
7
f. 1 4 E JA *
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Groeten uit Zwolle
Wim Huijsmans en Annèt Bootsma
Ansichtkaart Terborchstraat
Poststempel 1903
18 maart 1903
L.W.!
Gister je anzicht ontvangen. Ik zal je brief van donderdag
maar afwachten, voor ik weer schrijf, en zal
je nu een anzicht sturen. Het weer is nu leelijk omgeslagen.
Ik kan er nog niets van zeggen, omreden dat
er nog steeds met staken wordt gedreigd. Je kunt dus
nu zondag niet komen. W. nu het spijt mij wel hoor,
maar daar kunnen we nu ook al niets aandoen.
Hartelijk gegroet. Je steeds liefhebbende T.
Een fraaie ansichtkaart van de Terborchstraat uit
het begin van deze eeuw. De Terborchstraat:
behoorde toen tot de Zwolse ‘nieuwbouw’, de
straat werd in 1882 naast de Stationsweg aangelegd
als tweede weg van het station naar de singel. Het:
was een straat met statige woningen, bewoond
door – destijds zeker – notabelen. Van oudsher
hebben hier altijd veel artsen gewoond en gepraktiseerd.
Het straatbeeld op zich is nog zeer herkenbaar,
afgezien van gegroeide bomen, geverfde
gevels en het voormalige IJsselmij gebouw aan de
Van Roijensingel dat tegenwoordig het gezicht op
de Sassenpoort belemmert. In het eerste pand
rechts – het hoekpand met de Oosterlaan – was van
1927 tot in de jaren zeventig Renaultgarage Simonse
en Bokkers gevestigd; heel wat Zwollenaren
hebben hier in de jaren vijftig en zestig hun
Dauphines en Renault 4-tjes aangeschaft. Tegenwoordig
doet het pand dienst als keukenshowroom.
In het jaar waarin de ansicht verstuurd
werd (1903) vonden in januari en april de
landelijke spoorwegstakingen plaats. Hieraan
wordt in de tekst gerefereerd. Doordat de staking
hier echter lang niet algemeen was, bleven de
gevolgen voor de stad beperkt.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 39
Redactioneel Inhoud
Het Zwols Historisch Tijdschrift dat voor u ligt,
heeft een hoog biografisch gehalte. Jan Vermeer
en Gelmer Jan Hoekman zijn Zwollenaren uit verschillende
eeuwen, die worden besproken. Jan
Vermeer was dominee in de Grote Kerk (hij overleed
in 1904). Vermeer was nogal orthodox en
geliefd om zijn vurige preken. De kerkhistoricus
J. Erdtsieck beschrijft zijn leven.
Gelmer Jan Hoekman leefde van 1741 tot 1793.
Hij was koopman en werd door Patriotten ervan
verdacht een felle orangist te zijn. Dit kostte hem
bijna het leven, zoals u kunt lezen in het verhaal
van Johan Seekles.
In het artikel van dr. Ben Kam komen ook
Zwollenaren aan bod, maar hun leven verliep
minder glorieus. Zij waren grove misdadigers en
Kam vertelt hoe en waar de doodstraf aan hen
werd voltrokken. Het is een verhaal met vele gruwelijke
details, dat wordt verduidelijkt met kaarten.
Dit tijdschrift wordt gecompleteerd met
‘Groeten uit Zwolle’, een in memoriam voor
Ruud van Beek en een boekbespreking.
Groeten uit Zwolle Wim Huijsmans en Annèt Bootsma
Dominee Jan Vermeer (1834-1994). Een negentiende-eeuwer
ten voeten uit J. Erdtsieck
Gelmer Jan Hoekman (1741-1793), een gehate Oranjegezinde
rentmeester Johan Seekles
De doodstraf in Zwolle B.J. Kam
In memoriam Ruud van Beek Jaap Hagedoorn
Literatuur
Mededelingen
Agenda
Auteurs
38
40
50
54
65
68
69
70
71
Omslag: Op deze tekening van Gesina ter Borgh is de driespijlige ladder die
gebruikt werd bij de galggoed te zien (Rijksprentenkabinet, Amsterdam).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Dominee Jan Vermeer (1834 -1904)
Een negentiende-eeuwer ten voeten uit
J. Erdtsieck
Dominee Jan Vermeer
(1834 -1904) in vol
ornaat.
Op 19 januari 1904 ging er een schok door
de hervormde gemeente van Zwolle en in
feite door heel de stad: dominee Jan Vermeer
was overleden! Reeds enkele jaren eerder
had men gedacht dat hij het niet zou halen. Maar
zie, hij herstelde en deed nog enkele jaren dienst.
Nu was het echter werkelijk afgelopen. Vrienden
en tegenstanders – vijanden had hij niet – rouwden
samen en zijn begrafenis was een indrukwekkende
aangelegenheid. Honderden mensen stonden
langs de kant om dertig rijtuigen te zien passeren
op weg naar de begraafplaats Bergklooster. Zelfs
de commissaris der Koningin en de burgemeester
gaven acte de presence.
Ten tijde van dominee Vermeers overlijden
was de twintigste eeuw amper begonnen en nog
tien jaar verwijderd van de dramatische gebeurtenissen
van 1914. Vermeer hoefde dit niet meer mee
te maken. Met de negentiende eeuw had hij het al
zwaar genoeg te verduren gehad. Zijn invloed was
in hervormd-orthodoxe kring echter groot
geweest; in Zwolle, maar ook ver daar buiten.
Afkomst
Jan Vermeer werd op 11 november 1834 te Amsterdam
geboren als zoon van een schipper.’ Zijn
ouders waren daar tijdelijk bij familie ingetrokken
om de geboorte af te wachten. Door het beroep
van vader Vermeer is het gezin en de kerkelijke
betrokkenheid moeilijk te traceren. Wel was Vermeer
sr. lidmaat van de hervormde kerk. Men zou
kunnen zeggen dat Jan Vermeer uit een redelijk
welvarend milieu van kleine burgers en middenstanders
kwam. Een oom van hem bezat een schil –
derszaak in Amsterdam; een andere oom – van
moederskant – rentenierde in een pandje aan de
Heerenmarkt.2 In ieder geval was de familie er in
geslaagd genoeg middelen te vergaren om een
schoolopleiding – bepaald niet vanzelfsprekend in
die tijd – en later zelfs de theologische studie van
de jonge Jan te bekostigen.
Studietijd
Vermeer ging in 1852 in Utrecht theologie studeren.
Hij kwam daar sterk onder invloed van prof.
H.E. Vinke, die er van 1836 tot 1862 hoogleraar
was. Vinke stond bekend als een gematigd orthodox
man, maar hij was wel een fervent aanhanger
van het zg. supranaturalisme. Deze uit de achttiende
en negentiende eeuw afkomstige stroming
leerde dat het christendom een bovennatuurlijke
openbaring was. Deze openbaring was onbereikbaar
voor de rede en geloofwaardig door de wonderen
en voorspellingen die in de bijbel waren
vastgelegd. De bijbel zelf zou door een bijzondere
werking van de geest zijn ontstaan. Met deze
opvattingen stond het supranaturalisme recht
tegenover het rationalisme.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Vinke was overigens geen fel polemoloog, hij
probeerde altijd de gulden middenweg te bewandelen.
In 1861 werd hij beschreven als een bijbels,
irenisch en praktisch godgeleerde. Vinkes eigen
leermeester, Jodocus Heringa, had als leuze: ‘wat
het verstand te boven gaat, wordt als geloofsmysterie
eerbiedigt.’
We herkennen dit nog in Vermeer, toen een
collega bij Vermeers dood in 1904 schreef: ‘Ik vermoed,
dat hij nog nooit enig conflict heeft gekend
tussen zijn geloof en de werkelijkheid waarin hij
leefde.’3
Eerste beroepingen
Vermeer heeft zijn tijd in Utrecht goed gebruikt,
want na vijfjaar, in 1857, werd hij tot het ambt van
predikant toegelaten. Korte tijd later, in 1858,
kreeg hij zijn eerste beroep naar Koudekerke in
Zeeland. Voor hij de pastorie betrok, huwde hij de
één jaar oudere Hendrina Cornelia van Maanen.
Hun huwelijk duurde 57 jaar. De beide echtelieden
schonken het leven aan zeven kinderen; twee
van hen werden evenals hun vader ook
predikant.4 Hendrina overleefde haar man en
overleed in 1911 te Zwolle. Zij woonde die laatste
jaren op Walstraat 54.
Het jonge paar verruilde in 1861 Zeeland voor
Genemuiden. Van hieruit kreeg Vermeer in Zwolle
de bekendheid die hem in 1868 een beroep opleverde.
Maar eerst verhuisde het predikantengezin
in 1865 nog naar Linschoten en vervolgens in 1867
naarVlissingen.
We weten niet wat Vermeer bewogen heeft telkens
zo snel van standplaats te veranderen. Wel
bezwaarde hem het beroep naar Zwolle: ‘Niet zonder
strijd werd ik gebracht tot de keuze, waarvan
ik de eer heb U bij deze kennis te geven: de aanneming
van de door U op mij uitgebrachte beroeping.
De strijd zal door u begrepen en gebillijkt
worden, wanneer ik U wijs op de kortheid van
mijn verblijf alhier en de achting en de liefde die ik
hier mag genieten, gelijk mij inzonderheid dezer
dagen gebleken is. Nogthans kon ik geene vrijheid
vinden, om Uwe roeping af te wijzen.’
