
• f cü/
134 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Annèt Bootsmavan
Hulten en
Wim Huijsmans
Groeten uit Zwolle
/LUCHTPOST’
(Collectie HCO)
Sophia Ziekenhuis Zwolle. Kindertuin
Poststempel 22 december 1938
‘Beste Vrienden, allemaal hartelijk gefeliciteerd met
de verjaardag van Tante Wim en nog maar vele
jaartjes. Hoe is het kan U nog al dooi blijven, wat een
wintertje is het. Het is met mij zelf alles nog Oké dus
nu maar afwachten. Nu luidjes prettige dag en ook
maar prettige kerstdagen met vele groeten van M.B.
Rigter- Vreeswijk.
[Rondom in potlood geschreven:] Ik geloof dat
het met het kindje niets word, de dokter ziet het tenminste
niet erg goed in Gonnieje doet maar of je er
nog niks van weet.
Het gemeentelijk Sophia Ziekenhuis kwam voort
uit de hervormde armenzorg. Het Sophia Ziekenhuis
werd geopend in 1884 en was gevestigd op een
deel van de zogeheten Bagijneweide, op de hoek
van de Rhijnvis Feithlaan en de Nieuwe Vecht. In
de loop der tijd werden verschillende delen aangebouwd.
De grootste uitbreidingen vonden plaats
in 1915 en 1935. De hoofdingang bevond zich tot
1935 aan de zijde van de Nieuwe Vecht, daarna
werd het nieuwe door stadsarchitect J.G. Wiebenga
opvallend strak vormgegeven gedeelte geopend
en werd de hoofdingang verplaatst naar de Rhijnvis
Feithlaan.
In de prachtige tuin van het ziekenhuis was het
bij mooi weer goed toeven voor de patiënten. Het
ziekenhuis verhuisde in 1972 naar de rand van de
stad. Het oude gebouw aan de Rhijnvis Feithlaan
is nu rijksmonument. Het wordt momenteel
gerenoveerd voor een nieuwe gebruiker, de kunstacademie
Constantijn Huygens. Zie voor meer
afbeeldingen van het oude Sophia pagina 143.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 135
Redactioneel Inhoud
De inhoud van het laatste nummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift uit 2003 is weer zeer gevarieerd.
Aan bod komt de negentiende-eeuwse Zwolse
stadsarchitect Berend Reinders, onder meer ontwerper
van de voormalige RHBS aan de Bagijnesingel.
Daarna switchen we naar de manier hoe in
de zeventiende eeuw met huwelijkstrouw werd
omgegaan.
Verder wordt beschreven hoe een ondernemende
Zwolse boerenfamilie in 1895 hofleverancier
werd en en passant wordt verklaard waarom
bioscoop de Kroon deze naam draagt.
De moord op een marechaussee in Ommen
zorgde begin twintigste eeuw voor de nodige consternatie,
lees het verhaal hierover.
Een afbeelding die bij een artikel in het ZHT
nr. 2 van dit jaar stond, leverde een unieke foto op
van koningin Juliana op de bank bij een gewoon
Zwols echtpaar.
Ook op de ansicht in datzelfde nummer werd
gereageerd, deze reactie valt te lezen onder de
Mededelingen.
De ansicht in dit nummer biedt een kijkje in
het oude Sophia Ziekenhuis. Omdat daar veel te
zien was, treft u in dit nummer nog meer ansichten
van dit voormalige ziekenhuis aan.
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma-van Hulten
en Wim Huijsmans 134
Berend Reinders (1825-1890),
stadsarchitect in Zwolle van 1855 tot 1875
Danielle Brinkman-Hameete 136
Het oude Sophia in ansichtkaarten
Jeanine Otten 143
Een hoffelijk gebaar naar veehouder
en melkverkoper Logtenberg
Siem van der Weerd 146
‘Begrafenis van het slachtoffer
van de moord te Ommen’ Jeanine Otten 153
Trouwbeloften in de Hervormde Kerk
van Zwolle rond 1665
Riet Leussink en Jennie Pruim 156
Met Juliana op de bank
Annèt Bootsma-van Hulten 162
Mededelingen 164
Auteurs 166
Omslag: Lijkwagen met het stoffelijk overschot van
marechaussee A. Hoekstra voor de kazerne van de
Koninklijke Marechaussee te Zwolle op Beestenmarkt
7 (nu Harm Smeengekade), 9 augustus 1902.
(Foto P.J. Bieseman, collectie HCO)
136 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Berend Reinders (1825-1890),
stadsarchitect in Zwolle van 1855 tot 1875
Danielle Brinkman-
Hameete Het ambt van stadsarchitect bestaat in
Zwolle al vanaf de late middeleeuwen en
heeft sindsdien een forse ontwikkeling
doorgemaakt. Toch is er relatief weinig bekend
over dit ambt dat herkenbaar zijn sporen in de
stad heeft nagelaten. In het onderstaand artikel
wordt een kleine tijdspanne gelicht, namelijk de
periode van 1855 tot 1875, waarin Berend Reinders
als stadsarchitect diende in Zwolle.
Berend Reinders
In de negentiende eeuw bleef de bouwkunst in
Zwolle stevig geworteld in de plaatselijke traditie.
Er bevond zich hier geen op internationaal niveau
geschoolde architect. Toen in 1854 Zeger van der
Bie als stadsarchitect het veld ruimde, zag de raad
zich genoodzaakt een nieuwe stadsarchitect aan te
stellen. Het was de Groninger Berend Reinders,
die deze post verwierf. Hij was vooral technisch
goed op de hoogte van zowel bruggen als gebouwen
door zijn ervaring opgedaan als provinciaal
opzichter van Waterstaat en als meester-timmerman
in de stad Groningen.
