Categorie

Aflevering 3

Zwolse Historisch Tijdschrift 2021, Aflevering 3

Door 2021, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
38e jaargang 2021 nummer 3 – 8,50 euro
De opkomst van
het socialisme
in Zwolle
De kleine revolutie van
de gesjochten jongens (1878-1894)
Hermanus Jacobus Wezenberg zoals hij officieel
heette, werd op 25 augustus 1917 in Zwolle
geboren als zoon van Leopold Wezenberg en
Susanna Maria van der Vegt. Zijn vader werkte als
knecht bij een bierbrouwerij. Mannus bleef ongehuwd
en woonde aan het eind van zijn leven in
de Nieuwe Haven. Daar overleed hij op 4 januari
1991, 73 jaar oud.
Zijn grote passie was de wandelsport. Als er in
Zwolle een tocht werd georganiseerd, liep Mannes
mee en tijdens de Avondvierdaagse was hij
ook altijd van de partij. En dan was er natuurlijk
Zwolsche Boys, de voetbalclub waar hij fanatiek
aanhanger van was. Zo fanatiek zelfs dat hij het
heel vaak oneens was met beslissingen die de
scheidsrechter in het nadeel van de Boys nam. Dat
maakte hij dan op luide en niet al te vriendelijke
wijze duidelijk, waarbij hij er zelfs niet voor terugdeinsde
om het veld op te lopen. Maar gelukkig
was er altijd wel iemand die Mannes erop wees
dat hij nu toch te ver ging en hem weer langs de
zijlijn dirigeerde. Zelf voetbalde Mannes niet, al
werd hij bij straatvoetbal in Assendorp wel eens
uitgenodigd om een balletje mee te trappen. En als
dat niet gebeurde, stond hij wel langs het veld om
aanwijzingen te geven.
Bronnen:
Anton G.M. Heijmerikx, Bekend, onbekend, plichtsgetrouw
en kleurrijk Salland.
130 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Mannes Wezenberg
De eerste indruk die Mannes Wezenberg maakte,
was van een mens die niet erg gelukkig was. Zijn
oogopslag was altijd dof en zijn gezichtsuitdrukking
somber. Maar plezier in het leven had hij wel
en hij kon met iedereen goed opschieten. In Zwolle
kende men hem als de man die met de handkar
door de stad zwierf om spullen als wasmiddelen
en spulletjes die je in huis kon gebruiken te verkopen.
En als het Koninginnedag was stond hij met
een kraam op de Melkmarkt en kon men bij hem
terecht voor allerlei artikelen die met Oranje te
maken hadden.
Steven ten Veen
‘Kleurrijke Zwollenaren’
Fotocollectie:
P.L. Keuzekamp,
Onderzoek:
Jan Bouwmeester
Mededelingen van het bestuur
Voor in de agenda:
– Vrijdag 8 oktober 2021 Historische avond
van het Erfgoedplatform in Waanders in de
Broeren, Buurtbemiddeling 25 jaar in Zwolle.
– Dinsdag 12 oktober 2021 Algemene Ledenvergadering
van de Zwolse Historische Vereniging.
Nadere informatie vindt u op onze website.
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 131
‘Kleurrijke Zwollenaren’ 130
Steven ten Veen
De opkomst van het socialisme in Zwolle
Deel 3: De kleine revolutie van de gesjochten
jongens (1878-1894) Jan van de Wetering 132
‘SEER CIERLIJCK GEMAECKT’:
Leven en werk van houtsnijder
Hermannus van Arnhem (1634-1708)
Een onbekende beeldsnijder Saskia Zwiers 161
Bezetting en vrijheid in de Diezerstraat,
mijn kinderjaren 1940-1950
Voor mijn broer Gerrit Banck (1931-2016),
een echte Zwollenaar, in herinnering
Geert Banck 172
‘Uit het Drostenhuis’
Saskia Zwiers 186
Baron Sloet, een mislukte kolonisatie in Suriname
en een onderzoek van Jaap van Dissel
Wim Coster 188
Grafkelder familie Van Haersolte
Michael Klomp
191
Auteurs 193
Redactioneel
De rubriek Kleurrijke Zwollenaren van Steven
ten Veen is deze keer gewijd aan Mannes
Wezenberg, een fanatiek voetbalsupporter,
die er niet voor terugdeinsde het veld in te
rennen als een beslissing van de scheidsrechter hem
niet beviel. Jan van de Wetering schreef het derde
deel van de serie De opkomst van het socialisme in
Zwolle. Helmig van der Vegt en Louis Cohen en
vele andere pioniers zorgden ervoor dat Zwolle op
de kaart kwam te staan bij landelijke voormannen
als Troelstra en Domela Nieuwenhuis. Zo kwam
het dat hier in de Atlas in 1894 de SDAP werd opgericht.
Daar waren zeer onrustige jaren aan voorafgegaan,
waarin socialisten en oranjeaanhangers
met elkaar op de vuist gingen. Saskia Zwiers bewijst
eer aan leven en werk van houtsnijder Hermannus
van Arnhem (1634-1708), wiens decoraties onder
andere te zien zijn op het kistje met de stoffelijke
resten van Thomas van Kempen in de Onze Lieve
Vrouwekerk. Zij schreef ook de eerste aflevering
van de nieuwe rubriek Uit het Drostenhuis, over
museumstukken die daar ooit te zien waren.
Geert Banck, zoon van een bekende Zwolse
bloemist, haalt jeugdherinneringen op uit de tijd
van de Tweede Wereldoorlog. Het gaat er af en toe
spannend aan toe in de Diezerstraat. Wim Coster
beschrijft een mislukte poging tot kolonisatie in
Suriname door ‘zijn’ baron Sloet tot Oldhuis en
combineert dat met opmerkelijke feiten die de
tegenwoordig alom bekende infectioloog Jaap
van Dissel hierover naar boven wist te halen.
Stadsarcheoloog Michael Klomp duikt letterlijk
en figuurlijk diep in het verleden. Hij beschrijft
de opgraving van de in 1716 in gebruik genomen
grafkelder van de Zwolse familie Van Haersolte.
Coverfoto: Diezerstraat, de Smeden, circa 1890,
fotograaf onbekend. (Collectie HCO)
Inhoud
132 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De opkomst van het socialisme in Zwolle
Deel 3: De kleine revolutie van de gesjochten jongens (1878-1894)
‘Het was geen lolletje om voor zijn socialistische
beginselen uit te komen
en alleen het vaste vertrouwen in de
toekomst van een betere maatschappij, waar geluk
en brood zou zijn, ook voor het proletariaat, deed
de partijgenoten stand houden tegen alle tegenwerking.(…)
De socialisten van die dagen waren
eenvoudig buiten de wet gesteld. Steeds werden
brieven en pakketten aan hun adres geadresseerd
aan het postkantoor geopend. Van de autoriteiten
dier dagen ging een blinde vervolgingswoede uit en
de politieagenten waren met de uitvoering belast,
ofschoon die in vroeger dagen ook slecht betaald
werden en lang niet tevreden waren.’ 1
Bang waren ze niet, de eerste Zwolse socialisten.
Al hadden ze het zwaar te verduren, ze hielden vol.
Hun niet aflatende gedrevenheid kwam voort uit
een mengsel van woede en idealen. Woede over het
kwade leven van de werkman, dat ze van huis uit
kenden en idealen, die eerst nog vaag waren maar
allengs scherpere contouren kregen. De meesten
van hen waren jong, twintigers en dertigers;
een nieuwe generatie was opgestaan, die minder
lijdzaam was dan die van hun ouders. Als kind
zagen ze in 1872 de werklieden eendrachtig met
hun patroons door de straten marcheren tijdens
de grootste optocht die Zwolle ooit had meegemaakt.
2 Maar de eendracht die werd uitgestraald
Arbeiders Thorbeckegracht,
circa 1900.
(Collectie HCO)
Jan van de Wetering
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 133
was slechts schijn. Onder de oppervlakte rommelde
het en voor iemand er erg in had, ontstonden er
scheuren in de arbeidsverhoudingen. Eerst in de
steden met grote fabrieken, rokende schoorstenen
en massaproductie, maar nog geen tien jaar later
ook in provinciesteden als Zwolle, daar waar je niet
zo gauw opstandigheid zou verwachten.
In dit derde deel over de opkomst van het
socialisme beschrijf ik de doorbraak van het socialisme
in Zwolle in de periode 1878-1894, een
uitzonderlijk turbulente periode. Een belangrijke
rol is weggelegd voor de activiteiten van een aantal
socialisten van het eerste uur: onderwijzer Helmig
Jan van der Vegt, handelaren in van alles en nog
wat Louis Cohen en Marcus Spits, slijter J.M. van
Vlaardingen en handelsreiziger Pieter Arnolli.
Allemaal ‘gesjochten jongens’ in de woorden van
Helmig van der Vegt, al deed hij daar zichzelf wat
tekort mee, gezien zijn goede opleiding en altijd
correcte gedrag. De mannen waren generatiegenoten,
geboren in de jaren zestig. Op het moment
dat het in Zwolle ‘los’ ging – aan het eind van de
jaren tachtig – waren ze nog geen dertig jaar. Ze
hadden nog meer gemeen, ondanks hun eenvoudige
afkomst waren ze welbespraakt. Ze zouden in
de loop der jaren tijdens politieke bijeenkomsten
honderden, soms duizenden mensen toespreken.
De sociale kwestie
In de jaren zeventig was de gevestigde orde – van
liberaal tot conservatief – er wel van overtuigd
dat er iets moest worden gedaan aan de erbarmelijke
levensomstandigheden van de arbeiders, in
de stad en op het land. Ook in Zwolle kwam ‘de
sociale kwestie’, zoals het genoemd werd, hoog
op de agenda te staan van de gegoede burgerij.
In lezingen en artikelen werd de discussie aangezwengeld
en in de herensociëteiten was het een
geliefd gespreksonderwerp. De Maatschappij tot
Nut van ’t Algemeen ging een stap verder en liet
in 1872 een onderzoek instellen naar de ‘toestand
en onderlinge verhouding tussen arbeidgevers en
arbeiders in en om Zwolle’. Een commissie van
wijze mannen, waaronder notaris Jan Hermannus
van Roijen (voorzitter) en notabelen als Gerrit
Wispelwey van ijzergieterij De Nijverheid en uitgever
en boekhandelaar Wolterus Tjeenk Willink
schreef een rapport van 48 bladzijden.3 Tussen
de regels van het rapport klinkt zorg door over de
opkomst van het socialisme: ‘De geschiedenis der
laatste jaren wijst herhaaldelijk op mannen, wier
zuiverheid van bedoeling boven elke verdenking
verheven was, doch wier pogingen om het maatschappelijk
verkeer op anderen grondslag te vestigen,
schipbreuk leden, omdat zij de werkelijkheid
voorbij zagen, en even zoo dikwijls op volksmenners,
die uit eigen belang zich van de door onbestemde
wenschen en valsche voorspiegelingen
misleide arbeiders meester maakten.’
Naast de kritiek op de volksmenners onder
de arbeiders, spaarde de commissie ook de eigen
gelederen niet: ‘Bij vele arbeidgevers en kapitalisten
is een conservatisme geboren dat in bestaande
toestanden slechts de ijzeren wet van noodzakelijkheid
ziet heerschen en daarom, wars van elk
middel ter verandering, naar bestendiging dier
toestanden streeft.’ Hoewel de commissie in haar
onderzoek voor zover valt na te gaan geen arbeider
heeft gesproken, wist ze wel de vinger op de
zere plek te leggen:
– Er was nog steeds kinderarbeid in Zwolle;
– Het aantal werkuren van arbeiders was gemiddeld
negen tot tien uur en bij de Centrale Werkplaats
van de spoorwegen zelfs twaalf uur;
– Het gemiddelde weekloon (zestig cent) voor een
gezin was minder dan de noodzakelijke kosten
van levensonderhoud;
Bedelaar Oude Vismarkt,
circa 1900.
(Collectie HCO)
134 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
– De armbesturen betaalden bij werkloosheid wel
voor geneeskundige hulp, maar bedeling in de
vorm van levensmiddelen werd in de regel niet
aan arbeiders verstrekt;
– Arbeiders woonden soms nog in onbewoonbaar
verklaarde woningen en meerdere gezinnen
woonden samen in huizen die eigenlijk voor
slechts één gezin geschikt waren. Ook woonden er
gezinnen op zolders of in kelders;
– Er waren niet genoeg (gratis) scholen voor kinderen
‘der arme en minvermogende klasse’, zodat
ruim tweehonderd oudere kinderen hun tijd nutteloos
op de bewaarschool doorbrachten;
– Zelfs het volksvermaak tijdens de zomerfeesten
(mastklimmen, tobbespel, zaklopen) had zijn
donkere zijde. Het volk kon niet zonder sterke
drank: ‘Met genever vindt men alles mooi en
goed, zonder genever wordt het beste versmaad.’
Opvallend was het antwoord van de commissie
op de vraag over de relatie tussen werkgevers
en werknemers: ‘De onderlinge betrekking
tusschen arbeiders en arbeidgevers is hier zeer
gunstig, een gevolg zoowel van het goedaardig en
tevreden karakter van den arbeidersstand als van
eene goede behandeling van de zijde der bazen.
Werkstakingen, ruw verzet of dergelijke uitingen
van ontevredenheid hebben zich hier dan ook
nooit onder de arbeiders voorgedaan.’
Iedere onderbouwing van dit laconieke antwoord
ontbreekt in het rapport. Maar hoe kon het
ook anders in een onderzoek waarbij alle relevante
partijen waren ondervraagd, behalve de arbeiders
zelf. Ook over de oplossing van de sociale kwestie
maakte de commissie zich er met een Jantje van
Leiden vanaf: Het verbeteren van de relatie tussen
bazen en knechten achtte zij onnodig omdat in
het rapport immers tal van oorzaken waren opgegeven
‘die den materiëelen, moreelen en intellectueelen
toestand der arbeidende klasse tot zijn
tegenwoordig peil doen zinken. Die oorzaken weg
te nemen, ziedaar het middel om den toestand van
den arbeider te verbeteren.’
Ondanks alle goede bedoelingen bleef het uiteindelijk
bij praten en kwam het niet tot werkelijke
verbetering van de positie van de arbeiders. Dat
was in Zwolle zo, dat was overal zo. De regering
maakte al evenmin weinig haast om het probleem
aan te pakken. Een eerste stap in de goede richting
werd in 1874 gezet met het de invoering van het
‘kinderwetje’ van minister Van Houten’, dat arbeid
door kinderen onder de dertien jaar verbood.
Daarna bleef het lang stil. Pas in 1889 werd een
Arbeidswet ingevoerd, in 1900 een leerplichtwet
en in 1901 een woningwet.
Als mussen die op een hoop kruimels neerstrijken
Ondertussen was de malaise in Zwolle erger dan
ooit. Werklozen grepen elke gelegenheid aan
Bewoners van het
Achterom in de Kamperpoort,
circa 1890.
(Collectie HCO)
Centrale Werkplaats
Zwolle, 1913. (Geheugen
van Nederland,
Utrechts Archief)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 135
om nog wat te verdienen, al was het maar met
sneeuwruimen: ‘Als de musschen die van een dak
op een hoop kruimels neerstrijken, zoo kwamen
ruim honderd mannen opdagen met bezem en
schop op den rug en hunnen diensten aanbieden
– vrouw en kinderen zitten immers te huis zonder
vuur, licht of brood!’4 Ook gingen de werklozen
voor Hulpbetoon (een charitatieve instelling)
touw pluizen voor het breeuwen van naden tussen
de planken van schepen. Dezelfde instelling
had op het Eiland een werklokaal waar werklozen
tegen een kleine vergoeding winkelzakjes mochten
plakken. Hetzelfde gebeurde in de gevangenis.
‘Ga jij maar zakkies plakken’ was in die tijd een
gevleugelde uitdrukking om iemand op zijn plaats
te zetten.5
In een wereld zonder welke regeling voor sociale
zekerheid dan ook, was werkloosheid, arbeidsongeschiktheid,
langdurige ziekte of overlijden
van een echtgenoot al voldoende om iemand
zwaar in de problemen te brengen. Arme gezinnen
konden het alleen niet redden als er een kind
op komst was. De Maatschappij van Moederlijke
Weldadigheid te Zwolle verstrekte in 1880 aan
60 hervormde en 31 rooms-katholieke kraamvrouwen
80 grote hemden, 77 beddenlakens,
35 jakken, 35 paar kousen, 364 kinderdoeken,
182 roode luren (doeken om kinderen in te wikkelen),
182 hemdjes, 182 doekjes, 182 ondermutsjes,
91 wollen sokjes, 91 wollen borstrokjes en
91 japonnetjes. Ook reikte de instelling dat jaar
819 broden uit, 45 ponden koffie, 91 ponden rijst
en 10.400 turven.6
Het socialisme: de utopie
De vraag was of het opkomende socialisme een
oplossing zou kunnen bieden. Het socialisme is
eind achttiende, begin negentiende eeuw ontstaan,
waarbij de negatieve effecten van de industriële
revolutie een grote rol hebben gespeeld.
In korte tijd ontstond in landen als Frankrijk,
Engeland en Duitsland een arbeidersproletariaat,
bestaande uit arme, ongeschoolde volksmassa’s.
Filosofen en sociologen werkten als reactie daarop
vergaande ideeën uit over een ideale, rechtvaardige
staat. Al in 1827 werd in Engeland voor het
eerst het woord socialisme vermeld – in de Zwolsche
Courant pas op 24 september 1850. Onder
socialisme werd verstaan een politiek en economisch
systeem, dat alle productiegoederen als collectief
eigendom van de gemeenschap voorstond.
Dat hield de afschaffing van kapitaal als privaat
bezit in. Dat dit niet eenvoudig te realiseren was,
zorgde ervoor dat de pioniers die deze staatsvorm
voorstonden ook wel utopische socialisten werden
genoemd. Even duidelijk was dat dit streven
ver boven de gedachtewereld en verwachtingen
van het werkvolk uitsteeg. Zij dachten en bleven
denken in termen van meer loon, lagere prijzen en
kortere arbeidstijden.
In 1867 verscheen het eerste deel van het baanbekende
werk Das Kapital van Karl Marx. Het zou
‘de bijbel’ worden voor hele generaties socialisten.
Volgens Marx was het idee van een klasseloze
maatschappij met collectief eigendom geen utopie,
maar een noodzakelijke ontwikkeling. De
verpaupering van het volk (‘Verelendung’) ten
gevolge van het kapitalisme zou op den duur een
revolutie onvermijdelijk maken.
De ideeën van het socialisme, in welke variant
ook, waren nauwelijks bekend bij arbeiders. Geen
Zwolle, Diezerstraat,
de Smeden, circa 1890,
fotograaf onbekend.
(Collectie HCO)
wonder overigens, het was voor hen, maar ook
zonder hen bedacht. En als ze er wel kennis van
namen, in Zwolle bijvoorbeeld tijdens bijeenkomsten
van de vereniging Hooger Zij Ons Doel,7 dan
moesten ze er weinig van hebben. Het ging arbeiders
niet om een klasseloze maatschappij – wat
moesten ze zich daar ook bij voorstellen? – maar
om directe verbetering van hun omstandigheden.
In tijden van werkloosheid en voedselschaarste
werd het volk opstandig, maar in betere tijden
waren ze relatief tevreden over hun bestaan. Meer
heil zag het merendeel van de arbeiders in verenigingen
die voor hun belangen opkwamen zonder
de ver-van-mijn-bed-ideeën van het socialisme.
Daar kon je geen brood van kopen.
Zo’n redelijk alternatief verscheen in 1871 op
het toneel. Dat jaar werd het Algemeen Nederlandsch
Werklieden-Verbond opgericht door een
aantal vakverenigingen in Amsterdam, Rotterdam
en Utrecht. Het Verbond voer een gematigde
koers. Doelstelling was de arbeidersklasse te verheffen
‘in zedelijke waarden’ en het bevorderen
van ‘zijne stoffelijke welvaart, staatsburgerlijke
rechten en gelijkheid en maatschappelijke vrijheid.’
Het Verbond streefde naar hogere lonen en
meer rechten voor de arbeiders, maar altijd langs
lijnen van geleidelijkheid, arbeiders in harmonie
met hun patroons. Voorman was Bernardus Heldt
(1841-1914), een meubelmaker uit Amsterdam.
Hij zou in 1885 als eerste arbeider in de Tweede
Kamer worden gekozen.
Al gauw ontstonden in het hele land vergelijkbare
verenigingen, die zich schaarden onder
de vlag van het landelijke Verbond. In Zwolle
werd op 1 november 1874 de Algemeen Zwolsche
Werklieden-Vereeniging opgericht in de concertzaal
van het Odéon. Landelijk voorzitter Bernard
Heldt sprak het gezelschap ter aanmoediging
toe. Voorzitter (vanaf 1877) werd Frits Visscher
(1835-1913), een timmerman en modelmaker.
Aanvankelijk kon de Zwolse afdeling op weinig
belangstelling onder de arbeiders rekenen. Dat
veranderde toen de vereniging erin slaagde enkele
patroons te overreden de lonen te verhogen. Visscher
kreeg ook de Zwolse notabelen achter zich,
onder voorwaarde dat de arbeiders hun goede
wil en ijver toonden. Een groep begunstigers
verstrekte de vereniging een lening voor het laten
bouwen van zestien arbeiderswoningen buiten de
Diezerpoort. Maar, voor wat hoort wat, zeiden de
donateurs: Nu zij de werklieden de vriendenhand
hadden toegestoken, moesten die begrijpen ‘dat zij
die hand niet mochten afwijzen, maar die dankbaar
moesten drukken.’8
Als een vroeg voorbeeld van verzuiling
ontstonden er binnen het Werkliedenverbond
later afsplitsingen: De Zwolse hervormden en
gereformeerden gingen in 1892 verder onder de
naam Patrimonium en de katholieken richtten de
Rooms-Katholieke Werkliedenvereeniging
St. Joseph op, met een eigen vergaderruimte in de
Nieuwstraat.
Domela Nieuwenhuis: de socialistische verlosser
Ondertussen groeide het socialisme als kool in
steden als Amsterdam en Rotterdam. Maar het
was een socialist uit Friesland, wiens naam vanaf
de jaren tachtig op ieders lippen lag: Ferdinand
Domela Nieuwenhuis (1846-1919). Na zijn jeugd
136 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Karl Marx, tekening
van Albert Hahn,
omslag de Notenkraker,
1908. (Geheugen
van Nederland)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 137
in Amsterdam volgde hij een theologisch opleiding,
om later predikant te worden in Harlingen.
Daar trad hij in 1879 uit de kerk: ‘Het is mij onmogelijk
langer te arbeiden aan een dood lichaam’.
Daarna stortte hij zich volledig op de verspreiding
van het socialisme. Willem Vliegen, voorman van
de SDAP, schreef over hem: ‘Wie (…) de geschiedenis
schrijft der Nederlandsche socialistische
beweging tot aan het jaar 1894, schrijft meteen de
geschiedenis van het openbare leven van Domela
Nieuwenhuis en omgekeerd’ (…) 9 ‘Hij had het
voorkomen van een apostel. Zijn hooge en slanke
gestalte miste alles wat alledaagsch is. Zij gaf een
indruk van zachtheid en kracht tegelijk. Niemand
kon zich van dezen man voorstellen dat hij ooit
een kind een klap of een hond een trap zou geven
en aan den anderen kant kon men zich evenmin
erin denken dat hij ooit het hoofd zou buigen voor
eenige bedreiging of een stap sneller zou loopen
voor eenig gevaar. Zijn Jezuskop stak boven elken
massa uit.’10
Domela Nieuwenhuis trok het hele land door
om arbeiders en andere geïnteresseerden toe te
spreken. In zijn lezingen ging hij tekeer tegen de vijf
K’s: Kerk, Koning, Kapitaal, Kazerne en Kroeg. Hij
was van doorslaggevende betekenis voor de vroege
Zwolse socialisten. Eén van hen was Helmig Jan
van der Vegt. Hij werd op 5 januari 1864 in Zwolle
geboren als zoon van een timmermansknecht en
stadsomroeper. Helmig kreeg van zijn ouders de
gelegenheid een onderwijzersopleiding te volgen,
wat in die tijd, gezien zijn eenvoudige afkomst, vrij
uitzonderlijk was. Na zijn examens kreeg hij een tijdelijke
aanstelling als onderwijzer op een openbare
school in Krommenie. Hij was toen negentien jaar.
Op een zondagmorgen in 1883 bezocht hij daar
een bijeenkomst waar Nieuwenhuis zou spreken.
Helmig was meteen gegrepen door diens radicaal
socialistisme, nog onwetend van het feit dat hij een
paar jaar later Nieuwenhuis in Zwolle persoonlijk
zou leren kennen.11
De eerste socialistische vereniging van Nederland
In de geschiedschrijving wordt 1878 wel genoemd
als het jaar van de geboorte van het socialisme in
Nederland.12 Dat jaar werd op 8 juli in Amsterdam
de Sociaaldemokratische Vereeniging opgericht,
nadat de leden vergeefs hadden geprobeerd
de Werkliedenvereniging van Heldt in die zin te
hervormen. In meerdere opzichten was het een
historisch moment, want hier scheidden zich al
de wegen van de nog zo prille arbeidersbeweging.
Het Werkliedenbond bleef naar verbinding
zoeken met ‘het kapitaal’, terwijl de Sociaaldemokratische
Bond (SDB), zoals de vereniging
sinds 1881 genoemd werd, zich daar nadrukkelijk
tegen afzette. In andere steden, maar nog niet in
Zwolle, ontstonden vergelijkbare verenigingen,
die zich al gauw zouden scharen onder de vlag van
de SDB. De bond en haar verenigingen stonden
sterk onder invloed van de ideeën van Domela
Nieuwenhuis, die niet veel later redacteur werd
van het socialistische blad Recht voor Allen, dat de
spreekbuis zou worden van de SDB. De oprichting
van de nieuwe bond was niet ongemerkt voorbijgegaan.
Bij bestuurders van steden en bij de politie
gingen de alarmbellen af: Sociaaldemocratie
stond voor ‘petroleum en dynamiet’ en samen-
Links: Domela
Nieuwenhuis, 1903.
(Geheugen van
Nederland)
zullen zijn socialistische overtuigingen alleen
maar hebben gesterkt. Hij werd lid van de SDB (je
kon daar ook als individu lid van worden), las de
werken van Domela Nieuwenhuis en ontmoette
Zwolse geestverwanten. Helmig bewoog zich als
onderwijzer gemakkelijk in twee werelden: die
van het werkvolk en die van de hoger opgeleiden.
Een proletariër met een hoed, noemde hij zichzelf
wel eens.
Al snel kreeg Helmig een nieuwe kans Domela
Nieuwenhuis te horen spreken. Op 22 november
1884 deed hij Zwolle aan. In de grote nieuwe zaal
van de Atlas sprak hij over het thema welvaart en
werkloosheid. De zaal was tot de nok toe gevuld
‘met personen van allerlei stand, waaronder ook
eenige werklieden.’ Dit in tegenstelling tot zijn
voordrachten in steden als Amsterdam en Rotterdam
waar het publiek hoofdzakelijk uit arbeiders
bestond. Het Zwolse stadsbestuur was een beetje
nerveus geworden door de komst van ‘de agitator’.