In Zwolle vond Vermeer tenslotte zijn stek. Hij
ontwikkelde zich hier tot voorman van de confessionele
richting tegen de machtige vrijzinnigheid.
Zijn invloed reikte echter veel verder. Hij publiceerde
gedichten en liederen voor scholen en
bovenal kreeg hij bekendheid via het door hem
verzorgde blaadje ‘Jehova Nissi’, dat in de gloriejaren
ruim 700 abonnees telde.
Beroeping in Zwolle
Vermeer zag tegen de beroeping in Zwolle op.
Niet zonder reden, want er werd heel wat van hem
verwacht. In de eerste helft van de negentiende
eeuw was Zwolle een plaats waar het modernisme
onder de predikanten grote opgang had gemaakt.
De gematigde evangelische richting was alleen
maar vertegenwoordigd in ds. H. Brouwer. De
oude ds. S. Wor en zijn collega’s L. Vroom, G.L.
van Loon en T. Poortman waren allen aanhangers
van bijbelkritische stromingen, zoals die van de
theoloog en wijsgeer David Friedrich Strauss
(1808-1874) en ze lieten dit ook in hun preken duidelijk
merken. Strauss was de auteur van het vermaarde
boek ‘Das Leben Jesu, kritisch bearbeitet’.
Hierin zette hij uiteen dat de evangeliën als een
mythische verbeelding gezien moesten worden.
Ook de moderne tekstkritiek van Tischendorf
(1869), Westcott en Hort (1896) vond ingang. Na
1850 gebruikten theologen methoden ontleend
aan de letterkunde en historie. Men zag in de bijbel
sporen van de ontwikkelingvan een oorspronkelijk
veelgodendom naar de verering van een
De Walstraat; het witte
pand links vooraan
werd van 1904 tot haar
overlijden in 1911
bewoond door de weduwe
van Vermeer,
mevrouw H.C. Vermeer-
van Maanen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Zwolse dominee
Cats Wor, die net als
zijn meeste collega’s
hier ter stede een
‘modernist’ was.
stamgod en tenslotte de verwerping van andere
goden. Na 1870 begon de vergelijkende godsdienstbestudering.
Men zag paralellen.
Een deel van het Zwolse kerkvolk, voornamelijk
afkomstig uit de opkomende kleine burgerij, wilde
hier echter niets van weten. Zij oefenden al
sinds 1858 druk op de vrijzinnige kerkeraad uit om
een orthodoxe predikant te benoemen, omdat zij
‘naar hare vaste overtuiging de zaligmakende leer
des Bijbels wenscht te horen en de rigting welke
gehecht is aan de leer onzer Kerk uitgesloten
wordt.’
De kerkeraad was verstandig genoeg om aan
die wens gehoor te geven. Want al had men een
ruime vrijzinnige meerderheid, het was niet denkbeeldig
– en daar zinspeelden de briefschrijvers
ook op – dat velen zich zouden afscheiden en de
kerk hierdoor financieel schade zou lijden.5 Maar
tweemaal werd een beroeping door een verkeerde
keuze een mislukking en na tien jaar was men nog
even ver. In 1868 lieten de orthodoxen het oog
echter op Vermeer vallen, die ze hadden leren
kennen in zijn Genemuidense tijd: ‘begaafd met
een zware heldere stem, die gemakkelijk de Groote
Kerk kan bespreken en die velen met groot genoegen
reeds hier in de Groote Kerk hebben gehoord.1
De kerkeraad gaf toe en zo kon Vermeer op 9
augustus 1868 in Zwolle bevestigd worden. Van
hem werd verwacht om een stem aan de orthodoxe
minderheid te geven en deze voor de kerk te
behouden.
Vermeer in Zwolle
De nieuwe predikant vestigde zich in de Koestraat,
maar wel aan de goedkopere kant (zuidzijde).
Minder kon een predikant van de grote hervormde
gemeente het ook niet doen. Zwolle telde in die
dagen ongeveer 19.000 inwoners waarvan 63,5%
hervormd en 25% rooms-katholiek was. De overigen
behoorden tot de kleine afgescheiden kerk, de
doopsgezinden en de Luthersen. Hierbij kwam
nog een kleine joodse gemeente. Onkerkelijkheid,
althans geregistreerde, was nog vrijwel onbekend.
De kerkgangers stroomden spoedig van alle kanten
toe. Het waren vooral de opkomende kleine
burgers die zich door Vermeer aangesproken
voelden. De vaste zware stem en onwankelbare
standpunten van Vermeer gaven hen rust en vertrouwen.
Bovendien voelden ze aan dat hij ‘een
van hen was’. Tot dusver kwamen predikanten
meestal uit een sociale bovenlaag en misten
zodoende het contact met de ‘gewone man.’
Ook sloot Vermeer qua mentaliteit goed aan
bij de Zwolse inslag: geen scherpe tegenstellingen
of besliste persoonlijke geloofskeuze, opoffering
en strijd, maar wel een duidelijk vertrouwen in
door de leiders uitgestippelde lijnen.6 Daarom
hoeft het ook geen verwondering te wekken dal:
Vermeer, ondanks het beroep dat op hem gedaan
werd, niet meeging in de militante beweging van
de doleantie, die zich in 1886 ook in Zwolle
voordeed. En met hem bleef het gros van het vrome
kerkvolk in de vertrouwde hervormde
gemeente.
Vermeer begon in Zwolle met de opbouw van een
christelijk verenigingswerk om een kader voor de:
toekomst te kweken. Het christelijk verenigingsgebouw
A-plein 9 kwam door zijn inspanning tot
stand. Bijzondere aandacht had Vermeer voor de
jongelingsvereniging, ‘De Heer is onze banier’.
Deze verenigingsvorm was afkomstig uit de krinZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 43
gen van het Reveil, dat Zwolle wel niet bereikt had
maar door import toch z’n invloed hier heeft
gehad. De vereniging was al in 1853 opgericht en
had behalve een ‘jongelieden afdeling’ ook een
uitgebreid zondagsschoolwerk. De zondagsscholen
waren ontstaan nadat de bijbel op de openbare
scholen was geweerd.
De zondagsschool telde in de tijd van Vermeer
ongeveer 400 kinderen in 18 groepen, elk met een
leider die vaak afkomstig was uit de jongelingsvereniging.
Elke vrijdag kwam dit team bijeen om de
stof voor de komende zondag te bespreken. De
kinderen werden ’s zondags van 12-13, i4-15 e n v a n
15.30-16.30 uur beziggehouden.
Ook voor de christelijke school had Vermeer aandacht,
al was die niet op hervormd initiatief tot
stand gekomen. De eerste Protestants Christelijke
school in Zwolle was in 1851 door de christelijk
afgescheiden gemeente gesticht. In augustus 1871
vond er een uitbreiding van deze school plaats.
Vermeer hield bij deze gelegenheid een toespraak.
Hij vond deze gebeurtenis een verblijdend teken.
Onderwerping aan Gods Woord was zijns inziens
immers het beste geneesmiddel tegen alle kwaad.
Hij verzette zich tegen de openbare school zonder
de bijbel. Zonder bijbel kweekte men ontevredenheid,
wrevel en opstand. Verlichting en wetenschap
leidden tot oproer. Je moest tevreden zijn
met wat je was. Hij wees op Frankrijk waar na de
nederlaag tegen Duitsland het bijbelonderwijs
weer was ingevoerd en het gebed weer was verplicht
gesteld, etc.
Na 1871 voerde Vermeer binnen de hervormde
gemeente ook de strijd aan om een sterke inbreng
in het zogenaamde kiescollege, dat de mogelijkheid
bood voor meer invloed van de gemeenteleden
op de samenstelling van de kerkeraad. Hij
hoopte hierdoor een orthodoxe meerderheid in
Zwolle te krijgen.
Jehova Nissi
Vermeer stond bekend als een goed pastor en een
gezien predikant. Zijn collega De Haan schreef bij
zijn dood: ‘Het meest zal hij in onze gemeente
voortleven als de bij velen geliefde prediker. Hij
zocht zijn kracht niet in wat men noemt “mooie
preken.’ Het kenmerkende van zijn prediking was
te vinden in het echt gemoedelijke. Hij sprak altijd
eenvoudig en voor iedereen verstaanbaar. En dan
zijn gebed. Hij vergat niets en niemand. Zijn prediking
droeg in de regel een vertroostend karakter.
Het Christelijk Verenigingsgebouw
A-plein 9,
dat dankzij Vermeer tot
stand kwam.
De Koestraat rond 1900.
Vermeer woonde op het
huidige nummer7, een
wat merkwaardig pand
dat zich uitstrekte van
de tweede tot en met de
vierde gevel links.
44 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Grote Markt met
ingang van de Grote
Kerk omstreeks 1900.
Nooit was hij polemisch, maar afkerig als hij was
van twist, vermaande hij tot liefde en evenzeer, tot
heiligen wandel. En dit kon ook niet anders. Zijn
woord was een woord uit het hart. Wat hij predikte
had hij doorleefd, was zijn eigendom. Nooit
leverde hij dorre beschouwingen, hij gaf geen leer
buiten het hart om, zijn leer was leven.’
Dit nam overigens niet weg dat Vermeer de
strijd aanbond tegen de tijdsgeest. Geheel voor
eigen rekening en risico gaf hij dertien jaar lang
een blaadje uit van vier bladzijden in octavo. Hij
noemde het ‘Jehova Nissi’ (de Heere is mijne
banier). Deze naam was ontleend aan het bijbels
verhaal over Amalek die het volk Israël in de
woestijn van achteren aanviel en daarom stond
voor de anti-krachten.