Berend Reinders was op het moment van zijn
aanstelling dertig jaar oud. Van Reinders is een
aantal brieven bewaard gebleven die van zakelijke
aard zijn. Een familiearchief als informatieve bron
over zijn leven ontbreekt. Daarom is over zijn
privé-leven weinig bekend. De belangrijkste feiten
uit zijn persoonlijk leven, ontleend aan de akten
van de burgerlijke stand, zijn snel opgesomd.
Berend Reinders werd op 4 januari 1825 geboren te
Groningen. Zijn vader, Reinder Reinders, was
klerk en zesentwintig jaar oud toen zijn zoon werd
geboren. Zijn moeder Hillegien Woldring, zonder
beroep, was negenentwintig jaar toen zij haar
zoon ter wereld bracht. Berend Reinders woonde
met zijn ouders aan de Aa in Groningen. Toen
Berend was opgegroeid oefende hij eerst het
beroep van meester-timmerman uit en later werd
hij provinciaal opzichter van Waterstaat en
onderwijzer aan de Academie van Beeldende
Kunsten in Groningen. Op 30 januari 1855 werd
hij door de gemeenteraad van Zwolle aangesteld
als stadsarchitect.1 Zijn infunctietreding zou per
1 maart 1855 ingaan. Op die datum verscheen
Berend Reinders tijdens de vergadering van burgemeester
en wethouders. Hij legde de eed af en
beloofde hiermee zich aan de voorgeschreven
instructie te houden.2
Reinders vertrok met zijn vrouw Dorothea
Reinders-Pothoff en zoon Berend naar Zwolle.
Eenmaal hier gevestigd breidde het gezin zich uit.
In het jaar 1856 werd hun tweede zoon, weer
Berend genaamd, geboren en in 1858 een dochter
genaamd Maria, in 1861 een zoon Hermannes, in
1867 een dochter Lucintia en in 1870 een zoon
Theodoor. Het laatst geboren kind overleed na
drie maanden aan enteritis chronica, een chronische
ontsteking van het darmslijmvlies.3 In 1875
werd na een dienstverband van twintig jaar met de
stad Zwolle Reinders eervol ontslag verleend. Op
12 januari 1875 werd hij aangesteld als architectdirecteur
in Den Haag.4 In deze stad bleef hij
werkzaam tot zijn dood in 1890.5
De fabricage
De fabricage, zoals de verzamelnaam luidde voor
het stadsbedrijf ten tijde van Reinders ambtsperiode,
bestond uit verschillende onderdelen:
de civiele bouwkunde, de waterbouwkunde, de
stadsplanning en de verschillende taken die na
de aanstelling van de werklieden door de stadsarchitect
werden bewerkstelligd.
Civiele bouwkunde
De belangrijkste taak van de stadsarchitect lag op
het gebied van de civiele bouwkunde. De stad had
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 137
veel gebouwen onder haar hoede die groot en
bewerkelijk in onderhoud waren, zoals het stadhuis,
de kazerne, het passantenhuis, de scholen, de
torens en de poorten. Veel aandacht werd besteed
aan de brugwachtershuisjes, de brandspuithuisjes,
de lantaarnpalen en de stadspompen. Bovendien
stonden onder toezicht van de stadsarchitect de
openbare straten, wegen, plantsoenen, stadsgronden
en wateren.6
Jaarlijks vond de inspectie van de stadsgebouwen
en werken plaats. In de maand september
diende de stadsarchitect een verslag in bij burgemeester
en wethouders. Het verslag gaf de toestand
van de gebouwen weer en de beraming van
de kosten van onderhoud of vernieuwing voor het
komend jaar.7 Maandelijks stelde de stadsarchitect
burgemeester en wethouders op de hoogte
van de werkzaamheden die naar zijn oordeel aan
de gemeentelijke eigendommen of werken moesten
worden uitgevoerd. Wekelijks rapporteerde
Reinders schriftelijk aan de raad over de werkzaamheden
van de afgelopen en de komende
week. Het stadsbestuur hechtte veel waarde aan de
toelichting van de stadsarchitect, vooral waar het
ging om de technische aspecten die bij veel stadswerken
aan de orde kwamen. Het stadsbestuur
besliste op grond van tekeningen die Reinders of
een ondergeschikte van de objecten maakte. Enkele
tekeningen van Reinders zijn bewaard gebleven.
Hij besteedde veel zorg aan deze vaak gesigneerde
tekeningen.8 Slechts met voorkennis en goedkeuring
van burgemeester en wethouders werden
werken uitgevoerd.9
Was er sprake van direct gevaar voor dé
publieke veiligheid, dan gaf de stadsarchitect
onmiddellijk order tot het uitvoeren van de nodige
voorzieningen. De raad werd vervolgens zo snel
mogelijk in kennis gesteld.10 Bij uitbrekende
brand diende de stadsarchitect direct hulp te bieden.
Immers door zijn kennis van het stadsplan,
was hij goed op de hoogte van de aanwezigheid
van water, eventuele brandspuiten en pompen in
de omgeving van de brandhaard.”
Een onvoorziene omstandigheid was de cholera-
epidemie die in Zwolle voor de tweede keer uitbrak
in 1855, net na de aanstelling van Reinders. In
zijn functie als stadsarchitect was hij direct belast
met het uitvoeren van restrictieve maatregelen.