Er gingen geruchten dat de politie geheime maatregelen
had genomen ‘ter bewaring der orde en
dat de spreker, behoorende tot de sekte der vegetaratiërs,
geen vleesch at.’ Maar Domela hield zich in
volgens de verslaggever van de Zwolsche Courant:
‘[Het komt] ons voor dat wij het hier in een verzachten
vorm kregen, in een voor de provincie,
voor nog niet aan den prikkelenden kost gewende
magen, verdund extract.’
Toch draaide Domela er in zijn marxistisch
getint betoog niet omheen: ‘Vrijheid bestaat
niet voor den arbeider. Rechten op den grond
heeft hij niet. Neemt hij het contract hetwelk de
werkgever hem aanbiedt niet aan, dan moest hij
verhongeren, want in ons vaderland zijn wel vereenigingen
tot bescherming van dieren, maar niet
van menschen. De regeering – het uitvloeisel der
bezittende klassen – doet niets voor hem.’ Domela
sloot af met een advies voor Zwolle: Hij spoorde
de arbeidende stand aan een vereniging voor
algemeen kiesrecht op te richten.13 Dat advies zou
Helmig van der Vegt niet vergeten.
Een socialistische standwerker op de Grote Markt
De Zwolse socialisten van het eerste uur beseften
na het bezoek van Domela Nieuwenhuis niet
dat ze aan de vooravond stonden van een tijd
zwering tegen het bevoegd gezag. Wie zich erbij
aansloot was verdacht.
Maar hoe gevaarlijk was de nieuwe beweging?
Ondanks het onmiskenbare effect van de
optredens van Domela Nieuwenhuis waren de
arbeiders allerminst overtuigd. Neem zijn vijf K’s:
Kerk, Koning, Kapitaal, Kazerne en Kroeg. Het
merendeel van de arbeiders was in die tijd gelovig
en Oranjegezind, niet op voorhand tegen hun
patroons, ook niet tegen een leger en een beetje
drank had een werkman wel verdiend na zes
dagen hard werken. Zo was het in heel Nederland,
zo was het in Zwolle.
Domela Nieuwenhuis spreekt in de Atlas
Met de bedwelmende woorden van Domela Nieuwenhuis
nog in zijn hoofd, keerde Helmig van der
Vegt, twintig jaar jong, in 1884 terug naar Zwolle,
waar hij onderwijzer werd aan de Zijltjesschool
in de Hoogstraat, een kosteloze school voor
armen en minvermogenden. Zijn ervaringen op
de school, middenin volkswijk de Kamperpoort,
138 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Vaandel van afdeling
Zwolle van de Nederlandsche
Vereeniging
van Spoor- en Tramwegpersoneel,
1907.
(Geheugen van Nederland)
bracht hij hem een glas bier, gratis nog wel. De
inmiddels gewaarschuwde politie nam het tafeltje
en de brochures van de koopman in beslag en
bracht ze naar het politiebureau. Hoofdagent Visser
sloot de stoet met de stoel van de koopman
boven zijn hoofd dragend.’14
Maar al twee weken later sloeg de stemming
om. Volgens Vliegen was 1885 het jaar waarin
het meest over revolutie gesproken werd, de taal
in Recht voor Allen was ronduit opruiend geworden.
Een populaire leuze dat jaar was ‘Algemeen
stemrecht, of revolutie!‘15 In de zomer van dat jaar
verplaatste de politiek zich naar de straat.
De politie probeerde keer op keer de colportage
van Recht voor Allen te verhinderen, waardoor op
25 augustus in Amsterdam opstootjes plaatsvonden.
’s Avonds liep een enorme menigte, voorafgegaan
door rode vlaggen naar de Jordaan om te
demonstreren voor het algemeen kiesrecht. Bij
terugkeer op de Dam vond een confrontatie met
de politie plaats en ook in de straten eromheen
werd gevochten.’ De burgemeester verbood diezelfde
dag nog alle samenscholingen.
Glasgerinkel in de binnenstad
Het vuur dat in Amsterdam was ontstoken, sloeg
een week later over naar Zwolle. Op maandag
31 augustus werd Prinsesjesdag gevierd (de
geboortedag van prinses Wilhelmina). De apotheose
was de intocht van de schutterij, die tegen
de avond met volle muziek van het exercitieterrein
aan de Turfmarkt naar de Grote Markt marcheerde,
waar zich inmiddels een grote menigte
had verzameld. Om negen uur sloeg de stemming
om, na een dag van feest en drank. Jongeren staken
Bengaals vuur af en bekogelden de politie met
pruimen. Er ontstond spontaan een volksoptocht,
voorafgegaan door niet geheel nuchtere personen,
die al zingend door de stad trokken.
‘Eerst ging het de Diezerstraat door en over
’t Gasthuispein terug. Daarop de Melkmarkt op
en neer. ‘t Bleef bij zingen en joelen. Vervolgens
weder de Diezerstraat doorgaande en langs de
Thorbeckegracht terugkeerende, kwam het tot
baldadigheid. Wie den eersten steen heeft gegooid
is natuurlijk niet bekend (…), maar een feit is dat
van onderscheiden perceelen langs de Thorbecvan
grote woelingen, hevige vervolgingen en
massabetogingen. Zwolle, ja ook het bezadigde
Zwolle, zou erbij betrokken raken. Het begon nog
redelijk gemoedelijk. Op 14 augustus 1885 stond
‘een gepatenteerd koopman’ als standwerker op
de Grote Markt. Die dag verkocht de koopman
andere waren dan gebruikelijk. Hij beklom zijn
markttafel en probeerde met een bel de aandacht
van het publiek te trekken, om vervolgens zijn
socialistische waren aan te prijzen: brochures met
titels als ‘Hoe ons land geregeerd wordt’ en ‘Hoe
moeten wij de drankpest bestrijden.’ Welbespraakt
vertelde hij ‘over den toestand van ’t volk en de
onhoudbaarheid daarvan, gekruid met snedige
histories uit zijn koopmansloopbaan.’ Iemand uit
het publiek maakte bezwaar en riep dat de koopman
staatsgevaarlijk was. Daar was de kastelein
van café de Zon aan de Grote Markt het niet mee
eens. Toen de koopman om een glas water vroeg,
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 139
Omslag Recht voor
Allen ter gelegenheid
van de eerste 1 meiviering,
1890. (Geheugen
van Nederland)
raad over de kwestie. In de eerste plaats moest
verdere escalatie worden voorkomen. Jhr. Willem
van Nahuijs (1820-1901), sinds 1867 burgemeester
van Zwolle, maakte nog diezelfde dag gebruik
van de mogelijkheden die de gemeentewet hem
bood.16 Hij verbood alle samenscholingen op
stoepen, openbare straten, wegen en wandelplaatsen.
Ook maakte hij bekend dat hij samenscholingen
zo nodig met geweld uiteen zou laten drijven.
Alle koffiehuizen, bierhuizen, tapperijen, kroegen
en andere plaatsen waar sterke drank werd verkocht,
moesten tussen negen uur ‘s avonds en zes
uur ’s morgens gesloten zijn. Hij waarschuwde dat
iedereen die zich uit nieuwsgierigheid bij kwaadwilligen
aansloot, letsel kon oplopen. Ondertussen
hielden dertig uit Deventer overgekomen
huzaren samen met de plaatselijke infanterie,
artillerie en politie de stad op strategische punten
bezet. Het werkte: De vele Zwollenaren die
’s avonds toch nog op straat waren, stoven bij
nadering van de militairen verschrikt uiteen. Na
het sluiten van de dranklokalen om negen uur
werd het rustig op straat en tegen half elf was de
gehele stad in volkomen rust.
Tijdens de raadsvergadering vertelde burgemeester
Van Nahuijs dat hij persoonlijk onderzoek
had gedaan naar de oorzaken van de onrust.
Zijn conclusie was ‘dat het voorgevallene enkel
aan brooddronkenheid moet worden toegeschreven.’
Hij legde dus geen verband met de revolutionaire
acties van de socialisten een week eerder
in Amsterdam, die met rode vlaggen en banieren
het gevecht met de politie aan waren gegaan. Er
valt iets te zeggen voor de zienswijze van de burgemeester.
In de vele krantenverslagen werd geen
melding gemaakt van socialistische uitingen.17
Ziezo, ik ga mijn vee eens voeren
Maar toch, het spoor van vernielingen dat de op hol
geslagen meute had aangericht, vond alleen plaats
in de straten waar de Zwolse notabelen woonden.
Hun ruiten werden met bakstenen ingegooid, wat
toch iets verder gaat dan de pruimen waarmee
baldadige jongeren de politie hadden bekogeld. De
Zwolse politie dacht wel degelijk aan een gevaar uit
socialistische hoek. In een brief van Liberté (een
schuilnaam) in Recht voor Allen lezen we:
kegracht, bij voorkeur daar waar het door de boomen
iets minder licht was, ruiten zijn ingegooid.’
Hetzelfde gebeurde op de Melkmarkt, in de Korte
Kamperstraat, de Kamperstraat, de Blijmarkt, de
Koestraat en de Walstraat. De politie was op haar
hoede, maar greep niet in. Pas tegen elf uur werd
het rustig. Dat er iets meer aan de hand was dan
een door drank uit de hand gelopen feest, bleek de
volgende dag:
‘Wel in mindere mate, doch in zeer opgewonden
stemming trok (…) een groote troep kwajongens,
mannen, vrouwen, meisjes en kinderen
door de stad. Schreeuwen en tieren geen gebrek.
Ditmaal scheen het bijzonder gemunt te zijn op de
spiegelruiten van de villa’s in het Groote Weezenland,
die dan ook dezen morgen de kenmerken
droegen van woeste baldadigheid.’ De politie,
versterkt door het in Zwolle gelegerde garnizoen
infanterie en artillerie, patrouilleerde door de
stad, verzamelde het oproerige volk op de Grote
Markt en liet het in kleine groepen naar huis gaan,
zodat tegen middernacht alles weer rustig was.
Het was duidelijk dat het zo niet langer kon
doorgaan. Woensdag 2 september vergaderde de
140 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Politieagent uit Zwolle,
1880. (Collectie Nederlandse
politie toen en
nu)
omdat hij met enkele vrienden zo luidkeels had
staan zingen in de Diezerstraat dat de rust van de
omwonenden was verstoord. Omdat de regionale
kranten nadrukkelijk vermeldden dat de gebroeders
Hartdorff socialisten waren, was de kwestie
voer voor socialistenhaters, zoals blijkt uit een
brief in de Opregte Steenwijker Courant, onder de
kop ‘Arbeiders, wilt gij dit eens lezen?’:
‘Het grootste deel onzer burgerij zal wel overtuigd
zijn dat de socialisten menigeen die een
weinig zwak van karakter is, door hun opruiende
taal ’t hoofd op hol brengen en tot slechte daden
verleiden. (…) Een sprekend voorbeeld hiervan
kwam dezer dagen in Zwolle voor. (…) De lessen
van hen, die onder het voorwendsel van het lot van
de arbeiders te willen verbeteren, brachten nooit
aan eenig sterveling geluk, maar helaas (…) dat vele
onnoozelen luisteren naar de verleidelijke stem van
mannen, in wier ziekelijke verbeelding, onuitvoerbare
hersenschimmen en misdadige plannen een
hoofdrol spelen. Moge het lot van dezen knaap nog
menigeen in tijds de oogen openen.’19
De strijd om het algemeen kiesrecht
De nog steeds ongeorganiseerde Zwolse socialis-
‘Den volgenden dag [na Prinsesjesdag] werden
er verschillende personen in verhoor genomen
bij de politie. (…) De inspecteur van politie
informeerde belangstellend naar de socialisten in
de werkplaatsen en wie of er lid was en hoe en wie
de leden uit den Stemrechtbond waren, waarop,
zooals zeer begrijpelijk is, de goede man weinig
antwoord kreeg. De socialisten krijgen er dus de
schuld van. (…) Als ’t waar was wat de kommissaris
van Nieuwland heeft gezegd, dat de socialisten
de hand in ’t spel hadden, dan nog waren de maatregelen
voor rustbewaring bespottelijk en het doet
ons denken aan de woorden van Cavour: Met den
staat van beleg kan elke ezel wel regeeren.’
Liberté ventileert ook zijn woede tegen het
Zwolse politiecorps. Zo citeert hij een Zwolse
politieagent, die de arrestanten wat te eten moest
brengen: ‘Zie zoo, ik ga mijn vee eens voeren.’
Erger nog zijn twee voorbeelden van seksuele
intimidatie. Hij zag een agent die een jonge vrouw
in de borst greep en haar al vloekend op een
stoel wierp. Weer een andere agent zei tegen een
gehuwde vrouw met een kind op de arm: ‘Gooi dat
maar weg, ik zal je wel een ander maken.’
Waar of niet waar, zeker is dat de kersverse
socialisten en de politieagenten elkaar van meet
af aan niet verdroegen. Een week later stelde de
burgemeester vast dat de rustverstoringen waren
gestopt en hief hij de sluiting van koffiehuizen,
bierhuizen, tapperijen en kroegen op. Zwolle
mocht weer aan het bier en de jenever.18
Arbeiders, wilt gij dit eens lezen?
Ook de lokale pioniers van het socialisme waren
geschrokken van de drie wilde augustusdagen in
1885. Ze organiseerden voorlopig geen bijeenkomsten
meer. Door die ingegooide ruiten van de
notabelen hadden ze de schijn tegen. Het imago
van de socialisten werd er niet beter op toen op
Sint Nicolaasavond van dat jaar enkele jongens
onder aanvoering van de negentienjarige W.F.
Hartdorff, medewerker van de Centrale Werkplaats
en socialist, nabij het station straatlantaarns
stukgooide en, wat niet al te handig was, ook nog
eens een ruit van een kantonrechter. Zijn broer,
ook socialist en eveneens werkzaam bij de Centrale
Werkplaats, was diezelfde avond gearresteerd
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 141
Arbeiders Thorbeckegracht,
circa 1900.
(Collectie HCO)
142 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
ten mochten dan een pas op de plaats maken, in
het westen van het land was het hek van de dam.
Socialistische voormannen als Domela Nieuwenhuis
en Jan Fortuyn trokken volle zalen. Eén
strijdpunt kreeg de meeste aandacht: het kiesrechtvraagstuk.
Zolang het overgrote deel van het
volk niet mocht stemmen, viel er aan verbetering
van het lot van de arbeidersklasse niet te denken
vonden de socialisten. Een eerlijke manier van
volksvertegenwoordiging was alleen mogelijk
door afschaffing van het censusstelsel: alleen
mannen met een bepaald inkomen – vele malen
hoger dan dat van arbeiders – mochten stemmen.
Met dat doel voor ogen werd in 1882 de Nederlandsche
Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht
opgericht. Het Werkliedenverbond ging er
schoorvoetend in mee.
In Zwolle hadden zich tot dan toe alleen
enkele liberalen ingezet voor algemeen kiesrecht.
Maar in arbeiderskringen begon de kwestie eindelijk
ook te leven. De tuinzaal van Hille aan de
Veemarkt zat bomvol tijdens een bijeenkomst in
het najaar van 1884 van de Nederlandsche Bond
voor Algemeen Kies- en Stemrecht. Spreker was
de in Zwolle al bekende Th. de Rot uit Rotterdam.
Uit zijn woorden sprak duidelijk de, vanuit socialistisch
perspectief gezien, gematigde opstelling
van de Bond:
‘Welnu, opdat de wensch naar algemeen
stemrecht langs niet gewelddadigen weg vervuld
worde, is aaneensluiting noodig, want, wat men
ook zegge, de tijd om tot algemeen stemrecht te
komen is rijp, al kan betwijfeld worden of het volk
in zijn geheel daartoe eveneens rijp is.’ En daarom
stelde hij voor dat ook in Zwolle een afdeling van
de Bond opgericht zou worden. Zijn advies werd
opgevolgd: op 22 september 1884 werd hier, onder
andere door Helmig van der Vegt, een afdeling
van de Bond opgericht.20 Maandenlang hield de
Bond de arbeidersklasse in kranten, vlugschriften
en lezingen voor dat het einde van de ellende nabij
was. Het draagvlak voor de invoering van het
algemeen kiesrecht was zo groot dat de regering
de volkswil niet langer naast zich neer zou kunnen
leggen. Dacht men.
Het jaar daarop werd in Den Haag, op 20 september
1885, een grote landelijke kiesrechtdemonstratie
gehouden. De verwachtingen waren hoog
gespannen. Voor het eerst werkten de drie grote
landelijke arbeidersorganisaties samen: de Nederlandsche
Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht,
het gematigde Werkliedenverbond van B.H. Heldt,
Demonstratie algemeen
kiesrecht in
Amsterdam, circa 1910.
(Stadsarchief Amsterdam)
Rechts: Palingoproer
Amsterdam, 1886.
(Wikimedia)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 143
en de SDB van Domela Nieuwenhuis. Uit Zwolle
was alleen de afdeling van de Bond voor Algemeen
Kies- en Stemrecht vertegenwoordigd.21 De samenwerking
van de drie bonden bracht problemen met
zich mee. Wat de gematigde deelnemers vreesden
gebeurde: Een deel van de socialisten, voornamelijk
uit de kring van de SDB, droeg rode vlaggen met
zich mee, sommige met ‘de phrygische muts’ (het
symbool van de Franse revolutie) op de spits en lieten
in hun spreekkoren en liederen duidelijk horen
welke plannen ze hadden. Dat werd ook begrepen
door de conservatief-liberale regering Heemskerk:
die legde de motie van de drie organisatoren voor
invoering van het algemeen kiesrecht naast zich
neer. En zo kwamen de deelnemers uiteindelijk met
een kater weer thuis. Wat nu, verzuchtten ze, samen
met hun achterban. De arbeidersbeweging bleek
een tandeloze tijger te zijn.
Het ergste moest nog komen. De relatie tussen
overheid en socialisten kwam op scherp te staan
na een volksopstand in de Jordaan tijdens het
Palingoproer op 25 en 26 juli 1886. Toen de politie
een eind wilde maken aan een verboden volksspel,
waarbij een paling van een touw moest worden
getrokken, sloegen alle stoppen bij het publiek
door. De politie werd in het nauw gedreven en
gemolesteerd. In de straten en aan de bruggen
werden hier en daar rode vlagen opgehangen. De
volgende dag werd het leger ingezet, zevenhonderd
man infanterie, artillerie en huzaren. De
militairen schoten na aanhoudende gevechten
met scherp op de volgestroomde straten. Er vielen
26 doden en meer dan honderd gewonden. De
Zwolsche Courant berichtte:
‘Dat was een tooneel om nooit te vergeten
(…). Het vuren hield geregeld aan, weerklonk
door de straten en overstemde bijna het luide
weeklagen en geschreeuw der woestelingen. Toch
werd voortgegaan met het werpen van steenen.
Hier en daar vielen gekwetsten en dooden neder,
die op straat achterbleven, terwijl de menigte in
een onbeschrijflijke verwarring wegvluchtte. Een
oogenblik daarna werden de lijken en gekwetsten
door vrienden in handkarren naar het politiebureau
op de Noordermarkt gebracht en telkens
weer zag men menschenlichamen wegdragen, die
vreeselijk verminkt en bebloed waren.’22 In het
grootste deel van de pers, ook in de Zwolsche Courant,
kregen de socialisten de schuld, geen krant
vergat de rode vlaggen te vermelden. Het ingrijpen
van de politie en de militairen werd geroemd,
terwijl die verzuimd hadden het oproer in te dammen
en willekeurig het vuur hadden geopend op
het volk. Uiteindelijk bleek dat slechts één van de
slachtoffers socialist was. Deze zwarte bladzijde
uit de Nederlandse geschiedenis leidde zelfs niet
tot vragen in het parlement.
Oranje boven!
Door de mislukking van de grote kiesrechtdemonstratie
in 1885 en het Palingoproer een jaar
later waren de socialisten razendsnel uit de gunst
geraakt van hun tot dan toe snel groeiende aanhang
in de grote steden. In de pers verschenen
dag in dag uit smalende berichten: Ondanks alle
grote woorden stonden de socialisten machteloos
tegenover de regering. Het Palingoproer had
laten zien dat leiders zoals Domela Nieuwenhuis
lafaards waren, die het volk gebruikten om voor
zich de kastanjes uit het vuur te halen.23 De antisocialistische
opvattingen van conservatieven,
maar ook liberalen, kregen vrij spel en werden
al gauw door het volk overgenomen. Een nooit
verdwenen nationalistisch gevoel werd nieuw
leven ingeblazen: het orangisme. De ontsporingen
tijdens de Oranjefeesten van de afgelopen jaren
kwamen in een nieuw daglicht te staan. Het kon
toch niet anders of ook daar waren de socialisten
voor verantwoordelijk geweest. Het gevolg bleef
Advertentie Zwolsche
Courant een paar
dagen voor Prinsesjesdag.
(POZC, 11 augustus
1890)
144 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
niet uit: het volk liet Domela Nieuwenhuis en zijn
medestanders als een baksteen vallen en ging als
vanouds voluit achter het koningshuis staan. In
heel het land werden vanaf 1886 antisocialistische
liederen gezongen als:
‘Hop, hop, hop; hop, hop, hop!
Hangt de socialisten op!
Oranje boven, Oranje Boven,
Leve Willem drie.
Weg met alle socialen,
Leve Willem drie!
Nieuwenhuis moet zakkies plakken,
Hi, ha, ho!’
Dat Nieuwenhuis zakkies moest plakken, verwees
naar de verwachte gevangenisstraf voor hem.
Hij was in 1886 in opspraak gekomen toen in
Recht voor Allen, het artikel De koning komt werd
gepubliceerd. In dat artikel werd koning Willem
III stevig aangepakt, omdat hij op geen enkele
manier blijk gaf van compassie voor het volk. Wat
hebben we aan zo’n koning, was de teneur. Later
kwam aan het licht dat Domela Nieuwenhuis niet
de auteur was. Maar, hij nam wel de verantwoordelijkheid
op zich en werd tot woede van de socialisten
veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf
wegens majesteitsschennis. Gezien de stemming
in het land deed Nieuwenhuis er beter aan zich
even stil te houden. Maar zo zat hij niet in elkaar.
Domela Nieuwenhuis in de Bierton
Ook de socialistische beweging in Zwolle stagneerde
na de mislukking van de kiesrechtdemonstratie
en het Palingoproer Hoewel er ook hier
inmiddels voldoende socialisten waren die een
hardere koers wilden varen dan het Werkliedenverbond,
lukte het maar niet een afdeling van de
SDB op te richten. Er was niet alleen gebrek aan
voormannen, maar ook aan vergaderruimte. Helmig
van der Vegt herinnert zich: ‘In heel Zwolle
was voor de socialisten geen vergaderzaaltje
te krijgen, daar de eigenaars van zalen door de
politie werden gedreigd met intrekking van het
De Bierton, Schellerbergweg 27 Zwolle.
In dit vroegere café kwamen de eerste Zwolse
socialisten bij elkaar. Domela Nieuwenhuis hield er
onder toezicht van de politie een lezing en Helmig
van der Vegt richtte er met zijn partijgenoten de
Zwolse afdeling van de Vereniging voor Algemeen
Stem- en Kiesrecht op. (Foto Jan van de Wetering,
september 2021)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 145
vergunningsrecht en met intrekking van de vergunning
tot het later sluiten der zaak bij feestelijke
gelegenheden.’24
Daarom kozen de eerste socialisten voor lokalen
net buiten de gemeentegrenzen: daar had de
Zwolse politie niets te zeggen. Eén van die noodonderkomens
voor vergaderingen was de woning
van Gerrit van de Berg, een kleermaker met socialistische
opvattingen. Hij woonde in een van de
arbeiderswoningen in het achterste gedeelte van
de voormalige boterfabriek aan de Schellerweg.25
‘Veel ruimte bood het niet’, merkte een journalist
droog op. ‘Op dezen weg stonden toen nog geen
lantaarns en daar de politie toch wilde weten
welke onverlaten naar de socialistische bijeenkomsten
gingen, plaatsten de politieagenten zich
achter de boomen en staken een lucifer aan zoo
gauw men passeerde. De namen der boosdoeners
werden den volgenden dag bij de patroons bekend
gemaakt en het gevolg daarvan was heel vaak ontslag.’
26
De spanning was dus groot toen Domela
Nieuwenhuis aankondigde dat hij naar Zwolle zou
komen. Van der Vegt en zijn kompanen hadden
hem bereid gevonden een lezing te houden in de
Bierton, een café aan de Schellerbergweg (nr. 27),
net buiten de gemeentegrens. Maar dat was letterlijk
buiten de waard gerekend. Eigenaar Maten
weigerde zijn zaal vrij te geven omdat hij anders
de politie op zijn dak zou krijgen, zodat het ontvangstcomité
uitweek naar de bescheiden woning
van Gerrit van den Berg. Uiteraard was Helmig
van der Vegt erbij aanwezig: ‘Het bericht van zijn
komst deed de ronde en reeds des morgens was
burgemeester Van Nahuijs, de commissaris Van
Nieuwland en een groote politiemacht op het
perron aanwezig. Den geheelen dag werden alle
treinen uit de richting Amersfoort nagekeken.
Eindelijk, daar was Domela. Op den voet werd hij
gevolgd door een cordon agenten en door honderden
nieuwsgierigen, die naar het station waren
gelokt door het groote politievertoon.’ Onder politiebegeleiding
wandelde het gezelschap naar het
huis van Van den Berg.
Omdat het een openbare bijeenkomst was,
vonden de politieagenten dat ze ook mee naar
binnen mochten. Domela sprak daar zijn verwondering
over uit, maar hield toch een lezing van een
half uur, waarbij hij zich beperkte tot ‘een algemeene
opwekking tot vereeniging ter bekoming
van algemeen stemrecht en verder zijn bekende
theorieën verkondigend over een meer evenredige
verdeeling der aardsche goederen en een billijke
tegemoetkoming in de nooden van den werkman.’
27 Om kwart over tien was de bijeenkomst
afgelopen. Domela overnachtte in de woning van
Van den Berg en werd de volgende ochtend door
een zestal personen ‘uit den werkenden stand’
naar het station begeleid.28 Het Zwolse avontuur
van Domela haalden de kolommen van kranten
in heel het land. En uiteraard was het koren op de
molen van Recht voor Allen, dat op cynische toon,
onder de kop ‘Het Zwolsche schandaal’, het vuurtje
aanwakkerde:
Domela Nieuwenhuis
spreekt tijdens een
vredesdemonstratie in
Amsterdam, circa 1900.
(Geheugen van Nederland)
146 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘Hoe belachelijk stellen de machthebbers zich
aan! Hoe blijkt uit al hun daden de ontzaggelijke
vrees die zij koesteren voor onze beweging! (…)’
Al op het station was Domela Nieuwenhuis opgewacht
door ‘de kommissaris van politie, ja zelfs de
burgemeester, de geadelde Nahuys, de onderdrukker
van het oproer te Zwolle in het vorige jaar.’
Recht voor Allen wees erop dat de politie zonder
enige machtiging een privéwoning was binnengetreden.
