verdenking
van spinozisme. Na steeds maar weer kerkelijke
procedures te stremmen of te blokkeren,
gaf Zwolle zich dan uiteindelijk toch gewonnen.
Van Van Leenhof werd verwacht dat hij de aanvullende
Artikelen van Satisfactie zou onderschrijven.
In datzelfde jaar moest Van Leenhof ook nog voor
de synode in Deventer verschijnen. In zijn eentje
stond hij daar voor een geërgerde en bijzonder
vijandige vergadering. Hij hield daar voet bij stuk.
Hij zou nooit ‘Spinosisme geleert of gedogmatiseert’
hebben.27 Het mocht niet baten. Zijn boeken
werden in totaliteit verboden. Er werd op aangedrongen
dat hij uit z’n ambt gezet zou worden.
De Zwolse magistraat bleef halsstarrig weigeren
aan dat verzoek gehoor te geven.
Pas in 1710 werd een oplossing gevonden
waaraan het stadbestuur zonder gezichtsverlies
kon meewerken. De Overijsselse Staten gaven
Zwolle een subsidie voor het benoemen van een
nieuwe predikant. Van Leenhof werd tegelijk in
het oor gefluisterd zelf ontslag aan te vragen. Tot
woede van de Gereformeerde Kerk en de hele
Republiek bleven de burgemeesters en de kerkenraad
nog steeds achter hem staan. Hij kreeg
gewoon betaald en hij kreeg een uitstekend pensioen
toegekend en mocht blijven deelnemen aan
de avondmaalsviering. Hij bleef in de Grote Kerk
recht hebben op de bank die voor de predikanten
van de stad gereserveerd was. Hij bleef kortom
een gerespecteerd persoon.
Zo heeft in Zwolle dus een in 1703 al ‘ontmaskerd’
en kort daarop door alle vergaderingen veroordeelde
spinozist toch kans gezien om nog een
aantal jaren op de preekstoel actief te zijn – een
bijzondere, voor zover bekend unieke situatie,
niet alleen in de Republiek maar ook in de Europese
verhoudingen.28 Pas op 1 januari 1711 hield
Van Leenhof zijn officiële afscheidspreek. Na zijn
overlijden op 13 oktober 1712 werd hij in de Grote
Kerk te Zwolle begraven.29
Het overlijden van Frederik van Leenhof
in 1712 betekende geenszins het einde van alle
opwinding. In Duitsland en de Baltische landen
was veel belangstelling voor alle commotie rond
deze eigenzinnige Zwolse predikant, wat volgens
Jonathan Israel zou bijdragen aan een verdere verspreiding
van spinozisme en radicaal denken in de
achttiende eeuw.
Een centrum van spinozisme in de Republiek
Frederik van Leenhof was in Zwolle niet de enige
die in het begin van de achttiende eeuw in de
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 15
ban was geraakt van het radicale denken van de
‘godloochenaar’ en ‘atheïst’ Spinoza. Zo had je
bijvoorbeeld de voorzanger en catechiseermeester
Berend Hakvoord (1660-1730), die een boekenzaak
en uitgeverij had aan de Koornmarkt. Hij
was de auteur van De Schole van Christus. Deze
Hakvoord was door de Zwolse kerkenraad van
spinozisme beschuldigd. Dan had je ook nog de
chirurgijn Hendrik Smeeks (1654-1721), die zijn
filosofische ideeën in een roman getiteld Beschrijvinge
van het magtig Koninkrijk Krinke Kermes
had neergelegd. De kerkenraad achtte de geest
van Spinoza in dit boek eveneens duidelijk aanwijsbaar.
Volgens Jonathan Israel was Zwolle een
van de voornaamste centra van spinozisme in de
Republiek.30
Dat Van Leenhof en de andere spinozisten
in Zwolle onderbelicht zijn geweest zoals Israel
beweert, is slechts ten dele waar. Michiel Wielema
had in zijn dissertatie uit 1999 over spinozistische
denkers al uitdrukkelijk op het belang van Van
Leenhof attent gemaakt. In zijn dissertatie kondigde
hij een uitvoerig verslag van de hele affaire
rond van Van Leenhof aan in zijn boek Frederik
van Leenhof en zijn ‘Hemel op Aarden’(1703). Spinozisme
en Spinoza-kritiek in de vroege Verlichting.
Dit boek zou ook een geannoteerde editie bevatten
van Den Hemel op Aarden.31 Helaas heeft
Wielema dit interessante project niet kunnen
afronden. In januari 2018 is hij overleden. Gelukkig
zijn een aantal hoofdstukken die hij voltooid
had op internet geplaatst.32 Hopelijk komt er ooit
toch nog eens een heruitgave van Den Hemel op
Aarden. Het is een onderhoudende tekst. Niet
alleen die tekst verdient aandacht – ook dat er
in Zwolle aan het eind van zeventiende en het
begin van de achttiende eeuw van die interessante
mensen als Van Leenhof, Hakvoord en Smeeks
woonden en werkten. Was de huur van de consistoriekamer
in de voormalige Grote Kerk niet zo
prijzig, dan zou dat uiteraard de aangewezen plek
zijn om met een studiegroep deze Zwolse radicalen
te bestuderen.
Titelblad van het imaginaire reisverhaal Krinke
Kesmes uit 1708, geschreven door de Zwolse chirurgijn
Hendrik Smeeks. Het is het overlevingsverhaal
van de twaalfjarige jongen El-ho, die op een onbewoond
eiland strandt, maar zichzelf in leven houdt
mede dankzij een onwankelbaar geloof in God. Een
van de lessen die dit verhaal leert is dat autoriteiten
– vorsten, regeringen, staatslieden, kerken, dominees
– niet bang zouden moeten zijn om burgers
hun vrijheid te geven op religieus, politiek en maatschappelijk
gebied. Een redelijk denkende persoon,
zoals hoofdpersoon El-ho, gedraagt zich toch wel
verantwoordelijk. (Internet)
■■■■
11
1’
. . ‘ ‘ . . . b,,lJ~,
ÖJHiéHltY.VING&
• ‘ , _ V;iiti. het ma:gttg Kor1ingryl
KRINKE-KESMES·
. Zynde eeii groot, eu ve.e.lë k.foini{CN
– · l.il:mdèada,ar,111Mlrtrm;:l!l,ck5 _
,’ , lrhh,~ te :z:amc11 cC”C!li g~cette’l’~m. lu:c
· o □&kmdc . –
ZUID·LA. ND~
Or j.:gen o.m&:r den TmplctJ~ CApr.ico’mu~.
(),,,,ldr l4w- ,uw Jf;;, .
1 U A N :tii; . J> 0 S •O s •
. & “” .kr4_ .!üii.,,,ifi~ u, :;,m,,,, t,,fi-
Zwols Historisch Tijdschrift
30 jaar archeologie
in Zwolle
34e jaargang 2017 nummer 3 – 8,50 euro
Suikerhistorie
Eindhoven en Zn., houthandel
Houthandel Eindhoven werd rond 1785 in Blokzijl
opgericht. Nadat de houtzaagmolen daar door
brand was verwoest, vestigde Lambert Eindhoven
zich in 1825 aan het Zwartewater in Zwolle. Dit
had alles te maken met de aanleg van de Willemsvaart
in 1819. Zwolle kreeg daardoor een verbinding
met de IJssel, waardoor de aanvoerroute voor
hout aanzienlijk werd verkort.
De eerste molen van Eindhoven was een windhoutzaagmolen,
die in 1857 vervangen werd door
een molen die gebruik maakte van stoom, later – in
het begin van de vorige eeuw – van elektriciteit.
Men importeerde het hout grotendeels uit het
buitenland. De bomen werden vaak gebundeld tot
enorme houtvlotten, die met sleepboten naar het
terrein aan het Zwartewater werden gebracht. Rond
het bedrijf lagen vele pas gekapte bomen in het
water om de kwaliteit van het hout te verbeteren.
De oprichting van Houthandel voorheen
Eindhoven en Zoon N.V. (zoals vermeld op het
suikerzakje uit ca. 1960) vond plaats in 1900.
Leden van de familie Eindhoven zaten toen al niet
meer in het bedrijf.
Eindhoven werd in 1973 overgenomen door
The Southern Evans Ltd, een grote Engelse houthandel.
De aandelen van de Nederlandse dochter
kwamen in 1989 in handen van de Stichtsche
Houthandel (Stiho), met meerdere vestigingen in
Nederland. De Zwolse vestiging aan de Gasthuisdijk
46 biedt een compleet assortiment aan hout-,
bouw- en plaatmaterialen. Met kennis, plezier en
passie wordt de klant er geholpen. En nog steeds
is – ook volgens de website – de klant welkom om
een kop koffie te komen drinken. De naam houthandel
Eindhoven is echter van het suikerzakje
verdwenen.
114 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Luchtfoto uit het begin van de jaren zestig van bedrijventerrein Voorst-A (huidige
naam), met houthandel Eindhoven prominent op de voorgrond, gelegen op
een punt tussen het Zwartewater en het Zwolle-IJsselkanaal (net niet zichtbaar
op de afbeelding). Achter de houthandel stond nog de Blokmelkfabriek, rechts
voor is de opvallende haloverkapping te zien van de toen recent gebouwde staalgroothandel
IJzerleeuw. De rij bomen markeert de loop van de Gasthuisdijk.
De olietanks zijn verdwenen. Op dit terrein verrijst momenteel een bouwmarkt.
(Collectie HCO)
APELDOORN
telelooft: 12795
DEVENTER
T .a.fooa: 39 64
:J,fo.ult Cl.( a.u leo11t,
~oflW leo1d ,,u:at Mt jo1o&t .
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 115
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 115
Uit Zwolse klei getrokken
Team Archeologie bestaat 30 jaar
Hemmy Clevis en Michael Klomp 116
VV Edon, kroniek van een bedrijfsclub
Harry Bouwhuis 137
Willem Elberts, een wandelaar door
de Zwolse geschiedenis
Jan van de Wetering 148
De kaak aan de kaak gesteld …
een vervolgverhaal
Annèt Bootsma – van Hulten 162
Vernieuwde website Zwolse Historische
Vereniging Jan van de Wetering 166
Mededelingen 168
Auteurs 169
Redactioneel
In dit nummer alles over de vuile handen die
je soms moet maken wanneer je het verleden
naar boven wilt halen. En dat mogen we letterlijk
nemen. Het hoofdartikel vertelt het verhaal
van dertig jaar archeologisch bodemonderzoek in
Zwolle.
Harry Bouwhuis plaatst ons in gedachten op de
tribune van voetbalvereniging Edon, een club
tachtig jaar geleden ontstaan uit de activiteiten
van de personeelsvereniging van de IJsselcentrale.
Voetbal met vallen en opstaan.
Jan van de Wetering beschrijft, boeiend als altijd,
het leven en werken van de vroegere schoolmeester
en geschiedschrijver Willem Elberts. Zijn
Historische wandelingen in en om Zwolle (1865) is
nog steeds het lezen meer dan waard en vormt de
basis voor een serie filmpjes over de geschiedenis
van Zwolle, die de komende maanden te zien zullen
zijn op de website van de Zwolse Historische
Vereniging. En nu we het toch over de website
hebben. Die is grondig vernieuwd en biedt een
schat aan informatie over de vereniging en de
Zwolse geschiedenis. Een aanrader. In dit nummer
zetten wij de belangrijkste veranderingen op
een rij.
Tot slot is er opmerkelijk nieuws over de onlangs
teruggevonden kaak van Thomas a Kempis. Veel
leesplezier, en lees vooral ook aandachtig, want
binnenkort kunt u uw historische en verdere kennis
van Zwolle testen in de Grote Zwolle Quiz
2018, zie de ‘Mededelingen’.
Coverfoto: Team Archeologie van de gemeente
Zwolle aan het werk op het Rodetorenplein, met
op de achtergrond de fundamenten van de Jan
Baghstoren, 2005.
■■■■
11
@cii@[]o~@cmu~
~w-~
11-
116 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Op 1 januari 2017 bestond het team Archeologie
van de gemeente Zwolle maar liefst dertig jaar.
In deze dertig jaar hebben verschillende spraakmakende
onderzoeken plaatsgevonden die de
landelijke media hebben gehaald. In Van Gewest
tot Gewest kwam al eind 1987 het onderzoek in de
Broerenkerk uitgebreid aan de orde. Later volgde
een pikant interview in de laatste ontbijtshow van
Dieuwertje Blok.
De periode vóór 1987
Het eerste bericht in de media dat betrekking
had op archeologie stamt al uit 1959. Het ging
over vondsten die gedaan waren tijdens de grootscheepse
verbouwing van schouwburg Odeon
aan de Blijmarkt en leidde tot een ware rel op
archeologisch gebied. Directeur J. Schotman van
het toenmalige Provinciaal Overijssels Museum
sprak van een ‘bulldozermentaliteit’ en hekelde
het verdwijnen en verkopen van gevonden voorwerpen
in de kranten. Het college van B en W en
de gemeenteraad sprongen in de verdediging. De
wethouder van Openbare Werken gaf aan dat het
een zaak betrof die alleen de gemeente aanging
en dat er correct gehandeld was. Hij had immers
de gemeentearchivaris op de hoogte gebracht van
de vondsten, maar deze gaf aan dat het allemaal
van weinig betekenis was. Ook de directeur van
Openbare Werken bemoeide zich met de zaak en
rapporteerde dat er geen prehistorische vondsten
waren gedaan en dat goed was gelet op menselijke
skeletresten. Het geheel illustreert dat met
betrekking tot archeologische zaken de gemeentearchivaris
de belangrijkste persoon was en dat het
ontbrak aan daadkracht en enige vorm van archeologische
kennis. Het doel was om de verbouwing
zo snel mogelijk af te ronden. Het inschakelen van
een archeoloog zou een te grote vertraging betekenen
en hoge kosten met zich meebrengen.
De aanstelling van een provinciaal archeoloog
van Overijssel, Ad Verlinde, in 1969 zorgde voor een
belangrijke kentering. Onder zijn leiding werden in
Zwolle door een handvol amateurs de eerste gestructureerde
archeologische onderzoeken in de binnenstad
van Zwolle uitgevoerd. We spreken dan over het
jaar 1973 en doelen op het onderzoek in de kelder
van het zogenoemde Celehuisje in de Papenstraat
en de opgravingen in de bouwput van het nieuwe
stadhuis aan het Grote Kerkplein. Tijdens dit onderzoek
werd voor het eerst aangetoond dat de stad veel
ouder was dan 1230, het jaar waarin Zwolle stadsrechten
kreeg. Het materiaal dat onder het stadhuis
te voorschijn kwam is enkele jaren geleden opnieuw
gedetermineerd aan de hand van de nieuwste
inzichten. Het dateert uit de periode 825-875. Menig
onderzoek door de amateurs, vaak onder leiding van
de vermaarde Zwolse amateurarcheoloog Ruud van
Beek, volgde en in 1986 werd dan ook gepleit voor
het aanstellen van een gemeentearcheoloog.
Uit Zwolse klei getrokken
Team Archeologie bestaat 30 jaar
Hemmy Clevis en
Michael Klomp
Het zeven van de
vondsten uit de Celekelder,
vlnr. Ruud van
Beek, Ger Oostingh en
Dirk de Vries, 1973.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 117
De aanstelling in 1987
Op 1 januari 1987 werd archeoloog Hemmy
Clevis aangesteld voor de gemeenten Zwolle
en Kampen samen voor respectievelijk 11,4 en
7,6 uur per week. De gemeentearcheoloog werd
ondergebracht bij Monumentenzorg en viel onder
de afdeling Bouwkunde en Monumentenzorg.
De uitwerking en restauratie van de gevonden
voorwerpen vond plaats in de kelder van het Celecomplex
(Domus Parva). De ondersteuning vond
vanaf het prille begin al plaats met de inzet van
vrijwilligers, circa twaalf personen. Deze vrijwilligers
kwamen op de maandag- en woensdagavonden
bijeen. Ze kregen van de gemeentearcheoloog
uitgebreide instructies op het gebied van restauratie
en het tekenen van aardewerk. Ze richtten
zich op een groot deel van het vondstmateriaal
dat uit de onderzoeken van zowel vóór als na 1987
afkomstig was.
Het eerste archeologisch onderzoek vond
plaats in de periode van 16 tot 24 februari 1987,
toen het extreem koud was en de grond bijna een
halve meter bevroren. Het onderzoek was gericht
op het lokaliseren van het klooster in Windesheim.
Deze opgraving kwam meteen al vaak in
het nieuws en zorgde voor felle discussies. Een
klooster werd niet gevonden, maar wel een halve
boerderijplattegrond uit de Midden Bronstijd.
Het eerste stadskernonderzoek vond nog datzelfde
jaar plaats in de bouwput van het Gasthuisplein.
Helaas mocht de archeoloog pas
graven na de diepsloop. En dan zijn natuurlijk
alle grondsporen al vernield. Het was duidelijk
dat de gemeente Zwolle nog moest wennen aan
gedegen archeologisch onderzoek, net zo goed als
de archeoloog moest wennen aan het feit dat hij
hierin eerst een stuk opvoedingswerk te doen had.
Dat gebeurde in oktober 1987 met de spectaculaire
opgraving in de Broerenkerk. Deze opgraving
zorgde niet alleen voor een hoop publiciteit,
maar legde ook de basis voor een grote groep
vrijwilligers. Het tv-programma Van Gewest
tot Gewest besteedde een documentaire aan de
opgraving. Meer dan 30.000 mensen hebben op
beperkte openingstijden de opgraving kunnen
bezoeken.
Hoornen bril van een
van de monniken van
het klooster in Windesheim,
1987.
‘Opgraven’ in de modder
op het Gasthuisplein,
1987.
Twee vrijwilligers, Ruud van Beek en Harriët Wevers, begin jaren negentig in
gesprek in het restauratieatelier in de Oranjeschool aan de Jufferenwal, dat daar
toen gevestigd was.
■ ■■■
11 11-
118 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Nog steeds nemen vrijwilligers van het eerste
uur deel aan de opgravingen en de uitwerking
daarvan en er zijn zelfs toenmalige vrijwilligers als
professional in de archeologie werkzaam geraakt.