Het blaadje verscheen om de veertien dagen en
kostte één gulden per jaar, per post een kwartje
meer. Het werd gedrukt bij J.P. van Dijk in Zwolle.
Helaas zijn ervan maar drie jaargangen compleet
te vinden in het gemeentearchief. Op z’n hoogtepunt
telde het blad zo’n 760 abonnees, vermoedelijk
voor een groot deel buiten Zwolle. Het behelsde
beschouwingen over kerkelijke en maatschappelijke
toestanden.
Het eerste nummer verscheen op 28 juli 1870.
In zijn inleiding schreef Vermeer dat het bange tijden
waren en dat de wereld zich op een hellend
vlak begaf. De grondwaarheden van het evangelie
werden bespot. Er was sprake van schepselvergoding
en Godsverzaking om het volk te bederven.
Er moest gestreden worden met geestelijke
wapens. Zielen winnen voor Koning Jezus. Hij
verwees naar de strijd met Amalek. Men moest
gelovig opzien naar de kruisbanier. ‘In dit teken
zullen wij overwinnen.’
Met dit blaadje poogde Vermeer zijn aanhang een
bepaalde kijk te geven op de ontwikkelingen van
hun tijd. Deze visie is uiteraard niet los te maken
van zijn eigen persoon. Vermeers collega Van der
Bergh schreef bij zijn dood hierover: ‘Vermeer was
de vierkante tegenstelling van wat men modern
noemt, niet alleen in de theologie, in godsdienstige
opvattingen en voorstellingen, maar in heel zijn
manier van denken en optreden.
De stijl van een briefje van zijn hand was
ouderwets deftig; hij las gaarne oude historiën in
oude boeken; wie hem een antiquiteit bezorgde
kon rekenen op zijn dankbaarheid. Hoe warm was
zijn trouw aan ons vorstenhuis, aan onze Koningin
die bij Gods genade regeert.
Hij was een antiek man in heel zijn beschouwen
en denken. Een partijganger, een aanhanger
van deze of die leer is hij niet geweest.’
We zullen Vermeers zienswijze, zoals vastgelegd
in ‘Jehova Nissi’, nu weergeven naar aanleiding
van een aantal actuele gebeurtenissen en
kwesties uit zijn tijd, namelijk de Frans-Duitse
oorlog, het vooruitgangsgeloof, de R.K. Kerk, de
onkerkelijkheid, het socialisme en de vaderlandse
geschiedenis.
De Frans – Duitse oorlog (1870-1871)
Niet lang na het verschijnen van het eerste nummer
van Vermeers blaadje verklaarde Frankrijk
Duitsland de oorlog. De Fransen werden echter
binnen de kortst mogelijke tijd verslagen en in
Versailles werd het Duitse keizerrijk uitgeroepen.
De sympathie van Vermeer was duideljk op de
hand van Duitsland. Hij erkende wel de ellende
van het slagveld en roemde het werk van het pas
opgerichte Rode Kruis. Maar Frankrijk was volZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 45
gens hem terecht vernederd. Het land was hoogmoedig
geweest en het had ‘de HEERE vergeten.’
Parijs was als het moderne Babyion, een broeinest
van ongeloof en zedeloosheid. Duitsland had echter
diepe ernst met de Heere gemaakt, het had op
Hem vertrouwd, het had biddagen gehouden etc.
Volgens Vermeer hadden zij daarom gezegenvierd,
hij zag er de vinger Gods in, ‘Ik zal hen eren
die mij eren.’ Vermeer had geen sympathie voor
de ‘Vereniging voor Wereldvrede’. Vrede kon
alleen God brengen door het bloed van het kruis.
‘Hij is onze vrede.’7
Vermeer keek nog even naar Nederland waar
geen verootmoediging was geweest: ‘We zijn hier
voor de oorlog gespaard gebleven. Het leven gaat
gewoon door met volksfeesten. Het is de kans
voor Amalek. We worden alleen gespaard als de
HEERE onze banier is. De dag van de grote afval
nadert reeds. Na de Fransche nederlaag is in Parijs
de goddeloze commune begonnen.8 Een zaak van
dwepers, gelukszoekers, vagebonden en dwazen.
(…) Men gaat in tegen de door God gestelde wetten
(meesters en overheden) (…) Arbeid en armoe
zijn door het Christendom geadeld. Aan de armen
moet het evangelie gepredikt worden. Nog is het
einde niet, het is slechts een begin der smarten.
Reeds ontwaren we cholera, pokken en veepest.’
Na de oorlog vertelde Vermeer anekdotes over
vrome Duitse soldaten die de zondag eerden en
die ervoor zorgden dat de erediensten van protestanten
konden doorgaan. Ook haalde hij verhalen
aan over ontmoetingen tussen Duitse en Franse
soldaten. De laatsten zagen bijvoorbeeld in dat de
Duitsers ook christenen waren, etc.
Tegen het vooruitgangsgeloof
Het laatste kwart van de negentiende eeuw werd
gekenmerkt door een grote technische vooruitgang,
die vervolgens allerlei sociale en geestelijke
veranderingen met zich meebracht. Veel uitvindingen
vonden weliswaar nog geen algemene toepassing,
maar waren toch al bekend. Velen zagen
de toekomst daarom vol vertrouwen tegemoet.
Tegelijkertijd steeg de welvaart, waarin het proletariaat
ook zijn deel ging opeisen. Men wilde meer
dan alleen maar werken, eten en slapen. Vermeer
moest hier allemaal niets van hebben: ‘Maar ik
JEHOVA NISSI.
DE HEERE IS MIJNE BANIER.
Berichten en beschouwingen van maatschappelijke
en kerkelijke toestanden.
J. VEEMEEE, A*
Predikant bij de Scd. Eerv. Gemeente ie Zwolle.
Ie Jaargang.
heb genoeg van dien zogenaamde vooruitgang,
die land en volk ten gronde sleept. Of wordt het bij
de dag niet duidelijker, dat een vooruitgang losgemaakt
van het levend Christendom en buiten de
gemeenschap Gods in Christus niets anders is dan
blinkende ellende? Nooit tevoren werden de
schrijnende wonden der maatschappij zoo kunstmatig
verborgen onder een van klatergoud ritselend
gewaad, als in onze dagen. We mogen niet lijdelijk
toezien, dat ons volk de beker ledigt, waarin
Atheïsten en Communisten hun venijn hebben
gemengd. En juist omdat die gifbeker door velen
even gretig aangenomen wordt zoals hij ook
schaamteloos geboden wordt, daarom moeten wij
Omslag van Jehova
Nissi, eerste jaargang
1871.
46 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het interieur van de
Grote Kerk, met kansel
vanwaar Vermeer met
zijn ‘zware, heldere
stem’ gemakkelijk zijn
gehoor kon bespreken.
onze stem met kracht verheffen.’
De behoefte aan plezier maken en de toename
daarin was groot. Vermeer toornde daarom
voortdurend tegen de kermis en ander volksvermaak.
De zondagsviering moest hier immers wel
onder lijden: ‘Plaatsen van vermaak zijn overal,
maar de kerken zijn ledig.’
Naar Vermeers idee was de zondag een ‘zondedag’
geworden; er was muziek en zang, dans en
spel, de winkels waren open, de post werd besteld,
terwijl men juist geen niet-noodzakelijk werk
mocht doen en ook niet mocht reizen. Hij prees
Amerika waar zondagswetten waren ingevoerd en
overtredingen daarop streng werden bestraft.
De Rooms-Katholieke Kerk
Na het herstel der bisschoppelijke hiërarchie in
1853 ging de R.K. kerk zich sterker manifesteren.
De katholieken werden opgeroepen een sterk
front te vormen en kerkbouw en manifestaties
moesten aan de buitenwereld getuigen van het
triomferende katholieke geloof. Ook hier legde
Vermeer de vinger op. Vooral de onfeilbaarheidsverklaring
van de paus (door paus Pius IX in 1870)
zat hem hoog. Vermeer vermeldde dat ook vele
katholieken het hier niet mee eens waren: ‘het
behaagt ons niet, wij willen het niet, wij geloven
het niet.’ Op het Piusfeest in Amsterdam stelde dr.
J.A.H.M. Schaepman de reformatie en het communisme
op een lijn. Hiertegenover schreef Vermeer
dat revoluties het meest voorkwamen in landen
met een R.K. achtergrond en de protestantse
landen het meest stabiel waren.
Ook in Zwolle stond tegenover het verdeelde
en langzaam afbrokkelende protestantisme de
R.K. kerk die na 1853 sterk groeide in aantal en
invloed. Vermeer keek hier met zorg tegenaan.
Onkerkelijkheid
Hoewel de onkerkelijkheid naar onze maatstaven
nog vrij bescheiden was, kunnen we achteraf toch
wel vaststellen dat het proces van kerkverlating in
deze tijd begonnen is. Ook dit verschijnsel ging
niet aan Vermeer voorbij. Hij zag de oorzaak van
de toenemende onkerkelijkheid vooral in het
modernisme, dat de bijbelverhalen als legenden
zag en Jezus als een verlicht jood. Volgens de
modernist prof. Muurling had de kerk haar
bovennatuurlijk karakter verloren; de kerk kon de
behoeften van de massa niet meer bevredigen en
de bijbel was een boek vol dwaasheid. Bij dergelijke
taal lopen de mensen weg, vond Vermeer.
Bovendien was de moderne richting zo een brug
naar Rome, dat wel zekerheid en vastheid bood.