29 De kwestie werd zelfs aan de minister
van justitie voorgelegd – alles wat met Domela te
maken had, lag dat jaar uiterst gevoelig. Maar de
minister wees de klacht af, omdat Van den Berg
niet diezelfde avond had geklaagd, maar pas daarna.
Ook was hij van mening dat de Schellerbergweg
niet in Zwollerkerspel lag maar in Zwolle.30
Met twee lege handen op één lege buik
In de jaren na zijn terugkeer naar Zwolle had
Helmig van der Vegt een netwerk opgebouwd van
gelijkgezinden. Hij ontmoette hen bij de spreekbeurten
van de socialistische voormannen, bij de
bijeenkomsten van het Werkliedenverbond en tijdens
de grote kiesrechtdemonstraties in de grote
steden. Al die tijd zocht hij naar mogelijkheden
om in Zwolle een vereniging op te richten die zich
kon aansluiten bij de SDB. Dat was niet eenvoudig.
Wie in de jaren tachtig van de negentiende
eeuw propagandist was van het socialisme moest
sterk in zijn schoenen staan. Maar, de onderlinge
solidariteit van de eerste socialistische propagandisten
was groot. In zijn memoires schrijft Van der
Vegt: ‘Zij waren vrienden, broers en zusters, met
twee leege handen op één leege buik.’ (…) ‘Wij
hadden toen nog geen edelachtbaren of hoogedelachtbaren
in onze kringen, geen gezeten burgers,
maar burgers die gezeten hadden. Het was een
partijtje van gesjochten jongens, onder leiding
van een gesjochten partijbestuur, dat in zijn vergaderingen
voorschreef dat géén kwast (citroenlimonade),
enkel melk gedronken mocht worden,
omdat kwast een dubbeltje en melk slechts een
stuiver kostte.’ (…) ‘Trad een spreker van bijvoorbeeld
Amsterdam te Zwolle op, dan was soms zijn
eerste vraag of wij wel reisgeld voor hem hadden,
want hij moest weer om zijn werkzaamheden
naar zijn woonplaats terug. Bleef een socialistisch
spreker van elders een nacht over, dan ging dit nog
wel in de steden waar wel een partijgenoot een
slaapplaats beschikbaar had, maar op het platteland
was soms niemand die een spreker durfde of
kon herbergen. Dat ondervond het tegenwoordige
kamerlid Schaper, die na afloop van een openbare
vergadering met den pas gehuwden voorzitter en
diens bruid in één vertrek te ruste ging.’31 Toch
vond het socialisme in Zwolle een rijke voedingsbodem:
‘In de achterbuurten heerschten verschrikkelijke
toestanden: lage loonen, ellendige krotten,
lange werktijden, onmenschelijke behandeling.
Wanneer ik de proletariërs sprak over de blijde
boodschap van het socialisme, dan ging hun hart
open. Evenwel ging de schriftelijke propaganda
beter dan de mondelinge, omdat voor de mondelinge
in vergaderlokalen geen gelegenheid werd
gegeven. Ik had kennis gekregen aan een Bijbelcolporteur,
Epstein genaamd, een doodarme man,
die mij zijn nood geklaagd had. En ik gaf hem grif
gewonnen dat het wachten op een zalig hiernamaals
op den duur niet meevalt als men op aarde
voortdurend aan alles gebrek heeft. Hij droeg
een tasch bij zich, aan de eene zijde gevuld met
socialistische lectuur, waaronder het blad Recht
Helmig Jan van der
Vegt, een van de pioniers
van het socialisme
in Zwolle. (Uit Vliegen,
De dageraad der volksbevrijding,
deel 2,
p. 186)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 147
voor Allen, dat in 1879 onder redactie van Domela
Nieuwenhuis was verschenen en aan de andere
zijde met stichtelijke blaadjes.’32
De zaal zat vol agenten
Helmig van der Vegt had lering getrokken uit het
gedenkwaardige bezoek van Domela Nieuwenhuis
aan Zwolle in 1886. Je kon zaaleigenaren
maar beter niet wijs maken voor welk doel een
vergadering werd gebruikt. Toen hij in de zomer
van 1889 een zaaltje in de Bierton wilde reserveren,
had hij Maten, de eigenaar, dan ook niets
verteld over het politieke karakter van de bijeenkomst.
En zo gebeurde het dat daar
De Zwolse afdeling van de Bond voor Algemeen
Kiesrecht werd opgericht. Het ging om een
doorstart, want in 1884 was die vereniging ook al
opgericht. De oprichting van de vereniging was
het eerste politieke succes van Helmig, hij werd
meteen voorzitter. Om een eind te maken aan de
illegale bijeenkomsten buiten de gemeentegrenzen,
bleef hij onvermoeibaar naar oplossingen
zoeken. ‘Zijn’ vereniging moest ook in de stad
kunnen vergaderen. Maar dat was makkelijker
gezegd dan gedaan, zoals bleek toen Geert van
der Zwaag, een varkenskoopman uit Friesland,
naar Zwolle kwam voor een spreekbeurt. Drie
keer probeerde Helmig een zaal te huren: in café
Brandehof (Melkmarkt), in hotel de Atlas (Ossenmarkt)
en in Odeon (Blijmarkt). De eigenaren
weigerden allemaal, omdat ze gehoord hadden
dat Van der Zwaag een volbloed socialist was, nog
erger dan de duivel. Uiteindelijk was caféhouder
Leinweber in de Veerallee bereid zijn café af te
staan. Hij was voor de duvel niet bang, had hij bij
zijn toezegging opgeschept. Maar het liep anders:
‘Een talrijke schare toog er op den bewusten
Zondagochtend heen, doch de gordijnen waren
dicht, en jawel, de zaal zat vol agenten.’ Van der
Vegt bedacht dat hij nog een oude tante had, wier
overleden man zangmeester was geweest. Hij kreeg
van haar den sleutel van de oude Zangschool op
het Eiland en daar werd onder grote belangstelling
dan toch nog de bijeenkomst gehouden. De politie
noteerde iedereen die binnenkwam, maar toen de
toeloop van publiek steeds groter werd, hielden de
agenten er maar mee op.33 De bijeenkomst was een
groot succes, de vereniging schreef vijfentwintig
nieuwe leden in.
Links: Affiche voor
Algemeen Kiesrecht,
ontwerp Albert Hahn,
1911. (Wikimedia)
Pieter Jelles Troelstra
tijdens een manifestatie
voor Algemeen kiesrecht.
(Collectie Wikimedia)
148 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Komt Zwollenaars, de slaapmuts afgerukt
De bijeenkomst in de Zangschool had de Zwolse
pioniers moed gegeven. Nu was de tijd gekomen
om door te zetten en hier eindelijk een afdeling
van de SDB op te richten. Textielhandelaar Marcus
Spits, een Zwollenaar met familiebanden in
Enschede, zette de eerste stap.
Hij schreef twee open brieven in Recht voor
Allen ‘Aan de arbeiders en geestverwanten te
Zwolle’, waarin hij hen opriep lid te worden van
de Zwolse afdeling van de SDB. ‘Voorzitter’ zet hij
achter zijn naam. Omdat de strekking nagenoeg
gelijk is, geef ik hier een samenvatting de brief van
11 februari 1890. Hij is geheel geschreven in de
typerende socialistische stijl van die dagen.
‘Het socialisme is ook binnen Zwolle’s muren
gedrongen en heeft reeds in tal van harten wortel
geschoten. Arbeiders! Sluit u bij de afdeeling
Zwolle van den S.D. Bond aan, die vrijheid, recht
en brood voor allen in haar vaandel voert. Het
kapitalisme moet bestreden en overwonnen
worden, opdat gij als een vrij mensch een nieuw
leven kunt intreden. Treedt in onze gelederen
om gezamenlijk recht te eischen; laat uw vrouw
en kinderen niet langer van gebrek wegkwijnen,
maar eischt werk, opdat gij in hunne behoeften
kunt voorzien. Zult gij u nog langer laten plagen
met touwpluizen voor een paar dubbeltjes daags?
(…) Is het niet ongehoord dat gij bijna van honger
omkomt, terwijl de kapitalisten in hunne canapé’s
rondwentelen, vermoeid als ze zijn van het harde
luieren? (…) Komt Zwollenaars, de slaapmuts
afgerukt en sluit u bij ons aan: één alleen kan niets,
maar gezamenlijk kunt gij alles!’34
Marcus Spits ging voortvarend te werk. Hij
riep in advertenties de Zwolse arbeiders op zich
als lid aan te melden van de SDB en hij vroeg
ook een colporteur om in Zwolle en omstreken
Recht voor Allen te venten. Niet geheel onnodig
voegde hij er aan toe: ‘Hij die vrij is tegenover het
publiek en niet bang is voor de politie, geniet de
voorkeur.’35 Net als zijn twee broers uit Enschede,
had Marcus een kort lontje. Hij was al eens wegens
mishandeling veroordeeld tot vijf dagen hechtenis
en nu, twee maanden na de oprichting van de
nieuwe partij, was hij betrokken bij een geruchtmakende
zaak. Hij kreeg bericht dat zijn jongste
broer, Flip, in Enschede zou worden opgepakt,
omdat hij weigerde dienst te doen als schutter.
Samen met een andere broer probeerde Marcus
’t Zweet des aanschijns
Marcus Spits liet er ook bij zijn zakelijke activiteiten geen twijfel over
bestaan dat hij de socialistische beginselen aanhing. In de advertenties
waarin hij zijn linnen, hemden en bedlakens aanprees, maakte hij cynische
opmerkingen over de Twentse textielindustrie: ‘Weer eenige rolletjes uit
’t Twentsch paradijs. In ’t zweet des aanschijns moeten ze werken.’
Advertentie Marcus
Spits in Recht voor
Allen, 29 januari 1890
Rechts: Oproep van
Marcus Spits aan de
Zwollenaren om lid te
worden van de Sociaaldemokratische
Bond.
(Recht voor Allen,
11 februari 1890)
zwols historisch tijdschrift jrg. 38 – nr. 3 | 149
de arrestatie te voorkomen. Gewapend met een
lat en een steen stapten ze op de marechaussee af,
onder het roepen van ‘Blijf van onze broer af ’ en
‘Weg met de schutterij, leve de socialen’. Toen ze
ook nog de te hulp geschoten burgemeester van
Enschede belaagden, trok een marechaussee zijn
bajonet om de man te bevrijden. De gebroeders
Spits werden opgepakt en tot enkele maanden
gevangenisstraf veroordeeld.36
Door de arrestatie van Marcus Spits leek de
Zwolse afdeling van de SDB al na twee maanden
op sterven na dood. Het wachten was op nieuwe
inspiratie. Door de komst van de Groningse handelsreiziger
Pieter Menno Arnolli (1864-1931)
naar Zwolle kwam er weer leven in de brouwerij.
Met acht andere socialisten richtte hij op
12 december 1890 de Zwolsche Arbeidersbond
op.37 De bond telde bij de oprichting ongeveer 360
leden, die afkomstig waren uit de Vereeniging van
het Spoorwegpersoneel, de afdeling Zwolle van
de Nederlandsche Bond voor algemeen kies- en
stemrecht en de Zwolsche Timmerliedenvereniging.
Pieter Arnolli werd voorzitter en Helmig
van der Vegt vicevoorzitter. Beide mannen waren
nog maar 26 jaar oud.38 De toon waarmee de bond
zich aan het publiek presenteerde, leek op het
eerste gezicht nogal gematigd: ‘Zij stelt zich ten
doel langs wettigen weg en door gepaste middelen
de belangen van hare leden te bevorderen en hun
leven te veraangenamen. Dit doel zal zij trachten
te bereiken door te streven naar algemeen
kiesrecht, het oprichten van een eigen gebouw,
het houden van voordrachten, het opvoeren van
tooneel- en het uitvoeren van zangstukken.’ Dat
klonk niet al te revolutionair, maar al gauw werd
duidelijk dat het bestuur op één lijn zat met de
SDB van Marcus Spits. De voormannen van de
Zwolsche Arbeidersbond en die van de partij van
Spits zouden de komende vier jaar gezamenlijk
optrekken bij spreekbeurten en 1-meivieringen.
De Volksvriend
Na zijn vrijlating uit de gevangenis pakte Marcus
Spits de draad weer op. Hij kreeg al gauw steun
van de Amsterdammer Levi Cohen (1864-1933)
roepnaam Louis, die eind 1890 met zijn gezin naar
Zwolle was verhuisd (Tuinstraat). Net als Marcus
was hij joods en een uitgesproken socialist. Louis
Cohen verdiende een slecht betaalde boterham
met kleinhandel, nu eens in boter, dan weer in
bier. Louis Cohen werd secretaris van afdeling
Zwolle van de SDB. Spits wilde de socialistische
propaganda uitbreiden met een op de regio
gericht weekblad en vond Cohen bereid de rol van
uitgever/redacteur op zich te nemen. Op 27 juni
1891 verscheen het eerste nummer van De Volksvriend,
orgaan van de Volkspartij in de provinciën
Overijssel en Drenthe. Motto van het blad was:
‘De aarde is rijk genoeg om al hare kinderen te
voeden. Wij vragen geen gunsten, wij willen recht.’
De Volksvriend onderscheidde zich inhoudelijk
nauwelijks van Recht voor Allen. Het blad werd
een groot succes: de oplage steeg in enkele jaren
van zeshonderd naar tweeduizend exemplaren.
Voor de bezorging aan de abonnees en de colportage
op straat was de stad in wijken verdeeld. Elke
wijk had zijn eigen colporteur. Het succes was de
Zwolsche Arbeidersbond van Arnolli en Van der
Vegt niet ontgaan. De bond nam het blad over van
Cohen, die echter wel de belangrijkste redacteur
bleef. Na de overname werd de naam veranderd in
De Volksvriend, Socialistisch Weekblad, waardoor
voor iedereen duidelijk was uit welke hoek de
wind waaide.
De Zwolse socialist
Pieter Arnolli. Hij was
aanvankelijk medestander
van Helmig
Jan van der Vegt, maar
sloot zich niet aan bij
de SDAP. (Jaarboek
Handelsreizigers, circa
1910)
Louis Cohen, samen
met Helmig Jan van der
Vegt een van de oprichters
van de SDAP. (Uit
Vliegen, De dageraad
der volksbevrijding,
deel 2, p. 186)
150 | jrg. 38 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Geen enkele boekhandelaar in Zwolle zat in
die tijd te wachten op socialistische lectuur, zodat
de Volksvriend , net als Recht voor Allen vooral op
straat aan de man moest worden gebracht. Dat
deed Cohen zelf, samen met een snel groeiend
aantal andere colporteurs. Hoe dat eraan toeging
wordt beeldend beschreven in een aflevering van
Recht voor Allen uit 1892.
‘Sedert eenige weken wordt er Zaterdagavonds
druk gekolporteerd met de Volksvriend. Den eersten
keer kolporteerde onze partijgenoot Cohen alleen,
en liep op één avond acht bekeuringen op. Den volgenden
week kolporteerde Cohen en Van Harte, de
ontslagen arbeider van Eindhoven [de houtzagerij in
Frankhuis] en toen liepen ze beiden één bekeuring
op. (…) Doch jl. Zaterdagavond bekeurde de politie
maar weer raak. Cohen kreeg er drie, van Harte één,
en Stalenhoef één. Arnolli die met zijn zware stem op
een kwartier afstand hoorbaar was, werd o wonder
boven wonder niet bekeurd; hoe dat kwam begrijpen
wij niet, toch zeker niet omdat hij niet hard genoeg
schreeuwde.’ 39
De Zwolse politie lette niet alleen op het colporteren
van Cohen, maar ook op wat hij schreef.
In een van de afleveringen beledigde hij een politieagent.
Hij kreeg er in 1893 een maand gevangenisstraf
voor. Toen de cipier de deur van de gevangenis
aan de Menno van Coehoornsingel opende,
riep Cohen, onder hoerageroep van partijgenoten
‘Leve de sociale revolutie!’40
Zwolle en de Internationale
De socialistische beweging in Nederland is niet
los te zien van het socialisme buiten onze grenzen.
Een mijlpaal was de stichting op 28 september
1864 in Londen van de Eerste Internationale, een
internationaal verband van vakbonden. De rijen
van de socialisten waren allerminst gesloten. De
meningen bleven verdeeld, zodat er op 14 juli
1889 (honderd jaar na de bestorming van de Bastille)
in Parijs een Tweede Internationale werd
opgericht. De kwesties waarover de socialisten
discussieerden zouden nog lang de politieke agenda
bepalen: de keuze tussen de parlementaire weg
en revolutie, tussen vreedzame en niet vreedzame
politieke actie, maar ook de houding tegenover de
koloniale politiek en oorlogsvoering.
Tijdens de Tweede Internationale was besloten
1 mei te kiezen tot jaarlijkse Dag van de Arbeid, een
dag van internationale solidariteit van arbeiders.
Op donderdag 1 mei 1890 werd de dag op verschillende
plaatsen in Nederland gevierd, maar nog niet
in Zwolle.41 In de grote steden werd voor het eerst
de acht-urenleuze aangeheven en ook het achturenlied.
Van der Vegt die naast onderwijzer ook
zangmeester was, had het lied toch maar vast met
partijgenoten ingestudeerd. Het refrein luidde:
‘Acht uur! Acht uur!
Geen langer arbeidsduur!
Ten strijd! Komt allen op ten strijd!
Ten strijd voor acht uren arbeidstijd’ 42
Maar het ging om veel meer vond Van der Vegt:
‘Ons ideaal ging verder, wij wenschten den
opbouw van een nieuwe maatschappij, een maatschappij
van vrede, welvaart en broederschap,
doch niet tot stand gebracht met de waap’nen der
barbaren. Die maatschappij is niet bestaanbaar
zoolang de volk’ren in elkaar vijanden zien, zoolang
zelfs partijgenooten elkaar met alle ten dienste
staande middelen bestrijden.’43
De eerste Dag van de Arbeid in het Engelse Werk
In 1891 deden Louis Cohen, Marcus Spits, Pieter
Arnolli en M. Blankwater namens de Zwolsche
Arbeidersbond en de afdeling Zwolle van de
SDB een poging toestemming te krijgen voor een
Rechts: Adver

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2019, Aflevering 3

Door 2019, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
36e jaargang 2019 nummer 3 – 8,50 euro
De burgemeesters
van Zwolle
■■■■
Suikerhistorie
Café De Rozeboom, Nieuwe Deventerweg 26
Ruim honderdvijftig jaar geleden werd in Ittersum
aan de doorgaande weg naar Deventer een boerenherberg
gebouwd die de naam De Rozeboom
kreeg. Tevens kon men er kruidenierswaren en
later ook brood kopen. De bouw op deze plek hing
nauw samen met de nieuwe weg naar Deventer,
die parallel liep aan de in 1866 aangelegde spoorlijn
van Arnhem naar Zwolle. Voor die tijd was
er al een herberg met dezelfde naam, eerst aan de
Zwarteweg en daarna rond 1840 aan de (wat nu
heet) Oude Deventerstraatweg, destijds nog de
doorgaande verbinding naar Deventer.
In 1947 nam Johannes Freriks café De Rozeboom
over van Willemina (Miene) van Riele,
weduwe van P.M. Jansen aan de Haar. Miene was
jarenlang het gezicht van De Rozeboom. Men
wandelde op zondag vanuit de stad graag daar
naartoe voor de door haar bereide ‘dikke melk’.
Achter De Rozeboom was een grote tuin met
prieeltjes. Ook stond daar een houten gebouwtje
waar onder meer de muziekvereniging ‘Kunst na
Arbeid’ oefende.
Toen er in de jaren zestig van de vorige eeuw
aan weerszijden van de Nieuwe Deventerweg
parallelwegen werden aangelegd, moest het pand
worden afgebroken. Iets verder van de weg af liet
Freriks een hotel-café-restaurant bouwen. De
naam De Rozeboom bleef. Ook diende het als
pension.
In maart 1984 kwam het pand in bezit van de
familie Hsu, die er een Chinees-Indisch restaurant
begon onder de naam Sing-Long. En nog steeds
kun je er voor een Chinese maaltijd terecht.
Om de herinnering aan de oude naam te
bewaren heeft het college van B en W vorig jaar
besloten aan de nieuwe straat naast de Chinees de
naam Rozeboomlaan toe te kennen.
114 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie Hogenkamp)
Het Chinees-Indisch restaurant Sing Long aan de Oude Deventerstraatweg.
Rechts de huizen aan de nieuwe Rozeboomlaan. November 2019.
(Foto Elske Bootsma)
‘llt .. ~1elz \\ ~~
mt ~ oJtboom
J. A. J. FRERIKS
NIEUWE OEVENTERWEG 26
TEL: (65~00) 1 30 83 ITTERSIJM BIJ ZWOLLE
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 115
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 114
‘Zwollenaren zijn trotser op hun stad geworden’
Henk Jan Meijer groeide in zijn rol als
burgemeester Annèt Bootsma – van Hulten
en Steven ten Veen 116
De burgemeesters van Zwolle
Steven ten Veen 123
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 17 en slot: Dromen tussen
Groot Zwolle en Madurodam (1969)
Jan van de Wetering 136
‘Oom Paul veroverde weer aller hart’
Het bezoek van Paul Kruger aan Zwolle
Frank Inklaar 154
Een wolkammer aan de Molenstraat
(Thomas a Kempisstraat) in de Zwolse
Nieuwstad: Philip Peter Banck (1787-1859)
Geert Banck 161
Boeken 173
Mededelingen 175
Auteurs 177
Cover: Burgemeester Henk Jan Meijer op de fiets op
het Grote Kerkplein en zijn voorgangers. Zie voor
namen het artikel op p. 123 e.v. (Gemeente Zwolle
en collectie HCO)
Redactioneel
In dit nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift
veel aandacht voor de burgemeesters
die Zwolle in het verleden hebben gediend.
Aanleiding daarvoor is het vertrek van Henk Jan
Meijer uit zijn ambt van burgervader. De eerste
Zwolse burgemeester in de huidige vorm was
Arnoldus Johannes Vos de Wael. Na hem zouden
er nog velen volgen, u vindt ze allemaal terug in
een overzicht van Steven ten Veen. Samen met
Annèt Bootsma interviewde hij ook scheidend
burgemeester Henk Jan Meijer over zijn ambtsperiode
in Zwolle, met als conclusie dat de Zwollenaren
de afgelopen negentien jaar trotser op hun
stad zijn geworden.
Frank Inklaar stofte de oude kranten af die
verslag doen van het bezoek van Paul Kruger aan
Zwolle in de zomer van 1901. Deze voormalige
president van de Zuid-Afrikaansche Republiek
(1883-1900) was mateloos populair in ons land.
En in Zwolle was dat niet anders.
Jan van de Wetering brengt ons in de slotaflevering
van zijn reeks over de jaren zestig terug
naar het Zwolle van het jaar 1969 en u bent vast
gewaarschuwd, sommige illustraties zijn fel realistisch
van aard.
Geert Banck geeft een uitgebreide beschrijving
van de Molenstraat (nu Thomas a Kempisstraat)
en omgeving in de eerste helft van de negentiende
eeuw, toen ‘rafelrand’ van Zwolle. Hij doet dat aan
de hand van het leven van zijn voorouder Philip
Peter Banck, een wolkammer die daar zijn nering
dreef. De straat maakte deel uit van de Nieuwstad,
door historicus Thomas de Vries ooit met enige
overdrijving ‘een eldorado voor smokkelaars’
genoemd.
Ten slotte, let op de Mededelingen, met informatie
over de nieuwe editie van de Grote Zwolle Quiz.
Veel leesplezier!
■■■■ 11 11-
116 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘Zwollenaren zijn trotser op hun stad geworden’
Henk Jan Meijer groeide in zijn rol als burgemeester
Mr. A.J. Vos de Wael was in de vorm
waarin we het burgemeesterschap
sinds twee eeuwen kennen in 1813 de
eerste burgemeester van Zwolle. Liefst 42 jaar
bekleedde hij dit ambt. Burgemeester Henk Jan
Meijer was de vijftiende in rij, twee waarnemers
niet meegerekend. Een vergelijking met zijn
illustere voorganger in de negentiende eeuw valt
uiteraard nauwelijks te maken. Het grootste deel
van de bevolking leefde toen in bittere armoede
en de blauwe dood (cholera) waarde door de
stad. Maar toch zijn er overeenkomsten te vinden.
Bijvoorbeeld de groei van de stad. Toen Vos
de Wael burgemeester werd, telde Zwolle amper
13.000 inwoners, bij zijn vertrek in 1855 waren
het er bijna 19.000. Ook Meijer heeft het inwonertal
sterk zien groeien: van 105.000 in 2000
naar meer dan 128.000 nu. Vos de Wael was,
ondanks de standencultuur die in Zwolle heerste,
voor de bevolking goed te benaderen. Hij ging
dan wel deftig gekleed, in een kniebroek, schoenen
met zilveren gespen en een pruik, maar als
hij een wandeling door de stad maakte sprak hij
met iedereen. Ook burgemeester Meijer had er
plezier in aangesproken te worden, maar anders
dan zijn illustere voorganger heeft hij die rol van
burgervader in de loop der jaren wel moeten
leren.
Burgemeester Henk
Jan Meijer in gesprek
met Annèt Bootsma
en Steven ten Veen op
het terras van de Hofvlietvilla,
met uitzicht
op het Kraanbolwerk
(de voormalige locatie
van Schaepman’s Lakfabrieken)
en het daar
verrezen appartementengebouw
De Stelling
en met inkijk in de
Thorbeckegracht,
22 augustus 2019.
(Foto Hessel Bootsma)
Annèt Bootsma –
van Hulten en
Steven ten Veen
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 117
We spraken met Henk Jan Meijer op een mooie
zomerse dag in augustus op het terras van de
Hofvlietvilla, een van zijn favoriete plekjes in de
stad. Toen hij in 2000 in Zwolle kwam, lag de villa
– met een overdaad aan hosta’s in de tuin – er op
die prachtige plek nog armoedig bij en bevond
zich aan de andere kant van de stadsgracht het
grauwe fabriekspand van Schaepman. Meijer
prijst zich gelukkig dat die situatie totaal anders
is geworden. ‘We zitten hier over de stadsgracht,
maar jarenlang werd de stadsgracht als de grens
van de binnenstad beschouwd. Ze was als het ware
een mentale barrière. We hadden de discussie over
de bibliotheek, die moet in de binnenstad blijven
werd er gezegd. Maar in de binnenstad hebben
we niet zoveel ruimte dat we er een mooie bibliotheek
en een mooie bioscoop kunnen bouwen.
Dus moet je over de stadsgracht heen. Hedon zit
er ook buiten. Omdenken noemde ik dat wel ’s in
het college.’
Toen Zwolle in 2000 een nieuwe burgemeester
moest krijgen, was het een harde wens van de
gemeenteraad dat hij of zij voor langere tijd dit
ambt zou gaan bekleden. Aan Loek Hermans en
Jan Franssen werden wel goede herinneringen
bewaard, maar na respectievelijk vier en zes jaar
waren zij alweer vertrokken. Zij zagen de hoofdstad
van Overijssel als een mooie tussenstap in
hun carrière. Henk Jan Meijer, wethouder in Den
Haag en toen 48 jaar oud, wilde graag aan die
voorwaarde voldoen. Elf jaar was hij wethouder
in Den Haag geweest, het burgermeesterschap
lonkte. ‘Ik zette hoog in. Het moest een gemeente
met meer dan 100.000 inwoners zijn met een historische
binnenstad en het liefst boven de grote
rivieren. Ik heb naar Amersfoort gesolliciteerd,
maar dat werd het niet. Mag ik achteraf misschien
wel blij mee zijn. De centrumfunctie van Zwolle
is veel groter en ik wist meteen dat deze stad veel
meer potentie heeft dan het inwonertal doet vermoeden.’