De periode na 1987 zorgde voor een groei van
de Zwolse archeologie. De deeltijdbaan werd
uiteindelijk een fulltimebaan. De voorraad werk
nam toe en er werd een vast team geformeerd
met een archeoloog, veldtechnicus en een aantal
ondersteuners. Grote opgravingen op het Eiland
en Ittersumerbroek passeerden de revue en menig
nieuwsitem verscheen in de lokale en zelfs landelijke
media. Ook werden internationale congressen
georganiseerd en ontstonden samenwerkingsverbanden,
zoals bijvoorbeeld de samenwerking
met de Clwyd-Powys Archaeological Trust in
Wales.
In 2002 kwam er door de groei van de werkzaamheden
behoefte aan een tweede archeoloog
en vanaf dat moment is er sprake van een volwaardig
team dat opereert binnen de gemeentegrenzen
van Zwolle. Ook zijn samenwerkingsverbanden
aangegaan met de gemeenten Zwartewaterland,
Kampen en Hattem.
Het begin: de Broerenkerk
Het skeletonderzoek naar aanleiding van de
opgraving in de Broerenkerk in 1987 was spectaculair
voor Nederland. Van de honderden
opgegraven skeletten kon een vijftigtal gekoppeld
worden aan een persoon, aan de hand van de
grafboeken. Alle onderzoekers moesten blind hun
onderzoek doen en na afronding daarvan kregen
ze de gegevens van deze vijftig personen. Dit was
nog nooit eerder gebeurd en de verschillende
onderzoeksmethoden moesten naar aanleiding
hiervan bijgesteld worden. Clevis regelde ten tijde
van het onderzoek twee lesbrieven, een vijftal brochures
en een expositie, alles met sponsorgelden.
Later volgde het boek De doden vertellen. Eind
dit jaar zal in een publicatie over stedelijke begra-
Archeologie
Praat je over geschiedenis, dan komt je kennis van geschreven bronnen.
Praat je over archeologie, dan komt je kennis uit opgravingen en de analyse
van de sporen en het vondstmateriaal. Daar waar de geschreven bronnen
ophouden, ben je uitsluitend afhankelijk van archeologisch onderzoek.
Maar ook in de historische tijd vormt archeologie een onmisbare aanvulling
op het geschreven woord. Neem bijvoorbeeld de stadsbrand in Zwolle
in 1324. De eerste schriftelijke bron daarover dateert van driekwart eeuw
later. In geen enkele opgraving die in Zwolle heeft plaats gevonden, is echter
bewijs voor een stadsbrand gevonden. Elk spoor daarvan ontbreekt.
Een ander voorbeeld waarin archeologie een onmisbare aanvulling
vormt op de historische gegevens zien we bijvoorbeeld bij de industriële
keramiek die aangetroffen is in de gracht van de havezate Kranenburg of in
de Kleine Aa. Tot circa 1840 is alles geïmporteerd uit Engeland, waarbij de
keramiek eerst uit het westen kwam (Staffordshire) en later uit het oosten
(Sunderland). Zelfs als we nu stortplaatsen uit het begin van de twintigste
eeuw zouden gaan opgraven, komen we zaken tegen waarvan het historisch
bronnenmateriaal al verloren is gegaan. Neem bijvoorbeeld het hele
vormenspectrum van geëmailleerd goed. Kortom, archeologisch onderzoek
vult niet alleen de geschiedenis aan, maar verrijkt deze ook.
Links: Vrijwilligers aan
het werk in een van de
sleuven in de Broerenkerk,
1987.
Rechts: Tijdens de
opgraving in de Broerenkerk
in 1987 was
publiek op bepaalde
dagen welkom. Meer
dan 30.000 mensen
hebben de opgraving
bezocht.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 119
ving een update verschijnen van het skeletonderzoek
in de Broerenkerk en de resultaten daarvan.
En op dit ogenblik vindt er nog verder onderzoek
plaats aan de Universiteit Leiden, maar nu op
DNA-gebied.
Na dit spectaculaire begin volgde een periode
die iets rustiger was, waarin opnieuw gegraven
moest worden in Ittersumerbroek naar de restanten
van het Windesheimer klooster (de archeoloog
had het nog niet helemaal voor het zeggen),
er kleine onderzoekjes plaats vonden zoals in de
Waterstraat, waar de restanten van de werkplaats
van een geelgieter (bewerker van (geel)koper)
zijn opgegraven, of aan de Zalnéweg waar een
waterput uit de eerste eeuwen na Christus aan het
licht kwam en aanwijzingen voor een complete
nederzetting op het aangrenzende grasland. Dit
zijn slechts enkele kleine grepen uit een groter
aantal onderzoeken. De archeologie was nog
niet gevestigd waardoor het kon gebeuren dat er
geen archeologisch onderzoek plaats vond in de
bouwput voor de Xenos waar de restanten van
de Kleine Aa onder lagen. Sterker nog: ze werden
door de aannemer met opzet vernietigd zodat de
archeoloog geen onderzoek meer kon doen. Maar
in 1990 kwam de grote verandering.
1990: de omslag
Er zou op het Eiland een parkeergarage komen
en de archeoloog moest aan de slag. En dat moest
nog vóór de bouwvak, want daarna zou met de
bouw begonnen worden. Later bleek dat er nog
zeker tien jaar op die bouw gewacht moest worden,
een geluk, want daardoor konden later grote
delen van het Eiland opgegraven worden die van
enorm belang waren voor de geschiedenis van de
stad Zwolle. Terwijl de opgravingen op het Eiland
plaats vonden, ontdekte een amateur in Ittersumerbroek
bij de aanleg van cunetten (uitgravingen
in de ondergrond) voor de straten verkleuringen
in het zand en prehistorische scherven. Dit
gebeurde op zaterdag 21 april 1990. De volgende
dag, zondag, stonden om half negen ’s ochtends
al zestien amateurs en de gemeentearcheoloog in
het veld om de sporen in te tekenen. Het waren
sporen die hoorden bij een bronstijd- en ijzertijdnederzetting.
Het college van B en W reageerde
heel alert en in grote delen van de wegcunetten en
aangrenzende terreinen kon opgegraven worden,
gevolgd door later heel belangrijke opgravingscampagnes.
Ook deze opgraving haalde het landelijke
nieuws op het journaal. Ittersumerbroek
werd een begrip in de Nederlandse archeologie,
maar daar komen we later op terug.
Het Eiland
De opgraving in 1990 op het Eiland werd gevolgd
door een tweede campagne in 1994/95 en daarna
door opgravingen in 1996 en 1999. De opgraving
in 1994 leverde een sensationele ontdekking op:
de wijk ‘de Smeden’ was ommuurd geweest met
een heuse stadsmuur. Allerlei theorieën over de
vroegste ommuringen van de stad Zwolle konden
overboord gegooid worden. Dat werd helemaal
duidelijk bij de opgraving ‘Achter de Broeren’ in
2003, toen hier twee stadsmuren gevonden werden
waarbij de oudste uit de periode 1230-1300
dateerde.
Gestaag werden grote delen van het Eiland
opgegraven en in 1996 werd er een vondst gedaan
die jaren later de ontbijtshow van Dieuwertje
Blok zou halen. Aanvankelijk werd besloten om
deze vondst niet in de openbaarheid te brengen
om te voorkomen dat Zwolle ‘voor lul’ zou staan.
Prachtige plattegrond
van drieschepige bronstijdboerderij
in Ittersumerbroek.
■ ■■■
11 11-
120 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De vondst betrof namelijk een natuurgetrouw
handgesneden houten kunstpenis met balzak. Het
geheel had een vloeistofreservoir dat geledigd kon
worden door middel van een zuigerstang zoals bij
een fietspomp. Daarnaast werd nog een kleiner,
meer stilistisch exemplaar gevonden. Natuurlijk
werd gelijk gedacht aan seksspeeltjes, uit de zeventiende
eeuw, maar onderzoek, onder andere bij
het Museum Boerhaave in Leiden, wees uit dat het
hier ging om voorwerpen die werden als een soort
voorbehoedsmiddel. Het was de bedoeling om na
de geslachtsdaad de vagina schoon te spoelen met
een vloeistof uit zo’n kunstpenis.
De reden waarom de vondst niet direct openbaar
gemaakt werd, was het feit dat Zwolle net
in het nieuws geweest was door een bezoek van
twee burgemeesters van gemeenten uit Drenthe
en Friesland aan een bepaald etablissement waar
dames van lichte zeden verkeerden.
Clevis stemde later toe om bij de ontbijtshow
van Dieuwertje Blok deze bijzondere vondst te
tonen, op voorwaarde dat hij het voorwerp niet
in zijn handen hoefde te nemen om te demonstreren
hoe het werkte. Hij wilde niet voor de
eeuwigheid te boek staan als ‘die archeoloog met
de houten kunstlul’. Dieuwertje hield zich niet aan
de afspraak. Maar de schade viel gelukkig mee. De
enige polemiek die ontstond was dat sommigen
vonden dat het toch seksspeeltjes waren en geen
voorbehoedsmiddel. De Zwolse archeologen hebben
zich hier echter niet verder in verdiept. Dat
zou een aparte monografie tot gevolg gehad kunnen
hebben. De Zwolse vrouwenspuit heeft heel
wat landen bezocht en kon daar bekeken worden
in de reizende expositie ‘100.000 jaar seks’. Het
was een expositie die georganiseerd was door het
Drents museum in Assen.
Grondboog op twee poeren
bij de opgraving op
‘Het Eiland’. Het eerste
bewijs van een tot dan
toe onbekende stadsmuur
om ‘De Smeden’, 1994.
Onder: Opgraving op
‘Het Eiland’. Naast de
veldtechnicus die tekent
zijn er twee vrijwilligers
te zien die nu archeoloog
zijn, 1994.
De in 1996 gevonden ‘vrouwenspuit’, een natuurgetrouwe
houten kunstpenis uit de zeventiende eeuw,
met het meer stilistische exemplaar ernaast.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 121
De opgravingen op het Eiland leverden echter
veel meer gegevens op, zoals de restanten van een
glashuis aan de Klokkensteeg, de aanwijzingen
voor een klokkengieter en de restanten van het
proveniershuis van de Dominicanen van het
Broerenklooster aan de hand van vondsten uit
een beerput. De kroon op de opgravingen van
het Eiland vormde de opgraving onder de Aldi,
tussen Eiland, Pijpenbakkerstraat en Drie Pistolengang.
Hoewel deelonderzoeken reeds gepubliceerd
zijn, moet een publicatie van het totaalbeeld
nog even op zich laten wachten.
De Aldi en de Kleine Aa
Voor de archeologen was bekend dat de Aldi gelegen
was op de Kleine Aa. Zij wilden in 1999 derhalve
dit terrein koste wat kost onderzoeken. Dat
kon, maar het budget was veel te klein, evenals
de periode waarin opgegraven kon worden. Er is
toen met man en macht met veel vrijwilligers alles
aan gedaan om zoveel mogelijk informatie aan
deze opgraving te ontrekken. Er werd gewerkt met
twee ploegen en alle gelden werden ingezet op de
opgraving. Daarna zouden we wel zien hoe we een
en ander zouden uitwerken en publiceren. Zo was
de tijdgeest. Het terrein kon daarom maar tot een
beperkte diepte worden onderzocht.
Deel van de inhoud van
beerput 17-4 op het
Eiland uit 1996, met op
de voorgrond de inmiddels
beroemde twee
zeventiende-eeuwse
houten kunstpenissen.
Zware erfscheidingsmuur
voor de huizen
aan de buitenzijde
van de Kleine Aa bij
de opgraving onder de
Aldi. Op de voorgrond
de bedding van een
oude fase van de Kleine
Aa, 1999.
■ ■■■
11 11-
122 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De grootste aandacht ging uit naar de Kleine
Aa. En dat leverde een enorme bron aan gegevens
op. De Kleine Aa was in de loop der tijd van een
brede gegraven gracht steeds kleiner geworden
tot een smalle, gekanaliseerde watergang, die uiteindelijk
gedicht werd en vervangen is door een
gesloten ondergronds riool. Voorafgaand aan die
laatste fase is enorm veel afval van de aangrenzende
panden in die laatste open Kleine Aa gedumpt
en kunnen we onder andere herleiden dat er een
school is geweest en Joodse bewoning. De veelal
negentiende-eeuwse vondsten werden gepubliceerd
en dat was voor Nederland een novum,
omdat tot dan toe aan deze periode weinig aandacht
besteed was. Men ging er altijd van uit dat
archiefonderzoek voldoende was om huisraad uit
deze periode te beschrijven. Niets bleek minder
waar te zijn. Het was pionierswerk.
Eén vraag werd bij deze opgraving nog niet tot
tevredenheid beantwoord: was de Kleine Aa een
natuurlijke watergang of gegraven? Dit werd pas
duidelijk bij de opgraving op de Smeden in 2007.
De Kleine Aa was gegraven.
Ittersumerbroek
Ittersumerbroek is een opgraving die heeft plaats
gevonden over meerdere jaren en zowel nationaal
als internationaal heel wat stof heeft doen opwaaien.
Zowel voor de vondsten uit de Bronstijd en de
IJzertijd betrof het boerderijen met bijgebouwen:
een boerenerf dus. De vorm van de boerderijen
heeft in de loop der tijden een ontwikkeling doorgemaakt,
waardoor gesproken wordt van verschillende
typen.
Wat Ittersumerbroek nu zo bijzonder maakte
is dat Ruud van Beek de boerenerf-theorie ontdekte.
Als je een boerderij hebt, dan ligt daar een
beperkte lege ruimte omheen en daarachter krijg
je het hele scala aan bijgebouwen. Dit geldt dus
ook andersom. Als je een scala aan bijgebouwen
hebt, dan ligt op zeer betrekkelijke afstand daarvan
de boerderij, het hoofdgebouw. We hebben
deze theorie mogen toetsen op verschillende locaties
en het klopte. Revolutionair.
Er waren in het Overijsselse nog twee fenomenen
waargenomen. De provinciaal archeoloog
Ad Verlinde en Ruud van Beek stonden
hier achter. Dat waren driepalige hooibergen
en schaapskooien, een ronde structuur met een
slurf als ingang. Voorheen werden deze structuren
verguisd, maar in Ittersumerbroek kon men
er niet omheen omdat verschillende van deze
grondsporen vrij in het zand te zien waren, zon-
Hemmy Clevis bekijkt
de houten zijkanten
van de jongste bedding
van de Kleine Aa, bij
de opgraving onder de
Aldi, 1999.
Ruud van Beek (1915-1997)
In zijn werkzame leven was Ruud van Beek in dienst van het kadaster.
Daardoor was hij voornamelijk buiten aan het werk en kreeg hij oog voor
het landschap, de details en de veranderingen. Hij zag scherven op het land
liggen en wilde weten hoe oud ze waren. Vervolgens ging hij zich verdiepen
in de literatuur en werd correspondent van de Rijksdienst Oudheidkundig
Bodemonderzoek. Ruud werd de belangrijkste amateurarcheoloog in deze
regio en hij ontpopte zich ook als amateurhistoricus. Hij dook de archieven
in op zoek naar gegevens over de vroegste landindelingen en gegevens over
de marke. Westerheem, het tijdschrift voor amateur archeologen, was zijn
belangrijkste medium, maar artikelen van hem zijn ook opgenomen in een
bundel over Windesheim of in de Kamper Almanak. Dat Ruud gewaardeerd
werd bleek wel uit het feit dat hij bij zijn zeventigste verjaardag een
feestbundel kreeg, ‘Van Beek en land en mensenhand’ waaraan niet de
minste beroepsarcheologen hun bijdrage leverden. Bij de opgravingen in
Ittersumerbroek ontwikkelde hij de boerenerf-theorie, die in de praktijk
getoetst kon worden. Zijn verdiensten voor de geschiedenis van Salland en
speciaal Zwolle zijn groot.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 123
der ruis van andere grondsporen. Zo verdwenen
heilige huisjes.
Maar toen, toen ontdekte Jan de Jong, destijds
hoofd Monumentenzorg en gepromoveerd op
de gulden snede in de Griekse bouwkunst, dat
een van die ronde structuren onderdeel geweest
moest zijn van een zogenaamde zonnekalender.
In Nederland was dit vloeken in de kerk, maar
in Engeland was men uitermate geïnteresseerd,
temeer omdat De Jong niet alleen via een mathematische
analyse de zuivere kunstmatige aanleg
kon aantonen, maar ook door middel van kansberekening
kon bewijzen dat deze structuur geen
toeval was. Zwolle had een heuse houten Stone
Henge.
Dit was volgens velen onmogelijk. De weerstand
was enorm binnen Nederland. Maar
Engeland omarmde Ittersumerbroek. Engeland
was het land van de Stone Henges en de Wood
Henges. Er werd een congres georganiseerd over
het fenomeen in de Buitensociëteit. Ongeveer 700
belangstellenden hebben dit congres bijgewoond,
waarbij een vooraanstaand Engels archeoloog als
Alex Gibson sprak.
Uit deze tijd dateert de uitwisseling tussen
leden van de archeologische dienst van Wales en
de archeologische dienst van Zwolle, wat resulteerde
in een tweetal projecten die gefinancierd
zijn door de Europese Unie. Niet om het een of
ander, maar geen enkele archeologische dienst van
een Nederlandse stad heeft dit ooit gerealiseerd.
De Vrouwenlaan
In 1994 vond opnieuw een toevalsvondst plaats
in de wegcunetten die werden aangelegd voor
nieuwbouw in deze buurt. Er werden vele tientallen
haardkuilen gevonden uit het Mesolithicum
(9000-5300 vóór Chr.), voornamelijk uit de periode
tussen 7300 en 5700 vóór Christus. Jagers/
verzamelaars hebben dit gebied vele eeuwen
aangedaan en er vuren gestookt. Ouder nog was
een vuursteenwerkplaats in dit gebied die in de
periode 8800-7100 vóór Christus gedateerd moet
worden. Later werden op veel meer vindplaatsen
in Zwolle mesolithische haardkuilen gevonden.
Deze grondsporen horen tot de oudste resten van
menselijke activiteit in het Zwolse gebied.
Bikkenrade
Het terrein achter Bikkenrade aan de Hollewandsweg
kwam in aanmerking voor beplanting
met bos. Nu lag dit terrein op een dekzandrug
Reactie in de Zwolse
Courant op de ontdekte
zonnekalender in Ittersumerbroek.