Hij gaf hiervan een voorbeeld uit Limburg waar
Rome veel protestanten zou bekeren en hij noemde
het modernisme een leugenleer. Vermeer: ‘We
weten nu wat modernisme is. Maar met al hun
woelen bonzen zij Christus niet van de troon noch
kunnen zij zijn kerk vernietigen. Hij zal zegepralen.’
Een andere keer schreef hij: ‘De kerk kon de
laatste tijd weinig doen. Wat deed zij voor het
Christelijk onderwijs, de evangelisatie, de zending?
Zij liet dit aan het particulier initiatief over.
Haar invloed verminderde. Ze miste de steun van
het Christenvolk door het gebrekkig bestuur.
Weinigen moesten een enorm zware taak volbrengen.
Toch koestert ons Christenvolk nog een oude
innige diepe liefde voor die kerk. Geen wonder. Is
zij niet de kerk der vaderen, de kerk der martelaren,
gekocht door 80 jaren strijd met bloed en tranen?
Is ze niet de kerk waar de Heere God van
ouds af veel volks heeft gehad.’
Vermeer maakte zich in verband met de dreigende
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 47
onkerkelijkheid ernstige zorgen over de positie
van de middenstand, die altijd de steun van kerk
en Oranje was geweest. Hij pleitte voor een beter
bestaan van deze groep die van oudsher een
bemiddelende rol vervulde en nu ten gronde ging
door de dure tijden. De standen waren door God
ingesteld. De middenstand bracht huiselijkheid,
eerlijkheid en ingetogenheid. De rijken moesten
aan de stille armen denken en niet aan de schreeuwers.
Echter: ‘Zoek eerst het Koninkrijk Gods en
alle andere dingen zullen u toegeworpen worden.’
Omdat er blijkbaar in die tijd weinig goede predikanten
waren, pleitte een lezer van Jehova Nissi
voor het inzetten van hulpkrachten in de kerk.
Daarvoor moesten wel enige eisen gesteld worden:
HBS-opleiding, grondige Bijbelkennis, een gave
van voordracht en improvisatie etc. Vermeer was
het hier niet mee eens. Hij erkende de nood, maar
stelde voor allereerst aan godsdienstonderwijzers
te denken.9 De HBS achtte hij niet wenselijk, de
geest die daar heerste beloofde weinig goeds voor
de kerk. Het ging erom dat de mensen ‘de Waarheid’
waren toegedaan. De kerk had gelovige helpers
nodig, de gemeenten wilden geen moderne of
liberale voorgangers. Het wetenschappelijk element
moest niet boven de Goddelijke kracht en
macht gesteld worden.
Het socialisme
Aan het eind der vorige eeuw kreeg het socialisme
in Nederland gestalte door de oprichting van de
Sociaal Democratische Arbeiderspartij. Deze
gebeurtenis vond in Zwolle plaats. Maar in de kerk
bestond hier weinig waardering voor. Niet alleen
bij Vermeer, maar ook bij zijn vrijzinnige collega’s.
Het socialisme was hun gezamenlijke vijand.
Eerst in 1908 kwam de kerkeraad ertoe een ‘rode’
predikant te beroepen. Dit veroorzaakte heel wat
ontsteltenis, vooral bij de orthodoxe vleugel. Vermeer
was toen al overleden, maar over het socialisme
had hij zijn mening reeds gegeven: ‘De
Internationale zal velen verleiden en als een der
machten van den Anti-Christ de wereld in vuur en
vlam zetten. De geest die van de Internationale
uitgaat werkt ook onder ons volk; veel meer dan
we vermoeden. Trouwens dat was te voorzien in
een land waar de Bijbel als schadelijk boek uit de
openbare school geworpen werd en men sinds
lang heeft beproefd het volk te beschaven door
publieke vermakelijkheden op den dag des Heeren.
De aanzienlijken in den lande, die dergelijke
uitspattingen met hun geld bevorderen zijn met
blindheid geslagen. Zij graven een kuil waarin hun
eigen aanzien, rijkdom en rust zullen bedolven
worden. Ze zaaien wind en zullen storm oogsten.
De werkstakingen zijn niet bloot naaperijen van
wat het buitenland voordeed. Het zijn uitingen
van revolutiegeest, die ook in een deel van ons
volk ademt. Het zijn openbaringen van die vooral
in Frankrijk verafgode democratie, onder wier
invloed elk geregeld en duurzaam bestuur onmogelijk
wordt. De democratie wordt vooral onder
de lagere standen aanbeden, minder uit begeerte
om zelf te regeren, dan wel omdat de democratie
hun geld en genot op hunne beurt voorspiegelt.
De democratie moet noodwendig leiden of tot
regeringsloosheid of tot caesarisme. (…)
Toont gij u in alles Christen. Gij zijt geroepen
om te dienen, dat is geen schande, maar een eer.
De dienstbare stand is geadeld door Hem, die in
de wereld gekomen is niet om gediend te worden,
Dominee Jan Vermeer
op oudere leeftijd, met
koninklijke onderscheiding.
48 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Gedrukte versie van
Vermeers nieuwjaarspreek,
1898.
maar om te dienen. Zalig zijn de zachtmoedigen…
Maak nimmer een gemeene zaak met hen, die de
revolutiegeest dienen.’
De andere hervormde predikanten waren het
in dit opzicht met Vermeer eens. Ze vonden bijvoorbeeld
in 1894 de werkloosheid in Zwolle niet
bijzonder hoog. Als er armoede werd geleden, dan
lag dit aan de arbeiders zelf, die niet zuinig genoeg
waren en niets opzij legden voor de kwade dag.
Maar gelukkig konden ze melden, dat er ter stede
verschillende verenigingen werkzaam waren om
de nood te leningen voor de werkman die buiten
eigen schuld in moeilijkheden was geraakt. Er was
werkverschaffing – zakjes plakken en touwpluizen
– en kindervoeding. Verder werd de verhouding
tussen werkgevers en werknemers in Zwolle vrij
goed geacht. Vele patroons hadden knechten die
al jaren lang bij hen in dienst waren. Werkgevers
hadden echter in te zien dat waar werklieden hun
belangen behartigden, dit alleen met recht kon
worden verwacht wanneer deze belangen niet
door de patroon behartigd werden. De socialistische
beginselen waren vooral in Zwolle gekomen
door toedoen van de werklieden van de ‘constructiewinkel’
– de werkplaats der spoorwegen – maar
de partij scheen er niet op vooruit te gaan.10
ftoib
gehouden
J
000 OW OIU, 011$
NIEUWJAARS-PREEK
m <• (sfrC'ole ïKerli Ie 3&t
Zaterdag 1 Januari 1893
„OOK
VERMEER, As.
Z W I I I . I J Ï ,
V. .1. IllCHKNDS .P..I.XN.
OOjt
De vaderlandse geschiedenis
Ook hier had Vermeer een eigen visie, die echter
niet vreemd was bij zijn aanhangers en die nog
lang na zijn dood zou voortduren. Het was een
typisch romantisch godsdienstige benadering:
God, Nederland en Oranje. Een kenmerkende zin
voor zijn betogen was: 'De Heere, die hier zijn
kerk wilde planten, gaf aan onze vaderen een bijzonder
helder inzicht in de evangelische waarheid
en daarmee een ongewone standvastigheid en
getrouwheid in het belijden.'
Zolang men Gods geboden volgde ging het
goed met Nederland. Anders volgden de straffen.
Vermeer placht dit met voorbeelden uit de vaderlandse
geschiedenis te illustreren. Vermeer trok
graag paralellen met Israël; men luisterde daar
naar de geboden van God en de overwinning kon
behaald worden door mannen die door God
gezonden waren.
In 1872 overleed Thorbecke. De man die de
ontwerper was van ons moderne democratisch
stelsel, dat mogelijk was geworden door de Franse
revolutie waarin in principe de macht aan de burger
kwam en niet meer bij de koning en adel
berustte. Zoals veel van zijn tijdgnoten verwierp
Vermeer de beginselen der Franse revolutie. Zijn
ideaal was een theocratie, die belichaamd werd
door de koning - in Nederland uiteraard het huis
van Oranje - die als een vader zou heersen over
zijn volk. En dan in een neerdalende trap de lagere
gezagsdragers, de werkgevers en uiteindelijk de
vader in huis. Thorbecke kon hij als persoon wel
waarderen, maar zijn beginselen niet: 'Op politiek
en religieus terrein was hij niet een van de onzen.
Het staatsgezag ging hem boven het Christendom.
Het was echter een markante vijand. En wel groot
en edel. Een man van sta-vast. Hij leefde uit de
beginselen der revolutie, maar hij trachtte de
gevolgen toch te temmen. Hij was behoudend.
Tegenover hem stond Groen van Prinsterer, die
gelukkig nog leeft.'
De laatste jaren
Enkele jaren voor de eeuwwisseling, op 1 januari
1898, preekte Vermeer in de nieuwjaarsdienst. Hij
toonde zich bij die gelegenheid erg somber over de
toekomst in een wereld waarin men dacht alles te
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 49
kunnen: 'Dat gelovigen meermalen struikelen,
weinig vorderen, vreesachtig en droefgeestig zijn,
vindt zijn oorzaak in het vergeten van 's Heeren
Woord. Zonder mij kunt gij niets doen (Joh.
15:36). Moge dat gevallen in dit nieuwe jaar ten
einde toe op ons rusten. Des Heeren oog is gedurig
over ons geopend, maar dan ook bestendig op
ons gevestigd (....) Thans zijn er gezinnen waarin
er niet meer gebeden en gedankt wordt. De Bijbel
is een vergeten boek en het kerkbezoek wordt een
instelling geacht voor de domme massa en oude
vrouwen en kinderen. Maar weet dat de vergelding
naakt: God laat niet met zich spotten.'