Wennen
Van de negentien jaar dat Meijer eerste burger
van Zwolle was, beschouwt hij het eerste als zijn
moeilijkste. ‘Ik moest echt aan mijn nieuwe positie
wennen. In Den Haag heerst een heel andere
mentaliteit dan in Zwolle. Daar zijn de mensen
veel directer, zeggen meteen wat ze van iets vinden.
Hier kijkt men de kat uit de boom, lig je snel
onder het vergrootglas en wordt gezegd “doe maar
gewoon, dan doe je al gek genoeg.” Daar moest ik
wel aan wennen. Nee, het eerste jaar viel niet mee.’
Bovendien kende Meijer de hoofdstad van Overijssel
amper. ‘Ik kwam hier wel ’s bij twee vrienden
uit m’n studententijd op bezoek, maar in de binnenstad
was ik nog nooit geweest. Zwolle kende ik
zo’n beetje alleen van de stop bij De Toerist als we
op weg waren naar familie in Oost-Groningen.’
Na dat moeilijke eerste jaar bouwde Meijer
steeds meer gezag op, leerde men hem kennen als
een bekwame bestuurder die hard werkte, boven
de partijen stond (wie wist dat hij lid van de VVD
was?) en feilloos aanvoelde waar de kansen van
Zwolle lagen. ‘Toen na zes jaar mijn herbenoeming
aan de orde was, heb ik gekscherend gezegd
dat ik misschien wel tot aan mijn pensionering in
Zwolle zou blijven. Dat was een grapje, maar zo
is het wel gegaan. Of ik minder ambitie had dan
mijn voorgangers? Tijdens mijn tweede termijn
heb ik wel eens om me heen gekeken naar iets
nieuws, maar niet zo actief. En ik begreep dat
ik bij vertrek ook iets los zou laten. Ik kon goed
besturen, kon mijn werk doen, had draagvlak en
Henk Jan Meijer in zijn
rol als burgemeester bij
de landelijke intocht
van Sinterklaas in
Zwolle, november 2003.
(Gemeente Zwolle)
■ ■■■
11 11-
118 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
groeide nog steeds in mijn rol als burgemeester.
Ik zit trouwens nog steeds in die groeistand. De
laatste maanden zei ik wel eens in het college dat
we bepaalde zaken volgend jaar anders zouden
kunnen gaan doen om me vervolgens te realiseren
dat ik er dan niet meer bij ben.’
Binnenstad
Wat Meijer verbaasde toen hij burgemeester van
Zwolle werd, was dat er in het collegeprogramma
niets over de binnenstad stond. ‘In Den Haag
was ik de wethouder van de binnenstad geweest.
Eigenlijk moet je voortdurend aandacht aan de
binnenstad besteden. Een van de eerste dingen
die ik in Zwolle heb gedaan, was een gesprek
aangaan met de ondernemers van de binnenstad.
Daar werden we het er over eens dat er wat aan de
Grote Markt en de Melkmarkt moest gebeuren en
dat we als gemeente en ondernemers meer met
elkaar moesten samenwerken. De plannen om het
Broerenkerkplein autovrij te maken leverden een
geweldige discussie op. Toen het eenmaal gerealiseerd
was, was iedereen blij. Over de sloop van
de panden aan de Melkmarkt waar de Primark is
gekomen, is ook lang discussie gevoerd. Daar ben
ik nog door mijn voorganger Drijber over aangesproken.
Maar opvallend gladjes is de besluitvorming
over de uitbreiding van De Fundatie verlopen.
Daar ging het om een spannend project, waar
een beetje durf voor nodig was. En Zwolle durfde
dat aan, een bewijs dat men hier grootstedelijker
is gaan denken. Je ziet trouwens de functie van
de binnenstad veranderen: minder winkels, meer
horeca en cultuur.’
Benut je mogelijkheden, is altijd de leidende
draad in het beleid van Meijer geweest. ‘Ik ben
niet zo’n visionair. Toen ik hier in 2000 kwam,
De burgemeester op de
fiets, Grote Kerkplein.
(Gemeente Zwolle)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 119
wist ik niet hoe Zwolle er in 2019 uit zou zien. Ik
zal dus ook niet zeggen hoe de stad in bijvoorbeeld
2030 zal zijn. Ik heb veel meer gestuurd op
het benutten van je mogelijkheden. Ik kan geen
boeken in een kerk bedenken en een koepel op
De Fundatie. Daar heb je mensen voor nodig die
initiatieven nemen en die wij als gemeente dan
faciliteren. Zwolle heeft meer dingen die buiten de
stad bekend zijn. Toen ik hier kwam, was dat De
Librije, maar daar hield het ongeveer wel bij op.
Nu praat men over Waanders in de Broeren en De
Fundatie en vijf jaar geleden hebben we een periode
gehad dat PEC Zwolle een geweldig uithangbord
voor de stad was. Als ik bij een minister of
staatssecretaris op bezoek was, praatte je de eerste
vijf minuten altijd over dat soort zaken. Minister
Ivo Opstelten begon altijd over PEC. Als je meer
aanknopingspunten hebt, krijg je een breder beeld
van de stad. Wat een mooie binnenstad hebben
jullie, wat doen jullie het economisch goed. Dat
soort associaties krijg je er ook bij en dan heb je
een mooi gesprek. Want dan praat je vanuit een
zelfbewuste positie in plaats van een positie waarbij
je de hand moet ophouden. Als ik naar de toekomst
kijk zou ik zeggen, houd dit soort dingen
vast.’
Adviezen
Kijkend naar de toekomst van Zwolle blijft Meijer
terughoudend. Hij wil zijn opvolger niet voor de
voeten lopen. Maar adviezen heeft hij natuurlijk
wel. ‘Het stationsgebied bijvoorbeeld beter benutten.
Het is ook een prachtige ontmoetingsplek.
Binnen een uur of anderhalf uur kunnen mensen
vanuit een groot deel van het land elkaar hier
ontmoeten. De spoorzone is een goede plek om
woningen te bouwen voor tweepersoonshuishoudens
die korte tijd in Zwolle willen wonen. Een
Zwolle-Zuid of Stadshagen moet er in Zwolle niet
bij komen. Er zijn voldoende mogelijkheden om
een paar duizend woningen te bouwen waarbij de
bewoners dan op bestaande voorzieningen terug
kunnen vallen. En als er besloten wordt om in
Berkum-Zuid te bouwen, kan het winkelcentrum
daar uitgebreid worden.’ Meijer is er ook voorstander
van om het station en de binnenstad meer
met elkaar te verbinden ‘Als er een passarel over
het spoor komt, heb je een aantrekkelijke route
om naar de binnenstad te lopen.’
Meijer heeft de stad niet alleen groter zien
worden, maar ook het zelfvertrouwen van de
Zwollenaren zien groeien. ‘Toen ik in Zwolle
begon, verliep de besluitvaardigheid stroperig.
Over de bouw van een nieuw theater en een nieuw
stadion werd bijvoorbeeld gezegd: kan dat allemaal
hier wel. De PvdA vond een nieuw theater
elitair, anderen wilden een onderzoek naar een
andere plek. En dan waren er twijfels over de
grootte van beide accommodaties, waren ze niet
te groot voor Zwolle? Waarbij uit het oog werd
verloren dat PEC er niet alleen is voor de voetballiefhebbers
uit Zwolle maar uit de hele regio. En
hetzelfde geldt voor het theater. Door dit soort
discussies kan de besluitvorming eindeloos worden
vertraagd. Je moet de moed hebben om een
besluit te nemen. Zoals dat bijvoorbeeld met de
Grote Kerk is gegaan. Dat gebouw is niet alleen
een kerk, maar ook een monument waar je op
andere manieren gebruik van kunt maken.’
Regio
De samenwerking binnen de regio is misschien
wel een van de grootste verdiensten die Meijer
voor Zwolle heeft gehad. Aanvankelijk bestonden
er slechts losse contacten tussen de gemeenten en
werd er soms ook met enig wantrouwen naar de
Theater de Spiegel werd
op 30 september 2006
officieel geopend door
koningin Beatrix. (Provincie
Overijssel)
■ ■■■
11 11-
120 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
grootste stad gekeken. Bijvoorbeeld door Kampen,
dat scholen voor hoger onderwijs zoals de
kunstacademie en de school voor journalistiek
naar Zwolle zag vertrekken. Het is de positie die
Zwolle inneemt die het tot de vanzelfsprekende
hoofdkern maakt waar bedrijven als Zara, Primark
en Ikea zich vestigen. Er zijn geen concurrerende
steden in de buurt. ‘Maar dat neemt niet
weg dat je moet proberen om je in de anderen te
verplaatsen, dat je elkaar respectvol moet behandelen’,
vindt Meijer. Mede vanuit die gedachte
is een regioverband ontstaan waar niet minder
dan 21 gemeenten aan meedoen en waarbij ook
bijvoorbeeld het bedrijfsleven en het onderwijs
vertegenwoordigd zijn. ‘De structuur is licht, we
hebben slechts een soort dagelijks bestuur en
tweemaal per jaar wordt er een Regiodag gehouden.
De laatste was in Dronten. De opzet is om
begrip voor elkaar te hebben, elkaar ook wat te
gunnen. In tegenstelling tot Twente hebben we
hier niet zo’n duidelijke regio, maar toch hebben
ze daar veel meer ruzie met elkaar. Misschien
ook wel omdat er drie grotere steden zijn. In onze
regio is Zwolle de grootste, het boegbeeld. Maar je
moet wel bescheiden blijven.’
De manier waarop binnen de regio Zwolle
wordt samengewerkt, is landelijk bekend en ontmoet
waardering en bewondering. Ook in Den
Haag, waarmee goede contacten bestaan. ‘Je moet
er een goed netwerk hebben’, zegt Meijer. ‘Maar
contacten met anderen zijn minstens zo belangrijk,
zoals op ambtelijk niveau, met Kamerleden
en met andere steden. Daarom vind ik het ook
noodzakelijk dat de wethouders in allerlei clubjes
zitten. Zo krijg je informatie. Blijf naar buiten kijken,
je doet het niet alleen, je bent onderdeel van
een geheel.’
Burgervader
Van burgemeester is Meijer in de loop der jaren
ook in een burgervader veranderd. Dat ging niet
vanzelf. ‘Ik ben van nature vrij terughoudend.’
Maar de burgemeester werd in de loop der jaren
steeds spontaner en toegankelijker, ook tijdens
het carnaval zonder dat je kunt zeggen dat hij een
echte carnavalsvierder is. ‘De rol van burgervader
betekent bijvoorbeeld dat je naar plekken gaat van
een brand of een ongeluk. Je praat er met slachtoffers,
biedt vanuit je functie troost. Dat heb ik moeten
leren. Je merkt dat het helpt als je troostend
je arm om een slachtoffer legt en hem of haar een
jaar later nog eens belt om te vragen hoe het gaat.
Je ziet dat het betekenis heeft.’
Veel vaker kreeg Meijer als hij samen met zijn
vrouw Petra in de stad wandelde ook de blikken
van voorbijgangers op zich gericht. ‘Kijk, dat is
de burgemeester’, werd er dan gezegd. Vooral
het laatste half jaar toen bekend was dat hij met
pensioen zou gaan, werd hij vaak aangesproken.
‘We willen u even bedanken voor wat u voor de
De samenwerking binnen
de Regio Zwolle is
provincie overschrijdend
en betreft een
groot aantal gemeenten,
een uniek fenomeen
in Nederland.
(Uit: Lange lijnen)
■■■■
fitten en cijfers:
21 gemeenten
730.000 inwoners
4 provincies
3,3% economische groei in 2017
22,8 mnl bruto regionaal product
16,5 mrd exportwaarde
10 mnl importwaarde
76% familiebedrijven
57.645 bedrijfsvestigingen, waarvan
70% eenmanszaken
65% van de banen is te vinden in het MKB
41.020 personen werken in de industrie
339.550 arbeidsplaatsen
Meppel
SiaphorSI De Wolden
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 121
stad heeft gedaan’, kreeg hij dan te horen. ‘Wat er is
gedaan, kan ik natuurlijk niet alleen op mijn conto
schrijven. Maar het deed me wel goed, ik was er
best trots op.’
Over de vraag of Meijer na zijn pensionering
in Zwolle zou blijven wonen, is niet lang nagedacht.
‘Daar hebben we geen seconde over getwijfeld.
We voelen ons hier thuis, onze beide dochters
zijn hier opgegroeid en we hebben hier van alles
meegemaakt. Mijn vrouw Petra werkt op het stagebureau
van Talentstad en dochter Merle (18) zit
op het Meander. Laura (20) studeert psychologie
in Leiden.’ Zelf zal hij als oud-burgemeester ook
nog van alles te doen hebben. Zo is hij voor de
VVD lid van de Eerste Kamer en is hij presidentcommissaris
van Wildlands Adventure Zoo, de
dierentuin in Emmen.
Trots
Het is aardig om aan het einde van dit artikel nogmaals
een vergelijking te maken met Vos de Wael.
In zijn Geschiedenis van Zwolle schreef Thom. J.
de Vries, gemeentearchivaris in de jaren zestig, dat
deze burgemeester Zwolle bracht van de diepste
armoede tot een opmerkelijke graad van bloei.
Toen hij begon zag Zwolle grauw van ellende; toen
hij aftrad in 1855 waren er tenminste twee stoomwerktuigen
en een gasverlichting.
Als burgervader bij
het slot defilé van de
Avondvierdaagse.
(Foto Frans Paalman)
Koningsdag 2016 in
Zwolle. (Foto Pedro
Sluiter)
■ ■■■
11 11-
122 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘De oudere Zwollenaren waren trots op hun burgemeester
en op hun stad.’ Henk Jan Meijer trof in
2000 geen stad in armoede aan, maar er was wel
werk aan de winkel. Hij zorgde er voor dat er niet
alleen over de grenzen van de gracht, maar ook die
van de stad en van de provincie heen werd gekeken,
waardoor een constructieve samenwerking met
de regio is ontstaan. Twee belangrijke projecten
die tot stand zijn gekomen, theater De Spiegel en
het stadion van PEC Zwolle, hebben een capaciteit
gekregen die is afgestemd op de centrumfunctie die
Zwolle in deze regio heeft. En de Zwollenaren zijn
in de afgelopen negentien jaar trotser geworden op
hun stad en hun burgemeester.
Literatuur
Vries, Thom.J. de, Geschiedenis van Zwolle, dl II.
(Zwolle 1961)
Groepsfoto bij een naturalisatieceremonie in de Schepenzaal. (Foto Cathelijn
van den Akker)
Burgemeester Meijer tussen een oud en een nieuw Zwols icoon, de Peperbus en
de Fundatie. (Gemeente Zwolle)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 123
De burgemeesters van Zwolle
De steden in ons land, waaronder Zwolle,
wisten eeuwenlang redelijk autonoom
te blijven binnen het centrale gezag van
landsheer, staten of stadhouder. Alle belangrijke
zaken, inclusief defensie, rechtspraak en regels
waaraan de bewoners zich dienden te houden,
werden doorgaans door het stadsbestuur bepaald.
Dit veranderde met de komst van de Fransen, de
Bataafse Republiek, het Koningrijk Holland en
vervolgens de inlijving bij Frankrijk. Nadat in
1813 Napoleon was verslagen en twee jaar later
het Koninkrijk der Nederlanden werd gesticht,
werd de verhouding van de steden tot het Rijk
in 1824 wettelijk vastgelegd. Zwolle schikte zich
echter al veel eerder in deze nieuwe orde. Daarmee
kan burgemeester A.J. Vos de Wael de eerste
burgemeester van dit nieuwe tijdperk worden
genoemd. In de rij van Zwolse burgemeesters
sindsdien is de pas aangetreden Peter Snijders
nummer zestien.
A.J. Vos de Wael, 1813-1855
Arnoldus Johannes Vos de Wael (1787-1859), lid
van een vooraanstaande Zwolse katholieke (!)
familie was 42 jaar lang burgemeester van Zwolle.
In zijn Geschiedenis van Zwolle schreef stadsarchivaris
Thom. J. de Vries dat onder zijn bewind
Zwolle was omgevormd van een middeleeuwse
stad tot een moderne provinciale hoofdstad. Dat
dan wel bekeken door de ogen van de negentiende
eeuw. Allerlei voorzieningen die nu als
normaal en onontbeerlijk worden beschouwd,
ontbraken toen en de meeste inwoners van de stad
verkeerden in bittere armoede. Maar onder het
bewind van Vos de Wael werden verbeteringen
tot stand gebracht die Zwolle de weg naar meer
economische voorspoed en ontplooiing boden,
zoals de aanleg van de Willemsvaart. Volgens De
Vries werd daarvoor echter wel een hoge prijs
betaald: prachtige monumenten uit het verleden
sneuvelden onder de slopershamer, zoals het oude
raadhuis en het wijnhuis, de raadstoren, en vele
poorten waaronder de Vispoort en de Grote Jan
Baghs. ‘Indien Zwolle destijds de beschikking had
gehad over een stadsbestuur, dat oog had voor het
werkelijke schone, dan had men toen van Zwolle
het mooiste stadje van Nederland kunnen maken’,
aldus De Vries, die Vos de Wael portretteerde als
een perfecte democraat in een ondemocratische
wereld. Iedere dag maakte de burgemeester een
flinke wandeling door de stad en sprak dan met
iedereen. Iedere morgen en iedere middag kwam
hij een half uurtje op het stadhuis om de ingekomen
stukken te zien, de uitgaande te tekenen en te
vernemen wat er van doen was…
Burgemeester A. J. Vos
de Wael. (Collectie
HCO)
Steven ten Veen
■■■■ 11 11-
124 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Mr. J.A.G. baron de Vos van Steenwijk, 1855-1867
Was zijn voorganger geliefd in Zwolle, van Jan
Arend Godert de Vos van Steenwijk (1818-1905)
kon dat niet worden gezegd. Bij Vos de Wael kon
iedereen terecht, De Vos van Steenwijk liet zich
zelden zien. Hij bestuurde de gemeente vanaf
zijn buitenverblijf Mataram tussen Wijthmen en
Dalfsen en kwam alleen als dat nodig was met
zijn vierspan naar het stadhuis om stukken te
ondertekenen of incidenteel de raad voor te zitten.
Het feit dat De Vos van Steenwijk zich maar af
en toe vertoonde in de stad kwam mede doordat
hij het burgemeesterschap combineerde met het
lidmaatschap van de Eerste Kamer. Hoogtepunt
tijdens zijn ‘bewind’ was de aansluiting van Zwolle
op het spoorwegnet. Op 4 juni 1864 arriveerde de
eerste trein waarvoor heel Zwolle uitliep. De Vos
van Steenwijk trad drie jaar later tamelijk onverwachts
af. Een afscheidsfeest werd niet gehouden,
wel kreeg hij een ‘modern’ cadeau, namelijk een
album met foto’s van Zwolle. De Vos van Steenwijk
vestigde zich in Den Haag, en werd vanaf
1874 voorzitter van de Eerste Kamer. Hij verliet de
Kamer in 1880 vanwege zijn benoeming tot Commissaris
van de Koning in Utrecht, maar omdat
hij weigerde naar Utrecht te verhuizen, kwam daar
in 1881 al weer een einde aan.
Jhr. W.C.T. van Nahuijs, 1867-1897
Burgemeester was hij geweest van achtereenvolgens
Diepenheim, Ambt Almelo, Stad Ommen,
Ambt Ommen, Wijhe en Enschede toen Willem
Christiaan Theodoor van Nahuijs (1820-1901)
tot burgemeester van Zwolle werd benoemd. De
overstap van Enschede naar Zwolle was in die tijd
een promotie, Enschede was nog slechts een dorp.
Echter wel een dorp dat in 1862 door een hevige
brand voor een groot deel in de as was gelegd. Bij
de wederopbouw was Van Nahuijs zo voortvarend
te werk gegaan, dat hij geschikt werd geacht voor
het burgemeesterschap van de hoofdstad van
Overijssel. Omdat hij uit een dorpsmilieu kwam,
had hij tijd nodig om aan de stad te wennen. Hij
zocht zijn relaties vooral in de Groote Sociëteit
en openlijk werd gezegd dat belangrijke benoe-
Het oude, begin negentiende eeuw gesloopte stadhuiscomplex van Zwolle. Vlnr.
het Mosterthuis, het meentehuis en het achter één gevel gelegen raadhuis en
wijnhuis. Aan het Mosterthuis hangt een walviskaak, ten teken dat hier recht
gesproken werd. (Reproductie tekening Cornelis Pronk, 1732, collectie HCO)
Burgemeester mr.
J.A.G. baron de Vos van
Steenwijk. (Collectie
HCO)
Burgemeester jhr. W.C.T. van Nahuijs. (Collectie
HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 125
mingen hier tot stand kwamen. Van Nahuijs kon
nog wel eens in woede uitbarsten als iets hem niet
zinde. Dan bulderde zijn stem door het stadhuis,
waar overigens maar vier klerken werkten… De
burgemeester, klein van stuk, woonde in het pand
waar Grand Hotel Wientjes uit voortgekomen is.
Dertig jaar was hij eerste burger van Zwolle en
onder zijn leiding is veel tot stand gekomen, zoals
rond 1870 de vestiging van de centrale werkplaats
van de spoorwegen bij het station en de aanleg van
de nieuwe Katerveersluis en verdere verbeteringen
van de Willemsvaart. In dezelfde tijd vond de
uitbreiding van de gemeentereiniging plaats die
de hygiëne in de stad sterk verbeterde, de stichting
rond 1880 van een gemeentelijk ziekenhuis (het
Sophia) en rond 1890 de aanleg van een centrale
drinkwaterleiding. Het inwonertal van de stad
groeide van 20.000 naar 30.000. Toen hij in 1897
op 77-jarige leeftijd aftrad, was zijn gezondheid zo
slecht dat hij kort daarna overleed.
Mr. dr. I.A. van Roijen (1897-1933)
Isaäc Antoni van Roijen (1859-1938) was een
geboren en getogen Zwollenaar. Zijn wieg stond
in de Bloemendalstraat. Net zoals zijn vader en
grootvader was hij naast zijn praktijk als advocaat
actief in de politiek. Toen door het vertrek van Van
Nahuijs een nieuwe burgemeester werd gezocht,
deed het raadslid mr. P.J.G. van Diggelen zijn best
om deze functie in de wacht te slepen. De man was
mede vanwege zijn gewoonte om altijd de eerste
viool te willen spelen echter verre van populair, in
tegenstelling tot wethouder Van Roijen die werd
voorgedragen en benoemd. In zijn lange ambtsperiode
kreeg Van Roijen te maken met de opkomst
van links in de politiek. De verkiezing in 1903 van
de eerste socialist in de gemeenteraad – K. Admiraal
– zorgde nog niet voor een ‘revolutie’, maar de
sfeer werd anders toen de marxist Henk Sneevliet
vier jaar later raadslid werd, want die legde zich
toe op het omverwerpen van de bestaande orde.
Zijn raadslidmaatschap duurde overigens slechts
kort, hij vertrok uit Zwolle en zou later internationale
bekendheid krijgen als revolutionair in
Nederlands-Indië en China. In 1919 verschenen
ook de eerste twee vrouwen in de raad, voor de
SDAP en de Vrije Liberalen. Van Roijen was gezien
De jonge burgemeester
mr. dr. I.A. van Roijen
in zijn ambtskostuum.
(POZC, 26 jan. 1933)
Tot 1931 werden koeien verhandeld op de Beestenmarkt (nu Harm Smeengekade),
varkens aan de Pannekoekendijk en paarden op de Brink. Vanwege toenemend
ruimtegebrek en overlast werden alle markten begin jaren dertig op één
locatie samengebracht. Deze nieuwe veemarkt werd op 30 april 1931 geopend
door burgemeester Van Roijen, de grote man met lichte hoed in het midden.
(Collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
126 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
in Zwolle, hij was minzaam, benaderbaar en sprak
zo nodig Zwols, maar hij bestuurde de stad als een
ouderwetse en behoudende regent. Hij zette de
rem op alle investeringen die de stad geld konden
kosten, met als gevolg dat Zwolle zich begin twintigste
eeuw weinig ontwikkelde. Tijdens een van
de laatste jaren van zijn ambtsperiode beleefde
Van Roijen nog wel een hoogtepunt: de opening
op 15 januari 1930 van de IJsselbrug, die mede
op initiatief van zijn vriend, oud-wethouder en
minister van Waterstaat mr. H. van der Vegt was
gerealiseerd. In datzelfde jaar opende hij, zelf oudleerling,
ook het nieuwe gebouw van het gymnasium
aan de Veerallee en een jaar later de nieuwe
veemarkt. Toen Van Roijen per 1 februari 1933
aftrad, geloofde half Zwolle dat hij zou worden
opgevolgd door zijn zoon, die in Amsterdam een
drukke praktijk als advocaat had. Maar het werd
zijn schoonzoon, Jacob Evert de Vos van Steenwijk.
Dr. J.E. baron de Vos van Steenwijk, 1933-1937
Toen Jacob Evert de Vos van Steenwijk (1889-
1978) tot burgemeester van Zwolle was benoemd,
zei een van zijn vrienden: ‘Wat gebeurt er als een
astronoom burgemeester wordt? Dan helpt hij
zijn gemeente naar de maan.’ De in Zwolle geboren
De Vos van Steenwijk was namelijk wis- en
sterrenkundige. Hij had ook politieke aspiraties,
wat hem er toe bracht om te solliciteren naar het
burgemeesterschap van Zwolle. Minister Ruys de
Beerenbrouck vond dat De Vos van Steenwijk het
maar moest proberen. ‘In een kleine gemeente kan
ik u niet gebruiken, in een grote zal het misschien
wel gaan’, zou hij hebben gezegd, want dan konden
de ambtenaren hem voldoende ondersteunen…
Onder het bewind van de nieuwe burgemeester
ging een heel andere wind waaien dan tijdens
het bewind van zijn schoonvader het geval was
geweest. De Vos van Steenwijk was een buitengewoon
welwillend man, waardoor de sfeer in
Groepsfoto van het college
van B en W en de
Zwolse gemeenteraad
in de Schepenzaal op
26 januari 1933, ter
gelegenheid van het
afscheid van burgemeester
Van Roijen.
(Collectie HCO)
Burgemeester dr. J.E.
baron de Vos van Steenwijk.
(Collectie HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 127
de raad prettiger, menselijker en minder formeel
werd. De raadsvergaderingen duurden echter wel
eindeloos, want de voorzitter hield de teugels niet
strak. Dat De Vos van Steenwijk grotere ambities
had, zou al snel blijken. Amper vier jaar na zijn
aantreden in Zwolle werd hij namelijk al benoemd
tot burgemeester van Haarlem en niet veel later tot
Commissaris van de Koningin in Noord-Holland.