Hij diende de stad hygiënischer te maken, de choleralijders
onder te brengen, twee grachten te
dempen en een riolering aan te leggen. Met deze
maatregelen dacht de raad een herhaling van een
cholera-epidemie te voorkomen. Helaas brak in
1866 opnieuw een hevige epidemie uit. In 1865 en
1866 vielen de oogsten tegen en schoten de voedselprijzen
omhoog. Veel mensen waren ondervoed
en daardoor vatbaar voor de cholera. De
conditie van vooral de armen diende daarom verbeterd
te worden en dat gebeurde door middel
van voedseluitdelingen, het bevorderen van de
hygiëne door het schoonmaken van huizen, straten
en openbare privaten en tenslotte het branden
van teertonnen. Grote epidemieën kwamen na
1866 niet meer voor. De succesvolle bestrijding
van de cholera-epidemie gaf aan dat Berend Reinders
prima in staat was het veelomvattende takenpakket
waar de stadsarchitect verantwoordelijk
voor was uit te voeren.
Waterbouwkunde
Een deel van Reinders taken lag op het terrein van
de waterbouwkunde. Hij had voor dit onderdeel
van de architectuur veel belangstelling. Zwolle
was afhankelijk van een goede waterhuishouding.
Daarom diende de stadsarchitect de dijken,
wegen, bruggen en waterleidingen regelmatig aan
een inspectie te onderwerpen. Bovendien vergden
de sluis- en waterwerken veel aandacht en met
name voor de onderhoudswerkzaamheden, zoals
de beschoeiingen gemaakt van houten wallen,
steigers met paalwerk en de balkenconstructies en
stenen pijlers.12 Elk kwartaal in de eerste week van
januari, april, juli en oktober rapporteerde de
stadsarchitect schriftelijk aan de raad over de toestand
van de bruggen.13
Zoals bijvoorbeeld het geval was bij de brug
over de Willemsvaart. Na eeuwenlange pogingen
om te komen tot een waterverbinding tussen Zwolle
en de IJssel, was op 24 augustus 1819 de Willemsvaart
officieel geopend. Dit gebeurde op de verjaardag
van koning Willem I. Zwolle had de vaart aan
hem te danken, omdat hij het rijk tot betaling had
overgehaald. De vaart was in eerste instantie niet
gegraven voor de waterhuishouding, maar voor de
138 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
scheepvaart. De nieuwe waterweg maakte oeververbindingen
noodzakelijk. Vanaf halverwege de
negentiende eeuw was er namelijk sprake van een
toename van het verkeer. Reinders droeg zorg voor
een verbeterde infrastructuur en waterbeheersing
door het ontwerpen van een aantal beweegbare
bruggen in Zwolle. De bruggen kregen vanwege het
gebruik van verbeterde technieken, nieuwe materialen
en daarmee samenhangende vormgeving een
heel ander karakter dan gebruikelijk. Tijdens de
ambtsperiode van Reinders waren de bruggen van
hout, daarna vooral van ijzer, zoals de brug over de
Willemsvaart (een draaibrug) en de Vis(ch)poortenbrug
(een valbrug).14 Hoewel de bruggen niet
mooi werden gevonden, duidde zijn bouwkunst
wel op architectonische kennis.
Aankoop van materialen
De aankoop, aanvoer en opslag van materialen
viel ook onder het takenpakket van de stadsarchitect.
De aankoop werd geregeld bij publieke aanbesteding
of in openbare veiling. Dat gebeurde
vooral bij materialen die veel gebruikt werden.
Reinders hield nauwkeurig de direct gebruikte en
de nog te gebruiken materialen bij in zijn weekrapporten.
Zo bleef men precies op de hoogte van
de hoeveelheden die gebruikt werden, zodat de
materialen op tijd bij de leveranciers besteld konden
worden. Per kwartaal leverde Reinders de
aantekeningen in bij de raad, twee keer per jaar
vergezeld met de rekeningen.
Er werden hoge eisen gesteld aan de materialen
die uit de kas van de stad betaald werden. De
keuring ervan was een belangrijke bezigheid. De
opslag van de materialen gebeurde in speciale
opslagloodsen. Enkele stadswerklieden waren
aangesteld voor het beh eer van de materialen in de
verschillende stadswerkplaatsen. Alle arbeiders
die met de materialen en gereedschappen van de
gemeente werkten waren verplicht hierover verantwoording
af te leggen. Bij schade of verlies
werd de desbetreffende arbeider op zijn loon
gekort. Bij diefstal moest de raad ingelicht worden,
die dan een straf oplegde.
De gereedschappen en werktuigen werden niet
alleen in stadsdienst gebruikt. Particulieren waren
in de gelegenheid deze te huren tegen een door de
stadsarchitect vastgesteld tarief. Wekelijks gaf de
stadsarchitect aan de raad op welk bedrag daarvoor
was geïnd.
Invullen van de stadsgrond
De stadsarchitect droeg ook zorg voor het zo nuttig
mogelijk gebruiken van de stadsgrond. Gevallen
van eerste uitgifte van grond of van nieuwe
bestemming kwamen in de praktijk bij hem
terecht. Er werd verwacht, dat hij kon optreden als
onderhandelaar.
Tot zijn takenpakket hoorde het ontwerpen
van plannen, tekeningen, bestekken en het doen
van aanbestedingen op het gebied van onderhoud,
vernieuwing van stadswerken of geheel nieuwe
gebouwen of werken. Bovendien was hij ervoor
verantwoordelijk dat alle beschikbare gronden en
percelen van de stad een maximum aan rendement
opleverden.15 Zoals het geval was bij de
nieuwbouwvan de Rijks Hogere Burgerschool.
De Rijks Hogere Burgerschool
De geschiedenis van de Rijks Hogere Burgerscholen
begon in het midden van de negentiende
eeuw. Dit schooltype werd opgericht voor leerlingen
die scholing wilden op het gebied van de handel,
nijverheid en staatsdienst. Het was opmerkelijk
dat Zwolle van minister Thorbecke toestemming
kreeg één van de eerste Rijks Hogere Burgerscholen
van Nederland te plaatsen. Mogelijk had
hij een zwak voor zijn geboortestad. Naar buiten
toe gaf Thorbecke als reden voor het bouwen van
een hogere burgerschool in Zwolle op, dat de stad
een centrale plaats in Nederland innam. De minister
verzocht de raad een schetstekening te laten
maken van een gebouw en een terrein aan te wijzen
waarop de school gevestigd zou worden.16 Op
5 april 1865 viel de definitieve beslissing van de
raad om de school op de Bagijnenweide te plaatsen.