Om de mesolitische
haardkuilen aan de
Vrouwenlaan in te
meten en te bemonsteren
werd op volle
sterkte gewerkt, 1994.
■ ■■■
11 11-
124 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
tussen de nederzettingen in Ittersumerbroek en
de Aalvangersweg/Vrijhof. Reden om in 2002 te
kijken of er prehistorische sporen aanwezig waren
en wat de aanplanting van bos voor invloed zou
hebben op deze sporen. Een van de vondsten
was een nederzetting uit de tweede helft van de
tweede eeuw tot het begin van de vijfde eeuw, een
zogenaamde Germaanse nederzetting. Er werd
in deze nederzetting aan ijzerwinning gedaan.
Oerslakken werden in de beekdalen verzameld en
in smeltovens opgestookt om ijzer te winnen. Met
hout konden de hoge temperaturen niet gehaald
worden die nodig waren, waardoor er houtskool
geproduceerd werd. In het gebied zijn dan ook
veel ijzersmeltovens en houtskoolmeilers (constructie
om houtskool te maken) gevonden. Het
ijzer werd waarschijnlijk als grondstof verhandeld
naar het stedelijk gebied van het Romeinse rijk.
De nederzetting van Bikkenrade maakte onderdeel
uit van een heel netwerk van kleine nederzettingen
die slechts op enkele kilometers afstand
van elkaar gelegen waren en zich bezig hielden
met ijzerwinning. Toch hebben ze waarschijnlijk
ook voor eigen gebruik ijzeren voorwerpen
gemaakt. De grondsporen die voor een deel uit
standgreppels van huizen bestonden, duiden op
houten wanden die gemaakt waren van planken.
Om planken aan elkaar te bevestigen heb je spijkers
nodig… En die contacten met het Romeinse
rijk? Er zijn enkele scherven gevonden van import
Romeins aardewerk en glas. Dat wil dan niet zeggen
dat de Romeinen hier geweest zijn, maar wel
dat de mensen van hier bij de Romeinen (in Nijmegen)
geweest zijn.
Veenbos
Een losliggende veeneik die langs de weg lag en
waargenomen werd door een collega archeoloog
uit Lelystad vormde de aanleiding voor de archeologische
dienst Zwolle om een nader onderzoek
te verrichten in de laag gelegen nieuwbouwwijk
Stadshagen, onderdeel van de polder Mastenbroek.
Het bleef die dag niet bij één boom. Er
lagen er meer en een eerste datering wees uit dat
deze boom dateerde uit het begin van de jaartelling.
Enige tijd later bleek bij het bouwrijp maken
van een nieuw stuk woonwijk dat er vele tientallen
stammen te voorschijn kwamen. Tijd voor actie.
Samen met de onderzoeksinstituten Ring,
Biax en Alterra werd besloten een inventariserend
onderzoek te doen. Dit gebeurde in het jaar 2000.
Op twee stukken van 15 x 80 meter werden 167
bomen bemonsterd voor houtsoort determinatie.
Van 34 eiken en 3 essen zijn monsters genomen
voor dendrochronologisch onderzoek. De resultaten
waren veelbelovend en in onderling overleg
werd besloten een stuk bos officieel op te graven.
Dit was nog nooit eerder gebeurd in Nederland.
De opgraving zou veel informatie opleveren over
Restanten van een
ijzersmeltoven uit de
inheems Romeinse tijd
achter Bikkenrade, 2002.
Grondsporen van
huizen en ijzersmeltovens
(de donkergrijze
verkleuringen) van
een inheems Romeinse
nederzetting achter
Bikkenrade, 2002.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 125
het landschap van Nederland in de eerste eeuwen
van de jaartelling.
Duidelijk was al dat het een veenbos was met
een datering tussen 150 voor en 600 na Christus.
Er werden nog vier terreinen gekozen waar
opgravingen zouden plaatsvinden. Van de in totaal
520 opgegraven bomen zijn 60 eiken en 40 essen
bemonsterd voor dendrochronologisch onderzoek.
Dit toonde onder meer aan dat de oudste eik 343
jaar is geworden, de oudste es 245 jaar en de laatste
eik doodging in 586 na Christus. De bomen hebben
in natte omstandigheden gestaan waardoor ze heel
dunne groeicirkels hebben. Een eik met een kleine
diameter kan daardoor toch heel oud zijn. Duidelijk
is dat dit typische veenbos door verdrinking
aan zijn einde is gekomen. Dat vond plaats in een
tijd dat in Noordwest-Europa hetzelfde bij andere
veenbossen gebeurde. Dat was ook het geval met
groeidepressies die soms wel 20 jaar duurden en
om de 20 tot 40 jaar voorkwamen. Rond 300 was er
een opleving, een minder natte periode en kiemden
vele nieuwe eiken en essen uit, tot de definitieve
teloorgang die rond 530 na Christus inzette. Het
verhaal van het veenbos in Stadshagen is in verschillende
internationale vaktijdschriften gepubliceerd.
Onlangs werd bij toeval op het landgoed de
Treek in Amersfoort eveneens een oerbos gevonden.
Ook hier was veel landelijke publiciteit voor.
Rij je met de auto van Stadshagen naar Hasselt, dan
zie je anno 2017 nog altijd stapels veeneiken bij de
zandwinningsplassen liggen.
Opgravingsput van het
veenbos in de Mastenbroekerpolder,
2000.
Rondleiding bij de
opgraving van het veenbos
in Mastenbroek
voor de verschillende
vakdisciplines en de
pers, 2000.
■ ■■■
11 11-
126 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De POMtuin
De eerste opgraving in het hart van de stad vond
plaats in 1995 in de tuin van het POM (Provinciaal
Overijssels Museum), tegenwoordig de plek onder
de nieuwbouw van het Stedelijk Museum tussen
Voorstraat en Melkmarkt. Voor de geschiedenis
van Zwolle waren de resultaten enorm belangrijk.
Zo kon aangetoond worden dat de perceelsindeling
zoals die vooral op de kadastrale minuut van
1832 terug te vinden is, zijn oorsprong al had in
de dertiende eeuw en aantoonde dat het hier ging
om individuele erven. Daarnaast bleek dat deze
locatie onderdeel uitgemaakt heeft van de haven
van Zwolle. De woningen lagen op de zandrug
die de Voorstraat vormde, maar de achtererven
kwamen uit op de Grote Aa. De vroegste vondsten
dateerden uit de Pingsdorf-periode, ca. 900-1200.
De ouderdom van deze site ging niet verder terug
dan de elfde eeuw.
Aplein
De opgravingen aan het Aplein in 1999 waren
belangrijk in verband met de ouderdom van ‘het
Eiland’, het gebied buiten de stadsmuren, die gelegen
waren aan binnenzijde van de Kleine Aa. Hier
kwamen niet veel nieuwe gegevens te voorschijn,
vooral omdat de afstand van het opgravingsterrein
tot de oorspronkelijke bedding van de Kleine
Aa nog te groot was. Het meest interessante was
de vondst van een verlaagde keuken waarvan de
muren nog tot circa een halve meter bewaard
gebleven waren. Deze muren waren bekleed met
deels blauw geschilderde tegels en rondom de
haard met blauw geschilderde bijbeltegels.
Achter de Broeren
Opnieuw vond in 2003 een opgraving plaats op
een voor de geschiedenis van de stad cruciale
plek. De archeologen vonden hier muurwerk dat
behoorde tot twee stadsmuren uit verschillende
perioden. De oudste stadsmuur die in de periode
1230-1300 gedateerd moet worden, lag aan de
voet van een dekzandhoogte, een hoger gelegen
plateau. Er heeft echter afkalving van deze zandhoogte
plaats gevonden door de Kleine Aa waardoor
de effectiviteit van de stadsmuur onbetrouwbaar
werd. Er moest een nieuwe muur gemaakt
worden. Deze nieuwe muur werd feitelijk in de
bedding van de Kleine Aa gebouwd met allerlei
bouwtechnische aanpassingen. Deze tweede
stadsmuur moet tussen 1324 en 1378 gebouwd
zijn. Aan de Bitterstraatzijde is ook muurwerk
en afval aangetroffen dat bij de werkplaats van
een pottenbakker hoorde. Afval van deze pottenbakker
is gevonden in een beerkelder bij de al
genoemde opgraving van de Aldi in 1999.
Palenrij die de scheiding
aangeeft tussen
twee individueel opgehoogde
percelen onder
de nieuwbouw van het
Stedelijk Museum aan
de Melkmarkt, 1995.
Verlaagde keuken aan
de Waterstraat (Aplein
opgraving), met blauw
geschilderde tegels.
Links de haardplaats
met blauw geschilderde
bijbeltegels, 1999.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 127
Rodetorenplein
Het terrein naast café-restaurant de Belgische Keizer
op de hoek van de Melkmarkt en het Rodetorenplein
was een van de vele buitenkansen om in
2005 meer over de vroegste stedelijke verdediging
van de nederzetting Zwolle te weten te komen. Al
vrij snel kwamen de muurfunderingen van de Jan
Baghstoren en van de Rodetoren tevoorschijn,
evenals een heel grote beerput die tegen de Jan
Baghstoren was aangebouwd. Er kon slechts een
deel van de Rodetoren opgegraven worden en het
muurwerk daarvan bestond uit meerdere fasen.
Deze toren moet vóór 1334 gebouwd zijn en de
Jan Baghstoren vóór 1482-83. Van de stadsmuur
resteerde alleen de uitbraaksleuf. Onder die uitbraaksleuf
kwamen rechthoekige kuilen tevoorschijn
die mogelijk wijzen op spaarbogen. Maar
ook de sporen van houten huizen met gedateerd
hout uit 1243. En dat plaatst de archeologen voor
een raadsel. Heeft de oudste stadsmuur nu net
buiten de opgravingsput gelegen? Vragen nog
voor de toekomst.
Ook van deze opgraving is een monografie
verschenen.
Links de oudste stadsmuur die gebouwd is tussen
1230 en 1300. Rechts de jongere stadsmuur die
dateert uit de periode tussen 1324 en 1378, opgraving
2003.
Boven: Slieten (houten palen) fundering van steenbouw op het Rodetorenplein,
met op de achtergrond de fundamenten van de Jan Baghstoren, 2005.
Onder: De fundamenten van de ronde Jan Baghstoren, met daartegenaan
gebouwd een beerput, 2005.
■ ■■■
11 11-
128 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Pannekoekendijk
In de periode 2008-2011 heeft op de parkeerplaats
van de Pannekoekendijk een opgraving in fasen
plaats gevonden. Naast de woonhuizen die hier
gestaan hebben, sprongen drie zaken in het oog.
In de eerste plaats werden de funderingen gevonden
van de blekerij met zijn stookketels die hier
gestaan heeft. Het was nog een geluk dat de hoogbejaarde
heer De Vries met zijn zoon kon komen
kijken. Hij was hier beheerder geweest en kon aan
de hand van zijn herinneringen en de funderingen
precies beschrijven hoe de blekerij er uit had
gezien.
Op het diepste niveau waren talloze afvalkuilen
van een pottenbakker, Godeken Potman, die
hier tot uiterlijk 1410 zijn bedrijf uitoefende. Hij
woonde aan de Mussenhage, maar helaas kon
niet tot aan de straatzijde opgegraven worden.
Godeken Potman voerde hier minder dan twee
decennia zijn bedrijf uit. Zijn bedrijfsafval, de
misbaksels, is helemaal geanalyseerd. Hij heeft
zowel roodbakkend als grijsbakkend aardewerk
geproduceerd, maar veelal ongeglazuurd, of bij de
grapen, kookpotten op drie poten, spaarzaam. Hij
heeft met glazuur en gele slib geëxperimenteerd,
maar het bleef daarbij. Er waren ook bijzondere
vormen onder de vondsten, zoals een kaarsentrekbak.
Deze was wellicht voor de inwoners van
het naast hem gelegen witte vrouwenklooster
bedoeld. Ook werd er een alambiek (destilleertoestel)
aangetroffen om sterke drank te maken,
alsmede een tweetal keramische kolven met ronde
bodem. Bijzonder was ook de vondst van meer
dan twintig potten met een spongat. Deze potten
moeten een industriële functie gehad hebben, om
bijvoorbeeld een troebele vloeistof te laten bezinken
waarbij de heldere vloeistof via het spongat
boven het bezinksel afgetapt kon worden. Dit is
in heel Zwolle op één andere plek aangetroffen,
namelijk aan de Hoogstraat waar ook een schoenmaker
en eventueel een leerlooier hun bedrijf
hadden.
Aardewerk van Godeken is goed herkenbaar. Op
verschillende plekken in Zwolle is dit materiaal
Bij de opgraving aan
de Pannekoekendijk
in 2008 werd ook een
zeldzame gemarmerde
Italiaanse veldfles uit
het begin van de zeventiende
eeuw gevonden.
Muurwerk van onder
andere de blekerij aan
de Pannekoekendijk,
2008.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 129
gevonden, onder andere in kuilen in een ophogingspakket
tegen de ommuring van de Smeden
die we op het Eiland zijn tegengekomen.
Het derde bijzondere vondstcomplex heeft
toebehoord aan de vrouwen in het Wytenhuis
(begijnhuis) aan de Mussenhage. Een beerput met
huisraad is hier geledigd, waarbij onder andere
een houten klepper is gevonden. Waarschijnlijk is
deze gebruikt om de vrouwen op te roepen voor
het gebed.
Havezate Werkeren
Voorafgaand aan de opgraving in 2001 zijn door
Hemmy Clevis en vele vrijwilligers de nodige
zaterdagen besteed aan het maken van een hoogtelijnenkaart
van het gebied. Dat gebeurde in deze
tijd nog met een waterpas, baak en meetlinten.
De hoogtepunten werden ingemeten in een 3×3
meter grid (rooster). Daaruit kwamen redelijk
duidelijk de hoogte en de beide grachten naar
voren, wat bij de opgraving bewezen werd. De
opgraving startte met een aantal lange zoeksleuven.
Er werd niets gevonden, ja toch, in het profiel
van één zoeksleuf waren nog net een paar lagen
baksteen te zien. Hier vond uitbreiding plaats
naar een eerste put, die uiteindelijk leidde tot de
opgraving van de complete havezate. Het oudste
gedeelte bestond uit een zaalburcht met in de
fundering brokken tufsteen en kloostermoppen
met een formaat van 32x16x7 cm. Via een brug
kon men op de voorburcht komen en vandaar uit
via een brug bij de zaalburcht. Van de brug naar
de voorburcht kon een paal gedateerd worden
Roodbakkende pot met spongat van Godeken
Potman uit ca 1400.
Houten klepper uit
de beerkelder van het
Vrouwenklooster aan
de Mussenhage,
ca. 1400.
■ ■■■
11 11-
130 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
uit het jaar 1367. Dit geeft een datering voor de
zaalburcht die een paar jaar na de verwoesting
van de burcht van de heren Van Voorst in 1362
is gebouwd. Een van de zonen van Zweder van
Voorst heeft, na zich verzoend te hebben met de
landsheer, de bisschop van Utrecht, in het hart van
de familiebezittingen in de Mastenbroekerpolder
een nieuwe burcht gebouwd. Nieuw historisch
onderzoek van Jan ten Hove kon de Van Voorsten
koppelen aan de Van Ittersums, die in de vijftiende
eeuw de zaalburcht overnamen en uitgebreid hebben
tot een fors kasteel. Er werden vele vondsten
gedaan en in 2005 verscheen een monografie over
de havezate Werkeren.
Havezate Kranenburg
Een tweede havezate kon door Michael Klomp in
2004/5 opgegraven worden vanwege de bouw van
een nieuw uitvaartcentrum op de Kranenburg.
Het was een spectaculaire opgraving, waarbij de
complete plattegrond blootgelegd kon worden en
het de moeite waard was om luchtfoto’s te laten
maken. Droons waren er nog niet, dus vond dit
plaats met een klein vliegtuigje. Jan ten Hove werd
ingehuurd voor het historisch onderzoek waardoor
vondstmateriaal aan bewoners gekoppeld
kon worden. Daarbij springt de spilzieke Hoyko
Overzicht van de funderingen
van het muurwerk
van de havezate
Werkeren (2001).
Medewerkers legen de
inhoud van de beerkelder
die bij het zaalgebouw
van de havezate
Werkeren hoorde
(2001).
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 131
Manninge tot Pewsum naar voren die in 1565
de Kranenburg verwerft. Prachtige vloertegels
en majolicategels uit Antwerpen versierden de
vertrekken, alsmede een zogenaamde tegelkachel
met reformatorische symbolen.
Niet alleen de havezate, maar ook het tweede
bouwhuis en de grachten konden opgegraven
worden. In de buitenste gracht kwam een vracht
keramiek uit de negentiende eeuw te voorschijn
die duidde op enerzijds het verblijf van de familie
gedurende de zomer en anderzijds op de werkers
die het landgoed moesten verzorgen. Van havezate
en de grachtvondsten zijn twee monografieën
verschenen in 2008.
Hermen
In 2010 werd bij een opgraving aan de Spinhuis/
Bredehoek op het terrein waar de ‘twaalf apostelen’
(kleine huisjes voor arme, oudere alleenstaanden)
hebben gestaan, een bijzondere vondst
gedaan. In het zand kwam een skelet tevoorschijn.
Omdat dit hier niet thuis hoorde, is direct een
fysisch antropoloog ingeschakeld. Bijzonder aan
het skelet was dat de handen aan de voorzijde van
het lichaam, ter hoogte van de schenen, bijeen
gebonden waren met een leren band om de polsen.
Tussen de elleboog- en kniegewrichten door
was een houten staak geplaatst. Duidelijk was dat
het hier om een moord ging. Voor deze moordzaak
werd een cold case team samengesteld.
Duidelijk werd dat het om een 22- à 24-jarige
jongeman ging uit Zwolle of uit de buurt, die
leefde tussen 1316 en 1440. Hij was door een klap
op het hoofd om het leven gebracht.
Luchtfoto van de havezate
De Kranenburg.
Midden boven zijn
restanten te zien van de
ringmuur met kantelen
rondom het hoofdgebouw,
2005
Links: De vondst van
‘Hermen’ in 2010.