Die functie zou hij echter slechts twee jaar uitoefenen,
omdat hij door de Duitse bezetter werd
afgezet. Na de oorlog werd hij president-curator
van de Leidse Universiteit.
A. van Walsum, 1938-1940
Het burgemeesterschap van Arnoldus van
Walsum (1890-1957), die lid was van de Christelijk
Historische Unie (CHU), duurde slechts
twee jaar. Op 26 juni 1940 werd hij als eerste
burgemeester van Nederland door de Duitsers
ontslagen. De diepgelovige Van Walsum was
voor Zwolle een totaal onbekende. Op 25-jarige
leeftijd werd hij al burgemeester van Krimpen
aan de IJssel, waarmee hij de jongste persoon in
Nederland was die dit ambt bekleedde. Daarna
was hij tien jaar burgemeester van Vlaardingen. In
Zwolle ontpopte Van Walsum zich als een dorpsburgemeester
die zich met allerlei nietige details
bemoeide. Toen begin 1940 de oorlog dreigde,
nam hij een historisch raadsbesluit: de gemeente
schafte voor 4.500 gulden zestig karabijnen aan
voor de politie en de luchtafweer. Op de morgen
van de capitulatie sprak Van Walsum de Zwolse
bevolking via het lokale radiodistributienet toe.
Daarbij reageerde hij zeer ontdaan op het vertrek
van koningin Wilhelmina naar Londen. Hij veroordeelde
deze vlucht, ‘terwijl er nog jongens voor
haar in het vuur gaan.’ Hij gebruikte daarbij zelfs
de term ‘misdadig’, wat hem nog heel lang zou
worden nagedragen. Daar stond tegenover dat
Van Walsum officieren van de Sicherheitspolizei
in juni 1940 inzage weigerde in het bevolkingsregister,
omdat hij vermoedde dat ze op zoek waren
naar namen van Joodse families. Van Walsum
werd daarop eerst kort vastgezet en vervolgens uit
zijn ambt ontslagen. De toespraak voor de radiodistributie
noemde Van Walsum later ‘de fout van
mijn leven’. Het blokkeerde na de bevrijding ook
een mogelijke terugkeer in zijn functie als burgemeester
van Zwolle, waarop hij wel had gehoopt.
Zijn bestuurlijke carrière bleef daarna beperkt
tot waarnemend burgemeester in de jaren vijftig
van Waarder, Barwoutswaarder en Rietveld, drie
kleine gemeenten in Zuid-Holland.
Jhr. mr. M.P.M. van Karnebeek, 1940-1944,
waarnemend in 1945
Op 3 oktober 1940, nog geen vier maanden na de
bezetting van ons land, werd Maurits Peter Marie
van Karnebeek (1908-1985) als burgemeester van
Zwolle geïnstalleerd. Jhr. G.A. Strick van Linschoten,
de burgemeester van Zwollerkerspel, was na
het vertrek van Van Walsum korte tijd waarnemer
geweest. Van Karnebeek, liberaal maar politiek
ongebonden, was daarvoor burgemeester van
Zuidlaren. Tijdens zijn inhuldiging pleitte hij,
plichtsgetrouw als hij was, voor samenwerking
met de bezettende macht en eensgezindheid,
teneinde ‘het schip va A. van Walsum. (Collectie HCO) n dit gemenebest door de
■ ■■■
11 11-
128 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
branding van dezen moeilijken tijd veilig heen te
loodsen.’ Toen de Duitsers na de slag om Arnhem
besloten om de IJssellinie te versterken, kreeg Van
Karnebeek opdracht om mannelijke inwoners
van Zwolle in te schakelen voor het graafwerk. De
burgemeester weigerde dat en dook onder. Op 11
oktober 1944 werd hij uit zijn ambt gezet. Na de
bevrijding is hij nog een paar maanden waarnemend
burgemeester van Zwolle geweest. Terugkerend
van zijn onderduikadres werd hij al op 14
april 1945, de dag van de Zwolse bevrijding, door
het Militair Gezag geïnstalleerd. De zuivering
doorstond hij met vlag en wimpel, maar niettemin
trad hij in de herfst van 1945 plotseling af. Officieel
heette het dat Van Karnebeek zich gekrenkt
toonde door opmerkingen van de minister van
Binnenlandse Zaken over het gebrek aan beginselvastheid
van bestuurders die tijdens de oorlog
te lang op hun post waren blijven zitten. Maar
onofficieel speelde zijn scheiding ook een rol. Van
Karnebeek richtte zich daarna op de diplomatieke
dienst, waarbij hij onder andere ambassadeur in
Oslo was.
Mr. A. Meerkamp van Embden, 1944-1945
Het lag voor de hand dat Zwolle na het ontslag
van Van Karnebeek een NSB-burgemeester
zou krijgen Dat werd Adriaan Meerkamp van
Embden (1882-1954), die rijksarchivaris van
Zeeland en vanaf 1942 NSB-burgemeester van
Middelburg was geweest. De man stond bekend
als een wereldvreemde kamergeleerde en had
in Zwolle niets te vertellen, de bezetters maakten
de dienst uit. Dat kwam mede doordat het
hoofdkantoor van de Sicherheitspolizei werd
verplaatst van Den Haag naar Zwolle. De plaatselijke
ondergrondse ondervond daar de gevolgen
van, want velen van hen werden opgepakt
en gefusilleerd. Toen de Duitsers de burgemeester
opdracht gaven om mannelijke inwoners
van Zwolle aan te leveren voor het versterken
van de IJssellinie werden twintig vooraanstaande
Zwollenaren in gijzeling genomen met
de waarschuwing dat een aantal van hen zou
worden geëxecuteerd als er zich niet genoeg
gravers zouden melden. Na de bevrijding zei
Meerkamp dit als een fiasco van zijn beleid te
zien. Na zeven maanden hechtenis werd hij
mild gevonnist, met alleen ontzetting uit zowel
het actieve als passieve kiesrecht, omdat hij als
burgemeester daar waar mogelijk had geprobeerd
om de Duitse maatregelen te verzachten.
Hij keerde terug naar Zeeland en leidde daar tot
zijn overlijden een teruggetrokken leven.
Burgemeester Van
Karnebeek spreekt bij
de herbegrafenis van
Zwolse gefusilleerden
op Kranenburg in april/
mei 1945. (Foto Voerman,
collectie HCO)
Mr. A. Meerkamp van Embden (links) in 1934 op straat in Middelburg, toen hij
nog rijksarchivaris van Zeeland was. (Beeldbank Zeeland)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 129
Jhr. mr. G.A. Strick van Linschoten, 1946-1959
Gustaaf Adolf Strick van Linschoten (1894-1968)
– ‘Strick’ werd hij in Zwolle genoemd – was dertien
jaar burgemeester van Zwollerkerspel geweest
en daarvoor officier bij de cavalerie. Aan heel zijn
houding was te zien dat hij een statige aristocraat
was. Daarbij was hij nuchter, beminnelijk en
lichtelijk excentriek. Strick, lid van de Christelijk
Historische Unie (CHU), reed bij voorkeur met
de fiets door de stad. ‘Ja, van een auto schijnt een
soort cachet uit te gaan, maar misschien ben je
over zoveel jaar wel deftig als je op de fiets zit’,
zou hij er over hebben gezegd. Als burgemeester
was hij bij de bevolking geliefd, maar hij miste
daadkracht. In het kerspel, een pure plattelandsgemeente,
was dat niet zo erg, maar in Zwolle was
iemand nodig om de stad op sleeptouw te nemen.
Toen hij in het jaar van zijn afscheid (1959) door
Bibeb van Vrij Nederland werd geïnterviewd zei
hij het volgende er over: ‘Zwolle heeft een beetje
de naam gehad van een erg rustige, antieke stad.
Dat was vroeger, maar er is veel veranderd. Toch
als je eenmaal de naam hebt, verander je die
niet van vandaag op morgen.’ Gebeurde er dan
helemaal niets onder het bewind van Strick van
Linschoten? Zeker wel. De internationaal vermaarde
architect en stedenbouwkundige W.M.
Dudok werd eind jaren veertig aangetrokken om
een uitbreidingsplan en een structuurplan voor
de binnenstad te maken. Men wist echter geen
consensus te bereiken over zijn in 1951 gepresenteerde
ontwerp en Dudok haakte boos af. Vervolgens
werd stedenbouwkundige S.J. van Embden
gevraagd een plan te maken hoe Zwolle zou moeten
groeien. Als uitvloeisel daarvan werd op 17
september 1958 de eerste paal voor nieuwbouwwijk
Holtenbroek geslagen. Tegelijkertijd werd
een gemeentelijk structuurplan gepresenteerd met
daarin de ambitieuze doelstelling om op termijn
te groeien naar een stad met 200.000 inwoners…
Zwolle telde op dat moment zo’n 55.000 inwoners.
Drs. J.A.F. Roelen, 1960-1969
In de negen jaar dat de planoloog Johannes
Antonius Franciscus (Hans) Roelen (1920-2005)
burgemeester was, is er in Zwolle ontzettend veel
gebeurd. Er kwam met het Zwolle-IJsselkanaal
Burgemeester jhr.
mr. G.A. Strick van
Linschoten. (Collectie
HCO)
Burgemeester drs. J.A.F.
Roelen presenteert
een van de ambitieuze
groeiplannen van
Zwolle, oktober 1967.
(Collectie HCO)
■■■■ 11 11-
130 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
een verbinding tussen de IJssel en het Zwartewater,
Holtenbroek werd gebouwd en de aanleg van
de Aa-landen lag daarvan in het verlengde. Met
de komst van een fabriek van Scania Vabis haalde
Zwolle een grote vis binnen en veel oude Zwolse
bedrijven trokken uit de binnenstad naar nieuw
aangelegde industrieterreinen. De VVD’er Roelen,
die vanuit Delfzijl naar de Overijsselse hoofdstad
was gekomen, liet een totaal andere wind dan
zijn voorganger waaien. Met zijn frisse aanpak en
overtuigingskracht gaf hij de stad nieuwe dynamiek.
Belangrijk daarbij was dat Zwolle al een jaar
voor zijn aantreden door het Rijk was aangewezen
als ontwikkelingskern. Daarmee kwam geld
binnen dat kansen bood om de infrastructuur
belangrijk te verbeteren. De binnenstad ging
op de schop, rond de Broerenkerk werd driftig
gesloopt en daardoor ontstond een troosteloze
zandwoestijn waar een winkelcentrum moest
worden gebouwd. Ook de neogotische St. Michaëlkerk
met karakteristieke toren in de Roggenstraat
ging tegen de vlakte. Nauwelijks een woord
van protest in Zwolle, de stad was in de greep van
de vooruitgang en daar hoorde sloop bij. Door
de opheffing en annexatie van het grootste deel
van Zwollerkerspel in 1967 groeide het aantal
inwoners in dat jaar naar 73.000. Volgens de ontwikkelde
plannen zou de stad overigens nog veel
groter moeten worden, tot zeker 250.000 inwoners
in het jaar 2000. Ondertussen begon er wel
publieke discussie te ontstaan over de plannen van
de gemeente voor de bouw van een groot modern
stadhuis, naar een ontwerp van architect ir. J.J.
Konijnenburg, midden in de oude binnenstad. In
juli 1969 promoveerde Roelen naar Arnhem. Op
de vraag of Zwolle tijdens zijn verblijf was veranderd
zei hij: ‘Het is minder provinciaal geworden,
provinciaal dan in zijn slechte betekenis van
bekrompen. Het is allemaal wat royaler geworden,
wat meer open. Niet alleen uiterlijk, maar ook in
de denkwijze van de bewoners.’
Mr. J. Drijber, 1969-1980
Na al dat slopen dat nog steeds niet ten einde
was, was Zwolle zo langzamerhand wel toe aan
een periode waarin de zandwoestijn in de binnenstad
zou verdwijnen. Johannes (Job) Drijber
(1924-2016) was daar de ideale man voor. Als
burgemeester van Middelburg had hij al bewezen
hoe zorgvuldig met een monumentale binnenstad
moest worden omgegaan. In Zwolle
aangekomen trapte hij onmiddellijk op de rem
bij de sanering van de binnenstad. Waar dat nog
mogelijk was, werd sloop van panden die het
waard waren om behouden te blijven afgelast.
Zo leverde Drijber een essentiële bijdrage aan
de herwaardering van de oude binnenstad. De
lange en soms felle strijd rond de bouw van een
nieuw stadhuis kwam ook tot een goed einde. Op
15 mei 1976 vond de officiële opening plaats. In
dat jaar werd ook het Aldo van Eyckplan gerealiseerd,
een aansprekend stadsvernieuwingsproject
dat bekijks uit de hele wereld trok. Werd er
aan restauraties tussen 1960 en 1970 bijna 2 miljoen
gulden besteed, van 1970 tot 1980 vertwintigvoudigde
dat bedrag tot 39 miljoen. De Aalanden
verrezen en de grondslag voor de sprong
over het spoor, Zwolle-Zuid, werd gelegd.
De ambtsketen is sinds
1852 in gebruik in
Zwolle. Na het samengaan
van een groot
gedeelte van Zwollerkerspel
met Zwolle in
1967 kwam er een nieuwe
ambtsketen voor
de burgemeester. De
wapens van Zwolle en
Zwollerkerspel (Zwolle:
wit kruis op een blauw
vlak, Zwollerkerspel:
blauw kruis op een wit
vlak) met koggeschepen
(verwijzing naar de
Hanze) en een afgietsel
van het oudste stadszegel.
(Collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 131
In januari 2000 werd Drijber (als eerste!) het
ereburgerschap van Zwolle uitgereikt, op grond
van zijn bijzondere inspanningen voor de stad.
Mr. G. Loopstra, 1980-1990
Toen Gauke Loopstra in een artikel in de Zwolse
Courant (1925-2000) een dorpsburgemeester
werd genoemd, voelde hij zich danig in zijn wiek
geschoten. Toch was deze betiteling niet onvriendelijk
bedoeld. Zij was gebaseerd op de manier
waarop hij zijn ambt in Zwolle vervulde: vriendelijk,
onopvallend, bescheiden en vooral ook
menselijk. De benoeming van de in Leeuwarden
geboren Loopstra, evenals zijn beide voorgangers
lid van de VVD, was een verrassing. Via Finsterwolde
en Vlagtwedde was hij burgemeester van de
Noordoostpolder geworden, hij stond niet als een
hoogvlieger bekend en zou bij de invulling van de
vacature in Zwolle niet op de hoogste plek hebben
gestaan. Maar misschien was de stad na de turbulente
jaren zestig en zeventig wel aan een eerste
burger toe die het wat kalmer aan zou doen. Sneu
voor Loopstra was dat hij als bijnaam aan zijn
jaren in Zwolle de betiteling ‘Sloopstra’ overhield.
Burgemeester
mr. J. Drijber, ereburger
van Zwolle. (Collectie
HCO)
Mr. J. Drijber aan het
woord bij zijn installatie
tot burgemeester van
Zwolle op 24 november
1969 in de Schepenzaal.
(Foto Henneke, collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
132 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Toen in 1985 het Gouverneurshuis aan het Ter
Pelkwijkpark door een projectontwikkelaar werd
aangekocht en in grote haast gesloopt, duikelden
boze Zwollenaren over de burgemeester heen. Hij
had er echter nauwelijks of geen schuld aan. Het
Gouverneurshuis was geen monument, de sloop
kon niet worden verhinderd. Zwolle hield er wel
een gemeentelijke monumentenlijst aan over.
Drs. L.M.L.H.A. Hermans, 1990-1994
Loek Hermans (geb. 1951), de burgemeester met
de meeste voornamen (Louis Marie Lucien Henri
Alphonse) kende een kort verblijf in Zwolle. Het
Tweede Kamerlid van de VVD, toen 39 jaar oud,
barstte van de ambitie. In Zwolle wilde hij laten
zien wat hij in zijn mars had om vervolgens de
bestuurlijke weg omhoog te vinden. Dat lukte,
Burgemeester
mr. Gauke Loopstra.
(Collectie HCO)
Bekladding op het
Gouverneurshuis tegen
burgemeester Loopstra,
maart 1985. (Collectie
HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 133
want in 1994 werd hij benoemd tot Commissaris
van de Koningin in Friesland en in het
tweede kabinet van Wim Kok was hij minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De ‘erfenissen’
die Zwolle van hem kreeg, waren het Natuureducatiepark
Ecodrome, gesloten in 2012, en De
Stadshof, het museum voor naïeve en outsiderkunst
in het voormalig Paleis van Justitie aan de
Blijmarkt, dat ook allerminst een succes werd. In
tegenstelling tot de huidige bestemming van dat
gebouw: de Fundatie.
J. Franssen, 1994-2000
De opvolger van Hermans was opnieuw een liberaal
Tweede Kamerlid en van dezelfde leeftijd
als zijn voorganger: Jan Franssen (geb. 1951).
Een half jaar na zijn aantreden kon Franssen de
100.000ste inwoner van Zwolle verwelkomen. Op
27 november 1995 werd de eerste paal geslagen
voor de Vinexwijk Stadshagen, de eerste Zwolse
woonwijk aan de overkant van het Zwartewater.
Franssen bleef uiteindelijk twee jaar langer dan
Hermans in Zwolle om daarna Commissaris van
de Koningin in Zuid-Holland te worden. Jan
Franssen voelde zich zo thuis in Zwolle, dat hij er
De jonge burgemeester
Hermans. (Collectie
HCO)
Burgemeester Loek
Hermans met uitgever
Wim Waanders bij
de presentatie van het
eerste nummer van de
reeks Als de Dag van
Gisteren, 1991. (Collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
134 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
nog regelmatig terugkeert. Vlak voor zijn vertrek
in 2000 had hij een opmerkelijk interview met
de Zwolse Courant, waarin hij openlijk over zijn
homoseksuele geaardheid sprak.
Hermans en hij zouden ‘tussenpausen’ kunnen
worden genoemd. Met hun ambitie werkten
zij enthousiast mee aan de verdere ontwikkeling
van Zwolle, maar toen Franssen naar Den Haag
vertrok snakte de stad naar een bestuurder die
langere tijd op zijn post zou blijven.
Drs. H.J. Meijer, 2000-2019
Na twee burgemeesters die Zwolle zagen als een
mooie tussenstap in hun carrière was de stad toe
aan een eerste burger die niet met een schuin oog
naar een belangrijker positie keek. Die man was
Henk Jan Meijer, op 5 augustus 1951 geboren in
Wassenaar, lid van de VVD en wethouder in Den
Haag. Aan die wens van de gemeenteraad zou hij
voor de volle honderd procent voldoen, Meijer
bleef tot aan zijn pensioen dit jaar leiding aan de
stad geven. De stap van Den Haag naar de hoofdstad
van Overijssel, die zijn beide voorgangers
probleemloos maakten, kostte Meijer meer moeite.
Hij moest wennen aan de nieuwe rol die hij
speelde, maar toen hij eenmaal was ‘ingeburgerd’
ontpopte hij zich tot een bekwame bestuurder die
een zeer belangrijke bijdrage heeft geleverd aan
de positie die Zwolle nu heeft: een stad met een
sterke economische positie, een belangrijke cen-
Burgemeester Jan
Franssen met de honderdduizendste
inwoner
van Zwolle, de op
14 december 1994 in
Westenholte geboren
Kyra Mepschen. (Foto
Frans Paalman, collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 135
trumfunctie en een potentie die nog lang niet volledig
is benut. Bij zijn afscheid in augustus 2019
werd hij tot ereburger van de stad benoemd. (Zie
ook het interview met Meijer op p. 116 e.v. en de
bespreking van het boek Lange lijnen op p. 173).
P.H. Snijders, 2019-
De nieuwe burgemeester van Zwolle zal er geen
moeite mee hebben om zich hier thuis te voelen.
Peter Snijders is immers vier jaar lang chef van het
kabinet van de Commissaris van de Koningin in
Overijssel geweest. De op 11 mei 1966 in Dalen
geboren Snijders studeerde bestuurskunde en
bedrijfskunde in Groningen, werd daarna beleidsmedewerker
bij de provincie Drenthe en vertrok
vervolgens naar het Provinciehuis in Zwolle. In
2005 werd hij wethouder in Coevorden, in 2007
burgemeester van De Wolden (Ruinen en omgeving)
en vier jaar later burgemeester van Hardenberg.
Wie deze plaats in Noordoost-Overijssel na
lange tijd weer eens bezoekt, zal verbaasd zijn over
de expansie die hier heeft plaats gevonden. Peter
Snijders heeft een jaar de tijd om met zijn echtgenote
Geeke en hun zoon (20) en dochter (18) naar
Zwolle te verhuizen.
Bronnen
Andere Tijden, ‘Burgemeester in oorlogstijd’, 7 mei
2006 https://www.anderetijden.nl/aflevering/390/
Burgemeester-in-oorlogstijd
Bootsma-van Hulten, Annèt en Wil Cornelissen,
‘Mr. Job Drijber, ereburger van Zwolle. Een portret’,
in ZHT 20 (2003) p. 40-65
Hove, Jan ten, Geschiedenis van Zwolle (Zwolle 2005)
Huijsmans, Wim, ‘De Zwolse Burgemeesters’, in ZHT
17 (2000) p. 34-36
Vries, Thom.J. de, Geschiedenis van Zwolle, dl II. (Zwolle
1961)
Burgemeester Henk
Jan Meijer tijdens een
gemeenteraadsvergadering,
oktober 2018.
(Foto Frans Paalman)
Burgemeester Peter
Snijders. (Gemeente
Hardenberg)
■ ■■■
11 11-
136 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 17 en slot: Dromen tussen Groot Zwolle en
Madurodam (1969)
Jan van de Wetering (72) verplaatst zich vijftig jaar
terug in de tijd. Hij laat zich verrassen door wat hij
in de kolommen van de Zwolsche Courant (verder:
Zwolse Courant) tegenkomt over de stad van zijn
jeugd. Na het voor Zwolse begrippen tumultueuze
jaar 1968, is het jaar 1969, althans in de kolommen
van de Zwolse Courant een oase van rust. De oudere
Zwollenaren lijken hun afkeer van de uitingen van de
nieuwe generatie jongeren te hebben verwerkt. Tegen
de vermeende uitwassen van de jeugdcultuur is geen
kruid gewassen. Dat gevoel heerst ook onder de journalisten,
waarvan de samenstelling langzamerhand
ook een verjongingskuur heeft ondergaan. Maar ook
de stad zelf moet mee met zijn tijd en daar wringt de
schoen nogal eens in 1969.
Op de eerste dag van het nieuwe jaar ontdekte
de bode van het stadhuis dat het
dooiwater de Schepenzaal was binnengedrongen.
Het water lekte langs de muren tot over
de vloer. En zo begon de eerste werkdag in het
stadhuis met dweilen en dat was achteraf gezien
een metafoor voor wat het jaar 1969 met zich mee
zou brengen.1 Had Roelen, burgemeester sinds
1960, er een vermoeden van? En wist hij al dat
dit zijn laatste jaar in Zwolle ging worden? Ongetwijfeld.
Met enorme energie en bezieling had hij
de afgelopen jaren geprobeerd invulling te geven
aan de utopische ideeën van de regering over een
duizelingwekkende groei van de bevolking van
Nederland, maar ook van Zwolle. De stad moest
ruim baan maken voor industrialisatie. De banen
die dat zou opleveren zouden duizenden werkzoekenden
naar Zwolle doen verhuizen. En daar bleef
het niet bij. Net als zoveel andere steden in ons
land wilde Zwolle na de Tweede Wereldoorlog een
nieuwe start maken. Daarvoor was in de ogen van
de bestuurders een volledige herinrichting in het
hart van de stad nodig en een al even ingrijpende
verbetering van de infrastructuur met nieuwe
wegen en een nieuwe brug over de IJssel, om de
toenemende bedrijvigheid te faciliteren en om in
één klap een einde te maken aan de opstoppingen
en onveilige situaties bij de toegangswegen van
de stad. De bedrijven en daarmee de banen zouden
dan vanzelf wel komen. Maar die bedrijven
kwamen niet, althans niet in de gehoopte mate, en
zouden ook niet komen. Dat moet Roelen op de
eerste dag van het nieuwe jaar geweten hebben.
Die lekkage, dat voelde niet lekker als begin van
een nieuw jaar.
Zwolle pijlstad naar het noorden
In 1966 leek het allemaal nog zo mooi. Zwolle zou
volgens de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening in
het jaar 2000 zijn uitgegroeid tot een stad van een
kwart miljoen inwoners. ‘Groot Zwolle’ heette het
einddoel, de weg er naartoe ‘Zwolle Groeistad’
en later ook wel ‘Zwolle pijlstad naar het noorden’.
Aan beeldende taal geen gebrek. Een grote
opwinding moet zich meester hebben gemaakt
van de bestuurders op het stadhuis. Burgemeester
en wethouders gingen in de Structuurschets
Zwolle 2000 (1968) nog een reuzenstap verder
dan de regering. Het werd niet voor onmogelijk
gehouden dat Zwolle op den duur een half miljoen
inwoners zou tellen. Een emmer koud water over
de hoofden van de adviserende planologen had
wonderen kunnen verrichten, maar dat gebeurde
niet. Er werden al kaarten getekend van de plekken
waar woningen gebouwd moesten worden
voor de verwachte duizenden gloednieuwe
Zwollenaren. In de Structuurschets staat dan ook
onomwonden: ‘De tot dusver ontwikkelde structuurplannen
beslaan een gebied met een straal van
circa vier kilometer vanuit de stadskern. Zwolle
2000 echter beslaat een gebied met een straal van
circa acht tot tien kilometer.’2
Jan van de Wetering
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 137
Menig Zwollenaar – nuchter als altijd – had
in 1966 de wenkbrauwen gefronst. Was de burgemeester
vergeten dat zijn stad nog maar net
de 60.000-ste inwoner had mogen begroeten?
Natuurlijk wist hij dat, maar hij wist ook dat Zwolle
een jaar later zijn grondgebied zou vervijfvoudigen
door de inlijving van Zwollerkerspel (van
2.000 naar 10.000 hectare). Daarna was het alleen
nog maar een kwestie van industrie aantrekken
voor de werkgelegenheid en woningen bouwen,
heel veel woningen bouwen. Over de boeren die
daar woonden en over het landschap – ‘de groene
schil’ rond Zwolle – werd, afgezien van de grens
die de IJssel aan het grondgebied stelde, met geen
woord gerept.
Nu, in 1969, was duidelijk dat de komst van
nieuwe grote bedrijven ernstig stagneerde. De
komst van Scania Vabis op bedrijventerrein
Voorst in 1965 sprak nog het meest tot de verbeelding.
Belangrijk was ook de vestiging van het
hoofkantoor van Wavin in Holtenbroek en het
bedrijf M&R Dietetics (onder meer babyvoeding
Similac, nu Abbott) op Voorst. Andere grote
bedrijven zoals Stork en Philips waren al in de
jaren vijftig naar Zwolle gekomen. In hun voetspoor
vertrokken vele kleinere Zwolse bedrijven
uit de binnenstad naar industrieterrein Voorst.