17 De Rijks Hogere Burgerschool zou
ƒ 60.000,- gaan kosten.18 Na de bouw bleken de
kosten te zijn opgelopen tot ƒ 81.250,-. Zwolle
kreeg een subsidie van ƒ 20.000,- van het rijk. Het
plan kreeg goedkeuring van de minister. Reinders
rechtvaardigde zijn werk met het argument dat hij
duurzaam wilde bouwen, om in de toekomst de
onderhoudskosten laag te kunnen houden.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 139
Voor Reinders was het een uitgelezen kans een
rijksgebouw in Neoclassicistische stijl te bouwen
met toepassing van eigen kenmerken.19 Deze
bouwstijl werd in Nederland in de periode tussen
ongeveer 1800 en 1870 veel toegepast. In september
1867 was het gebouw gereed.20 Het werd voordat
het in gebruik werd genomen ter bezichtiging
opengesteld voor publiek.21 Vooral de vorm van
het gebouw trok de aandacht van de bezoekers.
Het pand was gebouwd in een rechthoekige hoef,
waarbij de diepte van het arrière-corps in de voorgevel
0,75 ellen bedroeg. Hij plaatste aan beide zijden
van de hoofdingang twee zuilen. Bij enkele
van zijn eerder ontworpen gebouwen paste hij
eenvoudige versiering rond de vensters toe, maar
die liet hij bij de Rijks Hogere Burgerschool achterwege.
Ter verfraaiing van het gebouw werd
besloten het uurwerk van de Diezerpoort naar de
nieuwe school over te brengen. In 1953 besloot de
raad echter de klok uit het gebouw van de RHBS te
halen en voor tenminste tien jaar in bruikleen af te
staan aan het kerkbestuur van de Sint-Jozefkerk in
de Assendorperstraat.22
Werklieden bij de fabricage
Uit het voorgaande blijkt dat de stadsarchitect veel
verantwoordelijkheden droeg. Hij diende zich,
wilde hij zijn functie naar behoren uitoefenen,
nauwgezet aan de instructie te houden die hij bij
zijn aanstelling had aanvaard. Met de eedaflegging
nam hij die grote verantwoordelijkheid op zich.
Tot zijn taak hoorde ook het selecteren en voordragen
van werklieden. Reinders was voor een
deel afhankelijk van goede stadsarbeiders wilde hij
de stadswerkzaamheden op tijd gereed krijgen.
Ontwerp tekening van
de voorgevel van de
Rijks Hogere Burgerschool.
(Uit: Bulletin
KNOB 2000-4)
Ontwerp plattegrond
begane grond en eerste
verdieping van de Rijks
Hogere Burgerschool.
(Uit: Bulletin KNOB
2000-4)
140 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Rijks Hogere Burgerschool
aan de Bagijnesingel
omstreeks 1890.
(Collectie HCO)
Het aantal vaste werklieden
Het aantal werklieden van de fabriek gedurende
de tijd dat Reinders zijn ambt uitoefende, betrof
drieëndertig vaste werknemers. Uiteraard waren
verschillende beroepen vertegenwoordigd. Om
een indruk te geven, volgt hier de staat van de
ambtenaren en vaste arbeiders bij de fabricage in
1855. Drie opzichters stonden in rang onder de
stadsarchitect en zorgden afzonderlijk voor het
dagonderhoud, de arbeiders en de stadsgoederen.
Verder waren er vier timmerlieden in vaste dienst.
Er werkten bij de stadsfabriek twee metselaars, één
loodgieter, één stratenmaker en één opperman
van het cholera-hospitaal. Vervolgens was er één
opzichter over de wandelplaatsen en onder hem
werkten zes arbeiders. Tevens was er een opzichter
werkzaam met vier arbeiders die aangenomen
waren om de lantaarns bij te vullen. Negen arbeiders
sloten de rij waarvan er één de openbare privaten
schoonhield en waarvan de andere acht
inzetbaar waren waar nodig.23
De stadsarchitect behoorde niet alleen zijn
eigen taken naar behoren te vervullen, hij moest
tevens de stadswerklieden motiveren goed werk af
te leveren. De stadswerklieden waren net als de
stadsarchitect gebonden aan een instructie. Indien
een stadsarbeider, om wat voor reden ook, niet
naar behoren functioneerde beschikte de stadsarchitect
over voldoende mogelijkheden om de man
tot de orde te roepen of in het ergste geval te ontZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 141
slaan. Midden negentiende eeuw was er voor de
stadswerklieden op (hoge) leeftijd, voor zover valt
na te gaan in de bronnen, geen pensioen geregeld.
Zolang ze konden werken hield de stadsarchitect
deze oudere stadsarbeiders beschikbaar voor lichte
werkzaamheden.
Uitbetaling van de lonen
Wekelijks, op maandag, gaf de stadsarchitect aan
de hand van het aantal gewerkte uren de werklonen
van de stadsarbeiders schriftelijk door aan de
raad. In 1862 deed Reinders een voorstel tot verhoging
van het dagloon van de stadswerklieden. Het
loon werd gemiddeld ƒ 0,05 a ƒ 0,10 per dag verhoogd
en kwam op een gemiddelde van ƒ 1,00 per
dag.