■ ■■■
11 11-
132 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Er werd een driedimensionale gezichtsreconstructie
gemaakt en uiteindelijk kwam de
complete reconstructie van ‘Hermen’ terecht bij
Waanders In de Broeren waar hij voor iedereen
te zien is. Zijn reconstructie ligt in een kist op de
bovenste verdieping. Met dank aan Wim Waanders
die dit mogelijk heeft gemaakt.
Kraanbolwerk
In 2013 kon er gegraven worden op het voormalige
Schaepmanterrein op het Kraanbolwerk. Eerst
moest er een en ander aan verontreiniging verwijderd
worden, maar toen konden de archeologen
aan de slag. De oudste sporen dateren van een
dijklichaam aan de buitenzijde van de Thorbeckegracht,
ergens tussen 1325 en 1375. Daarna is er
twee eeuwen niets gebeurd, tot de aanleg van het
Kraanbolwerk kort na 1620. De oudste gebouwen
op het Kraanbolwerk dateren van ongeveer 1650.
Het betreft onder andere een blauwververij. Ook
heeft er een factorijgebouw gestaan dat op exact
dezelfde manier gefundeerd is als het Hopmanshuis
(uit 1663) aan de andere kant van de gracht.
Het Hopmanshuis is in oorsprong ook een factorijgebouw
geweest. Het gebouw op het Kraanbolwerk
heeft meerdere fasen gekend, waarbij
De gereconstrueerde
‘Hermen’ bij Waanders
in de Broeren.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 133
vooral de vloer met extra zware poeren (steunen)
is versterkt. Tussen de bakstenen poeren werd veel
gruis van Bentheimer zandsteen gevonden. Mogelijk
is dit factorijgebouw gebruikt voor de opslag
van Bentheimer zandsteen.
Melkmarkt
Voorafgaand aan het onderzoek aan de Melkmarkt
in 2015 heeft een herwaardering plaats
gevonden van de archeologische sporen en
vondsten onder het oude stadhuis aan de Sassenstraat.
Daaruit kwam naar voren dat het oudste
materiaal uit de periode 825-850 moet dateren.
Het materiaal wees op een ‘nederzetting’ met
een landelijk karakter. Hierbij moet aangetekend
worden dat de archeologen met twee of drie boerderijen
al een ‘nederzetting’ bedoelen. Meer sporen
uit deze tijd zijn in de stadskern van Zwolle
niet gevonden. Daaruit moeten we concluderen
dat dit een gebied was met hier en daar een boerderij.
Geen wonder dat er geen Noormannen
zijn geweest, want er viel hier niets te halen. De
vondsten aan de kop van de Melkmarkt wijzen
duidelijk op havenactiviteit en internationale
handel. Scheepssintels en keramiek uit Duitsland
(Pingsdorf) en de zuidelijke Maasstreek
(Andenne) wijzen hierop. Dat betekent dat er
nog een eeuw overheen gegaan is voordat je van
een kleine ‘handels’nederzetting kunt spreken.
Zo’n nederzetting kan snel groeien, vooral als
De bakstenen fundering
van een factorijgebouw
op het Kraanbolwerk
die identiek is aan die
van het oudste deel
van het Hopmanshuis,
2013.
■ ■■■
11 11-
134 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
van hogerhand (de kant van de landsheer, de bisschop
van Utrecht) de groei gestimuleerd wordt,
bijvoorbeeld door de bouw van een kerk. Bewijs
dat er een kerk was is er in 1040. Hoe lang de kerk
er toen al stond is onduidelijk. Daarvoor moeten
de archeologen in de kerk gaan opgraven. De
opgravingssporen en vondsten moeten nog uitgewerkt
worden. Maar zovéél is al duidelijk. De
Grote Aa heeft hier ook een aftakking gehad. Hoe
moeten we dit gaan interpreteren. En hoe oud
zijn de oudste vondsten hier precies? Die eerste
nederzetting is niet groot geweest, want de oudste
sporen onder de nieuwbouw van het Stedelijk
Museum dateren uit de eerste helft van de elfde
eeuw en naast café-restaurant de Belgische Keizer
op het Rodetorenplein is sprake van houtbouw
uit het midden van de dertiende eeuw.
Diezerstraat/Spoelstraat
In de jaren zeventig zijn hier door amateurs
grondsporen waargenomen. Deze zouden mogelijk
tot de Karolingische periode teruggaan. Dit
was een van de redenen waarom hier archeologisch
onderzoek noodzakelijk was. Er werden
echter helemaal geen grondsporen die ouder
waren dan de dertiende eeuw aangetroffen.
Maar de opgraving in 2015 achter de bibliotheek
aan de Diezerstraat leverde wel interessante
gegevens op. Eén daarvan is wel héél bijzonder.
Het betreft fragmenten van enkele wijnflessen.
Het is een bijzonder type wijnfles die in Engeland
‘ladies leg’ wordt genoemd, omdat de hals langer
is dan het lichaam. Het is een fles die vooral
gebruikt is voor Constantia wijn uit Zuid Afrika.
De fles heeft een inhoud van ongeveer 1/3 liter.
Een pakket grondverbetering,
zogenaamde
speklagen, bij de opgraving
aan de kop van de
Melkmarkt, 2015.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 135
De fles had een glaszegel met de naam Constantia
en kon zo verbonden worden met de Constantia
plantage in Zuid Afrika. Er waren maar liefst drie
glaszegels. En hier begint het verhaal.
De Constantia plantage werd gesticht door
Simon van der Stel in 1684. Hij was door de VOC
in 1679 benoemd als gouverneur van Kaap de
Goede Hoop. De wijnplantage werd gerund met
slaven uit allerlei landen. Van der Stel heeft waarschijnlijk
met de VOC een overeenkomst gehad
om elk jaar een aantal vaten van deze exclusieve,
zware wijn te leveren.
Deze wijn werd in Zwolle gedronken door
Arend, baron Sloet van Tweenijenhuizen (1722-
1786). Hij was drost van Salland en voorzitter
van de Staten. Als zodanig had hij invloed op
benoemingen in verschillende commissies voor
de Raad van State, onder andere die van de VOC.
Hij had verder veel familierelaties met adellijke
geslachten, onder andere de Bentincks die in die
tijd op de havezate Werkeren woonden. Tijdens de
opgraving van deze havezate is een zelfde type fles
gevonden, zonder glasmerk.
Het is duidelijk dat deze exclusieve wijn alleen
in de hoogste kringen werd gedronken. De Constantia
plantage bestaat nog steeds.
Links: Drie zogenaamde
‘Ladies Legs’ zonder
zegel, uit de achttiende
eeuw.
Rechts: Deel van een
van de drie flessen met
het glaszegel Constantia
wijn, tweede helft
achttiende eeuw.
Glaszegel Constantia
wijn, tweede helft achttiende
eeuw.
■ ■■■
11 11-
136 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
En de toekomst?
Dertig jaar professionele archeologie in Zwolle
betekent dat de eerste archeoloog reeds op leeftijd
moet zijn. Dat klopt. Hemmy Clevis die vóór zijn
Zwolse periode al tien jaar bij de Rijksdienst Oudheidkundig
Bodemonderzoek heeft gewerkt met
langdurige opgravingen in Dordrecht, Deventer
en Nijmegen gevolgd door een promotieonderzoek,
is reeds 64 jaar. Jaren geleden heeft hij het
buitenwerk al overgedragen aan Michael Klomp,
die inmiddels sinds een tweetal jaren ook de leiding
van het team overgenomen heeft. Saillant
detail is dat Michael als twaalfjarige in hetzelfde
jaar als Hemmy Clevis bij archeologie Zwolle
begonnen is, maar dan als vrijwilliger bij de Broerenkerk
opgraving. Je zou kunnen zeggen dat
Michael, wiens roots in de Kamperpoort liggen,
bij zijn pensionering dan 55 jaar archeologie in
Zwolle bedreven heeft.
De samenwerking met de gemeenten Kampen,
Zwartewaterland en Hattem bieden een solide
basis voor een professioneel team. Het archeologisch
team van Zwolle verstrekt advies en doet
vooral de uitvoering: het opgraven en uitwerken
van de vondsten.
In 2016 en 2017 is veel werk verricht aan de
certificering van het team archeologie. Dit houdt
in dat het team overal opgravingen mag verrichten.
Die certificering is gerealiseerd. In 2017 is het
team ook versterkt met een derde deeltijd archeoloog,
Sanne van Zanten. Hoewel het team slank is,
is het uitgerust voor de toekomst.
Voor het team archeologie breken spannende
tijden aan. Er zal een oplossing gevonden moeten
worden voor de huisvesting. En in Zwolle zelf liggen
nog enkele heel grote projecten op uitvoering
te wachten, waarvan er hier slechts één genoemd
wordt: de Papenstraat.
* Alle afbeeldingen bij dit artikel zijn afkomstig van
het team Archeologie.
Publicaties van het team Archeologie Zwolle
Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle deel 1-5 (1993-
2005).
Overijssels Erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische
kroniek (2002-heden).
Clevis, H. en A.D. Verlinde. 1991. Bronstijdboeren in
Ittersumerbroek. Opgraving van een Bronstijdnederzetting
in Zwolle-Ittersumerbroek.
Clevis, H. en T. Constandse-Westerman (eds.) 1991.
De doden vertellen. Opgraving in de Broerenkerk te
Zwolle 1987-88.
Clevis, H. 2000. Zwolle ondergronds. Zeven blikvangers
van archeologische vondsten in Zwolle.
Clevis, H. en M. Klomp. 2005. Havezate Werkeren. De
Heren van Werkeren en hun kasteel.
Clevis, H. e.a. 2007. Gevonden verhalen. Archeologische
speurtochten in Zwolle: Het verhaal achter de vondst.
Clevis, H. 2007. Opgeruimd staat netjes. Keukengoed
en tafelgerei van een bouwhuis van de Kranenburg
(1840-1865).
Klomp, M. 2008. Een Steenhuijs ontmanteld. Archeologisch
en historisch onderzoek van de havezate Kranenburg
in Zwolle.
Hove, J. ten en M. Klomp. 2011. Aan de monding van de
Grote Aa. Het havenfront van Zwolle.
Vries, D.J. de en H. Kranenborg. 2015. Onzichtbaar
Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad.
Verder zijn er inmiddels meer dan tachtig Archeologische
Rapporten Zwolle verschenen.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 137
VV Edon, kroniek van een bedrijfsclub
Edon bestaat tachtig jaar. Oorspronkelijk was de Harry Bouwhuis
club onderdeel van de op 10 november 1937 opgerichte
personeelsvereniging van de IJsselcentrale.
Lang rekruteerde men haar leden uit het werknemersbestand
en directe familie van het energiebedrijf.
Door onder meer bedrijfsfusies kwam de
vereniging uit onder de namen Electra, IJC, IJsselmij
en Edon en stond (en staat) in de regio vooral
bekend als ‘de club met de houten palen’.
Officieel begint het in restaurant Beenen aan de
Grote Markt in Zwolle. Daar wordt op 10 november
1937 door middel van hand opsteken de
‘Personeelsvereniging der IJsselcentrale Zwolle’
opgericht. Het ontstaan van de PV vloeit feitelijk
voort uit de onderlinge voetbalwedstrijdjes tussen
de technische dienst/administratie en de werknemers
van IJC (IJsselcentrale) aan de Weteringkade.
Na contacten met de voetballers Van
’t Blik, Mojet, Mooij en Zegeling wordt binnen het
bedrijf een enquête gehouden of er behoefte is aan
een personeelsvereniging. De uitslag is dusdanig
positief dat snel daarna de oprichtingsvergadering
wordt gehouden, gevolgd door een feestavond
in de Pius-Sociëteit aan de Oude Vismarkt. Er
worden vrolijke cabaretliedjes gezongen, er is een
uitvoering door eigen personeel van de eenakter
‘Voor de derde maal’ en Joop Louwen heeft een
speciaal IJC-lied gecomponeerd waaruit een grote
genegenheid voor zijn werkgever blijkt:
De entree naar het voetbalveld
vanaf de Weteringkade,
oktober 2017.
(Foto Annèt Bootsma)
■ ■■■
11 11-
138 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘Des avonds wordt het scheemrig en duister om ons heen
en onwillekeurig gaat er je hand naar ’t knopje heen.
En dra schijnt er een zee van licht tot in de diepste nis.
Was het vroeger soms een helse toer, nu grijp je nimmer
mis
Refrein
Druk op de knop en het licht is daar,
druk op de knop en het is voor elkaar.
’t gaat zo makkelijk, ’t gaat toch zo goed.
Daar de IJC al het werk voor u doet.’
De hommage is kenmerkend voor het ‘wij gevoel’
bij de werknemers van de in 1911 opgerichte NV
Electriciteitsfabriek IJsselcentrale. Na de totstandkoming
van de PV worden er allerlei activiteiten
ontwikkeld. Er komen onder meer een tennis-,
klaverjas- en bridgeclub en ook een toneelgroep.
De voetbaltak, eigenlijk toch de bakermat van de
personeelsvereniging, raakt daardoor een beetje
de identiteit kwijt. Daarom wordt al snel besloten
om de voetballers onder te brengen in een zelfstandige
afdeling.
Bedrijfsvoetbal
Maar vóór de officiële oprichtingsdatum van
10 november 1937 wordt er dus al gevoetbald
door de mannen van IJC aan de Weteringkade,
waar in 1915 een kolencentrale in gebruik wordt
genomen. ‘Het huidige sportcomplex ontstond
toen er voor die oude centrale een afvoerkanaal
noodzakelijk was om een goede koelwaterafvoer
te bewerkstelligen’, weet Paul Benning, vanaf 1961
tot 2003 werkzaam bij het bedrijf en voetballend
lid tot midden jaren zeventig. ‘De gemeente
Zwolle had geen bezwaar tegen het graven van het
kanaal, links van het clubhuis achter de dijk, mits
de laaggelegen strook grond tussen het nieuwe
afvoerkanaal en het Almelose Kanaal wel benut
zou worden voor recreatieve doelen. Het aangelegde
sportveld was erg zompig. Gelukkig functioneerde
de sloot achter de kleedkamers als een
perfect en dubbel draineringssysteem, zowel bij
droogte als regenval. Er kwamen twee tennisbanen
en rondom het veld werd een sintelbaan aangelegd
waar getraind werd voor de sportdagen en
die we ook gebruikten voor onze touwtrekploeg.
Het was een prachtig sportparkje, een mooi visitekaartje
waardoor het “IJC gevoel” alleen maar
werd versterkt. Want die onderlinge band was
toch wel uniek.’
Oud-speler en ex-secretaris Albert Veld
onderschrijft dat. ‘De personeelsverenigingen
waren vroeger de kurk waar bedrijven op dreven.
Het kweekte een collectiviteits- en collegialiteitsgevoel.
De bedrijfsleiding, ook bij IJC, wist dat
donders goed. Dat was zo bij de vestiging Hengelo
waar ik ben begonnen en in Zwolle was het niet
anders. De sportdagen waren heilig. Niets was te
gek. Het welbevinden van de werknemer stond in
die tijd voorop. Dat is intussen wel veranderd.’
Terug naar de beginjaren van de voetbaltak
waar clubveteranen en andere bedrijfsteams doorgaans
de tegenstanders van IJC zijn. In mei 1937
vindt de eerste wedstrijd plaats op het roemruchte
ZAC-complex aan de Oude Veerweg. Er wordt
met 2-1 van de ZAC-veteranen verloren. Na de
oprichting is IJC, een tijd spelend onder de naam
Electra, prominent deelnemer aan de Zwolse
Bedrijfscompetitie die van 1938 tot en met 1940
wordt georganiseerd door Zwolsche Boys. Op
Sportpark De Vrolijkheid nemen onder andere
teams als Tilia (Tijl) en de Blazende Veiligheid,
de spoorhazen van de NS, het tegen elkaar op.
Het voetbalveld van
Edon, gelegen tussen
het Almelose Kanaal en
het voor de oude elektriciteitscentrale
gegraven
afvoerkanaal, met
rondom het veld een
sintelbaan, afgebeeld op
een kaart van Zwolle
uit 1964. Rechts onder
het voetbalveld de oude
IJsselcentrale. (Collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 139
Na de Tweede Wereldoorlog worden de bedrijfscompetities
hervat en wordt er vier keer op rij de
titel binnengehaald. Tijdens de kampioensfeesten
wordt er flink uitgepakt. Het bedrijfsvoetbal is
mooi met veel successen maar vooral ook erg kort,
namelijk uitsluitend in de maanden mei en juni.
Dankzij secretaris Willem Nijmeijer, die in zijn
functie als telefonist bij het bedrijf veel contacten
had, worden er wedstrijden georganiseerd tegen
collega’s van andere bedrijven zoals de Provinciale
Utrechtse Elektriciteitsmaatschappij N.V. en
het Gemeentelijke Energiebedrijf Enschede. De
KNVB had nooit veel bezwaar tegen dat ‘wilde
voetbal’, als er maar geen eerste elftalspelers van
KNVB-verenigingen bij betrokken waren
Transfer
Bij IJC groeit dan langzaamaan de behoefte om
mee te gaan doen aan de reguliere competitie in
het zaterdagamateurvoetbal. Op 17 oktober 1953
gaat er een brief uit naar de heer De Roos van de
KNVB-afdeling Zwolle met het verzoek over te
gaan van de bedrijfscompetitie naar het officiële
zaterdagvoetbal. In het verzoekschrift wordt hoog
opgegeven over de accommodatie. Het nieuwe en
nog steeds markante kleedkamercomplex is voor-
Eén van de eerste IJC teams in de jaren dertig, met
staand derde van links Joop Zegeling Sr.
De selectie van IJC met op de achtergrond de oude IJsselcentrale aan de Weteringkade. Staand tweede van
links Cees Spanhaak, vierde van links grensrechter Bernard van Nee, vijfde van links Wezenberg, zesde van
links Joop Zegeling sr. Eerste van rechts Van Heerde, tweede van rechts secretaris Wim Nijmeijer. Zittend,
eerste van links Steven Spanhaak.
■ ■■■
11 11-
140 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
zien van twee badcellen en in beide kleedlokalen
zijn langs de hele lange zijde tevens wastafels aangebracht.
De tijd van de pomp is definitief voorbij.