In zijn nieuwjaarstoespraak moest Roelen mededeling
doen van alweer een droom die in duigen
viel. Zwolle had zich al jaren geleden aangemeld
als kandidaat voor de achtste medische faculteit,
maar de commissie die zich daar in opdracht van
de regering over had gebogen (de commissie Van
Walsum), had onze stad te licht bevonden. En
dat, merkte Roelen verongelijkt op, terwijl Zwolle
de laatste jaren door structurele en verkeersverbeteringen
sterk vooruit was gegaan; ook vanuit
landelijk perspectief gezien. Dat een flink deel van
die verbeteringen, zoals de aanleg van de nieuwe
IJsselbrug, nog niet gerealiseerd was, liet hij wijselijk
achterwege.3
De tijden veranderden snel. Drie jaar na de
verschijning van de Tweede Nota Ruimtelijke
Ordening zetten niet alleen gewone Zwollenaren,
maar ook beleidsmakers op landelijk en regionaal
niveau vraagtekens bij de prognoses van de overheid.
Zou Nederland in het jaar 2000 werkelijk
twintig miljoen inwoners tellen? Waarschijnlijk
niet. Als Zwolle in dit tempo zou doorgroeien dan
mocht de stad blij zijn met honderdduizend inwoners
in 2000, in plaats van de verwachte tweehonderdvijftigduizend.
Zo vroeg een onderzoeker van
het Instituut voor Planologie (drs. E.F. Nozeman)
zich af of Zwolle de rol van ‘Pijlstad naar het noorden’
wel waar kon maken. De migratie van nieuwe
inwoners liep in Zwolle ver achter bij steden als
Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Door nieuwe
vestigingen en een gevarieerd industriepakket
kon eerder Apeldoorn dan Zwolle uitgroeien
tot ‘metropool van het oosten’. De onderzoeker
zag wel andere kansen: samen met Kampen kon
Het nieuwe bedrijventerrein
Voorst, toen nog
aangeduid als Gasthuislanden
en Grote
Voort, met bedrijfsaanduiding
op een kaart
van Zwolle eind jaren
zestig. (Uitsnede, particuliere
collectie)
11-
138 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Zwolle uitgroeien tot springplank voor Zuid-
Nederland naar de periferie. Een stapje terug voor
Zwolle dus, maar er was nog hoop.4
Toch waren er planologen die nog steeds met
hun hoofd in de wolken liepen. De studiegroep
Zwolle van de afdeling bouwkunde van de Technische
Hogeschool te Delft, presenteerde in een rapport
het idee ‘Bandstad Zwolle-Kampen’, dat een
verdere uitwerking was van de Zwolse structuurschets.
Zelfs met het gebied van Zwollerkerspel
erbij bood Zwolle te weinig mogelijkheden om
bedrijven te plaatsen en woningen te bouwen. De
studiegroep dacht aan een samenhangend geheel
van industrieën en woningen, ondergebracht in
een band van aaneengeschakelde steden, dorpen
en buurtschappen. Dat wil zeggen: Windesheim-
Zwolle-Westenholte-’s Heerenbroek-Wilsum-
IJsselmuiden en Kampen. Dit alles uiteraard
onder de vlag van Zwolle, maar dat werd er niet
met zoveel woorden bij gezegd. De vlucht van de
gedachten van de werkgroep bereikte grote hoogten:
Wilsum zou in het jaar 2000 veertigduizend
inwoners tellen en ’s Heerenbroek maar liefst zestigduizend
inwoners. Op het Kampereiland was
een industrieel havencomplex geprojecteerd.5
Zo buitelden de ideeën over elkaar heen.
Ruim een maand na het rapport Bandstad Zwolle-
Kampen kwam het Economisch Technologisch
Instituut van Overijssel met een iets getemperde
indicatie van de groei van Zwolle. Geen half
miljoen, ook geen kwart miljoen inwoners zou
Zwolle in het jaar 2000 tellen, maar ‘slechts’ tweehonderdduizend.
Zwolle was daarmee wel de kern
van de IJssel- en Vechtdelta. Dit gebied mocht
volgens het instituut wel ‘de Zwolse regio’ worden
genoemd.6 En zo droomde Zwolle voort, in de
ban van de grote getallen. Hoe ironisch was het
dat burgemeester Roelen juist dat jaar een dagje
afreisde naar Den Haag om een bezoek te brengen
aan Madurodam. Met een vorkheftruc plaatste hij
een model van de Sassenpoort in het mini-stadje
ter gelegenheid van de expositie ‘Duizend jaar
Zwolle’. In zijn toespraak memoreerde hij hoe
spijtig het was dat al die fraaie stadspoorten – op
de Sassenpoort na – in de loop der tijden gesloopt
waren.7 De historische panden die tijdens zijn
burgemeesterschap onder de sloophamer vielen,
liet hij wijselijk onvermeld.
Citycentrum: een stuk allure in de presentatie
Roelen moest in zijn laatste jaar als burgemeester
van Zwolle meerdere bordjes zien hoog te houden.
De binnenstad maakte na de sloop van de
afgelopen jaren een desolate indruk. Dat was tijdelijk,
dat wisten bestuurders en inwoners, maar
het antwoord op de vraag hoe het centrum eruit
Veel drukte op de nieuwe
rondweg, augustus
1969. (Foto Henneke,
collectie HCO)
Groot-Zwolse voetballiefhebbers
De futuristische ideeën over Groot Zwolle riepen weinig reacties op bij de
Zwollenaren. Althans niet in de kranten uit die tijd. De Zwolse Courant
publiceerde onverstoorbaar elk nieuw idee – rijp of groen – maar leverde
geen inhoudelijk commentaar. Slechts in de marge zijn wat reacties te lezen,
soms uit onverwachte hoek. Een supporter van Zwolsche Boys schreef op
2 januari in een ingezonden brief aan de krant dat de aankoop van Ivica
Osim, een voetballer uit het voormalige Joegoslavië, een goed voorbeeld
was van ‘Groot Zwolle, een stad met allure’, want met zijn komst zette hij
Zwolle niet alleen nationaal, maar ook internationaal op de kaart.
Het leek wel of de gedachte van Groot-Zwolle vooral in voetbalkringen
populair was. De als altijd lichtvoetige Kantwerker schreef op 31 december:
‘Zwolle wordt toch zo langzamerhand een hele stad! We hebben al meer
dan 76.000 inwoners, de Diezerstraat wordt een promenade, op de Zwartewaterallee
krijgen we roodlicht-camera’s en PEC trekt soms tienduizend
toeschouwers. Dat kan straks wat worden als we in de eerste divisie zitten
om maar te zwijgen over de eredivisie.’
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 139
zou gaan zien was nog allerminst duidelijk. Die
duidelijkheid leek er te komen toen in de Zwolse
Courant een advertentie verscheen met de kop
‘Belangrijk bericht voor het Zwolse bedrijfsleven
in de binnenstad’. Burgemeester Roelen zou op 15
april in de concertzaal van Odeon een lezing houden
over ‘De functie van de Zwolse binnenstad in
de toekomst’. De lezing was georganiseerd door
Citycentrum Zwolle.8
Het is in meerdere opzichten een wat vreemde
advertentie. Een belangrijk bericht alleen voor
het bedrijfsleven? Wilden andere Zwollenaren na
al die kaalslag ook niet graag weten wat er met de
binnenstad zou gebeuren? En wat was dat Citycentrum?
Die naam was nog niet eerder gevallen,
sterker nog, Citycentrum Zwolle was nog niet
eens opgericht. Een paar jaar later zou wethouder
Witvliet het onnavolgbaar verwoorden: ‘Het
Zwolse City-centrum beoogt het verkopen van
Zwolle als koopcentrum en dat houdt in dat men
een commercieel doel heeft.’9
Een paar dagen later werd alles duidelijk.
Het ging simpelweg om de oprichting van een
winkeliersvereniging. De bijeenkomst trok 150
bezoekers, waaronder vertegenwoordigers van
115 Zwolse winkels. Volgens Roelen moesten de
ondernemers elkaar niet tegenwerken maar elkaar
stimuleren en vinden. Hij had zich het idioom
van de jaren zestig al aardig eigen gemaakt, gezien
zijn uitspraken als ‘We hebben een aanvulling van
het winkelapparaat nodig met een aantal magneten
(…) het geeft frisheid, een stuk allure in de
presentatie.’ En ook nog: ‘(…) de functie van het
winkelapparaat is niet afgenomen, in tegendeel, er
heeft een allurevergroting plaatsgevonden en dat
is winst.’
Wat concreter was zijn opmerking dat ‘artikelen
die met een hoge frequentie verkocht worden
[levensmiddelen] niet in de binnenstad thuis
horen en dat wij [B en W, jvdw] voor het nieuwe
winkelgedeelte bij de Broeren zijn uitgegaan van
enkele grootwinkelbedrijven, aangevuld met
kleine winkels van niveau.’ Zijn standpunt was
in lijn met de in Nederland gangbare ideeën over
stadsontwikkeling: de binnenstad is voor winkels,
banken en horeca; wonen en werken doe je buiten
het centrum. Roelen: ‘Het is uiterst onverstandig
de binnenstad alleen te zien als winkelcentrum.
Afwisseling en variatie maken de binnenstad tot
binnenstad. Hoe meer functies, hoe meer mensen
zich er bewegen en dat geeft juist de levendigheid.’
En dat was volgens de burgemeester de reden dat
het stadhuis in de Sassenstraat moest blijven. De
bijeenkomst was een groot succes. Winkeliersvereniging
Citycentrum Zwolle bestaat vijftig jaar
later nog steeds.10
Roelen onderstreepte in zijn lezing nog eens dat
‘de functie wonen’ niet in een moderne binnenstad
paste. Dat kon in 1969 ook amper meer: het
grootste deel van de woningen was de afgelopen
jaren gesloopt en de grond opgekocht door de
gemeente om ruimte te krijgen voor winkels.
Het grote proble

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2017, Aflevering 3

Door 2017, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

Zwols Historisch Tijdschrift
30 jaar archeologie
in Zwolle
34e jaargang 2017 nummer 3 – 8,50 euro
Suikerhistorie
Eindhoven en Zn., houthandel
Houthandel Eindhoven werd rond 1785 in Blokzijl
opgericht. Nadat de houtzaagmolen daar door
brand was verwoest, vestigde Lambert Eindhoven
zich in 1825 aan het Zwartewater in Zwolle. Dit
had alles te maken met de aanleg van de Willemsvaart
in 1819. Zwolle kreeg daardoor een verbinding
met de IJssel, waardoor de aanvoerroute voor
hout aanzienlijk werd verkort.
De eerste molen van Eindhoven was een windhoutzaagmolen,
die in 1857 vervangen werd door
een molen die gebruik maakte van stoom, later – in
het begin van de vorige eeuw – van elektriciteit.
Men importeerde het hout grotendeels uit het
buitenland. De bomen werden vaak gebundeld tot
enorme houtvlotten, die met sleepboten naar het
terrein aan het Zwartewater werden gebracht. Rond
het bedrijf lagen vele pas gekapte bomen in het
water om de kwaliteit van het hout te verbeteren.
De oprichting van Houthandel voorheen
Eindhoven en Zoon N.V. (zoals vermeld op het
suikerzakje uit ca. 1960) vond plaats in 1900.
Leden van de familie Eindhoven zaten toen al niet
meer in het bedrijf.
Eindhoven werd in 1973 overgenomen door
The Southern Evans Ltd, een grote Engelse houthandel.
De aandelen van de Nederlandse dochter
kwamen in 1989 in handen van de Stichtsche
Houthandel (Stiho), met meerdere vestigingen in
Nederland. De Zwolse vestiging aan de Gasthuisdijk
46 biedt een compleet assortiment aan hout-,
bouw- en plaatmaterialen. Met kennis, plezier en
passie wordt de klant er geholpen. En nog steeds
is – ook volgens de website – de klant welkom om
een kop koffie te komen drinken. De naam houthandel
Eindhoven is echter van het suikerzakje
verdwenen.
114 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Luchtfoto uit het begin van de jaren zestig van bedrijventerrein Voorst-A (huidige
naam), met houthandel Eindhoven prominent op de voorgrond, gelegen op
een punt tussen het Zwartewater en het Zwolle-IJsselkanaal (net niet zichtbaar
op de afbeelding). Achter de houthandel stond nog de Blokmelkfabriek, rechts
voor is de opvallende haloverkapping te zien van de toen recent gebouwde staalgroothandel
IJzerleeuw. De rij bomen markeert de loop van de Gasthuisdijk.
De olietanks zijn verdwenen. Op dit terrein verrijst momenteel een bouwmarkt.
(Collectie HCO)
APELDOORN
telelooft: 12795
DEVENTER
T .a.fooa: 39 64
:J,fo.ult Cl.( a.u leo11t,
~oflW leo1d ,,u:at Mt jo1o&t .
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 115
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 115
Uit Zwolse klei getrokken
Team Archeologie bestaat 30 jaar
Hemmy Clevis en Michael Klomp 116
VV Edon, kroniek van een bedrijfsclub
Harry Bouwhuis 137
Willem Elberts, een wandelaar door
de Zwolse geschiedenis
Jan van de Wetering 148
De kaak aan de kaak gesteld …
een vervolgverhaal
Annèt Bootsma – van Hulten 162
Vernieuwde website Zwolse Historische
Vereniging Jan van de Wetering 166
Mededelingen 168
Auteurs 169
Redactioneel
In dit nummer alles over de vuile handen die
je soms moet maken wanneer je het verleden
naar boven wilt halen. En dat mogen we letterlijk
nemen. Het hoofdartikel vertelt het verhaal
van dertig jaar archeologisch bodemonderzoek in
Zwolle.
Harry Bouwhuis plaatst ons in gedachten op de
tribune van voetbalvereniging Edon, een club
tachtig jaar geleden ontstaan uit de activiteiten
van de personeelsvereniging van de IJsselcentrale.
Voetbal met vallen en opstaan.
Jan van de Wetering beschrijft, boeiend als altijd,
het leven en werken van de vroegere schoolmeester
en geschiedschrijver Willem Elberts. Zijn
Historische wandelingen in en om Zwolle (1865) is
nog steeds het lezen meer dan waard en vormt de
basis voor een serie filmpjes over de geschiedenis
van Zwolle, die de komende maanden te zien zullen
zijn op de website van de Zwolse Historische
Vereniging. En nu we het toch over de website
hebben. Die is grondig vernieuwd en biedt een
schat aan informatie over de vereniging en de
Zwolse geschiedenis. Een aanrader. In dit nummer
zetten wij de belangrijkste veranderingen op
een rij.
Tot slot is er opmerkelijk nieuws over de onlangs
teruggevonden kaak van Thomas a Kempis. Veel
leesplezier, en lees vooral ook aandachtig, want
binnenkort kunt u uw historische en verdere kennis
van Zwolle testen in de Grote Zwolle Quiz
2018, zie de ‘Mededelingen’.
Coverfoto: Team Archeologie van de gemeente
Zwolle aan het werk op het Rodetorenplein, met
op de achtergrond de fundamenten van de Jan
Baghstoren, 2005.
■■■■
11
@cii@[]o~@cmu~
~w-~
11-
116 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Op 1 januari 2017 bestond het team Archeologie
van de gemeente Zwolle maar liefst dertig jaar.
In deze dertig jaar hebben verschillende spraakmakende
onderzoeken plaatsgevonden die de
landelijke media hebben gehaald. In Van Gewest
tot Gewest kwam al eind 1987 het onderzoek in de
Broerenkerk uitgebreid aan de orde. Later volgde
een pikant interview in de laatste ontbijtshow van
Dieuwertje Blok.
De periode vóór 1987
Het eerste bericht in de media dat betrekking
had op archeologie stamt al uit 1959. Het ging
over vondsten die gedaan waren tijdens de grootscheepse
verbouwing van schouwburg Odeon
aan de Blijmarkt en leidde tot een ware rel op
archeologisch gebied. Directeur J. Schotman van
het toenmalige Provinciaal Overijssels Museum
sprak van een ‘bulldozermentaliteit’ en hekelde
het verdwijnen en verkopen van gevonden voorwerpen
in de kranten. Het college van B en W en
de gemeenteraad sprongen in de verdediging. De
wethouder van Openbare Werken gaf aan dat het
een zaak betrof die alleen de gemeente aanging
en dat er correct gehandeld was. Hij had immers
de gemeentearchivaris op de hoogte gebracht van
de vondsten, maar deze gaf aan dat het allemaal
van weinig betekenis was. Ook de directeur van
Openbare Werken bemoeide zich met de zaak en
rapporteerde dat er geen prehistorische vondsten
waren gedaan en dat goed was gelet op menselijke
skeletresten. Het geheel illustreert dat met
betrekking tot archeologische zaken de gemeentearchivaris
de belangrijkste persoon was en dat het
ontbrak aan daadkracht en enige vorm van archeologische
kennis. Het doel was om de verbouwing
zo snel mogelijk af te ronden. Het inschakelen van
een archeoloog zou een te grote vertraging betekenen
en hoge kosten met zich meebrengen.
De aanstelling van een provinciaal archeoloog
van Overijssel, Ad Verlinde, in 1969 zorgde voor een
belangrijke kentering. Onder zijn leiding werden in
Zwolle door een handvol amateurs de eerste gestructureerde
archeologische onderzoeken in de binnenstad
van Zwolle uitgevoerd. We spreken dan over het
jaar 1973 en doelen op het onderzoek in de kelder
van het zogenoemde Celehuisje in de Papenstraat
en de opgravingen in de bouwput van het nieuwe
stadhuis aan het Grote Kerkplein. Tijdens dit onderzoek
werd voor het eerst aangetoond dat de stad veel
ouder was dan 1230, het jaar waarin Zwolle stadsrechten
kreeg. Het materiaal dat onder het stadhuis
te voorschijn kwam is enkele jaren geleden opnieuw
gedetermineerd aan de hand van de nieuwste
inzichten. Het dateert uit de periode 825-875. Menig
onderzoek door de amateurs, vaak onder leiding van
de vermaarde Zwolse amateurarcheoloog Ruud van
Beek, volgde en in 1986 werd dan ook gepleit voor
het aanstellen van een gemeentearcheoloog.
Uit Zwolse klei getrokken
Team Archeologie bestaat 30 jaar
Hemmy Clevis en
Michael Klomp
Het zeven van de
vondsten uit de Celekelder,
vlnr. Ruud van
Beek, Ger Oostingh en
Dirk de Vries, 1973.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 117
De aanstelling in 1987
Op 1 januari 1987 werd archeoloog Hemmy
Clevis aangesteld voor de gemeenten Zwolle
en Kampen samen voor respectievelijk 11,4 en
7,6 uur per week. De gemeentearcheoloog werd
ondergebracht bij Monumentenzorg en viel onder
de afdeling Bouwkunde en Monumentenzorg.
De uitwerking en restauratie van de gevonden
voorwerpen vond plaats in de kelder van het Celecomplex
(Domus Parva). De ondersteuning vond
vanaf het prille begin al plaats met de inzet van
vrijwilligers, circa twaalf personen. Deze vrijwilligers
kwamen op de maandag- en woensdagavonden
bijeen. Ze kregen van de gemeentearcheoloog
uitgebreide instructies op het gebied van restauratie
en het tekenen van aardewerk. Ze richtten
zich op een groot deel van het vondstmateriaal
dat uit de onderzoeken van zowel vóór als na 1987
afkomstig was.
Het eerste archeologisch onderzoek vond
plaats in de periode van 16 tot 24 februari 1987,
toen het extreem koud was en de grond bijna een
halve meter bevroren. Het onderzoek was gericht
op het lokaliseren van het klooster in Windesheim.
Deze opgraving kwam meteen al vaak in
het nieuws en zorgde voor felle discussies. Een
klooster werd niet gevonden, maar wel een halve
boerderijplattegrond uit de Midden Bronstijd.
Het eerste stadskernonderzoek vond nog datzelfde
jaar plaats in de bouwput van het Gasthuisplein.
Helaas mocht de archeoloog pas
graven na de diepsloop. En dan zijn natuurlijk
alle grondsporen al vernield. Het was duidelijk
dat de gemeente Zwolle nog moest wennen aan
gedegen archeologisch onderzoek, net zo goed als
de archeoloog moest wennen aan het feit dat hij
hierin eerst een stuk opvoedingswerk te doen had.
Dat gebeurde in oktober 1987 met de spectaculaire
opgraving in de Broerenkerk. Deze opgraving
zorgde niet alleen voor een hoop publiciteit,
maar legde ook de basis voor een grote groep
vrijwilligers. Het tv-programma Van Gewest
tot Gewest besteedde een documentaire aan de
opgraving. Meer dan 30.000 mensen hebben op
beperkte openingstijden de opgraving kunnen
bezoeken.
Hoornen bril van een
van de monniken van
het klooster in Windesheim,
1987.
‘Opgraven’ in de modder
op het Gasthuisplein,
1987.
Twee vrijwilligers, Ruud van Beek en Harriët Wevers, begin jaren negentig in
gesprek in het restauratieatelier in de Oranjeschool aan de Jufferenwal, dat daar
toen gevestigd was.
■ ■■■
11 11-
118 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Nog steeds nemen vrijwilligers van het eerste
uur deel aan de opgravingen en de uitwerking
daarvan en er zijn zelfs toenmalige vrijwilligers als
professional in de archeologie werkzaam geraakt.
De periode na 1987 zorgde voor een groei van
de Zwolse archeologie. De deeltijdbaan werd
uiteindelijk een fulltimebaan. De voorraad werk
nam toe en er werd een vast team geformeerd
met een archeoloog, veldtechnicus en een aantal
ondersteuners. Grote opgravingen op het Eiland
en Ittersumerbroek passeerden de revue en menig
nieuwsitem verscheen in de lokale en zelfs landelijke
media. Ook werden internationale congressen
georganiseerd en ontstonden samenwerkingsverbanden,
zoals bijvoorbeeld de samenwerking
met de Clwyd-Powys Archaeological Trust in
Wales.
In 2002 kwam er door de groei van de werkzaamheden
behoefte aan een tweede archeoloog
en vanaf dat moment is er sprake van een volwaardig
team dat opereert binnen de gemeentegrenzen
van Zwolle. Ook zijn samenwerkingsverbanden
aangegaan met de gemeenten Zwartewaterland,
Kampen en Hattem.
Het begin: de Broerenkerk
Het skeletonderzoek naar aanleiding van de
opgraving in de Broerenkerk in 1987 was spectaculair
voor Nederland. Van de honderden
opgegraven skeletten kon een vijftigtal gekoppeld
worden aan een persoon, aan de hand van de
grafboeken. Alle onderzoekers moesten blind hun
onderzoek doen en na afronding daarvan kregen
ze de gegevens van deze vijftig personen. Dit was
nog nooit eerder gebeurd en de verschillende
onderzoeksmethoden moesten naar aanleiding
hiervan bijgesteld worden. Clevis regelde ten tijde
van het onderzoek twee lesbrieven, een vijftal brochures
en een expositie, alles met sponsorgelden.
Later volgde het boek De doden vertellen. Eind
dit jaar zal in een publicatie over stedelijke begra-
Archeologie
Praat je over geschiedenis, dan komt je kennis van geschreven bronnen.
Praat je over archeologie, dan komt je kennis uit opgravingen en de analyse
van de sporen en het vondstmateriaal. Daar waar de geschreven bronnen
ophouden, ben je uitsluitend afhankelijk van archeologisch onderzoek.
Maar ook in de historische tijd vormt archeologie een onmisbare aanvulling
op het geschreven woord. Neem bijvoorbeeld de stadsbrand in Zwolle
in 1324. De eerste schriftelijke bron daarover dateert van driekwart eeuw
later. In geen enkele opgraving die in Zwolle heeft plaats gevonden, is echter
bewijs voor een stadsbrand gevonden. Elk spoor daarvan ontbreekt.
Een ander voorbeeld waarin archeologie een onmisbare aanvulling
vormt op de historische gegevens zien we bijvoorbeeld bij de industriële
keramiek die aangetroffen is in de gracht van de havezate Kranenburg of in
de Kleine Aa. Tot circa 1840 is alles geïmporteerd uit Engeland, waarbij de
keramiek eerst uit het westen kwam (Staffordshire) en later uit het oosten
(Sunderland). Zelfs als we nu stortplaatsen uit het begin van de twintigste
eeuw zouden gaan opgraven, komen we zaken tegen waarvan het historisch
bronnenmateriaal al verloren is gegaan. Neem bijvoorbeeld het hele
vormenspectrum van geëmailleerd goed. Kortom, archeologisch onderzoek
vult niet alleen de geschiedenis aan, maar verrijkt deze ook.
Links: Vrijwilligers aan
het werk in een van de
sleuven in de Broerenkerk,
1987.
Rechts: Tijdens de
opgraving in de Broerenkerk
in 1987 was
publiek op bepaalde
dagen welkom. Meer
dan 30.000 mensen
hebben de opgraving
bezocht.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 119
ving een update verschijnen van het skeletonderzoek
in de Broerenkerk en de resultaten daarvan.
En op dit ogenblik vindt er nog verder onderzoek
plaats aan de Universiteit Leiden, maar nu op
DNA-gebied.
Na dit spectaculaire begin volgde een periode
die iets rustiger was, waarin opnieuw gegraven
moest worden in Ittersumerbroek naar de restanten
van het Windesheimer klooster (de archeoloog
had het nog niet helemaal voor het zeggen),
er kleine onderzoekjes plaats vonden zoals in de
Waterstraat, waar de restanten van de werkplaats
van een geelgieter (bewerker van (geel)koper)
zijn opgegraven, of aan de Zalnéweg waar een
waterput uit de eerste eeuwen na Christus aan het
licht kwam en aanwijzingen voor een complete
nederzetting op het aangrenzende grasland. Dit
zijn slechts enkele kleine grepen uit een groter
aantal onderzoeken. De archeologie was nog
niet gevestigd waardoor het kon gebeuren dat er
geen archeologisch onderzoek plaats vond in de
bouwput voor de Xenos waar de restanten van
de Kleine Aa onder lagen. Sterker nog: ze werden
door de aannemer met opzet vernietigd zodat de
archeoloog geen onderzoek meer kon doen. Maar
in 1990 kwam de grote verandering.
1990: de omslag
Er zou op het Eiland een parkeergarage komen
en de archeoloog moest aan de slag. En dat moest
nog vóór de bouwvak, want daarna zou met de
bouw begonnen worden. Later bleek dat er nog
zeker tien jaar op die bouw gewacht moest worden,
een geluk, want daardoor konden later grote
delen van het Eiland opgegraven worden die van
enorm belang waren voor de geschiedenis van de
stad Zwolle. Terwijl de opgravingen op het Eiland
plaats vonden, ontdekte een amateur in Ittersumerbroek
bij de aanleg van cunetten (uitgravingen
in de ondergrond) voor de straten verkleuringen
in het zand en prehistorische scherven. Dit
gebeurde op zaterdag 21 april 1990. De volgende
dag, zondag, stonden om half negen ’s ochtends
al zestien amateurs en de gemeentearcheoloog in
het veld om de sporen in te tekenen. Het waren
sporen die hoorden bij een bronstijd- en ijzertijdnederzetting.
Het college van B en W reageerde
heel alert en in grote delen van de wegcunetten en
aangrenzende terreinen kon opgegraven worden,
gevolgd door later heel belangrijke opgravingscampagnes.
Ook deze opgraving haalde het landelijke
nieuws op het journaal. Ittersumerbroek
werd een begrip in de Nederlandse archeologie,
maar daar komen we later op terug.