Het loon werd per uur betaald. Dit had te
maken met de lengte van de dagen. In de winter
waren de dagen kort omdat het ’s ochtends laat
licht was en ’s avonds vroeg donker. Daarom kon
er hoogstens zeven uur gewerkt worden. In het
voor- en najaar werd er acht uur gewerkt en in de
zomer gemiddeld tien a elf uur. De raad had aan
de hand van de seizoenen een staat van uren opgesteld,
waaraan de stadswerklieden zich dienden te
houden.24
Betaling stadsarchitect
Bovenstaande beoogt een indruk te geven van wat
de functie van stadsarchitect zoal omvatte. Tot eer
van de stad dient gezegd dat Reinders voor zijn
vele werk behoorlijk werd betaald. Bij zijn aanstelling
in 1855 werd zijn salaris vastgesteld op ƒ 1500,-
per jaar. Uit de verslagen van de raad van de
gemeente Zwolle bleek dat de stadsarchitect bij
aanvang van zijn ambtstermijn inderdaad ƒ 1500,-
ontving. In de loop der jaren werd zijn traktement
nog enkele malen verhoogd. Bij zijn vertrek in 1875
bestond de jaarwedde van Reinders uit ƒ 2100,-.25
Nevenactiviteiten
In de eerste decennia van de negentiende eeuw
viel er in Nederland nog niets te bespeuren van
een economische ontwikkeling die gelijkenis vertoonde
met de industriële revolutie, zoals die zich
in de omringende landen aan het voltrekken was.
Pas rond 1850 begonnen de eerste veranderingen
zich af te tekenen, hetgeen ook het Zwolse economische
leven niet onberoerd liet. De eerste stoommachine
hier ter stede werd geplaatst in 1853 in de
ijzergieterij van G.J. Wispelweij & Co, toentertijd
een bedrijf met tweeënveertig arbeiders. De
fabriek van Krol, de machinefabriek aan de Veerallee,
de Centrale Werkplaats van de Spoorwegen
en de Gemeentelijke Gasfabriek volgden, zodat
omstreeks 1875 al achtenveertig stoommachines in
bedrijfwaren.26
Bij deze industriële ontwikkeling speelde de
afdeling Zwolle van de ‘Vereeniging ter bevordering
van de Fabrieks- en Handwerknijverheid’ een
belangrijke rol. Reinders was lid van deze vereniging.
In 1853 bracht de vereniging een industrieschool
tot stand. Verder was er in Zwolle een
Commissie van Werkverschaffing waarin Reinders
als voorzitter zitting had. Deze Commissie
bracht verscheidene initiatieven naar voren, zoals
een ‘Vereerend Getuigschrift’ dat uitgereikt werd
aan arbeiders die meer dan twintig jaar in hetzelfde
bedrijf werkzaam waren geweest. Daarnaast
werden door de ‘Vereeniging’ prijsvragen uitgeschreven
waarbij een beroep werd gedaan op de
vindingrijkheid en beheersing van veel technieken.
De belangrijkste activiteiten die georganiseerd
werden waren de industriële tentoonstellingen.
De eerste tentoonstelling was in 1840, waar
slechts eenendertig inzendingen waren. Twintig
jaar later kwamen bijna duizend inzendingen binnen
en ongeveer vijfduizend bezoekers.27 Hoe
succesvol de tentoonstelling ook was, industrie
van enige omvang kwam er niet uit voort. Zwolle
had een gunstige geografische ligging, maar kapitaal
en grondstoffen ontbraken. Wat betreft Reinders
kan uit zijn optreden in deze commissies
opgemaakt worden dat hij zeer begaan was met de
industriële ontwikkeling van Zwolle.
Goede stadsbeambte
Reinders behoorde niet tot degenen die door hun
enorme prestaties een stempel op hun tijd zetten.
Hij had de maat van zijn omgeving en moet
beoordeeld worden in het verband van zijn tijd
om datgene, wat hij tot de bouwkunst heeft bijgedragen,
op de juiste betekenis te schatten. Door
alle gegevens die over de stadsarchitect te verkrij142
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
gen waren te verzamelen, is een beeld opgebouwd
van vooral de omstandigheden waaronder hij
werkte. Reinders heeft voor zover de bronnen
onthullen geen gebouwen ontworpen en uitgevoerd
in opdracht van particulieren in zijn vrije
tijd. Dit is niet met zekerheid te zeggen, omdat
geen persoonlijk dossier van hem is gevonden.
Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat zijn ontwerpen
voortkwamen uit opdrachten die hij als
stadsarchitect kreeg van de raad.
De stadsarchitect uit: de negentiende eeuw stak
in de communis opinio niet uit boven de gemiddelde
burgerman. Een dergelijke sfeer van eenvoud
lijkt te passen bij Reinders. Het is in dit verband
tekenend dat er van hem geen portret
bekend is. Vooral de eigenschappen ijver, toewijding,
stiptheid, zin voor orde, bereidwilligheid om
dienstbaar te zijn, maakten hem tot een goede
stadsbeambte.
* Dit artikel verscheen eerder, in uitgebreidere vorm,
in het Bulletin, orgaan van de KNOB (Koninklijke
Nederlandse Oudheidkundige Bond), 2OOO-4.
Noten
Gebruikte afkortingen:
GAZ Historisch Centrum Overijssel,
collectie voormalig Gemeentearchief Zwolle
AAZ01 Administratieve stadsarchieven
AAZ02 Administratieve stadsarchieven
DA002 Dienst openbare werken, 1842-1949
1 GAZ, AAZ02-24, Register van de Notulen van de
Gemeenteraad te Zwolle, 30 januari 1855.
2 GAZ, AAZ02-704,1 maart 1855.
3 GAZ, AAZ02-03123, Sterfte-statistiek 1865-1876,
21 juli 1870.
4 R. Vijfwinkel, K.P. Companje, W.J. de Geus en
M.M. Hegener, ’s Haags werken en werkers, 350 jaar
gemeentewerken (1636-1986), p.130.