IJC directeur ir. G.H. Rietveld is zo trots op het
onderkomen dat hij aan zijn wekelijkse ronde
langs het bedrijf op zaterdag het sportcomplex
toevoegt. De voetbalbond is ‘om’. De club gaat uitkomen
in de derde klasse van de KNVB-afdeling
Zwolle.
De promotie naar de tweede klasse is er snel,
gevolgd door een titel, maar met het jaar daarop
alweer degradatie. Naast de sportieve ontwikkeling
laat men zich ook sociaal van zijn beste
kant zien. Dat blijkt wel uit de ‘verkoop’ van
toptalent Hennie van Nee, zoon van Bernard van
Nee die zich lange tijd verdienstelijk maakte als
clubgrensrechter. Hennie stapt in 1957 op achttienjarige
leeftijd over naar Zwolsche Boys, dat
in de tweede divisie acteert. Het is het begin van
een imposante profcarrière die hem naar onder
andere Heracles, PEC, Kickers Offenbach, Cercle
Brugge en Haarlem zou brengen. Van Nee debuteert
op 30 september 1964 in Oranje en komt tot
vijf interlands. De in 1996 overleden spits brengt
door zijn transfer naar Zwolsche Boys 450 gulden
in de clubkas, voor die tijd toch een aardig bedrag.
Door het bestuur wordt daarvan grootmoedig 250
gulden geschonken aan de ‘Vrienden van de Buitenschool’,
het huidige De Ambelt.
Het vertrek van het grootste talent ooit van IJC
is een sportieve aderlating maar men vult de leemte
snel in door Ben Spanhaak over te nemen van
PEC, een jaar later gevolgd door Jan Kattenberg.
Opmerkelijk is wel een in het overschrijvingsformulier
opgenomen passage dat als Kattenberg
weer voor PEC wil voetballen er geen transfersom
bedongen zal worden.
In 1960 kan de vlag uit. In eigen huis wordt
concurrent SVM uit Marknesse met 4-0 verslagen,
de titel wordt uitbundig gevierd in zaal Urbana.
Scribent ‘Toone de Skierder’, het pseudoniem voor
A. Volkers, is present en verhaalt in het Zwols in
personeelsblad ‘IJC Schakel’ dat aanvoerder en
pro Deo trainer Remmelt Wagenaar een bon voor
een paar voetbalschoenen cadeau krijgt.
Na het succes blijft IJC lang op het hoogste
(afdelings)niveau, ook door de komst van een
aantal spelers die niet altijd zelf werkzaam waren
bij de IJC maar via familieleden wel een band
hadden met het bedrijf. Casper Kamp wordt lid
omdat zijn vader als portier bij de IJC werkte. Zijn
zwager en sterkhouder (drijvende kracht in team)
Eef Wink, die eerder als semiprof voor PEC had
gespeeld, kon in dienst komen van IJC en kwam
over van Be Quick ’28. Als de lidmaatschapsregels
wat losser worden is IJC in die periode ook een
toevluchtsoord voor de nodige ZAC’ers en voormalige
PEC semiprofs zoals de bij IJC werkzame
Wannie Sterken, Jan ’de kriele’ Horst, Hennie
Goudbeek en Harry Schakelaar, maar ook Jan
Tielbaard en Harrie Kornelis.
Vooral qua accommodatie timmert de club in
de jaren zestig flink aan de weg. In 1965 wordt een
lichtinstallatie in gebruik genomen, uniek voor
die jaren want kunstlicht beperkte zich doorgaans
tot hooguit twee houten lichtmastjes met wat
‘peertjes’ om toch in het donker nog een beetje te
trainen. ‘De masten kwamen van de opgeheven 10
KV (kilovolt) hoogspanningslijn Haaksbergen-
Eibergen’, herinnert Benning zich. De heuglijke
gebeurtenis wordt opgesierd met een wedstrijd
tegen Kabel-Boys, een elftal samengesteld uit personeel
van de firma Van Gelder. Het wordt onder
Hennie van Nee, het grootste talent ooit van IJC, in zijn PEC-tijd, seizoen
1962/63. Staand vlnr. Hennie van Nee, Wannie Sterken, Gerrit van der Kreeft,
Gerrit Voges, Adri Jansen, Adri van Gorp, Leo Koopman. Gehurkt vlnr. John
Abma, Bert Teunissen, Gerrit Kerkhof, Wout Pelzer. (Foto Jan Drost)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 141
erbarmelijke weersomstandigheden 1-5. In 1966
besluit de directie van de IJC tot de plaatsing van
een kantine op het complex. Maar eerst wordt in
1967 op 10 november nog het dertigjarig jubileum
gevierd. De receptie is in de Voordrachtzaal van
het IJC gebouw aan de Zeven Alleetjes.
De ‘Zegelingen’
Joop Zegeling sr., al dertig jaar preses, ontvangt
van de voorzitter van de KNVB-afdeling Zwolle Jo
van Marle de zilveren bondspeld, een hoge onderscheiding
voor een clubbestuurder. De naam
Zegeling is door de jaren heen onlosmakelijk met
de IJC verbonden. Op de elftalfoto’s, vooral in de
eerste decennia, prijkt altijd wel een Zegeling.
‘Mijn vader Joop was doelman bij PEC. Hij werkte
vanaf zijn dertiende 49 jaar voor het bedrijf en
heeft sinds de oprichting zijn hele ziel en zaligheid
in de club gelegd’, zegt Joop Zegeling jr. ‘Hij was,
met een onderbreking van enkele seizoenen in de
beginjaren zeventig, voorzitter vanaf het oprichtingsjaar
in 1937 tot 1994. Tamelijk uniek lijkt mij.’
Op de Algemene Ledenvergadering op 8 november
1994 worden Joop Zegeling sr. en zijn vrouw
Pietje in het zonnetje gezet door zijn opvolger
Frans Kwakman. Als dank voor bewezen diensten
krijgt het clubicoon na een voorzitterschap van
ruim vijftig jaar onder meer keeperhandschoenen
en knielappen cadeau. Het stond op zijn verlanglijstje,
zo wisten zijn zonen. ‘Mooi ak nog eens
mut invall’n.’
Joop Zegeling jr. zelf speelde van 1978 tot 2000
bij de club en trad in de voetsporen van zijn vader.
Hij was voorzitter van 200
■ ■■■
11 11-
46 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 Wim Hujj man Suikerhistorie
Speciaal adres -voor
“‘odern• Cottlures
Brederostr al 2
ZWOLL E – Te 1· 05200 -1óóó8
(Collectie ZHT)
Kapsalon Kn/f, op rl lioek ww de Brederostmat en de Herftenveg/Herenweg,
zomer 201 5, (Foto Elsk Boot mn)
■ ■■■
Kap alon Kalf, Bredero traat 2
In Zwoll wordt bij de achternaam Kalf nel
gedacht aan een kapper zaak. Er zijn meer peronen
met die naam, die kapper zijn (gewee t) in
onze tad.
Kap alon Kalf aan de Brederostraat 2 (op de
hoek met de Herfterweg) dateert van 1932, toen
de uit alten afkom tige broer er rit ( 19 J 2-
1970) en Bernardu Kalf(l91 -1986) hunzaakop
dit adre begonnen. De eer te ‘deed’ de dame en
de tweede de heren. De zaak draaide goed. Bijna
elk jaar ver chen n in de Zwolse ourm11 wel e n
of meer advertenti waarin een leerling- ofeen
ervaren kapper of kap ter gevraagd werd. 1 n 1950
moe tde gevraagde kap ter goed kunnen onduleren
en watergolven. In latere advertenti i prake
van haar tyli ten die p de h gte moe t n zijn
van de laatste haarm de en trend .
a de Tweede Wereldoorlog begon Kalf in
een pand aan de Herenweg tegenover de kap al n
keen zaak voor het huren van gelegenheid –
en tone !kleding. In de interklaa tijd k men er
bijna aan de lopende band in ten en pieten naar
builen, keurig aangckJeed n ge hminkl. Rond
1970 trad d volgend g neratie aan. Han Kal f,
e n zoon van erril ging met zijn lijd mee. Zijn
modern ingerichte zaak staat garant voor kwaliteit
en com ort waar alle draait 0111 hair en beaut}’,
aldu een advertentie uit J 980, waar je al m dcbewu
te vrouw de deur ni t voorbij kunt gaan. De
kap alon aan de Breder traal maakt nu met drie
andere ve tigingen i_n Zwoll deel uit van Han
KalfTntercoiffure waar ‘er atieve haarstyli ten’
werken. Zij mo t n er vo r zorgen dat de klant
met een goed haargevoel weer naar huis gaat.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 47
11 Redactioneel
Jan uliker en d vaJl Halem hebben al twee
boeken met een prachtige combi natie van
lek I en fotografie op hLU1 naam taan.
Die bo ken zijn gewijd aan het If selgebied.
Wij zijn verh ugd met hun pubUcatie nu in dit
z mernummer van het Zwols Historisch Tijdschrift
ver een ander land chapsthema, namelijk
het landgoed Winde heim. Maar aangezien wij
een hi tori ch tijd chriftzijn, bevat hun artikel
ook e n aantal interessante en (deel ) nog niet
eerder g publi eerde foto’ uit een particuliere
c llectie, beelden van e n trom rij op het hui
Winde heim een jaar v ordat d ze havezate in
1944 d or geallieerd vuur verw e twerd.
Het bijna driehonderd jaar oude chnitgerorgel
in d Grote Kerk i een van de belangrijkste
barokorgel ter wereld. Henny Wu!J ink besteedt
aandacht aan de balgentreders van dit in trum nt,
en beroep waarvan u wellicht nog nooit gehoord
hebt. Dankzij recent nderzoek naar dit orgel zijn
er in dit artikel een aantal nieuwe gegeven verwerkt
over d b oefenaar van dit ambacht. Ook
bij dit artikel taan intere sante afbeeldingen die
het verhaal aan ch uwelijk maken.
Will m van der Veen heeft zijn aflevering
zeven van d Tijlg chieden1 vanuit een nieuw
per pectief ge chreven, want hij i nu aangekom
n bij cl periode waarin hij uit zijn per oonlijke
h rînnerîngen kan putten en dat heeft een înteresant
verhaal pgeleverd.
Bij de rubriek ‘Recent ver chenen’ onder
meer aandacht voor h t nieuwe boek van Jan van
de Wetering over twee ondernemende families,
een landgoed en een Overij sel verzekeri ngsbedrijf;
aan de ver chijning van dit b ek i ook een
tent on telling in het redelijk Mu eum Zwolle
gek ppeld. Wij wen en u veel lee plezier en een
z nnig z mer.
Inhoud
uikerhi torie Wim Huij man
Landgoed Windesheim Jan Guliker en
Ad van Halem
Balgentreder van het Schnitgerorgel
Henny Wullink
Twee eeuwen de krant van Tijl
Aflevering 7: Met nieuwe hoofdredacteur
op weg naar groter verspreidingsgebied
Willem van der Veen
Recent verschenen
Mededelingen
Auteur
Coverfoto: De hoofdingang van het lr111dgoed
Windesheim. (Foto Ad van Halem)
■ ■■■
48
62
68
74
76
77
11-
48 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 Jan Guliker en
d van Halem
De kerk van Wi11desheim
in 1974, voorde
resta11ra1ie in de tweed
helft van rfe j r1ren tacl, tig.
(Collectie HCO)
Landgoed Windesheim
Het d rp Windesheim is hi tori eb gezien
van gr te betekenis. Bij het nader n
van het dorp vanuit Zwoll valt de fraai
gere taureerde hervormde kerk op. Oor pronkelijk
wa dit gebouw de br uwerij van een belangrijk
ki o tercomplex. Aan het einde van de ve rti
nd em ve tigden de ‘Br eder de emenen
Leven ‘zi h vanuit Zwoll en Deventer op deze
plek. Vanuit dit moederklooster heeft de beweging
van de Modern Devotie zich over oordwe tEur
pa verspreid. Maar er zijn meer hi tori ch
interes ante pi kken te vind n in Winde heim.
Ten zu idwe ten van de dorpskern en h t voormalige
ki o ter ligt he landgoed Wind heim ,
gelegen op en tro mrug van de [J l 11 grenzend
aan d poorlijn Zwolle-Deventer. H t totale
landgo d omvat ongeveer 570 hectare, waarvan
470 he lare in gebruik i als landbouwgebied.
Bij de nicu, e parke rplaar bij de ingang van het
landgoed taal vermeld dat er al in de twaalfde
eeuw (lijkt n gal vro g .. ?) op deze plek prake wa
■ ■■■
van een ‘Hof WLn em: een middeleeuw ever terking
di in 1745 i afgebroken.
In de Zwolse Regesten van oud- tad archivari
Berkenvelder wordt melding gemaakt van de verko
pin Ma tenbr ck in 1370 van ‘ … 12 morgen
land die al slagen behoren bij de hof te Wynde im
••• ‘ 1 In J 959 wijdt de Vereeniging t t eoefening
van Overij seL h Regt en hiedeni (VORG)
in haar jaarlijk e bundel een artikel aan het hui
Winde heim.2 uteur (en oud-rijk ar hi ari )
Haga begint met d con tatering dat er heel weinig
gepubliceerd i over de havezate. Hij maakt
melding van een artikel uit 1922 in het tijd chrift
Buiten waarin raaie foto’ zijn pgenomen an
het hui • het prachtige interieur en van de tuinen
van de havezate. In 1983 i er in een publicatie
ver de hav zaten an aUand en hun b w ner
door ever en ien erna aandacht be t ed aan de
ge chiedeni van hui Wind h im.3 1J1 een bo k
over de ge chiedeni van Winde heim uil 1987,
uitgebracht ter gelegenheid van het 600-jarig
bestaan van het dorp, i ook en h ofd tuk gewijd
aan het hui .~
e chied ni v,m het landgoed
ever en Men erna vermelden dat H nd1·ik
chaep, een man van Twent e alkom t, in 1408
door de proo t van t. Lebuïnus beleend werd met
het huis Winde heim.5 In die tijd wa er n g prake
van een eenvoudig c mple · van bo renerv n.
en ratie lang bi efhet landgoed in het bezit
van de familie cha p. ermoedelijk heeft Reinier
haep in 1596 d be ch ikking gekregen over n
deel van de go d r n van het landg eden heeft er
en hui ‘naar zijn tand’ lat 11 bouwen, ‘het huy
l in em’.6 Aan het einde van de zeventiende
eem kwam de laatste vertegenw ordiger van de
familie cha p, Helmich Maximiliaan, in fin anciële
problemen en in l 727 zag zijn weduwe zich
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 49
11 geno dzaakt het oude familiegoed publiekelijk te
erkopen. D havezate Winde heim werd in 1730
g k cht do r ij b rt van Dedem, dijkgraaf van
alland, die in Wijhe al de havezate De eider
b zat.
a het verlijden van het echtpaar Van Dedem
kwam hui \ inde heim in handen van Paukt
B nelle, een k pman afkom tig uit Amsterdam e
regentenkringen. Tu en 1744 en 1750 liet hij het
hui aanm rkelijk verfraaien en omtoveren tot een
‘Am t rdam grachtenpaJei ‘. 7 Door de aankoop
van b rderij n en land werd ook het landgoed
v rgroot. Benell kocht bovendien havezate Den
Dam in Hellend rn, maar kennelijk gingen zijn
uitgaven zijn financiële draagkracht te boven.
Enkele jaren later kon hij niet meer aan zijn financiële
verplichtingen voldoen en werden al zijn
bezittingen op la t van de chuldei er openbaar
geveild.
Aan het ind van de achttiend eeuw kwam huis
Winde heim in het bezit van Joachim van Plettenburg
n ornelia harlott F ith. Al gouverneur
van Kaap de Goede Hoop had Van Plettenburg
enig fortuin gemaal’t en de vergaarde chatten
uit Oo t-Indië en Zuid-Afrika werden in hui
Wind heim uitge tald. Zijn weduwe lier later de
geh Ie tuinaanleg rondom het hui veranderen en
grote gedeelten van het omliggende land werden
erbij getrokken. Het ontwerp van het parkbos
in d Eng I land chap tijl, met zijn bo en
en vijver , lingerpaden en hoogtever chillen i
g maakt in 17 9 door architect Jacob Otten Hu –
ley. pmerkelijk, want tten Hu ley was veeleer
een architect van gebouwen, zoals het tadhui
van Gr ning n; r zijn vru1 hem geen andere tuin ontwerpen
bek nd. In het ontwerp neemt de lin gervi”
ver e n b langrijkc plaa in. Bij de aanleg i
gebruik gemaakt van het feit dat met weinig ko –
ten tromend, ater van de ‘beek op Windesheim’
d or de waterpartijen op het landgoed geleid kon
worden. De architect geeft in zijn ontwerp nauwkeurige
aanwijzingen voor de lingerbeweging,
de breedte, de diepte en zelfs hel reliëf van de
b dem: ‘De b dem moet zoveel mogelijkwaterpa
g graven worden m te voorkomen dat er in
de kuilen vuil acht rblijft, dat gaat rotten en een
■ ■■■
onaangename reuk ver pr idt ( … ) H t eiland dat
door de lingervijver ont taat, moet ontoegan kelijk
blijven. De grond op hel eilaud moet min
of meer oneffen en berga htig gemaakt w rden
( … )Middenop het eiland hoo1i een urn, vaa f
tombe geplaat t te zijn of wellicht een kleine piramide
op een voet waarop ge chreven staat “Aan
Laura’: ”Aan Phylli ” f i t derg lijk ( … ) Alle
Beukenlaan in
het parkl1os.
11-
50 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 Het kerkhof van
Windesheim met het
familiegraf vn11 de
Jnmili De Vos van
tee11wijk ge11aa111d
vn,1 Essen.