Het Eiland
De opgraving in 1990 op het Eiland werd gevolgd
door een tweede campagne in 1994/95 en daarna
door opgravingen in 1996 en 1999. De opgraving
in 1994 leverde een sensationele ontdekking op:
de wijk ‘de Smeden’ was ommuurd geweest met
een heuse stadsmuur. Allerlei theorieën over de
vroegste ommuringen van de stad Zwolle konden
overboord gegooid worden. Dat werd helemaal
duidelijk bij de opgraving ‘Achter de Broeren’ in
2003, toen hier twee stadsmuren gevonden werden
waarbij de oudste uit de periode 1230-1300
dateerde.
Gestaag werden grote delen van het Eiland
opgegraven en in 1996 werd er een vondst gedaan
die jaren later de ontbijtshow van Dieuwertje
Blok zou halen. Aanvankelijk werd besloten om
deze vondst niet in de openbaarheid te brengen
om te voorkomen dat Zwolle ‘voor lul’ zou staan.
Prachtige plattegrond
van drieschepige bronstijdboerderij
in Ittersumerbroek.
■ ■■■
11 11-
120 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De vondst betrof namelijk een natuurgetrouw
handgesneden houten kunstpenis met balzak. Het
geheel had een vloeistofreservoir dat geledigd kon
worden door middel van een zuigerstang zoals bij
een fietspomp. Daarnaast werd nog een kleiner,
meer stilistisch exemplaar gevonden. Natuurlijk
werd gelijk gedacht aan seksspeeltjes, uit de zeventiende
eeuw, maar onderzoek, onder andere bij
het Museum Boerhaave in Leiden, wees uit dat het
hier ging om voorwerpen die werden als een soort
voorbehoedsmiddel. Het was de bedoeling om na
de geslachtsdaad de vagina schoon te spoelen met
een vloeistof uit zo’n kunstpenis.
De reden waarom de vondst niet direct openbaar
gemaakt werd, was het feit dat Zwolle net
in het nieuws geweest was door een bezoek van
twee burgemeesters van gemeenten uit Drenthe
en Friesland aan een bepaald etablissement waar
dames van lichte zeden verkeerden.
Clevis stemde later toe om bij de ontbijtshow
van Dieuwertje Blok deze bijzondere vondst te
tonen, op voorwaarde dat hij het voorwerp niet
in zijn handen hoefde te nemen om te demonstreren
hoe het werkte. Hij wilde niet voor de
eeuwigheid te boek staan als ‘die archeoloog met
de houten kunstlul’. Dieuwertje hield zich niet aan
de afspraak. Maar de schade viel gelukkig mee. De
enige polemiek die ontstond was dat sommigen
vonden dat het toch seksspeeltjes waren en geen
voorbehoedsmiddel. De Zwolse archeologen hebben
zich hier echter niet verder in verdiept. Dat
zou een aparte monografie tot gevolg gehad kunnen
hebben. De Zwolse vrouwenspuit heeft heel
wat landen bezocht en kon daar bekeken worden
in de reizende expositie ‘100.000 jaar seks’. Het
was een expositie die georganiseerd was door het
Drents museum in Assen.
Grondboog op twee poeren
bij de opgraving op
‘Het Eiland’. Het eerste
bewijs van een tot dan
toe onbekende stadsmuur
om ‘De Smeden’, 1994.
Onder: Opgraving op
‘Het Eiland’. Naast de
veldtechnicus die tekent
zijn er twee vrijwilligers
te zien die nu archeoloog
zijn, 1994.
De in 1996 gevonden ‘vrouwenspuit’, een natuurgetrouwe
houten kunstpenis uit de zeventiende eeuw,
met het meer stilistische exemplaar ernaast.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 121
De opgravingen op het Eiland leverden echter
veel meer gegevens op, zoals de restanten van een
glashuis aan de Klokkensteeg, de aanwijzingen
voor een klokkengieter en de restanten van het
proveniershuis van de Dominicanen van het
Broerenklooster aan de hand van vondsten uit
een beerput. De kroon op de opgravingen van
het Eiland vormde de opgraving onder de Aldi,
tussen Eiland, Pijpenbakkerstraat en Drie Pistolengang.
Hoewel deelonderzoeken reeds gepubliceerd
zijn, moet een publicatie van het totaalbeeld
nog even op zich laten wachten.
De Aldi en de Kleine Aa
Voor de archeologen was bekend dat de Aldi gelegen
was op de Kleine Aa. Zij wilden in 1999 derhalve
dit terrein koste wat kost onderzoeken. Dat
kon, maar het budget was veel te klein, evenals
de periode waarin opgegraven kon worden. Er is
toen met man en macht met veel vrijwilligers alles
aan gedaan om zoveel mogelijk informatie aan
deze opgraving te ontrekken. Er werd gewerkt met
twee ploegen en alle gelden werden ingezet op de
opgraving. Daarna zouden we wel zien hoe we een
en ander zouden uitwerken en publiceren. Zo was
de tijdgeest. Het terrein kon daarom maar tot een
beperkte diepte worden onderzocht.
Deel van de inhoud van
beerput 17-4 op het
Eiland uit 1996, met op
de voorgrond de inmiddels
beroemde twee
zeventiende-eeuwse
houten kunstpenissen.
Zware erfscheidingsmuur
voor de huizen
aan de buitenzijde
van de Kleine Aa bij
de opgraving onder de
Aldi. Op de voorgrond
de bedding van een
oude fase van de Kleine
Aa, 1999.
■ ■■■
11 11-
122 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De grootste aandacht ging uit naar de Kleine
Aa. En dat leverde een enorme bron aan gegevens
op. De Kleine Aa was in de loop der tijd van een
brede gegraven gracht steeds kleiner geworden
tot een smalle, gekanaliseerde watergang, die uiteindelijk
gedicht werd en vervangen is door een
gesloten ondergronds riool. Voorafgaand aan die
laatste fase is enorm veel afval van de aangrenzende
panden in die laatste open Kleine Aa gedumpt
en kunnen we onder andere herleiden dat er een
school is geweest en Joodse bewoning. De veelal
negentiende-eeuwse vondsten werden gepubliceerd
en dat was voor Nederland een novum,
omdat tot dan toe aan deze periode weinig aandacht
besteed was. Men ging er altijd van uit dat
archiefonderzoek voldoende was om huisraad uit
deze periode te beschrijven. Niets bleek minder
waar te zijn. Het was pionierswerk.
Eén vraag werd bij deze opgraving nog niet tot
tevredenheid beantwoord: was de Kleine Aa een
natuurlijke watergang of gegraven? Dit werd pas
duidelijk bij de opgraving op de Smeden in 2007.
De Kleine Aa was gegraven.
Ittersumerbroek
Ittersumerbroek is een opgraving die heeft plaats
gevonden over meerdere jaren en zowel nationaal
als internationaal heel wat stof heeft doen opwaaien.
Zowel voor de vondsten uit de Bronstijd en de
IJzertijd betrof het boerderijen met bijgebouwen:
een boerenerf dus. De vorm van de boerderijen
heeft in de loop der tijden een ontwikkeling doorgemaakt,
waardoor gesproken wordt van verschillende
typen.
Wat Ittersumerbroek nu zo bijzonder maakte
is dat Ruud van Beek de boerenerf-theorie ontdekte.
Als je een boerderij hebt, dan ligt daar een
beperkte lege ruimte omheen en daarachter krijg
je het hele scala aan bijgebouwen. Dit geldt dus
ook andersom. Als je een scala aan bijgebouwen
hebt, dan ligt op zeer betrekkelijke afstand daarvan
de boerderij, het hoofdgebouw. We hebben
deze theorie mogen toetsen op verschillende locaties
en het klopte. Revolutionair.
Er waren in het Overijsselse nog twee fenomenen
waargenomen. De provinciaal archeoloog
Ad Verlinde en Ruud van Beek stonden
hier achter. Dat waren driepalige hooibergen
en schaapskooien, een ronde structuur met een
slurf als ingang. Voorheen werden deze structuren
verguisd, maar in Ittersumerbroek kon men
er niet omheen omdat verschillende van deze
grondsporen vrij in het zand te zien waren, zon-
Hemmy Clevis bekijkt
de houten zijkanten
van de jongste bedding
van de Kleine Aa, bij
de opgraving onder de
Aldi, 1999.
Ruud van Beek (1915-1997)
In zijn werkzame leven was Ruud van Beek in dienst van het kadaster.
Daardoor was hij voornamelijk buiten aan het werk en kreeg hij oog voor
het landschap, de details en de veranderingen. Hij zag scherven op het land
liggen en wilde weten hoe oud ze waren. Vervolgens ging hij zich verdiepen
in de literatuur en werd correspondent van de Rijksdienst Oudheidkundig
Bodemonderzoek. Ruud werd de belangrijkste amateurarcheoloog in deze
regio en hij ontpopte zich ook als amateurhistoricus. Hij dook de archieven
in op zoek naar gegevens over de vroegste landindelingen en gegevens over
de marke. Westerheem, het tijdschrift voor amateur archeologen, was zijn
belangrijkste medium, maar artikelen van hem zijn ook opgenomen in een
bundel over Windesheim of in de Kamper Almanak. Dat Ruud gewaardeerd
werd bleek wel uit het feit dat hij bij zijn zeventigste verjaardag een
feestbundel kreeg, ‘Van Beek en land en mensenhand’ waaraan niet de
minste beroepsarcheologen hun bijdrage leverden. Bij de opgravingen in
Ittersumerbroek ontwikkelde hij de boerenerf-theorie, die in de praktijk
getoetst kon worden. Zijn verdiensten voor de geschiedenis van Salland en
speciaal Zwolle zijn groot.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 123
der ruis van andere grondsporen. Zo verdwenen
heilige huisjes.
Maar toen, toen ontdekte Jan de Jong, destijds
hoofd Monumentenzorg en gepromoveerd op
de gulden snede in de Griekse bouwkunst, dat
een van die ronde structuren onderdeel geweest
moest zijn van een zogenaamde zonnekalender.
In Nederland was dit vloeken in de kerk, maar
in Engeland was men uitermate geïnteresseerd,
temeer omdat De Jong niet alleen via een mathematische
analyse de zuivere kunstmatige aanleg
kon aantonen, maar ook door middel van kansberekening
kon bewijzen dat deze structuur geen
toeval was. Zwolle had een heuse houten Stone
Henge.
Dit was volgens velen onmogelijk. De weerstand
was enorm binnen Nederland. Maar
Engeland omarmde Ittersumerbroek. Engeland
was het land van de Stone Henges en de Wood
Henges. Er werd een congres georganiseerd over
het fenomeen in de Buitensociëteit. Ongeveer 700
belangstellenden hebben dit congres bijgewoond,
waarbij een vooraanstaand Engels archeoloog als
Alex Gibson sprak.
Uit deze tijd dateert de uitwisseling tussen
leden van de archeologische dienst van Wales en
de archeologische dienst van Zwolle, wat resulteerde
in een tweetal projecten die gefinancierd
zijn door de Europese Unie. Niet om het een of
ander, maar geen enkele archeologische dienst van
een Nederlandse stad heeft dit ooit gerealiseerd.
De Vrouwenlaan
In 1994 vond opnieuw een toevalsvondst plaats
in de wegcunetten die werden aangelegd voor
nieuwbouw in deze buurt. Er werden vele tientallen
haardkuilen gevonden uit het Mesolithicum
(9000-5300 vóór Chr.), voornamelijk uit de periode
tussen 7300 en 5700 vóór Christus. Jagers/
verzamelaars hebben dit gebied vele eeuwen
aangedaan en er vuren gestookt. Ouder nog was
een vuursteenwerkplaats in dit gebied die in de
periode 8800-7100 vóór Christus gedateerd moet
worden. Later werden op veel meer vindplaatsen
in Zwolle mesolithische haardkuilen gevonden.
Deze grondsporen horen tot de oudste resten van
menselijke activiteit in het Zwolse gebied.
Bikkenrade
Het terrein achter Bikkenrade aan de Hollewandsweg
kwam in aanmerking voor beplanting
met bos. Nu lag dit terrein op een dekzandrug
Reactie in de Zwolse
Courant op de ontdekte
zonnekalender in Ittersumerbroek.
Om de mesolitische
haardkuilen aan de
Vrouwenlaan in te
meten en te bemonsteren
werd op volle
sterkte gewerkt, 1994.
■ ■■■
11 11-
124 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
tussen de nederzettingen in Ittersumerbroek en
de Aalvangersweg/Vrijhof. Reden om in 2002 te
kijken of er prehistorische sporen aanwezig waren
en wat de aanplanting van bos voor invloed zou
hebben op deze sporen. Een van de vondsten
was een nederzetting uit de tweede helft van de
tweede eeuw tot het begin van de vijfde eeuw, een
zogenaamde Germaanse nederzetting. Er werd
in deze nederzetting aan ijzerwinning gedaan.
Oerslakken werden in de beekdalen verzameld en
in smeltovens opgestookt om ijzer te winnen. Met
hout konden de hoge temperaturen niet gehaald
worden die nodig waren, waardoor er houtskool
geproduceerd werd. In het gebied zijn dan ook
veel ijzersmeltovens en houtskoolmeilers (constructie
om houtskool te maken) gevonden. Het
ijzer werd waarschijnlijk als grondstof verhandeld
naar het stedelijk gebied van het Romeinse rijk.
De nederzetting van Bikkenrade maakte onderdeel
uit van een heel netwerk van kleine nederzettingen
die slechts op enkele kilometers afstand
van elkaar gelegen waren en zich bezig hielden
met ijzerwinning. Toch hebben ze waarschijnlijk
ook voor eigen gebruik ijzeren voorwerpen
gemaakt. De grondsporen die voor een deel uit
standgreppels van huizen bestonden, duiden op
houten wanden die gemaakt waren van planken.
Om planken aan elkaar te bevestigen heb je spijkers
nodig… En die contacten met het Romeinse
rijk? Er zijn enkele scherven gevonden van import
Romeins aardewerk en glas. Dat wil dan niet zeggen
dat de Romeinen hier geweest zijn, maar wel
dat de mensen van hier bij de Romeinen (in Nijmegen)
geweest zijn.
Veenbos
Een losliggende veeneik die langs de weg lag en
waargenomen werd door een collega archeoloog
uit Lelystad vormde de aanleiding voor de archeologische
dienst Zwolle om een nader onderzoek
te verrichten in de laag gelegen nieuwbouwwijk
Stadshagen, onderdeel van de polder Mastenbroek.
Het bleef die dag niet bij één boom. Er
lagen er meer en een eerste datering wees uit dat
deze boom dateerde uit het begin van de jaartelling.
Enige tijd later bleek bij het bouwrijp maken
van een nieuw stuk woonwijk dat er vele tientallen
stammen te voorschijn kwamen. Tijd voor actie.
Samen met de onderzoeksinstituten Ring,
Biax en Alterra werd besloten een inventariserend
onderzoek te doen. Dit gebeurde in het jaar 2000.
Op twee stukken van 15 x 80 meter werden 167
bomen bemonsterd voor houtsoort determinatie.
Van 34 eiken en 3 essen zijn monsters genomen
voor dendrochronologisch onderzoek. De resultaten
waren veelbelovend en in onderling overleg
werd besloten een stuk bos officieel op te graven.
Dit was nog nooit eerder gebeurd in Nederland.
De opgraving zou veel informatie opleveren over
Restanten van een
ijzersmeltoven uit de
inheems Romeinse tijd
achter Bikkenrade, 2002.
Grondsporen van
huizen en ijzersmeltovens
(de donkergrijze
verkleuringen) van
een inheems Romeinse
nederzetting achter
Bikkenrade, 2002.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 125
het landschap van Nederland in de eerste eeuwen
van de jaartelling.
Duidelijk was al dat het een veenbos was met
een datering tussen 150 voor en 600 na Christus.
Er werden nog vier terreinen gekozen waar
opgravingen zouden plaatsvinden. Van de in totaal
520 opgegraven bomen zijn 60 eiken en 40 essen
bemonsterd voor dendrochronologisch onderzoek.
Dit toonde onder meer aan dat de oudste eik 343
jaar is geworden, de oudste es 245 jaar en de laatste
eik doodging in 586 na Christus. De bomen hebben
in natte omstandigheden gestaan waardoor ze heel
dunne groeicirkels hebben. Een eik met een kleine
diameter kan daardoor toch heel oud zijn. Duidelijk
is dat dit typische veenbos door verdrinking
aan zijn einde is gekomen. Dat vond plaats in een
tijd dat in Noordwest-Europa hetzelfde bij andere
veenbossen gebeurde. Dat was ook het geval met
groeidepressies die soms wel 20 jaar duurden en
om de 20 tot 40 jaar voorkwamen. Rond 300 was er
een opleving, een minder natte periode en kiemden
vele nieuwe eiken en essen uit, tot de definitieve
teloorgang die rond 530 na Christus inzette. Het
verhaal van het veenbos in Stadshagen is in verschillende
internationale vaktijdschriften gepubliceerd.
Onlangs werd bij toeval op het landgoed de
Treek in Amersfoort eveneens een oerbos gevonden.
Ook hier was veel landelijke publiciteit voor.
Rij je met de auto van Stadshagen naar Hasselt, dan
zie je anno 2017 nog altijd stapels veeneiken bij de
zandwinningsplassen liggen.
Opgravingsput van het
veenbos in de Mastenbroekerpolder,
2000.
Rondleiding bij de
opgraving van het veenbos
in Mastenbroek
voor de verschillende
vakdisciplines en de
pers, 2000.
■ ■■■
11 11-
126 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De POMtuin
De eerste opgraving in het hart van de stad vond
plaats in 1995 in de tuin van het POM (Provinciaal
Overijssels Museum), tegenwoordig de plek onder
de nieuwbouw van het Stedelijk Museum tussen
Voorstraat en Melkmarkt. Voor de geschiedenis
van Zwolle waren de resultaten enorm belangrijk.
Zo kon aangetoond worden dat de perceelsindeling
zoals die vooral op de kadastrale minuut van
1832 terug te vinden is, zijn oorsprong al had in
de dertiende eeuw en aantoonde dat het hier ging
om individuele erven. Daarnaast bleek dat deze
locatie onderdeel uitgemaakt heeft van de haven
van Zwolle. De woningen lagen op de zandrug
die de Voorstraat vormde, maar de achtererven
kwamen uit op de Grote Aa. De vroegste vondsten
dateerden uit de Pingsdorf-periode, ca. 900-1200.
De ouderdom van deze site ging niet verder terug
dan de elfde eeuw.
Aplein
De opgravingen aan het Aplein in 1999 waren
belangrijk in verband met de ouderdom van ‘het
Eiland’, het gebied buiten de stadsmuren, die gelegen
waren aan binnenzijde van de Kleine Aa. Hier
kwamen niet veel nieuwe gegevens te voorschijn,
vooral omdat de afstand van het opgravingsterrein
tot de oorspronkelijke bedding van de Kleine
Aa nog te groot was. Het meest interessante was
de vondst van een verlaagde keuken waarvan de
muren nog tot circa een halve meter bewaard
gebleven waren. Deze muren waren bekleed met
deels blauw geschilderde tegels en rondom de
haard met blauw geschilderde bijbeltegels.
Achter de Broeren
Opnieuw vond in 2003 een opgraving plaats op
een voor de geschiedenis van de stad cruciale
plek. De archeologen vonden hier muurwerk dat
behoorde tot twee stadsmuren uit verschillende
perioden. De oudste stadsmuur die in de periode
1230-1300 gedateerd moet worden, lag aan de
voet van een dekzandhoogte, een hoger gelegen
plateau. Er heeft echter afkalving van deze zandhoogte
plaats gevonden door de Kleine Aa waardoor
de effectiviteit van de stadsmuur onbetrouwbaar
werd. Er moest een nieuwe muur gemaakt
worden. Deze nieuwe muur werd feitelijk in de
bedding van de Kleine Aa gebouwd met allerlei
bouwtechnische aanpassingen. Deze tweede
stadsmuur moet tussen 1324 en 1378 gebouwd
zijn. Aan de Bitterstraatzijde is ook muurwerk
en afval aangetroffen dat bij de werkplaats van
een pottenbakker hoorde. Afval van deze pottenbakker
is gevonden in een beerkelder bij de al
genoemde opgraving van de Aldi in 1999.
Palenrij die de scheiding
aangeeft tussen
twee individueel opgehoogde
percelen onder
de nieuwbouw van het
Stedelijk Museum aan
de Melkmarkt, 1995.
Verlaagde keuken aan
de Waterstraat (Aplein
opgraving), met blauw
geschilderde tegels.
Links de haardplaats
met blauw geschilderde
bijbeltegels, 1999.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 127
Rodetorenplein
Het terrein naast café-restaurant de Belgische Keizer
op de hoek van de Melkmarkt en het Rodetorenplein
was een van de vele buitenkansen om in
2005 meer over de vroegste stedelijke verdediging
van de nederzetting Zwolle te weten te komen. Al
vrij snel kwamen de muurfunderingen van de Jan
Baghstoren en van de Rodetoren tevoorschijn,
evenals een heel grote beerput die tegen de Jan
Baghstoren was aangebouwd. Er kon slechts een
deel van de Rodetoren opgegraven worden en het
muurwerk daarvan bestond uit meerdere fasen.
Deze toren moet vóór 1334 gebouwd zijn en de
Jan Baghstoren vóór 1482-83. Van de stadsmuur
resteerde alleen de uitbraaksleuf. Onder die uitbraaksleuf
kwamen rechthoekige kuilen tevoorschijn
die mogelijk wijzen op spaarbogen. Maar
ook de sporen van houten huizen met gedateerd
hout uit 1243. En dat plaatst de archeologen voor
een raadsel. Heeft de oudste stadsmuur nu net
buiten de opgravingsput gelegen? Vragen nog
voor de toekomst.
Ook van deze opgraving is een monografie
verschenen.
Links de oudste stadsmuur die gebouwd is tussen
1230 en 1300. Rechts de jongere stadsmuur die
dateert uit de periode tussen 1324 en 1378, opgraving
2003.
Boven: Slieten (houten palen) fundering van steenbouw op het Rodetorenplein,
met op de achtergrond de fundamenten van de Jan Baghstoren, 2005.
Onder: De fundamenten van de ronde Jan Baghstoren, met daartegenaan
gebouwd een beerput, 2005.
■ ■■■
11 11-
128 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Pannekoekendijk
In de periode 2008-2011 heeft op de parkeerplaats
van de Pannekoekendijk een opgraving in fasen
plaats gevonden. Naast de woonhuizen die hier
gestaan hebben, sprongen drie zaken in het oog.
In de eerste plaats werden de funderingen gevonden
van de blekerij met zijn stookketels die hier
gestaan heeft. Het was nog een geluk dat de hoogbejaarde
heer De Vries met zijn zoon kon komen
kijken. Hij was hier beheerder geweest en kon aan
de hand van zijn herinneringen en de funderingen
precies beschrijven hoe de blekerij er uit had
gezien.
Op het diepste niveau waren talloze afvalkuilen
van een pottenbakker, Godeken Potman, die
hier tot uiterlijk 1410 zijn bedrijf uitoefende. Hij
woonde aan de Mussenhage, maar helaas kon
niet tot aan de straatzijde opgegraven worden.
Godeken Potman voerde hier minder dan twee
decennia zijn bedrijf uit. Zijn bedrijfsafval, de
misbaksels, is helemaal geanalyseerd. Hij heeft
zowel roodbakkend als grijsbakkend aardewerk
geproduceerd, maar veelal ongeglazuurd, of bij de
grapen, kookpotten op drie poten, spaarzaam. Hij
heeft met glazuur en gele slib geëxperimenteerd,
maar het bleef daarbij. Er waren ook bijzondere
vormen onder de vondsten, zoals een kaarsentrekbak.
Deze was wellicht voor de inwoners van
het naast hem gelegen witte vrouwenklooster
bedoeld. Ook werd er een alambiek (destilleertoestel)
aangetroffen om sterke drank te maken,
alsmede een tweetal keramische kolven met ronde
bodem. Bijzonder was ook de vondst van meer
dan twintig potten met een spongat. Deze potten
moeten een industriële functie gehad hebben, om
bijvoorbeeld een troebele vloeistof te laten bezinken
waarbij de heldere vloeistof via het spongat
boven het bezinksel afgetapt kon worden. Dit is
in heel Zwolle op één andere plek aangetroffen,
namelijk aan de Hoogstraat waar ook een schoenmaker
en eventueel een leerlooier hun bedrijf
hadden.
Aardewerk van Godeken is goed herkenbaar. Op
verschillende plekken in Zwolle is dit materiaal
Bij de opgraving aan
de Pannekoekendijk
in 2008 werd ook een
zeldzame gemarmerde
Italiaanse veldfles uit
het begin van de zeventiende
eeuw gevonden.
Muurwerk van onder
andere de blekerij aan
de Pannekoekendijk,
2008.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 129
gevonden, onder andere in kuilen in een ophogingspakket
tegen de ommuring van de Smeden
die we op het Eiland zijn tegengekomen.
Het derde bijzondere vondstcomplex heeft
toebehoord aan de vrouwen in het Wytenhuis
(begijnhuis) aan de Mussenhage. Een beerput met
huisraad is hier geledigd, waarbij onder andere
een houten klepper is gevonden. Waarschijnlijk is
deze gebruikt om de vrouwen op te roepen voor
het gebed.
Havezate Werkeren
Voorafgaand aan de opgraving in 2001 zijn door
Hemmy Clevis en vele vrijwilligers de nodige
zaterdagen besteed aan het maken van een hoogtelijnenkaart
van het gebied. Dat gebeurde in deze
tijd nog met een waterpas, baak en meetlinten.
De hoogtepunten werden ingemeten in een 3×3
meter grid (rooster). Daaruit kwamen redelijk
duidelijk de hoogte en de beide grachten naar
voren, wat bij de opgraving bewezen werd. De
opgraving startte met een aantal lange zoeksleuven.
Er werd niets gevonden, ja toch, in het profiel
van één zoeksleuf waren nog net een paar lagen
baksteen te zien. Hier vond uitbreiding plaats
naar een eerste put, die uiteindelijk leidde tot de
opgraving van de complete havezate. Het oudste
gedeelte bestond uit een zaalburcht met in de
fundering brokken tufsteen en kloostermoppen
met een formaat van 32x16x7 cm. Via een brug
kon men op de voorburcht komen en vandaar uit
via een brug bij de zaalburcht. Van de brug naar
de voorburcht kon een paal gedateerd worden
Roodbakkende pot met spongat van Godeken
Potman uit ca 1400.
Houten klepper uit
de beerkelder van het
Vrouwenklooster aan
de Mussenhage,
ca. 1400.
■ ■■■
11 11-
130 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
uit het jaar 1367. Dit geeft een datering voor de
zaalburcht die een paar jaar na de verwoesting
van de burcht van de heren Van Voorst in 1362
is gebouwd. Een van de zonen van Zweder van
Voorst heeft, na zich verzoend te hebben met de
landsheer, de bisschop van Utrecht, in het hart van
de familiebezittingen in de Mastenbroekerpolder
een nieuwe burcht gebouwd. Nieuw historisch
onderzoek van Jan ten Hove kon de Van Voorsten
koppelen aan de Van Ittersums, die in de vijftiende
eeuw de zaalburcht overnamen en uitgebreid hebben
tot een fors kasteel. Er werden vele vondsten
gedaan en in 2005 verscheen een monografie over
de havezate Werkeren.