In deze preek proeven we iets van zijn vrees
voor de ongeremde vooruitgang die ook de gelovigen
bedreigde. Hij aanschouwde de liberale
wereld van zijn dagen en dacht, dat kan nooit goed
gaan. Hoewel hij het zelf niet meer beleefde, zou
het jaar 1914 hem niet geheel ongelijk geven.
Tenslotte
Ds. Jan Vermeer was in Zwolle een geziene persoonlijkheid.
Hij trok velen door zijn boeiende
preektrant. Hoewel hij uitgesproken meningen
had, bleef hij verdraagzaam tegenover allen.
Bovendien was hij een bescheiden man die zichzelf
niet op de voorgrond plaatste. Hij was afkerig
van twisten en strijd maar hij wist wel waar hij
voor stond.
Toch klonk er bij het einde van zijn leven tussen
de loftuitingen van andersdenkenden nog iets
door: ze vonden hem maar een merkwaardig man,
zo levend in het verleden, ouderwets en deftig.
Zich afzettend tegen alles wat de moderne tijd
bood en met een kinderlijk geloof het verouderde
wereldbeeld aanvaardend dat uit de bijbel tot hem
kwam. Eigenljk hadden sommigen wat medelijden
met hem, terwijl andere van zijn collega's
mogelijk met afgunst naar zijn drukbezochte
diensten hebben gekeken. Hij had evenwel een
grote invloed, vooral bij de hardwerkende kleine
burgerij, waarvan hij de spreekbuis was en die hij
zo goed aanvoelde. Hij pleitte voor een beter
bestaan van de middenstand; de middenstand die
precies de waarden vertegenwoordigde waarmee
Vermeer zelfwas grootgebracht.
Zijn invloed op het Zwols kerkelijk leven moeten
we niet onderschatten. Zijn opvolgers hebben
zijn gedachtengoed meegenomen en gecontinueerd
en zelfs heden ten dage vinden we hiervan
sporen terug. Zijn gedachte bijvoorbeeld dat de
hervormde kerk de ware kerk was belemmert in
sommige kringen nog het samengaan met andere
kerken.
De romantisering van onze vaderlandse
geschiedenis - God, Nederland en Oranje - is wel
niet zo heel levend meer, maar geheel verdwenen
zijn deze opvattingen toch niet. Ook zijn kijk op
de sociale verhoudingen zal niemand meer delen,
maar heeft wel lang opgeld gedaan.
Maar voor een ding had Vermeer toch wel een
goed gevoel: zijn angst dat de zogenaamde vooruitgang
tot een 'blinkende ellende' zou leidden. Al
zullen zijn oplossingen niet de onze zijn, zijn zorgen
om de ontwikkelingen in de wereld die bedreigend
zijn voor de hele mensheid kunnen we
nog meer navoelen dan velen van zijn tijdgenoten,
die Vermeer op dit punt maar een achterlijk man
vonden.
Noten
1. De ouders van Jan Vermeer waren Arie Bastert Vermeer
en Anna Sara Geertruyda Heimers, op dat
moment respectievelijk 30 en 28 jaar oud.
2. Dit pand is in 1975 gerestaureerd en wordt lyrisch
beschreven in Ons Amsterdam (1975), 285.
3. Ds. I. van den Bergh. Zie J. Erdtsieck en W. Faber
Een aanzienlijke gemeente met een eerlijke verdraagzaamheid
(Zwolle 1989), 47.
4. Antonius Johannes Adriaan Vermeer, geb. 1860 en
Willem Alexander Vermeer, geb. 1871.
5. Zie voor een uitvoeriger beschrijving van de kerkelijke
situatie in die dagen: Erdtsieck en Faber, Een
aanzienlijke gemeente.
6. Zie Huisman, in het: Handboek voor de Pastorale Sociologie
(Den Haag 1957).
7. Merkwaardig genoeg werd dit argument ook in de
dagen van de koude oorlog door veel orthodoxe
christenen gehanteerd als excuus om niet mee te
werken aan de vredesbeweging.
8. Een mislukte opstand van het proletariaat na de
verloren oorlog tegen Duitsland.
9. Deze hadden een vrij simpele opleiding van twee
jaar onder leiding van een predikant en werden
geëxamineerd door de classis.
10. Zie Erdtsieck en Faber, Een aanzienlijke gemeente.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Gelmer Jan Hoekman (1741-1793),
een gehate Oranjegezinde rentmeester
Johan Seekles
St. Geertruidenkapel in
de Schoutenstraat;
anno 1627. Hoekman
was als rentmeester verantwoordelijk
voor het
onderhoud van deze
kapel. Tekening door
J. Stellingwerf; ca. 1/25
(collectie Stedelijk
Museum Zwolle)
Gelmer Jan Hoekman werd gedoopt te
Zwolle op 18 mei 1741 als oudste zoon van
Jan Leffert Hoekman en Eva Ramhorst.
Hij overleed te Zwolle op 19 september 1793 en
werd op 23 september begraven in de St. Michaëlskerk.
Jeugdjaren
Gelmers vader was een uit Hoogeveen afkomstige,
hervormde koopman, die op 12 april 1740 het klein
burgerschap der stad Zwolle verwierf.1 Dankzij
zijn huwelijk met de dochter van gildebroeder
Gelmer Ramhorst werd Jan Leffert Hoekman op
18 mei 1740 als gildebroeder van het St. Nicolaasof
Kramersgilde aangenomen.2 Uit dit huwelijk
werden behalve Gelmer nog twee kinderen geboren,
die echter op jonge leeftijd stierven. Het gezin
Hoekman bewoonde een huis in de Roggestraat
en mag tot de gegoede middenstand gerekend
worden. In 1750 werd Hoekman ingedeeld in de
achtste klasse van het Familiehoofdgeld met een
jaarlijks inkomen tussen 600 en 1000 gulden.3 In
het kohier van de 1000e penning over 1758 werd
vader Hoekman aangeslagen voor een bedrag van
3500 gulden.4 Als enig kind zal het Gelmer aan
weinig hebben ontbroken. Over zijn jeugd en
opleiding zijn we verder niet ingelicht.
Politieke ambities
Het jaar 1760 was belangrijk voor Gelmer Jan
Hoekman. In januari 1760 verkregen Jan Leffert en
Gelmer Jan het groot burgerschap der stad Zwolle.
5 Op 16 april werd Gelmer Jan als lid van het St.
Nicolaas- of Kramersgilde aangenomen.6 Hij
betaalde daarvoor een bedrag van 16 gulden en 14
stuivers. Tot twee keer toe weigerde Gelmer Jan
om het belangrijke ambt van procurator van het
gilde te aanvaarden.7 Zowel in 1761 als in 1770
achtte hij zich niet capabel genoeg om dat ambt te
vervullen.8 Wellicht speelden ook politieke ambities
een rol bij deze beslissing.
Gelmer Jan was immers in 1769 gekozen tot
Stratebroeder van de Diezerstraat.9 Het lidmaatschap
van een Stratebroederschap vormde veelal
een springplank naar politieke macht. De Stratebroeders
van de vier Zwolse wijken vormden
samen een kiescollege waaruit de meenslieden
werden gekozen. Gelmer Jan zou tot aan zijn overlijden
in 1793 gemeensman namens de wijk Diezerstraat
blijven. Hoge ambten, zoals dat van burgemeester,
schepen of raad, bleven echter buiten
zijn bereik. Als gemeensman namens de Diezerstraat
werd hij gedurende de jaren 1770-1793 wel in
diverse commissies of betrekkingen gekozen.10
Conflict met de Patriotten1'
Gelmer Jan leefde tijdens een in maatschappelijk
en politiek opzicht roerige periode. Het was een
tijdvak waarin de sociale en politieke tegenstellinZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
gen tussen twee groeperingen, de Patriotten en de
Orangisten, tot een heftige escalatie kwam. Ook in
Zwolle waren beide bewegingen in voldoende
mate georganiseerd en politiek actief. Ongetwijfeld
zal Hoekman de leidende voormannen van
beide groepen, zoals de Oranjegezinde burgemeester
Lucas Gijsbert Rouse, alsmede de Patriotten
Gerrit Jan Pyman (stadscommandant), Rhijnvis
Feith (dichter), Jan Hendrik Stolte (medicus)
en Salomon van Deventer (advocaat) goed hebben
gekend.
Zijn werk bracht met zich mee, dat hij vaak op
reis was. Meestal te paard, soms per diligence,
naar Hasselt, Windesheim, Dalfsen, Hattem,
Ommen en andere plaatsen in de omgeving van
Zwolle. Hierdoor was hij in de gelegenheid als
koerier het berichtenverkeer met de Orangistische
voormannen in die plaatsen te verzorgen. Het is
niet ondenkbeeldig dat Hoekman zich opwierp als
pleitbezorger voor de zaak van de Prinsgezinden.
Zo bracht hij veelvuldig bezoeken aan Joachim
van Plettenberg, de bewoner van Huize Windesheim.
Daarbij waren ook herhaaldelijk Utrechtse
oranjeklanten aanwezig. Dit was tegen het zere
been van de leden van het Windesheimer Vrijcorps.