De slingerbeek op
het landgoed.
moet met i11zicht en maak gearrangeerd wordeD
en zo natuurlijk mogelijk zijn, slecht hier en daru·
op kunstmatige wijze een beetje geholpen.’8 Op
een eilandje in d lingervijver werd een heuvel
aangelegd (later de ‘kogelvanger’ genoemd, omdat
d kogels daar in I egen als de baron vanuit het
huis zijn chietoefeningen deed) en er werden ook
bruggetje en een tuinkoepeltje in Chine e tij!
aangelegd.9
a de dood van de weduwe Van Pletten burg werd
het landgoed bij publieke veLling in 1813 gekocht
door mr. Hendrik Anthony Zwier baron de Vo
■ ■■■
van Steenwijk genaamd van E en, afkomstig uit
Vollenhove. 10 Via zijn tweede zoon Evert rederik,
lid van de ridderschap van Overij el en, net
al zijn vader, lid van Provinciale taten van Overij
el, ging h t landgoed in 1879 over op Jan Arend
Frederik, die benoemd werd tol burgemee ter van
Zwoller kerspel en dijkgraaf van alland. 11 [n 1910
kwamen de bezittingen in handen van Frederik
Henri de Vo van teenwijk (1882- 1973), die in
1914 te Dî pen heim huwde met Rutgera gravin
Schirnmelpenninck van ’t ij eD huis. De tuinen in
de directe omgeving van het hoofdgebouw en de
bouwhuizen werden in die tijd opnieuw aangelegd
en vorm gegeven door de bekende tuinarchitect
en dendroloog Leonard Anthony pringer ( l 55-
1940).
In het hart van het landgoed stond een hoofdgebouw
– er wordt gesproken van havezate,
herenhuis en zelf ‘ka teel’ – dat in 1944 door de
geaUieerden werd verwoe . Van de havezate, ook
bekend als hui Winde heim, i ]echt de ruïne
van de kelderverdieping overgebleven. a de verwoe
tingvan dit huis in 1944werden de tuin en
en de twee symmetri che bouwhuizen, voorgebouwen
van het hoofdgebouw, decennia lang
verwaarloo d.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 51
:F11to M. Duvcen, (; ronlngeo ,
1)e ,!/(,uize Windesheim, Broei uit Windesheim.
11
■ ■■■
T11gekleurd prentbriefkaart
11n11 huis
Wi11desheim uit 1905.
( ollectie H 0)
Li11ks: Grafsteen op
het graf v1111 de familie
De os va11 teemvijk
ge1111a111d vn11 Es. en.
PI’. 11tbriefkaart vn11
/wis Windesheim met
de beide bomvlwizen
begin jnre11 twintig
van de twintigste eeuw.
(Collecti , H OJ
Onder: De t11i11 va11
/wis Winde heim voor
de oorlog. (Riek R11ite11-
berg, Historische \\’erkgro
p Windesheim)
11-
52 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 Ruïne va11 huis Windesheim,
na de beschieti11g
e11 brand in I 944. (Riek
Ruit nbe,g, Historische
Werkgroep Windesheim)
Verwoe tingva11 de havezate
1-1 ndrik te nbergen,geboren io 1917,heeftvrijw
I zijn hel arbeidzame leven op het landgoed
Winde heim doorgebracht. ‘In 1942 ben ikin
dien l gekomen bij baron de Vo van teenwijk.
Op h t landgoed vond ik w rk en, wat mis chien
n g belangrijker wa , mijn vrouw en ik kregen er
k en w ning. Vanaf mijn vijfentwintigste tot
mijn zeven nn gentig te heb ik met veel plezier
in een dien twoning op het landgoed gewoond.
Dankzij de steun van mijn dochter en mijn zoon
heb ik zo lang ze lf: tandig kunnen wonen. ind
een half jaar woon ik nu hier i11 het verzorging tehui
H t Weijtendaal in Wijhe, het geboortedorp
van mijn verleden vrouw, maar ik mis Winde –
heim w l. Elke woen dagmiddag ga ik er nog
h en, naar de bejaarden oos om ere n kaartje
te leggen n wat bij te praten. Maar zelf tandig
wonen zat er niet meer in: ik zie heel . lecht, mijn
geho r i minder geworden en lopen kan ik alleen
met behu lp van mijn rollator~
Hendrik teenb rg n wa ooggetuige van de
verwoe ting van de havezate, ru im zeventig jaar
gel d n. 1 hij er over praat komen de beelden
, eer helder vo r zijn geest:
‘Het wa op en zondag, eind oktober 1944.
Pal t gen h t bo van het landgoed stond een
■ ■■■
Duit e goederentrein til. Het wa een stralende
dag. PlotseU ng kwamen er een paar Engel ejager
overvliegen die de h·ein be choten. Later hoot
ook een van de jager dwar door het dak van het
grote hui , waarbij veel ruiten neuvelden. Kennelijk
hadden ze het gemunt op d laf van de Duit
legereenheid die in he grolc hui zijn intrek had
genomen. De generaal liep mank, mi chien vermoedden
de geaUi rden dat ey -lnquart zi h
hier schuil hield. De bar n en de jonkheer waren
eerder: al onderg doken, maar de ba rone een
de fre ule, haar oud te dochter, waren er nog wel,
amenmetdebutl r, dek kki.11enhetlinn nmei
je. De freule wa een opvallende verschijning
met haar knal rode haar. Diezelfde avond hebben
de Duit e bezetter het hui verlaten. In de dagen
daarna was het overgebleven per oneel druk
doende met het pruimen van de ravage en de
aannemer wa bezig met het her l Ivan het dak
en de ramen. Op donderdag meldde de aannem r
dat hij de dag erna ni t kon k men, mdat hij
er teen andere klus in Wijh m e t klaren.
Op rijdagochtend keek mijn vrouw naar de lucht
en zei: “Je moet de baron s n het per oneel
waar chuw n, er zitten opnieuw vli gtuigen in
de buurf’ Dat heb ik gedaan en dat wa maar
goed ook. Om precie 12 uur ‘ middag choten
Engelse jag r met brisantgranaten op h t gr te
hui s. Het waren net glo iende pijkers di d r de
lucht vloge n. In n mum van tijd tond h t hui
i.n Uchterlaaie. Vooral de pla ond , die met tr en
plei terwerk waren afgewerkt, brandden al fakkels.
Ik stond r met mijn neus boven p, ik chat
op een af tand van een met r ofvijfüen. G lukkig
hadden de bewoners dekking ku nnen vinden in
de kelder van het hui , er vielen geen doden of
ge~ onden. Ik h b m wel een afge raagd wat
er gebeurd zou zijn al ronder de Duit ers w J
lachtoffers waren gevallen? Hadden de bezetter
dan wraak genomen op de dorp bew ner , zoal
gebeurd i in Putten? Maar de Duit er waren
al daarvoor vertr kken, vermoedelijk omdat ze
reeds op zondag de con Ju ie hadden getrokken
dat h ter niet langer veilig wa . Pa p vrijdag
27 oktob r i het hui helemaal verwo l. Volgen
de gemeente wa het op 20 oktober, maar ik weet
bijna zeker dat het een week later wa :
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 53
11 Werken op het landgoed
amen m I Hendrik teenbergen kijken we terug
op en lange periode van werk n op het landgoed:
‘H t wa wel mooi werk, altijd in de bui enlucht.
Maar” nz meneer” was )echt met betalen.
Ik verdiende op een gegeven moment ongeveer
60-65 gulden per week, terwijl ong veer 100 guld
n n n rmaal loon wa in die tijd. T: en ik met
de baron prak ov r loon erhogil1g kreeg ik te
h ren: ‘Je verdient al een v: rm gen. Je kan wel
meer verdien n, maar dat gaal dan ten koste van
·utlie w ninS:’ Di pm rkil1g heeft hem veel geld
gekost! lk wa bepaald ni l “bange” voor “onze
meneer” en ik heb me toen aangesloten bij de
vakbond. Zo kreeg ik toch mijn I on waar ik recht
op had, m l t rugwerkende kra ht. Maar de vertandh
uding heeft er niet onder geleden, de oude
baron wilde mij niet kwijt.’
Op het landgoed werkten vi r of vij 111 n n,
onder leiding van werkbaa an Werven. Aan
h t einde van de oorlog werden door de Duit ers
bomen gekapt bij de ingang van het landgoed.
Er wa een t k rt aan brand tof voor de legervoertuigen
en daarom w rden d ze met hout ge tookt.
~ en de bar n na d orl g terugkeerde op zijn
landg eden zag dal er b men verdwenen waren,
werd bo wa ht r Br d wold ter v rantwoording
geroepen. Hij had dat moet n voorkomen.
teen berg n: ‘Ja, de oude baron was echt boo .
De b wachter werd nl lagen, maar later heeft
hij h 111 to h weer aangen men. Hij kon hem ni t
mi en. “Onze meneer” hielde ht van het b s. Al
hij nu zou zien dat er zoveel mooie eiken en beu-
■ ■■■
ken gekapt zijn, dan zou hij r erg veel moeite mee
hebben. Zijn zoon, de jonker, li t later d zaak ve 1
meer op zijn beloop:
a veertig jaar trouwe dien t werd Hend rik
teenbergen op zijn vîjfenze tig -te aange teld al
jacht pzîener en hij zou dal blijven 1 1 zijn la htig
te. ‘ e , ik wa geen b wa hter, daar mo t
je een offi ieel papiertje voor hebben. Ik z rgd
r voor dat er voldoende fazanten war n voor de
jacht. lk kocht de jonge kuiken in Raait en liet
ze d or mijn krielkippen verd r grootbrengen.
Het opfi kken van die fazan ten wa voor mij e ht
een liefhebberij en als ze groot waren liet ik ze p
het landgoed lo . De jonge bar n had in middel
een jachtvergunning verleend aat1 en zekere he r
Groen uit Leiden. Een paar keer per jaar kwam hij
jagen p het landgoed en behalve fazanten werd er
af en toe ook een re ge h ten. g leed zillen
er reeën op landgoed Winde heim maar minder
dan in mijn tijd:
Landgoed in verval
ad o rlog en na de verwoe ting van h t hui
Winde h im vertr kken de bar n en de barone
naar Frankrijk. De beid dochter waren al ecrd r
in h t huwelijk getreden en woonden ni l meer
op het landgoed. De oudste dochter Jmjana Margri
t huwde 111 t jhr. Maurits Lodewijk Quarle
van Ufford, die van 1937 tot aan zijn ov rlijden
in 1944 burgemee ter van IJ lmuid n wa .
jong te dochter hri tinehuwdeinl943m Ljhr.
Abraham Gever . ‘Meneer Frit ‘ en ‘mevrouw os’
verbl ven in de zomermaand n n g w I in de villa
R11ï11 vnn de ltn vezn te
gezi II vrmaf de noordzijde,
links het oo telijke,
rechts het westelijke
bo11wl111is.
11-
54 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 Frederik Henri baron
de Vos van tee11wijk
genaamd van Essen zet
zijn liandteke11ing bij
het huwelijk van zijn
jongste dochter hri –
tine mei jhr. Abraham
Gevers. Zij trouwden
op 5 november 1943 i11
huis Wi11deshei111. (Particuliere
collectie)
Rechts: Rut era de Vos
van tee11wijk genaamd
van Essen – chimmelpe1111i11ck
bij het huwelijk
van haar dochter
Christine, november
1943. (Parti 1,/iere collectie)
De brniloftssto I va11
Christine de Vos v11 11
teemvijk ge11aamd
van Essen en Abraham
Gevers va11 de hm1ezale
op weg 11aar de kerk.
(Pnr tiwliere olle tic)
Rechts: Koetsjes staan
te wachten voor het oostelijke
bo11wl111is bij het
huwelijk van Cliristi11e
de Va van teemvijk
genaamd van Essen
met Abmha111 Gevers.
(Particuliere collectie)
tegenover het v ormalige grote hui , waar zoon
Jan Arend (1922-2008) zijn intrek had genomen.
amen m t teen fabrikant Quirijn en wegenbouwer
Te iepe behoorde de baron tot de belangrijkste
per on n in het dorp. Op mmige gedeelten
van het landgo d i de klei afg graven ten behoeve
van de teenfabricage. ln de ‘Br ziel, een van de
udste ontginning tukken niet ver van de havezate,
werd de kJei in het begin van de twintig te
eeuw n g ge token met een chop en werden de
t nen in veldovens met de hand ge tapeld en
met turf afgest okt. 12 Lat rwerd de klei met een
draglin gewonnen en g bakken in vlamoven .
D or het afgraven van de klei zijn de tichelgaten
■ ■■■
op en rond het landgoed Winde heim nt taan,
een natuurgebied dat beheerd wordt door taat –
bo beheer.
De men en in Wind heim keken tegen de
famili.e op en vooral de oudere bewoner gedroegen
zich onderdanig: bij een ntm etingging
de pet af. ‘ [eneer Frit • gedroeg zich ook als n
e hte baron, hij had feoda le trekje . In het dorp
wordt verteld dat hij veel geld had gebeurd als
compensatie voord verwoe ting van de havezate.
Het wa zijn bedoeling om Winde heim weer op
te bouwen en plann n zijn er inderdaad gemaakt,
door de architect A. de Maaker. alg n de verhalen
had zoon Jan Arend echter in het geheel geen
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 55
11 intere e daarin en zijn de plannend or de baron
niet ten uitvoer gebracht. De barone overleed in
1969 in Zwolle en de baron in 1973 i.r1 Wmdeshcim.
Beiden zijn aldaar begraven in het fomi liegrar
op h t kerkhof.
Z on jan Arend v rkrceg na hun overlijden
alle onr erende goeder n en bleef al vrijgez 1
wonen in het hui · achter de hoge beukenhaag.
In de gen van zijn ouders kon ‘ Pietje; zoals hij
door hen geno md werd, geen goed doen. Riek
Ruitenberg, lid van de hi tori che werkgroep
van Winde heim, heeft de jonker goed gekend.
‘Hij wa de j ng te van het gezin, een li ve man,
maar ook een bijzondere man. Hij had op de Rijks
Hogere ch ol voor Tuin- en Land chap imichting
in B koop ge tud erd en op het landgoed
kon hij zijn kcnni en kund in praktijk brengen.
Hij l nd dicht bij de natuur en in het dorp zeiden
we dat hij met bomen kon preken. Hij hield zich
bezig 11el het uitdunnen en noeien in het parkbo
en met Hendrik teenbergen overlegde hij
ver de werkzaamheden. Maar de j nk r wa ni l
aJtijd even handig. Zo tond hij een keer bedremmeld
bij de vrouw an Hendrik op de toep.
Hij wa uit een b om gevallen omdat hij de tak
waarop hij zat had afgezaagd … De jonker gaf niet
■ ■■■
veel om uiterlijk vertoon. Toen hij peen dag in
een ge cheurde regenja rondliep en ik hem voorstelde
0111 deze te her tellen want wat m ten cl
men en wel niet denken, a11twoordd hij: “Maak
je geen zorgen, d men en in het d rp weten heu
wel da ik betere kleren heb.” Het beheer van zo’n
groot landgoed wa voor hem een hele opgave:
Aan het bo werd wel onderh ud gepleegd,
maar in de loop der jaren dreigde het parkbo
dicht te groeien. De baron had er, net al zijn
vader, moei.te 111 e om nog gezonde bomen w g
te halen. Het oorspronkelijke ontwerp van h t
parkbos raakte steeds meer op de a ht rgrond
en de fraaie tuinen rond de voormalige havezate
verwilderden. Omdat de bouw huizen tientallen
jaren niet meer bewoond werden raakt n dez in
verval.
Li11ks: Jn11 Are11d de Vos
van tee111vijk ge11aamd
vn11 Essen bij het huwelijk
van zijn wst r
hrisli11 , no vember
1943. (Pnr/iculiere collectie)
Onder: De Jrmdamenten
va11 het verwoeste
huis met het oostelijke
bouwhuis i11 1978.
( o/lectie HCO)
11-
56 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 De lwofdi11ga11g va11
het landgoed.
Her tel van het landgoed
Rond J 980 trok het echtpaar Warrnolt en Ruth
van der Feltz-Quarle van Uflord – Ruth wa een
nicht van de baron – zich het lot van het complex
aan en kocht het landgoed. Het bouwhui aan
de oo telijke kant werd gere taureerd en voor
bewoning ge chikt gemaakt. Het bouwhui aan
de linkerkant van de oprit was oor pr nkelijk de
paarden tal, waar de Arabieren, die ooit door de
bar ne als ko t paarden gebruikt werden, onderdak
vonden. Ze zijn op het landgoed begraven
en met grafstenen zijn de plekken g markeerd.
Datzelfde geldt voor de begraafplek van de hon den.
In h t parkbo zijn verder nog re tanten van
■ ■■■
een oude koelkelder te vinden. ‘ Winter werd n
blokken ijs uit de gracht gehaald en in een diep gat
in d grond ge tape Id. Daar bleef het z koud dat
ook in de z mermaanden nog re tanten van het ij
voor voldoende koeling z rgden om leven middelen
(vlee , bier en wijn) le bewaren. e ij kelder
i er nog wel, maar hij i zwaar be chadigd door
een orngeva!Jen boom.
Warmolt en Ru. h van der Feltz hadden a!Jebei
kun tge chiedenis ge tudeerd. Al cultuurminnaar
hadden zij plannen m bijvoorb eld d or
middel van expo iti en hui oncerten de expl itatie
van het landgoed mogelijk te maken. ok
aan het h r tel van de tuinen werd door de nieuwe
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 57
11 bewoner veel zorg be teed. Zij hebben echter
niet lang van hun in panningen kunnen genieten,
want zij kregen te kamp n met per oonlijke en
financiële tegen lag n. Ruth raakte na een autong
luk in maart 1992 ern tig gewond en heeft
ongeveer twee jaar in coma gelegen voor zij in
1994 overle d. Zij werd in Winde heim begraven.
De expl italie van het landg ed viel daarnaa t
hog ruit dan wa begr ot, waarop bar n Van der
feltz het landg ed weer van de hand deed aan de
oor pr 11k lijke ig naar Jan Arend de Vo van
t nwijk. 13
lichting Landgoed Windesheim
Ook na het overlijden van zijn ouder bleef Jan
Arend de Vo van teenwijk vo r de Wind sheimer
‘de jonker’ f de ‘jong ‘baron. T: en hij in
2008 overleed, werd het landgoed, conform zijn
wen , ondergebracht in de tichting andgoed
Win e heim. p deze manier wUde de baron
d enh id van h t landg ed bewaren en de toekom
t zeker tellen.
p d web ite van de ti hling taal het
volg nde: ‘H t doel van de tichting Landgoed
Winde heim i het beh ud van het landgoed aJ
parti ulicre ec nomi he e nheid ( … ) m het
landgoed p kortere te1mijn v or publiek intere –
an ter te maken maar ook m het op de lange termijn
(duurzaam) t be t ndigen, wil het be tuur
■ ■■■
een aantaJ vernieuwingen do rvoeren. V, or de
lange termijn wordt nagedacht over (her)be temming
van het terrein, bijvoorbeeld in d i ervan
een taJencentrum, vergadercentrum of zorghotel.