5 Gemeentearchief Den Haag, Algemeen Verslag van
de Werkzaamheden en Notulen der Vergaderingen,
in: Tijdschrift van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs
(Instituutsjaar 1889-1890), 11 februari 1890,
P-36-37-
6 GAZ, AAZ01-409, Register voor de ambtenaren
der Gemeente 1821-1842, artikel 1.
7 GAZ, AAZ01-409, Register 1821-1842, artikel 3.
GAZ, AAZ01 art.8.
GAZ, AAZ01 subonderdeel 3, art.4.
GAZ, AAZ01 subonderdeel 4, art.4.
GAZ, AAZ01 art.16.
GAZ, AAZ01 art.17.
GAZ, AAZ02-3041, Instructies voor het gemeentepersoneel
1778, art.3.
B. Lamberts en H. Middag, Architectuur en stedebouw
in Overijssel 1850-1940 (Zwolle 1991) p.134.
GAZ, AAZ01-409, Register 1821-1842, art.8.
W.A.Elberts, Historische wandelingen in en om
Zwolle (1973 Zwolle) p.243.
Het Nationaal Archief, Tweede Afdeling, archief
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Vijfde
Afdeling Onderwijs, 1848-1876, inventarisnummer
755, no.93,5 april 1865, p.192.
GAZ, DA002-105,24 juli 1865, p.663.
L.H. Eberson, Ebersons Bouwkunst, Overzicht van
de onuitgegeven werken onzer Nederlandsche tijdgenooten,
uitgegeven tussen 1873-1875.
Het Nationaal Archief, 186,16 juli 1867, p.716.
Eberson, 1873-1875 Arnhem.
Jubileumcommissie, Gedenkboek; honderd jaar rhbs
Zwolle 1867-1967, p.20.
GAZ, DA002-461,21 september 1855.
GAZ, DA002-13,6 januari 1862.
Verslag van de Raad der Gemeente Zwolle 1875, p.8.
P.J.C, de Boer, De Zwolse ‘Fabrieks- en handwerknijverheidstentoonstelling’
van 1860, p.62.
De Boer, p.63.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 143
Het oude Sophia in ansichtkaarten
In 1884 werd op de hoek van de Rhijnvis Feithlaan
en de Nieuwe Vecht een uiterst modern
ziekenhuis geopend. De naam was ontleend
aan koningin Sophie (1818-1877), de eerste echtgenote
van koning Willem III. De Zwolse raad wilde
met deze vernoeming de nagedachtenis eren van
de koningin, die Zwolle op 18 juli 1874 had bezocht
en die zoveel voor de ziekenverpleging had
gedaan. In 1880 begon de bouw en op 1 oktober
1884 kon het ziekenhuis geopend worden. Het
ontwerp was van de toenmalige stadsarchitect J.L.
van Essen en kostte, compleet met inventaris,
ƒ70.000,-.
Sindsdien vond meermalen verbouwing en
nieuwbouw plaats. Op 13 maart 1915 werd een
nieuwe vleugel, die was ontworpen door stadsarchitect
Lourens Krook, met veel redevoeringen in
gebruik genomen. In 1935 kreeg het Sophia Ziekenhuis
een uitbreiding, van een voor die tijd
ongekend moderne architectuur. Stadsarchitect
Jan Gerko Wiebenga ontwierp de nieuwe vleugel
in de stijl van het Functionalisme.
Het Sophia bleef bijna negentig jaar aan de Rhijnvis
Feithlaan gevestigd. In 1972 verhuisde het hospitaal
naar de Ceintuurbaan aan de rand van de
stad. De hoofdingang kwam aan de Dokter van
Heesweg. Na de fusie met het ziekenhuis De Weezenlanden
in 1998 werd het Sophia Ziekenhuis een
locatie van de Isala-klinieken. Beide ziekenhuizen
willen in 2010 een nieuw gebouw betrekken, dat
op de grond van het nieuwe Sophia Ziekenhuis
moet verrijzen.
Van ziekenhuis tot kunstacademie
Op de zolderverdieping van het oude Sophia Ziekenhuis
was gedurende ruim twintig jaar kunstenaarsvereniging
Het Palet gehuisvest. In juli 2002
kreeg de vereniging van de gemeente Zwolle te
horen dat ze het pand zo snel mogelijk moest verlaten
om plaats te maken voor de kunstacademie
van Hogeschool Constantijn Huygens te Kampen.
Het voormalige ziekenhuis zal daartoe worden
verbouwd naar een ontwerp van architect Hubert-
Jan Henket. Henket heeft een nieuwe vleugel langs
de Nieuwe Vecht ontworpen die in stijl en hoogte
aansluit op het ontwerp uit de jaren dertig van
architect Wiebenga. Ook achter het hoofdgebouw
van het voormalige ziekenhuis komt nieuwbouw.
Het oude Sophia Ziekenhuis is eigendom van
de gemeente. Renovatie en nieuwbouw ten behoeve
van de Hogeschool Constantijn Huygens worden
op kosten van de gemeente uitgevoerd. De
totale kosten worden geraamd op ongeveer elf
miljoen euro.
Jeanine Otten
Zwolle
Jto-J-i
Het oude Sophia Ziekenhuis, ontworpen door stadsarchitect J.L. van Essen, geopend
1 oktober 1884. Prentbriefkaart uitgegeven door J.H. Schaefer te Amsterdam,
met poststempel Zwolle, 2 oktober 1901. (Collectie HCO)
144 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het Sophia Ziekenhuis in 1950, vanuit de lucht.
Links de Nieuwe Vecht, rechts de Rhijnvis Feithlaan.