Havezate Kranenburg
Een tweede havezate kon door Michael Klomp in
2004/5 opgegraven worden vanwege de bouw van
een nieuw uitvaartcentrum op de Kranenburg.
Het was een spectaculaire opgraving, waarbij de
complete plattegrond blootgelegd kon worden en
het de moeite waard was om luchtfoto’s te laten
maken. Droons waren er nog niet, dus vond dit
plaats met een klein vliegtuigje. Jan ten Hove werd
ingehuurd voor het historisch onderzoek waardoor
vondstmateriaal aan bewoners gekoppeld
kon worden. Daarbij springt de spilzieke Hoyko
Overzicht van de funderingen
van het muurwerk
van de havezate
Werkeren (2001).
Medewerkers legen de
inhoud van de beerkelder
die bij het zaalgebouw
van de havezate
Werkeren hoorde
(2001).
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 131
Manninge tot Pewsum naar voren die in 1565
de Kranenburg verwerft. Prachtige vloertegels
en majolicategels uit Antwerpen versierden de
vertrekken, alsmede een zogenaamde tegelkachel
met reformatorische symbolen.
Niet alleen de havezate, maar ook het tweede
bouwhuis en de grachten konden opgegraven
worden. In de buitenste gracht kwam een vracht
keramiek uit de negentiende eeuw te voorschijn
die duidde op enerzijds het verblijf van de familie
gedurende de zomer en anderzijds op de werkers
die het landgoed moesten verzorgen. Van havezate
en de grachtvondsten zijn twee monografieën
verschenen in 2008.
Hermen
In 2010 werd bij een opgraving aan de Spinhuis/
Bredehoek op het terrein waar de ‘twaalf apostelen’
(kleine huisjes voor arme, oudere alleenstaanden)
hebben gestaan, een bijzondere vondst
gedaan. In het zand kwam een skelet tevoorschijn.
Omdat dit hier niet thuis hoorde, is direct een
fysisch antropoloog ingeschakeld. Bijzonder aan
het skelet was dat de handen aan de voorzijde van
het lichaam, ter hoogte van de schenen, bijeen
gebonden waren met een leren band om de polsen.
Tussen de elleboog- en kniegewrichten door
was een houten staak geplaatst. Duidelijk was dat
het hier om een moord ging. Voor deze moordzaak
werd een cold case team samengesteld.
Duidelijk werd dat het om een 22- à 24-jarige
jongeman ging uit Zwolle of uit de buurt, die
leefde tussen 1316 en 1440. Hij was door een klap
op het hoofd om het leven gebracht.
Luchtfoto van de havezate
De Kranenburg.
Midden boven zijn
restanten te zien van de
ringmuur met kantelen
rondom het hoofdgebouw,
2005
Links: De vondst van
‘Hermen’ in 2010.
■ ■■■
11 11-
132 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Er werd een driedimensionale gezichtsreconstructie
gemaakt en uiteindelijk kwam de
complete reconstructie van ‘Hermen’ terecht bij
Waanders In de Broeren waar hij voor iedereen
te zien is. Zijn reconstructie ligt in een kist op de
bovenste verdieping. Met dank aan Wim Waanders
die dit mogelijk heeft gemaakt.
Kraanbolwerk
In 2013 kon er gegraven worden op het voormalige
Schaepmanterrein op het Kraanbolwerk. Eerst
moest er een en ander aan verontreiniging verwijderd
worden, maar toen konden de archeologen
aan de slag. De oudste sporen dateren van een
dijklichaam aan de buitenzijde van de Thorbeckegracht,
ergens tussen 1325 en 1375. Daarna is er
twee eeuwen niets gebeurd, tot de aanleg van het
Kraanbolwerk kort na 1620. De oudste gebouwen
op het Kraanbolwerk dateren van ongeveer 1650.
Het betreft onder andere een blauwververij. Ook
heeft er een factorijgebouw gestaan dat op exact
dezelfde manier gefundeerd is als het Hopmanshuis
(uit 1663) aan de andere kant van de gracht.
Het Hopmanshuis is in oorsprong ook een factorijgebouw
geweest. Het gebouw op het Kraanbolwerk
heeft meerdere fasen gekend, waarbij
De gereconstrueerde
‘Hermen’ bij Waanders
in de Broeren.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 133
vooral de vloer met extra zware poeren (steunen)
is versterkt. Tussen de bakstenen poeren werd veel
gruis van Bentheimer zandsteen gevonden. Mogelijk
is dit factorijgebouw gebruikt voor de opslag
van Bentheimer zandsteen.
Melkmarkt
Voorafgaand aan het onderzoek aan de Melkmarkt
in 2015 heeft een herwaardering plaats
gevonden van de archeologische sporen en
vondsten onder het oude stadhuis aan de Sassenstraat.
Daaruit kwam naar voren dat het oudste
materiaal uit de periode 825-850 moet dateren.
Het materiaal wees op een ‘nederzetting’ met
een landelijk karakter. Hierbij moet aangetekend
worden dat de archeologen met twee of drie boerderijen
al een ‘nederzetting’ bedoelen. Meer sporen
uit deze tijd zijn in de stadskern van Zwolle
niet gevonden. Daaruit moeten we concluderen
dat dit een gebied was met hier en daar een boerderij.
Geen wonder dat er geen Noormannen
zijn geweest, want er viel hier niets te halen. De
vondsten aan de kop van de Melkmarkt wijzen
duidelijk op havenactiviteit en internationale
handel. Scheepssintels en keramiek uit Duitsland
(Pingsdorf) en de zuidelijke Maasstreek
(Andenne) wijzen hierop. Dat betekent dat er
nog een eeuw overheen gegaan is voordat je van
een kleine ‘handels’nederzetting kunt spreken.
Zo’n nederzetting kan snel groeien, vooral als
De bakstenen fundering
van een factorijgebouw
op het Kraanbolwerk
die identiek is aan die
van het oudste deel
van het Hopmanshuis,
2013.
■ ■■■
11 11-
134 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
van hogerhand (de kant van de landsheer, de bisschop
van Utrecht) de groei gestimuleerd wordt,
bijvoorbeeld door de bouw van een kerk. Bewijs
dat er een kerk was is er in 1040. Hoe lang de kerk
er toen al stond is onduidelijk. Daarvoor moeten
de archeologen in de kerk gaan opgraven. De
opgravingssporen en vondsten moeten nog uitgewerkt
worden. Maar zovéél is al duidelijk. De
Grote Aa heeft hier ook een aftakking gehad. Hoe
moeten we dit gaan interpreteren. En hoe oud
zijn de oudste vondsten hier precies? Die eerste
nederzetting is niet groot geweest, want de oudste
sporen onder de nieuwbouw van het Stedelijk
Museum dateren uit de eerste helft van de elfde
eeuw en naast café-restaurant de Belgische Keizer
op het Rodetorenplein is sprake van houtbouw
uit het midden van de dertiende eeuw.
Diezerstraat/Spoelstraat
In de jaren zeventig zijn hier door amateurs
grondsporen waargenomen. Deze zouden mogelijk
tot de Karolingische periode teruggaan. Dit
was een van de redenen waarom hier archeologisch
onderzoek noodzakelijk was. Er werden
echter helemaal geen grondsporen die ouder
waren dan de dertiende eeuw aangetroffen.
Maar de opgraving in 2015 achter de bibliotheek
aan de Diezerstraat leverde wel interessante
gegevens op. Eén daarvan is wel héél bijzonder.
Het betreft fragmenten van enkele wijnflessen.
Het is een bijzonder type wijnfles die in Engeland
‘ladies leg’ wordt genoemd, omdat de hals langer
is dan het lichaam. Het is een fles die vooral
gebruikt is voor Constantia wijn uit Zuid Afrika.
De fles heeft een inhoud van ongeveer 1/3 liter.
Een pakket grondverbetering,
zogenaamde
speklagen, bij de opgraving
aan de kop van de
Melkmarkt, 2015.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 135
De fles had een glaszegel met de naam Constantia
en kon zo verbonden worden met de Constantia
plantage in Zuid Afrika. Er waren maar liefst drie
glaszegels. En hier begint het verhaal.
De Constantia plantage werd gesticht door
Simon van der Stel in 1684. Hij was door de VOC
in 1679 benoemd als gouverneur van Kaap de
Goede Hoop. De wijnplantage werd gerund met
slaven uit allerlei landen. Van der Stel heeft waarschijnlijk
met de VOC een overeenkomst gehad
om elk jaar een aantal vaten van deze exclusieve,
zware wijn te leveren.
Deze wijn werd in Zwolle gedronken door
Arend, baron Sloet van Tweenijenhuizen (1722-
1786). Hij was drost van Salland en voorzitter
van de Staten. Als zodanig had hij invloed op
benoemingen in verschillende commissies voor
de Raad van State, onder andere die van de VOC.
Hij had verder veel familierelaties met adellijke
geslachten, onder andere de Bentincks die in die
tijd op de havezate Werkeren woonden. Tijdens de
opgraving van deze havezate is een zelfde type fles
gevonden, zonder glasmerk.
Het is duidelijk dat deze exclusieve wijn alleen
in de hoogste kringen werd gedronken. De Constantia
plantage bestaat nog steeds.
Links: Drie zogenaamde
‘Ladies Legs’ zonder
zegel, uit de achttiende
eeuw.
Rechts: Deel van een
van de drie flessen met
het glaszegel Constantia
wijn, tweede helft
achttiende eeuw.
Glaszegel Constantia
wijn, tweede helft achttiende
eeuw.
■ ■■■
11 11-
136 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
En de toekomst?
Dertig jaar professionele archeologie in Zwolle
betekent dat de eerste archeoloog reeds op leeftijd
moet zijn. Dat klopt. Hemmy Clevis die vóór zijn
Zwolse periode al tien jaar bij de Rijksdienst Oudheidkundig
Bodemonderzoek heeft gewerkt met
langdurige opgravingen in Dordrecht, Deventer
en Nijmegen gevolgd door een promotieonderzoek,
is reeds 64 jaar. Jaren geleden heeft hij het
buitenwerk al overgedragen aan Michael Klomp,
die inmiddels sinds een tweetal jaren ook de leiding
van het team overgenomen heeft. Saillant
detail is dat Michael als twaalfjarige in hetzelfde
jaar als Hemmy Clevis bij archeologie Zwolle
begonnen is, maar dan als vrijwilliger bij de Broerenkerk
opgraving. Je zou kunnen zeggen dat
Michael, wiens roots in de Kamperpoort liggen,
bij zijn pensionering dan 55 jaar archeologie in
Zwolle bedreven heeft.
De samenwerking met de gemeenten Kampen,
Zwartewaterland en Hattem bieden een solide
basis voor een professioneel team. Het archeologisch
team van Zwolle verstrekt advies en doet
vooral de uitvoering: het opgraven en uitwerken
van de vondsten.
In 2016 en 2017 is veel werk verricht aan de
certificering van het team archeologie. Dit houdt
in dat het team overal opgravingen mag verrichten.
Die certificering is gerealiseerd. In 2017 is het
team ook versterkt met een derde deeltijd archeoloog,
Sanne van Zanten. Hoewel het team slank is,
is het uitgerust voor de toekomst.
Voor het team archeologie breken spannende
tijden aan. Er zal een oplossing gevonden moeten
worden voor de huisvesting. En in Zwolle zelf liggen
nog enkele heel grote projecten op uitvoering
te wachten, waarvan er hier slechts één genoemd
wordt: de Papenstraat.
* Alle afbeeldingen bij dit artikel zijn afkomstig van
het team Archeologie.
Publicaties van het team Archeologie Zwolle
Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle deel 1-5 (1993-
2005).
Overijssels Erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische
kroniek (2002-heden).
Clevis, H. en A.D. Verlinde. 1991. Bronstijdboeren in
Ittersumerbroek. Opgraving van een Bronstijdnederzetting
in Zwolle-Ittersumerbroek.
Clevis, H. en T. Constandse-Westerman (eds.) 1991.
De doden vertellen. Opgraving in de Broerenkerk te
Zwolle 1987-88.
Clevis, H. 2000. Zwolle ondergronds. Zeven blikvangers
van archeologische vondsten in Zwolle.
Clevis, H. en M. Klomp. 2005. Havezate Werkeren. De
Heren van Werkeren en hun kasteel.
Clevis, H. e.a. 2007. Gevonden verhalen. Archeologische
speurtochten in Zwolle: Het verhaal achter de vondst.
Clevis, H. 2007. Opgeruimd staat netjes. Keukengoed
en tafelgerei van een bouwhuis van de Kranenburg
(1840-1865).
Klomp, M. 2008. Een Steenhuijs ontmanteld. Archeologisch
en historisch onderzoek van de havezate Kranenburg
in Zwolle.
Hove, J. ten en M. Klomp. 2011. Aan de monding van de
Grote Aa. Het havenfront van Zwolle.
Vries, D.J. de en H. Kranenborg. 2015. Onzichtbaar
Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad.
Verder zijn er inmiddels meer dan tachtig Archeologische
Rapporten Zwolle verschenen.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 137
VV Edon, kroniek van een bedrijfsclub
Edon bestaat tachtig jaar. Oorspronkelijk was de Harry Bouwhuis
club onderdeel van de op 10 november 1937 opgerichte
personeelsvereniging van de IJsselcentrale.
Lang rekruteerde men haar leden uit het werknemersbestand
en directe familie van het energiebedrijf.
Door onder meer bedrijfsfusies kwam de
vereniging uit onder de namen Electra, IJC, IJsselmij
en Edon en stond (en staat) in de regio vooral
bekend als ‘de club met de houten palen’.
Officieel begint het in restaurant Beenen aan de
Grote Markt in Zwolle. Daar wordt op 10 november
1937 door middel van hand opsteken de
‘Personeelsvereniging der IJsselcentrale Zwolle’
opgericht. Het ontstaan van de PV vloeit feitelijk
voort uit de onderlinge voetbalwedstrijdjes tussen
de technische dienst/administratie en de werknemers
van IJC (IJsselcentrale) aan de Weteringkade.
Na contacten met de voetballers Van
’t Blik, Mojet, Mooij en Zegeling wordt binnen het
bedrijf een enquête gehouden of er behoefte is aan
een personeelsvereniging. De uitslag is dusdanig
positief dat snel daarna de oprichtingsvergadering
wordt gehouden, gevolgd door een feestavond
in de Pius-Sociëteit aan de Oude Vismarkt. Er
worden vrolijke cabaretliedjes gezongen, er is een
uitvoering door eigen personeel van de eenakter
‘Voor de derde maal’ en Joop Louwen heeft een
speciaal IJC-lied gecomponeerd waaruit een grote
genegenheid voor zijn werkgever blijkt:
De entree naar het voetbalveld
vanaf de Weteringkade,
oktober 2017.
(Foto Annèt Bootsma)
■ ■■■
11 11-
138 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘Des avonds wordt het scheemrig en duister om ons heen
en onwillekeurig gaat er je hand naar ’t knopje heen.
En dra schijnt er een zee van licht tot in de diepste nis.
Was het vroeger soms een helse toer, nu grijp je nimmer
mis
Refrein
Druk op de knop en het licht is daar,
druk op de knop en het is voor elkaar.
’t gaat zo makkelijk, ’t gaat toch zo goed.
Daar de IJC al het werk voor u doet.’
De hommage is kenmerkend voor het ‘wij gevoel’
bij de werknemers van de in 1911 opgerichte NV
Electriciteitsfabriek IJsselcentrale. Na de totstandkoming
van de PV worden er allerlei activiteiten
ontwikkeld. Er komen onder meer een tennis-,
klaverjas- en bridgeclub en ook een toneelgroep.
De voetbaltak, eigenlijk toch de bakermat van de
personeelsvereniging, raakt daardoor een beetje
de identiteit kwijt. Daarom wordt al snel besloten
om de voetballers onder te brengen in een zelfstandige
afdeling.
Bedrijfsvoetbal
Maar vóór de officiële oprichtingsdatum van
10 november 1937 wordt er dus al gevoetbald
door de mannen van IJC aan de Weteringkade,
waar in 1915 een kolencentrale in gebruik wordt
genomen. ‘Het huidige sportcomplex ontstond
toen er voor die oude centrale een afvoerkanaal
noodzakelijk was om een goede koelwaterafvoer
te bewerkstelligen’, weet Paul Benning, vanaf 1961
tot 2003 werkzaam bij het bedrijf en voetballend
lid tot midden jaren zeventig. ‘De gemeente
Zwolle had geen bezwaar tegen het graven van het
kanaal, links van het clubhuis achter de dijk, mits
de laaggelegen strook grond tussen het nieuwe
afvoerkanaal en het Almelose Kanaal wel benut
zou worden voor recreatieve doelen. Het aangelegde
sportveld was erg zompig. Gelukkig functioneerde
de sloot achter de kleedkamers als een
perfect en dubbel draineringssysteem, zowel bij
droogte als regenval. Er kwamen twee tennisbanen
en rondom het veld werd een sintelbaan aangelegd
waar getraind werd voor de sportdagen en
die we ook gebruikten voor onze touwtrekploeg.
Het was een prachtig sportparkje, een mooi visitekaartje
waardoor het “IJC gevoel” alleen maar
werd versterkt. Want die onderlinge band was
toch wel uniek.’
Oud-speler en ex-secretaris Albert Veld
onderschrijft dat. ‘De personeelsverenigingen
waren vroeger de kurk waar bedrijven op dreven.
Het kweekte een collectiviteits- en collegialiteitsgevoel.
De bedrijfsleiding, ook bij IJC, wist dat
donders goed. Dat was zo bij de vestiging Hengelo
waar ik ben begonnen en in Zwolle was het niet
anders. De sportdagen waren heilig. Niets was te
gek. Het welbevinden van de werknemer stond in
die tijd voorop. Dat is intussen wel veranderd.’
Terug naar de beginjaren van de voetbaltak
waar clubveteranen en andere bedrijfsteams doorgaans
de tegenstanders van IJC zijn. In mei 1937
vindt de eerste wedstrijd plaats op het roemruchte
ZAC-complex aan de Oude Veerweg. Er wordt
met 2-1 van de ZAC-veteranen verloren. Na de
oprichting is IJC, een tijd spelend onder de naam
Electra, prominent deelnemer aan de Zwolse
Bedrijfscompetitie die van 1938 tot en met 1940
wordt georganiseerd door Zwolsche Boys. Op
Sportpark De Vrolijkheid nemen onder andere
teams als Tilia (Tijl) en de Blazende Veiligheid,
de spoorhazen van de NS, het tegen elkaar op.
Het voetbalveld van
Edon, gelegen tussen
het Almelose Kanaal en
het voor de oude elektriciteitscentrale
gegraven
afvoerkanaal, met
rondom het veld een
sintelbaan, afgebeeld op
een kaart van Zwolle
uit 1964. Rechts onder
het voetbalveld de oude
IJsselcentrale. (Collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 139
Na de Tweede Wereldoorlog worden de bedrijfscompetities
hervat en wordt er vier keer op rij de
titel binnengehaald. Tijdens de kampioensfeesten
wordt er flink uitgepakt. Het bedrijfsvoetbal is
mooi met veel successen maar vooral ook erg kort,
namelijk uitsluitend in de maanden mei en juni.
Dankzij secretaris Willem Nijmeijer, die in zijn
functie als telefonist bij het bedrijf veel contacten
had, worden er wedstrijden georganiseerd tegen
collega’s van andere bedrijven zoals de Provinciale
Utrechtse Elektriciteitsmaatschappij N.V. en
het Gemeentelijke Energiebedrijf Enschede. De
KNVB had nooit veel bezwaar tegen dat ‘wilde
voetbal’, als er maar geen eerste elftalspelers van
KNVB-verenigingen bij betrokken waren
Transfer
Bij IJC groeit dan langzaamaan de behoefte om
mee te gaan doen aan de reguliere competitie in
het zaterdagamateurvoetbal. Op 17 oktober 1953
gaat er een brief uit naar de heer De Roos van de
KNVB-afdeling Zwolle met het verzoek over te
gaan van de bedrijfscompetitie naar het officiële
zaterdagvoetbal. In het verzoekschrift wordt hoog
opgegeven over de accommodatie. Het nieuwe en
nog steeds markante kleedkamercomplex is voor-
Eén van de eerste IJC teams in de jaren dertig, met
staand derde van links Joop Zegeling Sr.
De selectie van IJC met op de achtergrond de oude IJsselcentrale aan de Weteringkade. Staand tweede van
links Cees Spanhaak, vierde van links grensrechter Bernard van Nee, vijfde van links Wezenberg, zesde van
links Joop Zegeling sr. Eerste van rechts Van Heerde, tweede van rechts secretaris Wim Nijmeijer. Zittend,
eerste van links Steven Spanhaak.
■ ■■■
11 11-
140 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
zien van twee badcellen en in beide kleedlokalen
zijn langs de hele lange zijde tevens wastafels aangebracht.
De tijd van de pomp is definitief voorbij.
IJC directeur ir. G.H. Rietveld is zo trots op het
onderkomen dat hij aan zijn wekelijkse ronde
langs het bedrijf op zaterdag het sportcomplex
toevoegt. De voetbalbond is ‘om’. De club gaat uitkomen
in de derde klasse van de KNVB-afdeling
Zwolle.
De promotie naar de tweede klasse is er snel,
gevolgd door een titel, maar met het jaar daarop
alweer degradatie. Naast de sportieve ontwikkeling
laat men zich ook sociaal van zijn beste
kant zien. Dat blijkt wel uit de ‘verkoop’ van
toptalent Hennie van Nee, zoon van Bernard van
Nee die zich lange tijd verdienstelijk maakte als
clubgrensrechter. Hennie stapt in 1957 op achttienjarige
leeftijd over naar Zwolsche Boys, dat
in de tweede divisie acteert. Het is het begin van
een imposante profcarrière die hem naar onder
andere Heracles, PEC, Kickers Offenbach, Cercle
Brugge en Haarlem zou brengen. Van Nee debuteert
op 30 september 1964 in Oranje en komt tot
vijf interlands. De in 1996 overleden spits brengt
door zijn transfer naar Zwolsche Boys 450 gulden
in de clubkas, voor die tijd toch een aardig bedrag.
Door het bestuur wordt daarvan grootmoedig 250
gulden geschonken aan de ‘Vrienden van de Buitenschool’,
het huidige De Ambelt.
Het vertrek van het grootste talent ooit van IJC
is een sportieve aderlating maar men vult de leemte
snel in door Ben Spanhaak over te nemen van
PEC, een jaar later gevolgd door Jan Kattenberg.
Opmerkelijk is wel een in het overschrijvingsformulier
opgenomen passage dat als Kattenberg
weer voor PEC wil voetballen er geen transfersom
bedongen zal worden.
In 1960 kan de vlag uit. In eigen huis wordt
concurrent SVM uit Marknesse met 4-0 verslagen,
de titel wordt uitbundig gevierd in zaal Urbana.
Scribent ‘Toone de Skierder’, het pseudoniem voor
A. Volkers, is present en verhaalt in het Zwols in
personeelsblad ‘IJC Schakel’ dat aanvoerder en
pro Deo trainer Remmelt Wagenaar een bon voor
een paar voetbalschoenen cadeau krijgt.
Na het succes blijft IJC lang op het hoogste
(afdelings)niveau, ook door de komst van een
aantal spelers die niet altijd zelf werkzaam waren
bij de IJC maar via familieleden wel een band
hadden met het bedrijf. Casper Kamp wordt lid
omdat zijn vader als portier bij de IJC werkte. Zijn
zwager en sterkhouder (drijvende kracht in team)
Eef Wink, die eerder als semiprof voor PEC had
gespeeld, kon in dienst komen van IJC en kwam
over van Be Quick ’28. Als de lidmaatschapsregels
wat losser worden is IJC in die periode ook een
toevluchtsoord voor de nodige ZAC’ers en voormalige
PEC semiprofs zoals de bij IJC werkzame
Wannie Sterken, Jan ’de kriele’ Horst, Hennie
Goudbeek en Harry Schakelaar, maar ook Jan
Tielbaard en Harrie Kornelis.
Vooral qua accommodatie timmert de club in
de jaren zestig flink aan de weg. In 1965 wordt een
lichtinstallatie in gebruik genomen, uniek voor
die jaren want kunstlicht beperkte zich doorgaans
tot hooguit twee houten lichtmastjes met wat
‘peertjes’ om toch in het donker nog een beetje te
trainen. ‘De masten kwamen van de opgeheven 10
KV (kilovolt) hoogspanningslijn Haaksbergen-
Eibergen’, herinnert Benning zich. De heuglijke
gebeurtenis wordt opgesierd met een wedstrijd
tegen Kabel-Boys, een elftal samengesteld uit personeel
van de firma Van Gelder. Het wordt onder
Hennie van Nee, het grootste talent ooit van IJC, in zijn PEC-tijd, seizoen
1962/63. Staand vlnr. Hennie van Nee, Wannie Sterken, Gerrit van der Kreeft,
Gerrit Voges, Adri Jansen, Adri van Gorp, Leo Koopman. Gehurkt vlnr. John
Abma, Bert Teunissen, Gerrit Kerkhof, Wout Pelzer. (Foto Jan Drost)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 141
erbarmelijke weersomstandigheden 1-5. In 1966
besluit de directie van de IJC tot de plaatsing van
een kantine op het complex. Maar eerst wordt in
1967 op 10 november nog het dertigjarig jubileum
gevierd. De receptie is in de Voordrachtzaal van
het IJC gebouw aan de Zeven Alleetjes.
De ‘Zegelingen’
Joop Zegeling sr., al dertig jaar preses, ontvangt
van de voorzitter van de KNVB-afdeling Zwolle Jo
van Marle de zilveren bondspeld, een hoge onderscheiding
voor een clubbestuurder. De naam
Zegeling is door de jaren heen onlosmakelijk met
de IJC verbonden. Op de elftalfoto’s, vooral in de
eerste decennia, prijkt altijd wel een Zegeling.
‘Mijn vader Joop was doelman bij PEC. Hij werkte
vanaf zijn dertiende 49 jaar voor het bedrijf en
heeft sinds de oprichting zijn hele ziel en zaligheid
in de club gelegd’, zegt Joop Zegeling jr. ‘Hij was,
met een onderbreking van enkele seizoenen in de
beginjaren zeventig, voorzitter vanaf het oprichtingsjaar
in 1937 tot 1994. Tamelijk uniek lijkt mij.’
Op de Algemene Ledenvergadering op 8 november
1994 worden Joop Zegeling sr. en zijn vrouw
Pietje in het zonnetje gezet door zijn opvolger
Frans Kwakman. Als dank voor bewezen diensten
krijgt het clubicoon na een voorzitterschap van
ruim vijftig jaar onder meer keeperhandschoenen
en knielappen cadeau. Het stond op zijn verlanglijstje,
zo wisten zijn zonen. ‘Mooi ak nog eens
mut invall’n.’
Joop Zegeling jr. zelf speelde van 1978 tot 2000
bij de club en trad in de voetsporen van zijn vader.
Hij was voorzitter van 200

Lees verder