Bijna vermoord1'
Het schuttersgenootschap of vrijcorps te Windesheim
was op 14 februari 1787 opgericht. Eén dag
later volgde de bekrachtiging door het Zwolse
stadsbestuur. Het bestond uit 50 tot 60 personen,
hoofdzakelijk landbouwers, boerenknechten en
dagloners. De Windesheimer predikant Ds. J.
Revius werd tot secretaris benoemd. Hendrikus
Kemper, conciërge en intendant van de patriotse
Baron A.W. van Pallandt van Zuthem, en Jan Jansen,
hovenier en boerenknecht, waren respectievelijk
kapitein en luitenant.
Het was de leden van het schuttersgenootschap
niet ontgaan dat Hoekman geregeld bezoeken
bracht aan Van Plettenberg. In het begin werd
daaraan niet veel aandacht geschonken. Toen echter
geruchten de ronde deden dat Hoekman ten
aanzien van de landelijke staatsvorm en de lokale
'regeringsconstitutie' van mening verschilde met
een aanzienlijk deel van de Zwolse inwoners veranderde
dat. Meer en meer ging men Hoekman,
die de bijnaam 'de Paknaald van Zwolle' droeg, als
een verspieder en verrader zien. Deze gevoelens
van ongenoegen werden verder versterkt door
berichten over de 'koeriersfunctie' van Hoekman,
doordat hij in andere plaatsen zijn inzichten en
denkbeelden verspreidde. De bijeenkomsten van
Oranjegezinden op Huize Windesheim waren een
doorn in het oog van de leden van het schuttersgenootschap.
De aversie tegen Hoekman en Van
Plettenberg bereikte in juni 1787 een hoogtepunt.
Op de avond van de 30e juni togen de patriotten
Kemper en Jansen, met in hun kielzog een
groot aantal gewapende medestanders, naar Huize
Windesheim om Van Plettenberg de wacht aan
te zeggen. Hij werd verzocht Hoekman niet langer
te ontvangen en ook het geloop van Utrechtse
oranjeklanten te beëindigen. Er werd gedreigd
met een moordaanslag op Hoekman en verwoesting
van het huis. Van Plettenberg was zeer ontstemd
over deze intimidaties en vertrok spoorslag
naar Leeuwarden. Vanuit Leeuwarden zou hij op 3
november 1787 verslag doen van deze gebeurtenissen
aan de Commissie tot de Militaire Zaken, die
de zaak in onderzoek had. Daarin veronderstelde
Inschrijving van Gelmer
Jan Hoekman tot gildebroeder
van het St. -
Nicolaas- of Kramersgilde;
1760 (GAZ, GA003,
938).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
'/>‘-:«•. L«i:J
Het Buitengasthuis aan
de Hoogstraat. G.J.
Hoekman was provisor
van dit huis. Tekening
van J. W. Meijer; 1862
(collectie Stedelijk
Museum Zwolle).
Van Plettenberg, dat het bezoek van Kemper en
Jansen een gevolg was van zijn weigering om een
geldbedrag over te maken tot instandhouding van
het schuttersgenootschap. Bij die gelegenheid had
hij namelijk duidelijk zijn mening over het schuttersgenootschap
en de staatsrechtelijke gebeurtenissen
in het vaderland weergegeven.
Begin november 1787 werden Revius en Jansen
opgepakt voor verhoor. Kemper was toen al
gevlucht naar St. Omaars in Frankrijk.12 Revius
verklaarde van niets te weten. Er was over het
bezoek aan Van Plettenberg geen krijgsraad
gehouden. Kemper en Jansen zouden daartoe
eigenmachtig hebben besloten.
Tijdens zijn verhoor ontkende Jansen de
beschuldigingen in alle toonaarden. Hoekman
was een ‘goed man’ en er was absoluut niet gezegd
dat Hoekman een verspieder of verrader zou zijn.
Ook Van Plettenberg was ‘een beste heer’ en van
een mogelijke verwoesting van het huis Windesheim
zou helemaal geen sprake zijn geweest. Volgens
Jansen waren ze naar Van Plettenberg gegaan
om hem te waarschuwen rustig te zijn aangezien,
zij bang waren dat soldaten overlast zouden
bezorgen. Soldaten van het Zwolse detachement,
die op weg naar Deventer langs Windesheim gingen,
kregen ook de schuld van de beraamde
moordaanslag op Hoekman bij de Steenen Brug.
De moordaanslag zou niet zijn uitgevoerd, omdat
het te donker werd. Na zijn verklaring werd ook
Jansen de grond te heet onder de voeten, want hij
vluchtte kort voor nieuwjaar 1788 eveneens naar
St. Omaars in Frankrijk. Kemper en Jansen werden
medio 1788 bij verstek veroordeeld tot verbanning
uit Overijssel.
Rentmeester
Het ambt van rentmeester van de Geestelijke Goederen
kwam in maart 1789 vacant. Op 10 maart
1789 besloten Schepenen en Raden om Gelmer Jan
tot rentmeester te benoemen.13 Benoemd kon
worden ‘een vroom en oprecht persoon ouder dan
18 jaar, staande te goeder naam en faam bekend’
en met een eigen vermogen van 12.000 gulden. De
rentmeester stond aan het hoofd van de Administratie
van de Geestelijke Goederen. Dit fonds was
in 1580 ontstaan, toen tijdens de Reformatie alle
bezittingen van Zwolse kerken en kloosters door
de stad waren geconfisqueerd. Het was een
belangrijke instelling, die het beheer voerde over
boerderijen, huizen, landerijen, obligaties, hypotheken
en andere effecten.
De bezittingen lagen in een uitgebreide regio
rondom Zwolle, zelfs op de Veluwe en tot in
Drenthe toe. Het jaarlijkse tractement bedroeg
850 gulden. De taken en bevoegdheden werden
beschreven in een uitgebreide instructie,14 die
Gelmer Jan tijdens zijn eedsaflegging op 30 maart
1789 aanvaardde.15 Eén van zijn belangrijkste
taken vormde het bijwonen van de vergaderingen
van de Erfgenamen van die marken, waarin de
Administratie van de Geestelijke Goederen bezittingen
had. Van die bijeenkomsten moest hij verslag
doen aan de Gedeputeerden tot de Administratie
van de Geestelijke Goederen. Daarnaast
oefende hij het toezicht uit op de nieuw-, aan- en
verbouw, restauratie en herstelwerkzaamheden
aan huizen, boerderijen, kerken en kloosters, die
in het bezit van het fonds waren. Na zijn overlijden
in september 1793 besloten Schepenen en
Raden op 2 oktober om Gelmers zoon, de advocaat
dr. Jan Simon Hoekman, tot rentmeester te
benoemen.16
Gelmer Jan Hoekman huwde te Zwolle op 21
februari 1760 met Clasina Beeldemaker, dochter
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 53
van de gemeensman Adrianus Beeldemaker en
Bartha Willemina Brandt. Uit dit huwelijk werd
één zoon geboren.
Noten
1. Gemeentearchief Zwolle (GAZ), Burgerregister 1740,
p. 206.
2. GAZ.GAOO3-936.
3. GAZ, AAZ01-04529.
4. GAZ, AAZOI-O4378.
5. GAZ, Burgerregister 1769, p. 302.
6. GAZ, GA003-936.
7. GAZ, AAZOO3-936.
8. GAZ, AAZOl-00320, p. 91.
9. GAZ, AAZOl-00357, p. 481.
10. Voor een overzicht van de politieke betrekkingen
raadpleegt men GAZ, AAZOI- 00358 en 00359.
Gelmer Jan Hoekman was: deputaat tot de servitiën
(1770); deputaat tot het nazien van de stadsjaarrekening
(1770,1776,1778,1782,1786,1792), deputaat tot
de jaarrekening van de Geestelijke Goederen (1772,
1774,1780, 1784 en 1788); keurnoot namens de Diezerstraat
bij de verkiezing van schepenen en raden
(i773> ]779> !78o, 1782, 1785, 1786,1788 en 1790); deputaat
tot de administratie van de Geestelijke Goederen
(1788); deputaat tot de Marsch (1790); heemraad
van Salland (1771,1772); heemraad van Mastenbroek
(1775,1776 en 1783,1784) en tot slot provisor
van het Buitengasthuis (1780,1782 en 1784).
11. Deze paragrafen zijn gebaseerd op de getuigenverklaringen
en verhoren, zoals die te vinden zijn in
GAZ, inv.nr. AAZOi-06051.
12. ‘Geene Heeren meer, Zalige Egalité’, De door de
Franse overheid ondersteunde gevluchte burgers,
1787-1794, J.G.M.M. Rosendaal, in: Jaarboek 1995,
Centraal Bureau voor Genealogie, 107-164. Kemper
en Jansen voegden zich in Brabant bij de patriot Baron
A.W. van Pallandt van Zuthem. Kemper en Jansen
kwamen op 21 januari 1788 aan in het Noord-
Franse stadje St. Omaars (St. Omer). Jansen werd
op 28 mei 1788 uit St. Omaars weggezonden. Kemper
bleef met vrouw en twee kinderen vermoedelijk
tot maart 1792 in St. Omaars.
13. GAZ, Resolutie Schepenen en Raden, dd. 10.3.1789,
P- 454-
14. GAZ, Resolutie Schepenen en Raden, dd. 24.12.1787,
p.5.
15. GAZ, Resolutie Schepenen en Raden, dd. 29.3.1789,
P- 483-
16. GAZ, Resolutie Schepenen en Raden, dd. 2.10.1793,
P-33-
$Le tfP&n.iïirrz^xséarr-‘ z.c^S Zy-n} •**-*-‘
j _ e. sJ-tL*£«^ ‘A:o-> Q*>-CJS£- J -•—• .»•«. f n
Instructie voor de Rentmeester
van de Geestelijke
Goederen; 1/87
(GAZ, AAZOI, 408 p.