Op de voorgrond de nieuwbouw uit de jaren
dertig door stadsarchitect J.G. Wiebenga. Prentbriefkaart
uitgegeven door Aerofoto KLM, met poststempel
Zwolle, 15 oktober 1956. (Collectie HCO)
Het trappenhuis in het Sophia Ziekenhuis, ontworpen
door stadsarchitect J.G. Wiebenga. Prentbriefkaart
uitgegeven door een onbekende uitgever, zonderpoststempel.
(Collectie HCO)
Het gedeelte van het Sophia Ziekenhuis gebouwd
door stadsarchitect J.G. Wiebenga. Prentbriefkaart
uitgegeven doorN.V. Vroom & Dreesman te Zwolle,
met poststempel Zwolle, 15 augustus 1948. (Collectie
HCO)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT H5
Uitzicht vanuit het trappenhuis naar het oudste
gedeelte van het Sophia Ziekenhuis. Prentbriefkaart
uitgegeven door H. Hartman te Zwolle circa 1935,
met poststempel Zwolle, 21 juli 1938. (Collectie
HCO)
De binnentuin van het Sophia Ziekenhuis, met links
het oudste gedeelte uiti884, rechts het gedeelte uit
1935- Prentbriefkaart uitgegeven doorH. Hartman
te Zwolle circa 1935, zonder poststempel. (Collectie
HCO)
De operatiekamer in het Sophia Ziekenhuis. Prentbriefkaart
uitgegeven door een onbekende uitgever,
zonder poststempel. (Collectie HCO)
146 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een hoffelijk gebaar naar veehouder
en melkverkoper Logtenberg
Siem van der Weerd
Boerderij van de familie
J. Logtenberg (geb. 1827)
aan de Assendorperstraat
O/387, tegenover
het latere kerk I kloostercomplex,
omstreeks
1887. (Collectie
Dijk/Logtenberg)
Zwolle heeft, in tegenstelling tot de buursteden
Hattem en Kampen, in de vorige eeuw
niet te maken gehad met het uitplaatsen
van binnenstadsboerderijen. De boerderijen hier
bevonden zich al buiten de grachten. In Dieze,
voor de Kamperpoort en in Assendorp trof men
tal van kleine melkveebedrijven aan, die als neveninkomst
vaak ook nog groenten op de ‘koude
grond’ verbouwden.
De boerengezinnen zorgden doorgaans zelf
voor de afzet van de producten. Op sommige
boerderijen werd ook nog boter of kaas gemaakt,
maar vrijwel altijd werd geprobeerd de melkproducten
en de groenten aan het eigen klantenbestand
uit te venten.
Jan Logtenberg (1827-1896) die getrouwd was met
Gerridina Schutte, woonde vanaf 1861 aan de
Assendorperstraat O/387. Tegenover zijn boerderij
zou later, in 1902, de Dominicanenkerk en het
klooster verrijzen. Zowel van deze boerderij als
van het interieur is nog een foto aanwezig. Deze
twee foto’s geven een duidelijk beeld van hun
woon- en leefomgeving. Het is opvallend hoe de
familie zocht naar nieuwe afzetmogelijkheden
voor de melkproducten, met het doel meer omzet
en betere prijzen te behalen. Zoon Antonie (geb.
1866) bezat daarvoor een creatieve en zakelijke
geest.
Waarschijnlijk exploiteerde veehouder en
melkverkoper Jan Logtenberg samen met Antonie
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 147
reeds vanaf 1895 een melksalon aan de Oude Vismarkt
36. Eind 1900 werd een herenhuis met tuin,
Diezerstraat E/33, later als 66 genummerd,
gekocht van de handelaar in ijzerwaren en landbouwwerktuigen
Oeds de Leeuw. Via een openbare
veiling deed deze het, met de aanwezige gaskronen
en gasarmaturen, onder het toeziend oog van
notaris Van Reede van de hand voor ruim veertienduizend
gulden. Timmerman Tijmen Disselhof
verklaarde ’te hebben geboden voor Koopman
en Winkelier Antonie Logtenberg’. De verhuizing
van de Oude Vismarkt naar de Diezerstraat betekende
dat de zaak voortaan op een A-locatie was
gevestigd. De nieuwe salon was ook vanaf het
Gasthuisplein te bereiken. Op de tuinmuur daar
stond met forse letters aangegeven: ‘Melkinrichting
J. Logtenberg’.
De kroon op het werk
Begin september 1895 kreeg Zwolle hoog bezoek.
Koningin-regentes Emma en haar dochter het
jonge koninginnetje Wilhelmina waren enkele
dagen in Zwolle te gast. Het stadsbestuur, met
burgemeester jhr. W.C.Th, van Nahuijs voorop,
was al een hele tijd druk geweest met de voorbereiding.
Niet alleen moesten de feestelijkheden
goed verlopen, ook het bedrijfsleven zag een schone
kans zich bij dit bezoek te presenteren in de
hoop zo een graantje mee te pikken van dit niet
alledaagse gebeuren. Uniek was dat het koninklijk
bezoek eerst aan vier en later nog aan enkele andere
bedrijven een eervolle en blijvende herinnering
naliet in de vorm van een hofleverancierpredikaat.
Burgemeester Van Nahuijs heeft bij de verlening
daarvan zeker een belangrijke rol gespeeld.
J. Logtenberg ‘veehouder en melkverkooper’
aan de Assendorperstraat; de gebroeders F.G. en
D. Boerboom, die een zaak dreven in galanterieën
aan de Melkmarkt; de boven al genoemde handelaar
in ijzerwaren en landbouwwerktuigen O. de
Leeuw uit de Diezerstraat en de lakfabrikanten
A.C. en H. Klinkert in de Bloemendalstraat, handelende
onder de firma Klinkert & Co, zagen hun
wens om zich hofleverancier te mogen noemen,
bekroond.