Voor de lange termijn wordt niet uitgesloten dat
alsnog onderzocht wordt of het oude landhui
opnieuw kan worden herb uwd, mit haalbaar en
met een pa sende be temming:
Hoewel het langetermijnper pectiefvan het
landgoed nog niet b kend i , heeft de tichting
een aantal project n in gang gezet om het landgoed
voor publi k b ter toegankelijk en aantrekkelijker
te maken. Aan de poorzijde i in 2013
en nieuwe brug met toegang hek v, or wandelaar
geplaat ten er i en parkeergelegenheid
met infoborden bij d (hoofd)ingang gereali eerd.
Ook de wand lroute op h t landgoed zijn in middel
goed aangegeven. Wellicht wordt de geometri
che rozentuin emipermanent voor publiek
toegankelijk g maakt. De ude taxu en zijn
in.middel vervangen door nieuwe exemplaren.
Overwogen wordt ook om d histori ch bloementuin
te her tellen. Het bestuur onderzoekt
verder in ho verre de ruï11e meer beleefbaar en
weUkht toegankelijk kan worden gemaakt. De
ruîn vraagt hoe dan ook om actie, niet d en
leidt tot verder verval.
Een krantenartikel in de te11tor uil 200 naar
aanleiding van het verlijden van Jan Arend
ieuwe brug met toega11gshek
tot het landgoed
voor wand laars.
11-
58 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 De bouwlwizen – li11ks
het oostelijk, rechts
het wesstelijk – gezien
vanuit de voormalige
rozentuin.
baron de Vi van teenwijk g naamd van E en
h eft al kop ‘De fundamenten van het verwoe te
ka t el inde heim zakken langzaam weg in de
slotgracht.’14 De baron had voor zijn overlijden de
ugge tie gedaan om niet al leen de fLmdame nten
te re taureren, maar meteen de hele haveza te te
herb uwen. Dat bl ek en brug te ver, de finaniële
con equenties van een dergelijk project
war n aanzienlijk. Zijn vader, Frederik Henri,
had kort na de orlog al oven ogen het kasteel te
her tellen, maar dat bleek niet haalbaar. De re ten
van de muren werden daarop omver gehaald, tot
enkel de fondamenten overbleven die we vandaag
de dag n g kunnen zien.
■ ■■■
Rijk monument
Het gehele centrale deel van het landgoed Windesh
im, in clusief een deel van het t rrein met
de dien twoningen direct aan d zuidzijde van
de Winde heimerweg, heeft tegenwoordig de
status van Rijk monument met al kwalificatie
‘zeer hoge waarde’. Niet alleen zijn de hi tori che
geb uwen en de monumentale entre m t de
hekwerken beschermd, maar ook de ruïne van
het grote huis, diverse tuin ieraden en vazen en
verder enkele bak tenen bruggetje hebben een
be chermde tah1 . ok de totale parkaanleg valt
onder Rijk be cherming en daarbij worden al
afzonderlijke elementen genoemd:
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 59
11 – Hel v rterrein met h t voorplein
– De rozentuin aan de o tzijdevan het bouwhuis
(ontwerp van L onard Anth ny pringer)
– De bloementuin ( ntw rp van Springer)
– Het land chap park (ontwerp van Jacob tten
Hu leyuitl7 9)
– Het Engel B ( ntv,erp van tten Hu ley)
– De v ormalige mo tuin.
De parkaanleg wordt gekwaHfi eerd al ‘van
algemeen belang’. Daarnaa the ft het gehele landg
ed keen be chermde tatus al nderdeel van
d Ecol gi he H ofd tructuur (EH ).
De rentmee ter
G rb n uchtenbell he ft vanaf 1992 al rentmee
t r voord bar n gewerkt. Hij houdt kanto r
in een ged elt van het oo telijk b uwhui . an
1996 tot 2009 heeft hij m l zijn gezin ook in dit
hui gewoond. ‘Wellicht dat we in de nabije toek
m teen deel van dit bouwhui beperkt gaan
op n tellen voor het publi k. Dit hui i in 19 2
ger taureerd, het identieke hui aan de verzijde
i in 19 grondig gere taur rd n in erfpacht
uitgegeven aan een famili . H t begrip “b uwhui
” heeft te maken m t “verbouwen”: de og t
■ ■■■
van het landgoed werd in deze huizen opge lag n
en verwerkt. OpvaUend bij deze huizen i vooral
h e fraai de ronding van de voorgevel , die ook
doorloopt in de dakcon tructie, vorm i geg ven.
Zo i er mooie harn1 nie nt ·taan met der nding
van het voorplein:
ind 200 i Luchtenbelt al r ntmee ter
nauw betrokken bij de a tiv.iteiten van het ti htingsbe
tuur. Het interieur an h t kanto .r i rijk
ver ierd met opgez tt dieren: bo uil, kerkuil,
havik, diverse marterachtig n, een vo . p de
grond liggen nog tientallen opgezette vo . enk ppen.
‘Die moeten nog rgen pgehangen w rden.’
Tijden on ge prek spit t hij plot eling zijn oren:
‘H ren jullie de bo uil? Opvallend, z midden p
de dag.’
ucht nb lt: ‘De bar n heeft bij Lestam nt
bepaald dat het landgoed in een stich ing ondergebracht
zou worden. Een van de eer te activi teiten
van het tichting be tuur wa het laten
op tellen van een h ofdlijnenrapp rt. In dat rapp
rt kwam ok de vraag aan de rde fherb uw
van hel hoofdgebouw een reël ptie kon zijn.
Z al we er nu tegen aankijk n i herb uw p
korte en ook op middellange termijn niet aan de
Ee11 vnn de tuin en va11
hel landgoed.
11-
60 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 Klassieke schoonheid.
Links het westelijk,
rechts het oostelijk
bouwhuis.
orde. In theorie zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn
om in en herbouwde havezate appartementen
te maken, maar een dergelijke be temming past
niet bij het karakter van het landgoed. Door het
uitbreken van de financiële crisi i de optie van
herbouw sowieso verder uil beeld geraakt. Maar
, e hebben wel allerlei andere activiteiten in gang
g zet, die m de mog lijk zijn gemaakt door ubidie
van de provincie, de gemeente en een niet
nader te noemen tichting. In 2011 zijn we begonnen
met hel grondig uitdunnen van het parkbo
en het herstel van paden en zichtlijnen naar het
oorspronkelijk ontwerp van de land chapsarchitcct.
p bepaalde plaat n hebben we ook beuken,
■ ■■■
eiken en een aantal ka tanjebomen ni uw aangeplant.
Daarbij hebben we zoveel mogelijk gebruik
gemaakt van de oor pronkelijke plantgaten. Ook
de toegankelijkheid van het parkbo hebben we
verbeterd d or een nieuwe ingang te maken m t
een bruggetje over de sloot en een parkeervoorziening
aan de andere kant van d weg. Het i nu
mogelijk om een ommetje door het bo te maken
en het via een andere toegang weer te verlaten.
Vorig jaar hebben we ook het hele grachten tel el
op het landgoed laten uitbaggeren en hier en daar
wat gammele bruggetjes v rvangen. De trorning
van het water in de grachten kunnen we reguleren
met tuwdammetje . De verbetcri ng van de paden
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 61
11 is een apart probleem, omdat bijna alle verharding
wegzakt in de vette klei. Bij de nieuwe ingang hebben
we een proefvak gemaakt, om de begaanbaarheid
te verbeteren. Al het proefvak voldoet, en
daar lijkt het op, dan worden ook de andere paden
op die manier ingericht.’
Het verdere her tel van het landgoed is een
kwestie van lange adem. Het tichtingsbestuur
telt prioriteiten op ba i van het hoofdlijnenrapport,
dat fungeert al een oort parapluplan. Aan
de re tauratie van de ruïne wordt geen prioriteit
gegeven. Wel word nagedacht over de restauratie
van de toegang brug. Luchten belt: ‘Als je het
go d wilt doen, dan ben je een vermogen kwijt
bij de re tau rat ie van de ruïne en vervolgen is
de belangrijk t vraag welke bestemming er dan
aan gegeven wordt, in samenhang met de reeds
bestaande bouwhuizen. Het bestuur heeft er voor
gekozen om het geld aan andere zaken te bested
n. Bij de afweging van veel zaken die op het
landg ed pelen i de hi torie de leidraad:
Wie nu en wandeling maakt over het landgoed
merkt dat er de laatste jaren flink wat werk
i verzet. rote bomen zijn gekapt om oude zichtlijn
n wel:!r in ere te herstellen en op veel plekken
zijn er jonge beuken en eiken aangeplant om gaten
in de tructuur van de lanen pte vullen. Het
landgoed Winde ·heim krijgt weer de allure van
een lusthof, e 11 hommage aan de erAater en de
laat te vert genwoordiger van de familie De Vo
van Steenwijk.
Het interview met Hendrik teenbergen vond
plaat op 22 december 2014, met Ri.ek Ruitenberg
op 15 januari en met rben Luchtenbelt op 23 januari
2015.
•• De afbeeldingen waar ge n bronvermelding bij
taal, zijn gemaakt d or Ad van Halem in het voorjaar
van _Q 15.
oten
1. 13 rkenvelder, F.C., Zwolse Regesten J, 1350-1399.
Zwolle, 1980, regest 101 , 10 november 13 70
2. Haga, A., ‘De havezate Winde heim’ in: VMORG 74
( 1959), p. 46-61
3. Gevers, A.J. en A.J. Mensema, De Hnvezaten i11 Snlla11d
e11 /11111 bewon ers. Alphen aan den Rijn, 1983.
4. Men erna, A.J. en A.J. Gever , ‘Het huis Windesheim’.
In: Berkenveldcr, F. . e.a. (red.), Windesheim,
■ ■■■
studies over een Sallands dorp bij de 1 /ssel. Kampen,
[Jsselakademie, 1987, p. 151 – 164
5. Gever , A. J. en A.J. Men ema, De Ha11ezate11 i11
nlland en /nm bewo11ers. Alphen aan den Rijn,
2005, 4e druk, p. 476-484
6. [dem, p. 4 77
7. Mensema, A.J. en A.J. Gevers, ‘Het huis Winde –
heim’, 1987, p. 155
8. Baan, Dammis, Fjlll. Windesheim voorbij? tichting
Kunst en Cultuur Overijs el, 1995, p. 92 en 93
9. Over het tuinontwerp van Otten Hu ley is meer
gepubliceerd: H. W.M. van der Wycken J. EnklaarLagendijk,
Overijsselse b11ite11plaatscn, Alphen a.m
den Rijn 1983, p. 130-132; E. de Jong, ‘Schoon en
schilderachtig: de landschappelijke tuin tijl, in: C.
Grijzenhout e.a. (red.), Edele Ee11 vo11d:, eo -classicisme
i11 ederla11d 1765-1800, Zwol! 1989, p. 72-87;
. de Jong, ‘Met management en maak: Ja ob Ollen
Hu ly’s advies voor de aanleg van een lands hap ·park
te Windesheim in 1789; in: Groen, 46 ( 1990),
nr. 7, p. 14-20; H.M.). Tromp, De lederla11dse lt111dschapsstijl
in de achttie11de eeuw, Leid n 2012
JO. Baan, Dammi , Fjttl. Willdesheim voor/Jij? 1995,
p. 158
1 J. Gevers, A.J. en A.f. Mensema, De Havezate,, in
Salland en hu11 bewoners, 2005, p. 483
12. Waar chijnlijk is ‘Breziel’ een verbastering van
‘Bree(de) Ziel: dat wil zeggen brede zijl of brede
sluis. Zie W.A. Huij mans, ‘Veldnamen in Windesheim’.
In: Berkenvelder, E . c.a. (red .) Wi11dcs/i ei111,
si 11dies over een Salla11ds dorp bij de IJssel. Kampen,
!Jsselakadernie, 1987, p. 395
13. Het echtpaar Van der Feltz-Quarle vM lford
investeerde zo’n twee miljoen guld n in het landgoed.
Ze waren er van uitgegaan dat een deel van
de ko ten door subsidies gedekt zou worden. maar
dat bleek tegen te vallen. a het tragische overlijden
van zijn echtgenote, de oplopende financiële la ·ten
en bovendien zijn eigen slechte gezondheid wilde
baron Van der Feltz van het landgoed af. Er wa al
een koopovereenkomst met een geïnteresseerde koper
gesloten toen De Vos van teenwijk al nog ge bruik
wenste te maken van zijn voorkeur recht. De
koopovereenkomst met de eer te gegadigde moe t
toen op last van de rechter ontbonden worden. De
Vo van teenwijk kocht h t landgoed terug, maar
wel voor een aanmerkelijk .lager bedrag dan de an dere
partij had geboden. Zie: Zwolse Co11m111,
11 mei en 4 juni 1996
14. De tentor, ‘De fundamenten van het verwoc te
ka teel Winde heim zakken langzaam weg in de
slotgracht: 18 jan uari 2008
11-
62 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 HennyWullink
Het imposante clmilgerorgel
uit 1721 in de
Grote Kerk. (Foto Jnn
van de Wetering)
■ ■■■
Balgentreders van het Schnitgerorgel
Hier ru/11 Peter Knus/
ol l zu e’1re11 /1ad er gepust
Bis er se/bst den Pust beka111
U11d i11111 Gott de11 Pust benaltm 1
In klober2014zijn aan wethouder Jan Brink
de re uJtaten gcprc cnteerd van een tweejarig
onderzoek naar de taal van het ber emde
chnitger rgel uit de rote of int Michaëlskerk
te Zwolle, uitgevoerd en ge chreven door orgelb
uwadvi eur ee van der P el. p ba i van dit
uitgevoerde onderzoek w rdt een plan van aanpak
gemaak1: voor re lauratie van hel bijna driehon derd
jaar oude orgel. Vooruitlopend hier p zijn in
2013deblaa balgenvanh torgelalg r laur erd.
Het chnitger rgel be chikt over een unieke et
van twaal blaa – f paanbalgen. Deze installatie
v r de windvoorziening v or het org l i een van
de gr ot te in Eur pa en bovendien nog origineel.
De blaa balgen of kortweg balgen werden van
ud her bediend door balgenlreder .
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 63
11 Boven: De werkplek voor de balge11treders in de
Grote Kerk, een ruimte boven de consistoriekamer.
De uit de wa11d van de balgen kast stekende balken
zijn aan de blaa balgen gemonteerde hefbomen.
Daan11ee worden de balgen met lucht gevuld; bij
/1 t leeglope11 wordt de ‘wind’ liet org I i11 geblazen.
De baige11tr ders staan met /11111 geziclll naar de
kast en k1111ne11 zich aan de aan de wand gemonteerde
balk vasthouden.
Balgentreders of orgeltrapper
oor de balgentreder of orgeltrapper waren verchili
nde benamingen in omloop, zoal calcant,
puy tertr cker, p lertrapper of pui tertreder.
D laat te drie woorden zijn g relateerd aan het
Duit · ‘pu ten: hetgeen bij nze oo terburen blazen
of hijg n betek nl. Onze o terburen k nnen
o k het woord ‘Pu te’ voor adem (ihm is die Pu t
au gegangen = hij i buiten adem). In het Eng I
i het werkwoord l pu h (dm en) hier ook mee
verwant.
■ ■■■
D r o bruikmaking van e n bell tje (calcant)
ontving de dien tdoende balgentreder een eintje
van de organi t. Dit was voor hem h t teken om
in actie te komen. Vooral wanneer er veel verzen
f coupletten van één p alm of gezang w rd n
gezongen kon er fy iek nogal wat van je worden
gevraagd. In Liederholthui , gem enre Raalte,
bedong d org !trapper boven zijn jaarlijkse
bezoldiging e n paar tevige schoenen. ewoonlijk
liep hij op klomp n.
Windmachine
lnhetb ginvandevorigeeeuwwerdh hnit –
ger rgel vo rzien van een windma hine, waarmee
de balgentreder overbodig w rd. ind di n wa
de organi t om te pelen niet meer afhankelijk van
derden. In een relatief kort tijd be tek werden her
en der windmachine be telden aange I ten p
de balgen van het org 1. D inve tering zou van zelf
worden terugverdiend zo r deneerde men,
want orgeltrapper werden de laan uitge tuurd.
De blaasbalgen in
de baigenkn t.
11-
64 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 Eén van de twee in
1920 geplaatst elektrische
111i11dma hi11es,
aan beide zijde11 vo11
de balge11ka111er staat
er een.
Rechtsboven: /-let originele
fabrieksplaa tje op
de wi11d111 achi11e.
Rechtso11der: Er wa ·
maar net genoeg ruimte
om de balgen door d
sponning te krijgen,
omdat er voor de ramen
am1 de b11itenka11t
nogeen ijzeren laaf
-:;it. (Archief tichti11g
clmitgerorgel Zwolle)
Een dergelijke gang van zaken pa te geheel in het
tijd b Id en v nd zijn o r prong in techni che
nt, ikkelingen. Men – en paardenkracht\ erden
ing ruild vo r moderne vormen van tractie.
M t n windmachine I ordt bedoeld een
door een elektromotor aangedreven centrifugaalntilator.
In ns land zijn mee ta] de merken
Vi mu en Meidinger toeg pa t, in d Gr te Kerk
ov rigen niet. en di cu ie over het af: chaffen
van de 1 ktri he windmachin i er nooit
gewe t, terwijl andere technisch verworvenheden
in d orgelb uw na verloop van tijd o er
b ord werden gezet, zijnde i.n trijd met de ware
orgclcultum. Het gemak van onafhankelijkheid
werd ni t 111 er prij gegeven. verigen zijn er in
de jar n ta htig an de vorige eeuw in n land wel
p gingen ondernomen om meer aandacht te vragen
voord or pronkelijk , door men en pgewckte,
indvoorziening, maar er wa nauwelijks
draagvlak v or dil o rt ideeën. Er werd oms
wat la herig over gedaan, alsof het een ektari che
pvatting betrof.2
Re tauratie
In 2013 zijn door Flentrop rgelbouw alle twaalf
balgen van het Zwol e rgel gere taureerd. Daar!
e zijn a ht van de twaalf balgen met e n gr te
takel uit de balgen kamer (de ruimte boven de
c n i toriekamer) gehe en nadat e r teen raam
■ ■■■
uit de p nning wa verwijderd. D blaa balgen
wegen ngeveer 180 kg per exemplaar en hadden
ind, de plaat ing nimmer de balgen kamer
verlaten. TI1an zijn vijf balgen in g bruik. Vóór de
re tauratie ‘Naren op de windmachine vier balgen
aangesloten.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 65
11 Het i een g ede uggestie m het chnitgerorgel
bij tijd en wijle weer te be pelen met behulp
van balgentreder , want dit i nog teed mogelijk.