162).
54 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De doodstraf in Zwolle
B.J. Kam
Tekeningen in het Sententieboek
te Zierïkzee.
In: J. Th. de Smidt en
M.P. de Bruin, ‘Beeldend
recht; tekeningen
bij de strafvonnissen uit
Zierikzee’, Verslagen en
Mededeelingen deel XII
Nolte uitMedan aan
Haas in Arnhem (1960-
1965) [Vereeniging tot
uitgaaf der bronnen van
het oud-vaderlandsche
recht], 607-643.
Dit artikel is het resultaat van een onderzoek
naar de doodstraf in Zwolle na de
Middeleeuwen. De vraag waar de doodstraf
werd voltrokken stond daarbij centraal, maar
er is ook gekeken hoe, aan wie, waarom en wanneer
dit geschiedde. Eerdere publicaties over de
Zwolse geschiedenis verschaften geen duidelijkheid
over de plaats van executie. In de kleine
gemeenschap die Zwolle tot voor kort was, was
immers de gebruikelijke aanduiding ‘de plaats
waar men gewoon is justitie te doen’ voor eenieder
voldoende. Men wist die plaats bij wijze van
spreken blindelings te vinden, zodat ook in de
vonnissen geen nadere plaatsaanduiding nodig
werd geacht.
De enige mogelijkheid om een antwoord te
vinden, bleek te liggen in de maandrekeningen
van de stad. Hierin legden de schepenen alle uitgaven
die zij namens de magistraat deden, vrijwel
zonder hiaten vanaf 1400 gedetailleerd vast. Ik heb
deze rekeningen doorgenomen en de gegevens
over de doodstraf in de periode 1500 tot 1800 in
1992 gepubliceerd.’ Uit de periode voor 1500 zijn
vrijwel geen vermeldingen in de rekeningen te
vinden en na 1800 is de doodstraf nog slechts één
maal (1837) toegepast.
Voor een goed begrip van de maandrekeningen
is het noodzakelijk enige aandacht te besteden
aan het functioneren van het stadsbestuur van
Zwolle in die periode. Men kan in grote lijnen zeggen
dat de verdeling van de functies gedurende dit
tijdvak niet veranderde. Zo nu en dan trad enige
verschuiving op in de door verschillende schepenen
gedragen verantwoordelijkheid, maar de
ingrijpende bestuursveranderingen kwamen pas
in de Franse tijd na 1795. In grote lijnen bleef het
stadsbestuur in de driehonderd jaar na 1500 hetzelfde.
Het bestuurlijk jaar begon te Zwolle op Sancte
Pauwels dach, 25 januari; officieel Pauli Conversio
genoemd, de datum waarop vertegenwoordigers
van de meente twaalf nieuwe schepenen kozen. De
schepenen bleven een jaar in functie en droegen in
tweetallen gezamenlijk de verantwoording voor
hun uitgaven. In de oudste maandrekeningen
komen de functies van keurmeester, timmermeester,
tollenaar, gruytmeester, stockmeester en
tichelmeester voor. Deze functies geven ieders
belangrijkste verantwoordelijkheid aan.
Voor dit onderzoek waren vooral de uitgaven
van de keurmeesters belangrijk. Zij waren namelijk
belast met het handhaven van het stadsrecht,
het noteren van nieuwe overheidsbesluiten en met
het toezicht op de gevangenis en de gevangenen.
De uitgaven voor strafuitvoering worden ook vaak
in de keurmeestersrekening gevonden.
In de periode voor 1550 moet men echter de
uitgaven voor de ‘stock’2 zoeken onder de uitgaven
‘wegens reisen.’ In deze merkwaardige post
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 55
krijgt een reis naar Windesheim of Deventer
dezelfde importantie als de ‘reis’ naar de gevangenis
om een gearresteerde te ondervragen. Ook
rechtsbemoeienissen op het stadhuis zelf worden
als ‘reis’ vermeld en gehonoreerd. In de periode na
1650, toen de administratie meer werd verfijnd,
dienden de keurmeesters een aparte declaratie in
voor ‘jura’, rechtsbemoeienis met gevangenen.
Hierin werd bijvoorbeeld voor ieder verhoor een
bedrag apart opgevoerd.
Verder vindt men in de maandrekening van de
timmermeester vaak uitgaven die met een executie
samenhangen: touwen om de gevangene te
binden, twijgen om te geselen en hout voor de
galg. Soms staat ook het aan- en afvoeren van een
kar zand vermeld, dat vooral in het begin van de
beschreven periode op een plein (bijvoorbeeld de
Blijmarkt) werd gedeponeerd om als ‘schavot’ te
dienen bij het onthoofden en om het bloed op te
vangen.3
Omdat ik me grotendeels beperkt heb tot het
doorlezen van de posten van de timmermeesters
en de keurmeesters, is het heel goed mogelijk dat
er in het hier gepresenteerde materiaal één of meer
executies niet zijn opgemerkt omdat zij onder een
afwijkende rekening zijn genoteerd. Bij steekproefgewijs
uitgevoerde controles heb ik er echter
geen gevonden. Wel heb ik enkele vermeldingen
aangetroffen van executies buiten Zwolle (Arnhem,
Assen) en van executies door militaire autoriteiten,
die een galg oprichtten op de Genverberg
(die daar echter door arbeiders van de stad was
neergezet).4
De doodstraf in de geschiedschrijving
In de literatuur over de geschiedenis van Zwolle is
vrijwel geen aandacht besteed aan de doodstraf en
nog minder aan de manier waarop, of de plaats
waar deze werd uitgevoerd. Tot in de negentiende
eeuw (de laatste doodstraf door ophanging vond
in Zwolle in 1837 op de Grote Markt plaats)5 waren
het publieke aangelegenheden, waarbij een grote
menigte op de been kwam. Op afbeeldingen van
het voltrekken van (niet alleen capitale) straffen
ziet men steeds grote mensenmenigten: Brueghel’s
‘Triomf van de dood’ is er een duidelijk voorbeeld
van. Het is vergelijkbaar met een tekening
” T T
van Reinier Vinkeles (1741-1816) ‘Galgeveld te
Amsterdam’ uit het einde van de hier beschreven
periode. Verder bestaan er veel afbeeldingen van
landschappen waarop één of meer galgen te zien
zijn; bijvoorbeeld op een aantal winterlandschappen
van Hendrick Avercamp.6 De galg was in de
hele periode tussen de vroege Middeleeuwen en
het einde van de achttiende eeuw een gewoon
landschappelijk ‘ornament’.
Reinier Vinckeles tekende
hetgalgenveld en de
galg bij Amsterdam .
(Rijksmuseum, Amsterdam).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Schilderij van Hendrick
en Barent Avercamp,
‘Frozen Silence; Paintingsfrom
museums
and private collections’
(Waterman Gallery,
Amsterdam 1982).
Dit wordt verklaard uit de opvatting dat straf
een afschrikwekkende werking had. Het moest
eventuele toekomstige misdadigers er van weerhouden
om te zondigen. En hoewel de galgen
tegenwoordig uit het landschap zijn verdwenen, is
er toch vandaag de dag nog een zekere vertrouwdheid
met het fenomeen galgenveld te herkennen.
Bij onderzoek in de omgeving van Zwolle naar de
plaats waar de galg vroeger heeft gestaan, werd de
locatie feilloos aangewezen: ‘wij gingen vroeger
spelen op het Galgje’, tegenwoordig het vroegere
veilingterrein aan de Oude Meppelerweg in Berkum.
Diezelfde vertrouwdheid met de executieplaats,
klinkt door in de doodsvonnissen waarin
staat te lezen dat de veroordeelde naar de plaats zal
worden gebracht ‘waar men gewoon is’ de straf te
voltrekken.7 Voor degene die de notitie maakte
was het niet noodzakelijk om te vermelden waar
die plaats was. Iedereen wist het. Het heeft dan
ook veel onderzoek gevergd voordat enige duidelijkheid
ontstond over die ‘plaatse waar men
gewoon is capitale justitie te doen.’
Van Hattum, wiens beschrijving van de executies
op de Grote Markt na het neerslaan van de gildenopstand
in 1416 door De Vries werd overgenomen,
baseerde zich op de vermelding van Willem Nagge
en van Arent toe Boecop.8 Verder is alleen bij De
Vries een terloopse vermelding te vinden. Hij veronderstelde
op basis van de naam ‘Wipstrik’, dat
daar vroeger een galg moet hebben gestaan, c.q.
veroordeelden geëxecuteerd moeten zijn. Daarna
zouden ze op de ‘Doocamp’ in de Watersteeg, nu
Kuyerhuislaan, begraven zijn.9 Voor geen van
deze twee plaatsen is in de maandrekeningen enige
bevestiging te vinden. Uitgebreid onderzoek in
de klapper op het transportregister in het gemeentearchiefheeft
één plaats met de naam ‘Doocamp’
opgeleverd, en wel aan de Hessenweg vlak bij de
Lage Brug.10 Enige relatie met de Wipstrik is,
gezien de afstand en de waterscheiding van de
Vecht niet aannemelijk.
Elberts spreekt in zijn Wandelingen over de
Zwarte of Doö-weg in de buurt van de begraafplaats
Bergklooster en Van der Pot noemde in
dezelfde omgeving de Dodenweg. Hij verklaarde
deze naam met de opmerking dat alle doden uit de
buurtschappen op hun laatste gang (naar het
Bergklooster) over deze weg kwamen.1′
Geesink besteedde wat meer aandacht aan het
‘gericht buiten Diezerpoort’ en aan de Wipstrik.12
Hij baseerde zich echter op niet nader vermelde
archiefbronnen en kwam in de Oosterenk uit.
Daar gaf hij de Doocamp een plaats aan de Roodhuizer
Allee. Wemes localiseerde de gerechtsplaats
van Zwolle tussen de Westerveldse A en de Vecht.
Hij vermeldt evenmin zijn bron.13 Kamphuis en
Dikken verwijten hem dat, maar zij geven op hun
beurt een niet bestaande kaart aan als bron voor
de localisering van de gerechtsplaats in Westenholte.
14
Toch is door gesprekken met buurtbewoners
snel te achterhalen, dat met de Doocamp een aantal
weilanden wordt aangeduid langs de Nieuwe
Vecht tussen de verlaten. Dit gebied werd vroeger
ook wel als ‘Het Mastenbroek’ aangeduid (niet te
verwarren met de polder Mastenbroek). De naam
is ooit ontstaan omdat in perioden van veeziekte:
de kadavers van het gestorven vee op die plaats
werden begraven. De exacte datering heb ik niet
kunnen vinden.’5
In de hier genoemde boeken zijn dus geen duideZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 57
lijke aanwijzingen te vinden over de ligging van
een Zwols galgenveld. Ook boeken en artikelen
over rechtspleging en strafvoltrekking in Nederland
verschaffen geen duidelijkheid. Jelgersma
beperkt zich tot het westen en midden van Nederland
en de meest noordelijke plaats die hij onderzocht
is Hattem, waar hij het gerecht ten zuiden
van de stad localiseert. Bij De Witt Huberts is
slechts een enkele aanwijzing te vinden over het
nuttigen van een maaltijd na de executies in Zwolle
en Ter Kuile gaat alleen in op de plaats van verschillende
galgenvelden in Twente.16
In navolging van Jelgersma lijkt het zinnig om
de oude kaarten van de regio nader te bezien.
Wanneer men geluk heeft komt op de kadasterkaart
(voor Zwolle gedateerd 1822) een veldnaam
voor die de plaats aanduidt. Dit is voor Zwolle
alleen gelukt voor het gericht aan de ’s Grevenweg
(thans Oude Meppelerweg).17 Verder kan men in
de Hottinger-atlas verschillende gerechtsplaatsen
langs de IJssel vinden. Bij Kampen, Hattem, Wilsum,
Zwolle en Deventer zijn gerechtsplaatsen
aangegeven onder de titel: ‘Gerecht van …” (volgt
In Hattem en Deventer valt op
dat er een heuvelachtig terrein voor gekozen is.
Kaart van de gemeente
Zwollerkerspel, volgens
de perceelsgewijze plans
voor het kadaster van
die gemeente opgemaakt
in denjare 1822.
‘ . • • • – I r , . ‘ – ~ • * ƒ • • » – f • * . – . •
:. ?!i4£UJÜhd
Kaart van Zwolle en
omgeving van H. van
Hooff’1773-1779 (Algemeen
Rijksarchief, Den
Haag).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Konijnenbelten
onder Westenholte, vlak
naast het Huis te
Voorst. Detail uit een
kaartin ‘DatGeheele
Dijcrecht des landes van
Salland en Mastenbroek’
(s.L, s.a.).
Hottinger heeft de heuvels ingetekend. Soms wijst
de naam er ook op: in Hattem ligt het gerecht aan
de Konijnen’berger’weg.
Wanneer men verder in de tijd terug gaat,
komen de stadsplattegronden van Jacob van
Deventer (ca. 1540-1560) in aanmerking voor een
nadere beschouwing. Inderdaad zijn op een groot
aantal van deze kaarten gerechtsplaatsen ingetekend.
Regelmatig zijn deze bij een stad aangegeven.
Soms zelfs twee maal zoals bij Deventer: één
ten noorden van de stad aan de IJssel, op de plaats
die Hottinger ook aangeeft, maar er is ook een
plaats verder naar het noordoosten. Op de kaart
van Jacob van Deventer van Zwolle vindt men een
galgenberg getekend ten oosten van de eerste knik
in de Nieuwe Vecht, ongeveer ter plaatse van de
eerste rechter bocht in de Ossenkampsweg zoals
deze laatste op de kadasterkaart van 1822 te zien
is.19 Hoewel aan Jacob van Deventer een grote
nauwkeurigheid wordt toegeschreven, is het op
basis van de gegevens uit de maandrekeningen
niet aannemelijk dat hij de galg voor Zwolle op de
juiste plek heeft getekend. De maandrekeningen
verwijzen steeds naar de ’s Grevenweg, ruim
anderhalve kilometer naar het westen.
Jelgersma kwam ook tot de conclusie dat Jacob
van Deventer er wel eens naast zit en vermeldt dit
bij zijn beschrijving van het galgenveld bij
Gouda.20 Ook bij de beschrijving van de galg bij
Rhenen blijkt dat de plaatsaanduiding van Van
Deventer met enige argwaan moet worden bezien.
Op basis van oude kaarten wordt de oudst bekende
locatie van de galg te Zwolle gevonden in
Voorst/Westenholte, op een plaats die bekend
staat als de Konijnebelten.2′ Deze bevinding
wordt bevestigd door de maandrekeningen van
Zwolle. De oudste vermelding als gerechtsplaats
staat in de maandrekening van 1498, pag. 62.:
‘Item die kaerman gefuhrt dat rat aen den knijnenberch
… dair men den man op richtede.’ Op
een kaart van de polder Mastenbroek uit 1633
wordt deze gerechtsplaats figuratief ingetekend in
de rechter onderhoek.22 Wanneer men hiervan
een projectie maakt op de Topografische Kaart
blijkt dat het kasteel Voorst niet juist is ingetekend,
maar dat de gerechtsplaats exact op de
Konijnebelten terecht komt.
Men herinnere zich echter dat de locatie van
het kasteel honderden jaren lang niet precies
bekend is geweest, zo grondig heeft men het
gebouw in de veertiende eeuw verwoest. Het lijkt
erop dat de tekenaar van deze kaart ook niet precies
wist waar het kasteel lag; de ligging van de verschillende
weteringen is goed kloppend te krijgen,
alleen de afstand van de kerk te Mastenbroek naar
Hasselt is niet juist. De kaart is niet gesigneerd.
In de maandrekening van 1504 (pag. 97) wordt
gesproken van ‘het gericht aen de Berckmederbrugge’,
terwijl de ’s Grevenweg voor het eerst
genoemd wordt in 1495. Op de plaats van de galg,
het vroegere veilingterrein, staat thans het kantoor
van Unica.
Men kan er aan de hand van deze gegevens van
uit gaan, dat beide gerechtsplaatsen van Zwolle
reeds aan het begin van de zestiende eeuw
gebruikt werden. Het zoeken in de maandrekeningen
in de periode hiervóór wordt belemmerd
omdat de vermeldingen steeds korter worden en
als het ware tussen neus en lippen door worden
gedaan. De hierboven aangehaalde zinsnede over
de op het rad geplaatste man wordt direct, zonder
enige onderbreking vervolgd met een betaling aan
dezelfde karrevoerder voor het wegbrengen van
puin: ‘en xii kare poyns gefuert.’
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 59
De plaatsing van een galg op de Konijnebelten is
niet zo onlogisch. Deze ligt immers op een steenworp
afstand van het kasteel Voorst. Het zou kunnen
dat de heren van Voorst op hun voorterrein
een galg hadden gezet, precies op de plaats waar
nu het sportterrein van WVF is aangelegd. Zij
waren alleenheersers in hun gebied en bezaten het
hoge halsrecht over de bewoners. De plaatsing van
de galg langs de drukbereisde verkeersader naar
Kampen en Genemuiden had een afschrikwekkende
functie. Jelgersma vermeldt dit met nadruk,
maar ook bij andere schrijvers, vooral bij degenen
die schrijven over het Germaanse recht, vindt men
dit verband.23 De galg moest potentiële dieven en
misdadigers afschrikken.
De locatie aan de ’s Grevenweg lag eveneens
aan een drukke route: de Hessenweg naar Duitsland
en de weg via Hasselt en Zwartsluis naar
Friesland en Groningen. Vóór de bouw van de
Berkumerbrug in 1451, ging de verbinding met het
noorden over het Haersterveer en was de plaats
aan de ’s Grevenweg goed gekozen.
Een galg aan de Ossenkampsweg (waar Jacob
van Deventer hem tekende) zou nauwelijks een
afschrikwekkende functie hebben, omdat zij niet
aan een belangrijke route lag en evenmin op een
verhoging die meestal voor de plaats werd uitgezocht.
Uitvoering van de doodstraf
Om misverstanden te voorkomen is het dienstig
om enkele bijzonderheden over het uitvoeren van
de doodstraf te vermelden.
De ‘plaats waar men gewoon is justitie te doen’
is een term die in zijn algemeenheid betrokken is
op alle vormen van straf. Voor het dragen van de
steen is het de gehele binnenstad; voor geselen
vaak ‘onder het Hagedoornken’ op de binnenplaats
van het Raadhuis; executies met het zwaard
worden in de periode 1492-1600 meestal op de
stadswal tussen Sassenpoort en Diezerpoort uitgevoerd,
waarna het lichaam ter plekke, dus in de
stadswal, wordt begraven; dit