Z al in trecht het gilde van kl kkenluider
actiefi om de kJ kken van de Dom handmatig
te luiden, zo zou in Zwolle met een gilde van balgentreder
op authentieke wijze he orgel weer van
org lwind kunnen worden v orzien. B endien i
het een int r ant aspe t om hiervan d invloed
p pel en klank te beoord Jen.
Zwolse balg ntreder
In en tijd b tek van twee eeuwen – vanaf de
oplevering van het orgel in 1721 tot aan de plaating
van een windmachine – heeft en lange rij
balgentreder di n l gedaan. Velen hebben hun
namen achtergelaten op de balgenka tin de balgenkamer.
Anderen deden dit overigen ook, de
oudste (waar chijn lîjk, ommîgen zijn moei.lijk
te lezen) naamsv rm lding op de ka twand i die
van D. . Rooy uit 1746. Het i onwaarschijnlijk
dat hij dienst gedaan heeft al balgentreder want
zijn naam i niet terug te vinden in de kerkelijke
admini trati . D eer te balgentreder wa een
vrouw: Maria Lauw .3 Dit i uitzonderlijk, want
bijna altijd waren het potig mannen, die gelegenheid
kregen hun been pieren goed te ontwikkelen.
Ov rigen be tonden er even n rgel met een
handpompinrichting.
■ ■■■
algen ees van der Poel was Maria Lauw
vanaf juli 1717 balgen tred r in de Bethlehem
Kerk. Ze woonde in een huisje ‘aan de groote kerk’.
Vanwege de slechte taal van dit onderkomen
kreegzijin 1719vanh t tad be luureenw ning
aangeboden op de hoek Papen traat/Papendwar –
traat. Vermoedelijk v rhui de zij in het voorjaar
van 1722 amenm tde rgani tvandeBethlehem
e Kerk naar de Grote Kerk. Op grond van de
betalingen in de kerk lijk admini tratie valt op
\foor de restaumtie
werden i11 augus/11s
2013 a ht l’rl/1 de twaalf
blaasbalgen ( 180 kg per
stuk) uil de balgenkast
getakeld en vin het raam
vn11 de balge11kamer
111et een hoogwerker
11erder getm11sporteerd.
(Archief ti hti11g
c/111itgerorgel Zwolle)
Onder: D.D. Rooy,
i11gekerfd op de wand
w111 de balgenkast.
H’aarsc/1ij11/ijk gee11
balgentreder, maar op
de balgrnknst staan veel
meer nn111e11 dan alleen
die w111 de balgen/reders.
11-
66 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
11 Johannes Peter
Burbacf1 kerfde in 1784
zijn 11aa111 i11 de balk
waaraan de treders zich
vasthouden in de bnlgenkame,:
te maken dat Lauws eind mei 1748 overleden is.
Ze wa du bijna eenendertigjaar in dienst van
het tad be tuur. fn 1726 had de magi traat haar
jaarwedde verhoogd tot ze tig gulden, maar toen
meteen het be luit genomen om in geval van een
va ature van haar functie deze te laten vervullen
door ‘een man per oon’. Dat werd Derk Overink,
dien betaling al balgentreder ging in op 26 mei
1748. Hij wa in di n t tot l april 1780.4
Familie Burbach
Het i niet mogelijk over de balgen van het
chnitgerorgel iet te zeggen z nder de naam
van Burbach e noemen. De gelijknamige fam i-
1 ie heeft voor de Grote Kerk vier generatie lang
balgentreder geleverd. De eer te wa Johanne
Peter Burbach ( 1752-1816), geboren in Löhnfeld,
Duit land. Hij trad aan op I april l 780, al opvolger
van Derk Overink. Tot aan de ingebruikname
van de windmachine in 1920 bleven er Burbachs
orgel rapper. De fu n tie ging niet alleen over
van vader op zo n, maar werd ind 1838 ook
d r vader en zo n amen gedaan. 5 De laatste
org ltrapper uit de fam ilie wa Willem Johannes
lui Liaan (1868-1950), een achterkleinzoon van
Johanne Peter. Hij vervulde de functie samen met
Jan Willem Beijer.
Vermoedelijk had Johanne Peter eerst al
militair deel uitgemaakt van het Regiment a au
■ ■■■
Friesland dat in 1773 Zwolle al domicilie koos.6
In l 784 kerfde hij zijn naam in de balk waaraan
de treder zich va thielden in d balgenkamer.
Enkele jaren later huwde hij de in Zwolle geboren
Johanna van Dort (1757-1831). Zij kregen ze
kinderen, waarvan twee zonen en twee dochter
de volwa en leeftijd b reikten. Balgentreder
Johanne Peter Burbach n zijn zoon Jacob Burbach
(1798-1876), die eveneen de nevenfunctie
van balgentredervervulde, waren van profe ie
boekbinder.
Voorkomende b roepen bij de familie waren
met name cheerder (barbier of kapper), kl ermaker
en choenmaker. Vanaf 1855 tot 1922 wa
aan het Grote Kerkplein 4 een kapperszaak van
Burbach geve tigd. Willem H ndrik Burbach
(1894-1983) had aan de Lutteker raat 31 een kapper
zaak, waar hij tot op gevorderd leeftijd n g
klanten bediende. Hij had het vak geleerd van zijn
vader Cornelis Johanne Adrianu Burbach en
gro tvader orneli Johanne Bmbach.
Veel borelingen binn n de familie ontvingen
bij de doop de voornaam Jac bof Johanne , hetgeen
voor genealogen geen aantrekkelijke bijkomtigheid
is. Een Jacob Burbach (ca. 1 29-1904)
wa aanvankelijk scheerder en nadien ko ter bij
de ( 1ederduit ch) Hervormde Gemeente. Zijn
oudere broer Johanne Peter Burba h begon a.l
choenmaker, maar trad later op al aan preker.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 67
11 Jacob (Co) Burbach (1885-1974), zoon van de
kleermaker Johanne Peter Burbach en Maria
Niggebrngge, werd in 1907 te Wijhe aangewezen
voor de post van organist van het Quellhorstorgel
aldaar. Hij woonde toen aan de Voor traat 33 te
Zwolle. Al cellist verleende hij al medewerking
aan de kerkconcerten in de Grote Kerk door Jacobus
Cornelis van Apeldoorn (1856-l 932). Met de
heren J.B. Rensen, eerste viool, J.C. Wartena, tweede
viool en mr. J.G. ysingh, altviool, formeerde
Burbach het Zwols Strijkkwartet, dat ook buiten
de eigen provincie optrad. Cello had Burbach
leren spelen bij de Zwolse violist en muziekleraar
André van Riem dijk (1848-1904), die als pedagoog
in Zwolle uitstekend werk heeft verricht.
De viool pedagoog Felice Togni en de gebroeders
Jsaäk en Abraham Troostwîjk, beiden concertmeester
, behoorden tot zijn pupillen.7
Dat er na eeuwen een relatie is blijven bestaan
tussen de familie Burbach en het orgel bewijst een
boek i11 de boekenka t van schrijver dezes, waarin
met balpen staat geschreven: ‘van Hans Burbach
t.g.v. tentoon telling orgelbouw Zeister Slot 13-1 ·
77′.8 Wonderlijk welke route een boek kan afleggen
alvorens op een nieuwe bestemming aan te
komen!
Alle foto’s bij dit artikel waarbij geen bronvermelding
taat zijn op lo atie gemaakt door Elske
Boot ma, met dank aan de Stichting Schnitgerorgel
Zwolle vo r de bereidwillige medewerking. Het is
mogelijk donateur van deze tichting te worden,
zie W\Vw.schnitgerorgelzwolle.nl
■ ■■■
Noten
1. Grafschrift in de abdijkerk te Doberan (Mecklen burg),
in: H. de Jong, Predikheren en kerkekn echte11,
Edei980
2. Tijdens de restauratie van het uit 1696 daterende
Schnitgerorgel te Noordbroek werd bij wijze van
proef in 1995 een mechanische calcant ontwikkeld,
waarmee de balgentreder en de windmotor overbodig
werden. Dit experiment werd in overleg met de
Rijksdienst voor Monumentenzorg uitgevoerd door
de orgelmakers Winold van der Putten en Berend
Veger in nauwe samenwerking met de Faculteit
Teclmiek van de Hanzehogeschool te roningen en
het lnnovatiecentrum Groningen.
3. Cees van der Poel, Verleden en tegenwoordige staat
va11 het-orgel in de Grote Kerk van Zwolle (ver ic
september 2014), Hilver um/Zwolle 2014, p. 238
4. Idem, p. 238-242
5. JuLst omdat het balgensysteem in de GK zo uitgebreid
was en alle balgen aUe delen van het orgel van
wind voorzagen, was het eenvoudig door één persoon
te behappen. a een verbouwing in 1837 toen
men het systeem scheidde in tw e onafhankelijke
delen (acht+ vier) , kwamen er problemen en vroeg
de toenmalige balgentreder Jacob Burbach om een
assistent.
6. Mededeling van Wim Burbach op Genealogy.nel;
site www.online-ofb.de. vVim Burbach schreef:
‘Ganz wahrscheinlich war er musikalisch und Lu sikali
tät gibt es noch immer v iel in der Familie:
7. Zie: HennyWullink, ‘J.C. van Apeldoorn ( 1856-
1932), organist en muziekleraar’ in ZHT 8 (2009)
nr. 1, p. 23-30
8. A.C.M. Lutein, De o,gelpijp uit, Baarn 1976. Het
boekje ve rscheen in opdracht van de Vereniging
van Orgelbouwers in samenwerking met de Rijk –
dien t voor de Monumentenzorg en het I lin isterie
van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk
naar aanleiding van de gelijknamige expo itie in
Slot Zeist. Een en ander hield verband met de opvatting
dat in het Monumentenjaar 1975 \ einig
aandacht was besteed aan het historis he orgel.
Links: Fraaie ach/erge/
Men naam 11a11 een
Willem Burbach op de
wand van de balgenkast.
11-
68 | jrg. 32 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Wi ll em van der Veen
De Zwols 011mnt
koesterde in I 949
110g altijd de aloude,
extreem lang e titel m ei
de antieke ‘sc/ 1’ di e /Jij
de oude spelling hoorde .
Het dagblnd bleef dat
doen tot ver in de jare11
zestig. (Particuliere co llec
tie)
HOate Ju,_, Na. 239
■ ■ ■ ■
Twee eeuwen de krant van Tijl
Aflevering 7: Met nieuwe hoofdredacteur op weg naar
een groter verpreidingsgebied
\!lijn verhaal over Tijls stokoude ‘nieuwspapier’
gaat va naf dit hoofdstuk over de laatste halve eeuw
van zijn bestaan. Die periode biedt mij een perspecti
ef dat aan zienlijk verschilt van het meeste dat ik
tol 1111 toe over de geschiedenis van de krant vertelde.
Bijna alle mensen, dingen en gebeurtenissen
waarover ik h et in dit vervolg zal hebben, maakte ik
uil eigen ervaring mee. Dat geeft mij – niet onwelkom
– de mogelijkheid het verhaal veel persoonlijker
te kleuren dan in het voo rgaand e zó nder mijn
lijfelijke aanwezigheid het geval was
adeoorlog
Deze historie begint al meteen twee dagen na het
einde van de Tweede Wereldoorlog, toen de nieuwe
hoofdredacteur, mr. J.C. de Wit (1896- L983),
zijn intrede deed bij de Zwolse Courant. Of nauwkeuriger
gezegd: bij Het Vrije Dagblad, een krant
die uit de illegaliteit wa opgedoken en die toen
bij Tij ! werd gedrukt. Dit blad – zeg maar blaadje
– zou een half jaar lang de vervanger worden van
de aloude Provinciale Overijsse/sche en Zwolsche
Coura nt , omdat die nog niet mocht verschijnen
maar ee r t de gerechtelijke perszuivering moe t
o nd ergaan, zoal al die andere ederlandse kran ten
die in de oorlogsjaren actief waren gebleven.
Mijn oud -collega Jan Louwen, met wie ik
lange tijd samenwerkte, vertelde me weleens over
zijn eer te tappen in de journalistiek, die hij na
de oorlog in de redactieruimte van het Tijlgebouw
aan de Melkmarkt zette. og niet voor de
Zwolse Courant, maar voor het genoemde Vrije
Dagblad. De Wit was blij dat hij na een werkloze
onderduiktijd weer aan de slag kon e n zat daar
op 5 mei 1945 te redigeren met de hulp van I wee
piepjonge, totaal onervaren a i tenten, van wie
Louwen er één wa . De tel exe n op de redactie
werkten nog niet en het nieuw werd mondeling
op dicteersnelheid via de radio doorgegeven.
Zijn eerste journalistieke les kreeg Jan Louwen al
hee l vlug toen de radio meldde dat d e capitu latie
van de Duit er op 5 mei in hotel De · ereld in
Wageningen was getekend. Louwen noteerde het
nieuws braaf, maar liet de mededeling weg dat het
hotel wit geplei terd was. De jonge journalist vond
deze bijkomstighe id niet ter zake doende. De Wit
reageerde meteen en zei dat Louwen die observatie
nu ju ist moest laten staan, omdat ze een beetje
couleur locale aan het bericht gaf. Sedertdien heeft
Louwen zich deze les a ltijd ter harte genomen .
Ruim een half jaar later – op 6 februari 1946
– mocht de Zwolse weer ver chijnen en b zette
mr. J.C. de Wit officieel zijn hoofdredactionele
plek in een eigen kamer(tje) met uitzicht op de
Melk.markt. In zijn bagage bracht hij ee n veeljarige
ervaring in de landeli jke journalistiek mee. Hij
werkte jarenlang b ij De Telegraaf en chreef toen
onder meer buitenlandse en ociaal-economi ch
PROVINCIALE OVERIJSSELSCHE EN W-,la1 lZ Od.i.. 1949
111 ZWOLSCHE COURANT~
A~U.1°lJllllftftfÜtt-;. ~ cm
__. • d. ~ 1 UO llOwJ, ~
,-10d. .. • . —1-ft. ~oput1.w,
~UI f UI ,… kw. SI”‘- p. w.
Dagblad voor Overijsse l. Noord yelderland en Zuid Drente Vltpwi1 NV. Dnanail tn lrnlff8G …
Da .,._ :,. l . ,,l.~ 1>-ll l..U•
T•.L NU-01ro11•-~ ……. TUL
zwols historisch tijdschrift jrg. 32 – nr. 2 | 69
11 reportages, ver lagen van de Am terdam e
gemeenteraad en rechtbankver laggeving. ln de
r erige jaren d rtig an de vorige euw wa hij
parlementair reda teur en chef van de Haagse
redactie. B vendien bekl dde hij landeJjjke
functi als voorzitter van de ederland e Journali
tenkri ng en het ontactorgaan Politie-Ju titiePer.
Al ud-Zwollenaar, die zijn hele jeugd iJ1
deze tad doorbrach waar hij ook het gym na ium
afliep, z rgd hij er in de er te jaren na de oorlog
voor dat de Zwol.se weer gauw het too naangevende
blad in de tad en in de teed groeiende regio
werd.
Die ingreep voltrok zich ucce vol ondank
de aanvank lijk concurrentie van een aantal
plaat elijke editie van landelijke dagbladen, zoal
Het Parool, Het Vrije \folk, De Waarheid en Trouw,
die zi h geleidelijk in een periode van ruim een
decennium allemaal weer uit Zwolle erugtrokken.
Twee concurrenten bleven over, Het Vrije
Volk tot 196 en het katholieke Overijssels Dagblad,
dat z ich nog tientallen jaren met een kleine
redactie handhaafde, geve tigd in een pand op
de Melkmarkt pal tegen ver hel gebouw van de
Zwolse oura11t en later in een kantoor in de Lutteke
traat.
Flair en kenni
De Wit vertoonde de trekken van een nu nagenoeg
uiLge larven ra : de allround journali t
die over alle rn gelijke en onmogelijke dingen
chreef. Een journali tieke in telling die mij desLijd
d or udere coU ga’ ook als de mee t jui te
werd ingeprent. In Zwolle groeide hij niet alleen in
zijn functie als hoofdredacteur maar werd daarbij
ook een zeer actief deelnemer aan het maat chap pelijke
leven. Er i een tijd gewee t dat hij naa t
7.ijn dag lijk e werk bij d krant in wel twintig
bestur n n commis ie zat. In een in ter iew dat
ikh min 19ï 0 bij zijn ï5 te verjaardag afnam,
zei hij: ‘Op een kwaad ogenblik vroegen ze mij
v r mijn eenentwintig te be tuur functie. Mijn
vrouw zei: ‘J bent gek als je het aanneemt. Maar
ik dacht: die en kan er ook nog wel bij en toen
ging ik t ch door de knieën. ek ben ik er niet van
geworden .. .’
■ ■■■
De Wit deed dat alle met d zelfde flair en
kenni waarmee hij ook de krant leidde. chrijven
deed hij vrijwel elke dag in zijn ‘Vandaagje: een
colw11n op pagina 2 rechtsboven. Bovendien had
hij o keen hobby die hij in dien t van de krant
kon uitleven. Al toneelliefhebber ‘deed’ hij graag
all voor tellingen die in Zw Lle om recen ie
vroegen. En heu niet alleen de pre tatie van het
eer te klas beroepstoneel in schouwburg Ode n.
Voor amateurtoneel en zelf: vo r de jaarlijk e
opvoer.ingen van de Zwolse middelbare chol n
voelde hij zich niet te go d. Onder zijn recen, ie
zette hij altijd n-vee be ch iden lettertje : Wt.
In het dagelijk e reilen en zeil n van de redactie
b toonde hij zich de journali t pur sang. De norm n
van