Op 23 oktober 1895 werd hen via de hofcom-
Interieur van de boerderij
van de familie
Logtenberg aan de
Assendorperstraat.
Waarschijnlijk is deze
foto genomen in 1887.
Het meeste meubilair is
nog steeds in familiebezit.
Rechts van de
staartklok hangt een
geborduurd ’trouwdoek’
uit 1861; het jaar
dat Jan Logtenberg en
Gerridina Schutte, de
ouders van Antonie,
trouwden. De foto is
vermoedelijk in de
zomer genomen, want
de kachel is verwijderd.
Op de kachelplaat staat
nu de Statenbijbel met
koperen sloten. Boven
de schoorsteen hangt
een ingelijste plaat met
een bijbelse voorstelling,
uitgegeven door Joh. de
Liefde. Op dezelfde
hoogte links daarvan
hangt een verzamelplaatvan
bekende kerkreformatoren
uit verschillende
landen. (Collectie
Dijk/Logtenberg)
148 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
missie, de instantie die deze verzoeken behandelde,
een Vergunning verleend tot het voeren van
het Wapen van Hare Majesteit de Koningin-
Weduwe’. Burgemeester van Nahuijs berichtte op
25 oktober de hofcommissie, dat hij de bijbehorende
diploma’s had uitgereikt en de benodigde
verklaringen bijgaand en ondertekend terug
stuurde. Klinkert was kennelijk slechts gedeeltelijk
aan zijn trekken gekomen want de burgemeester
schreef in dezelfde brief: ‘laatstgenoemden [A.C.
en H. Klinkert] is meegedeeld, dat hun verzoek,
‘Aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden
Mevrouw!
Geeft met den diepsten eerbied te kennen: Jan Logtenberg veehouder en melkverkooper
woonende in de Assendorperstraat te Zwolle;
dat hem de hooge eer te beurt gevallen is, tijdens het verblijf van Hare
Majesteiten de Koningin en de Koningin Regentes in de gemeente Zwolle,
twee malen per dag ter Hoogst derzelver gebruik, melk te mogen leveren aan
den Heer Commissaris der Koningin in de Provincie Overijssel;
dat hij vertrouwt dat op de qualiteit der geleverde melk in geen enkel
opzigt eenige aanmerking is gemaakt, maar zij integendeel in allen deele goed
zal zijn bevonden en dat hij dat vertrouwen grondt, allereerst op de omstandigheid
dat hij er eenen uitmuntenden veestapel op na houdt (zijnde hij
immers ter dier zake reeds tweemalen van wege de Geldersch Overijsselsche
Maatschappij van Landbouw met verguld zilver en zilver bekroond) en in de
tweede plaats op het feit dat hij vooral gedurende het verblijf der vorstinnen in
Zwolle, met buitengewone voorzichtigheid en nauwkeurigheid bij het melken
enz. is te werk gegaan;
dat hij zoo gaarne, mede als herinnering aan de onvergetelijke dagen van
2 tot 5 september 1895, verlof zoude bekomen om den titel van Hofleverancier
te voeren;
Redenen waarom requestrant met diepen eerbied Uwe Majesteit verzoekt;
Dat het Uwe Majesteit moge behagen, requestrant den titel van Hofleverancier
te verleenen.
Zwolle 9 september 1895
’t welk doende enz.
Jan Logtenberg.’
Transcriptie van de brief van Jan Logtenberg aan koningin Emma, gedateerd 9 september
1895. Moeder en dochter logeerden tijdens hun bezoek aan Zwolle in het
Gouverneurshuis, de residentie van de commissaris van de koningin. Logtenberg
refereert daarom in de brief aan zijn leveranties aan de commissaris.
1
om hun zaak Koninklijke Fabriek te noemen,
door Hare Majesteit niet is ingewilligd.’ Ook een
herhaald verzoek sorteerde geen effect.
‘In een der voorsteden’
Uit raadpleging van het Koninklijk Huisarchief
blijkt dat de toekenning van het predikaat hofleverancier
aan Logtenberg nogal wat voeten in de
aarde heeft gehad.
Een brief (zie kader) die Jan Logtenberg op
9 september 1895 aan de koningin-regentes stuurde,
straalt verbondenheid uit met het Koninklijk
Huis. Op een bescheiden manier vroeg hij daarin
om een blijvende herinnering aan de voor hem
onvergetelijke septemberdagen.
Zoals toen gebruikelijk moest de burgemeester
een nader onderzoek instellen en een standaard
formulier invullen over de aspirant hofleverancier.
Welnu, over de omvang van de zaak kon de
burgemeester kort zijn: ‘Groote omzet, behoort
tot de voornaamste melkverkoopers.’ De soliditeit
van de zaak was: ‘Hoogstgunstig’. Dat de zaak, in
dit geval, de boerderij, al vanaf 1829 had bestaan en
dat Logtenberg Nederlands Hervormd was, werkte
zeker in zijn voordeel. Maar op de vraag hoe het
uiterlijk voorkomen der zaak was en ‘of dezelve op
een gunstig gelegen stand in de gemeente gedreven
wordt’, antwoordde burgemeester van
Nahuijs vernietigend: ‘Onaanzienlijk en wordt
gedreven in één der voorsteden.’ Het advies van de
burgemeester luidde dan ook: ‘Wijl adressant tot
de boerenstand behoort en zijn zaak op een min
goeden stand wordt gedreven, wordt in overweging
gegeven het verzoek niet in te willigen.’
De hofcommissie nam het advies van de burgemeester
over en adviseerde de koningin-regentes
negatief. Toen de particulier secretaris van de
koningin het advies bestudeerd had en met Emma
had gesproken, gaf het hem aanleiding een brief
op poten terug te sturen naar de hofcommissie.
De koningin was namelijk wel bereid aan Logtenberg
het wapen te verlenen, ‘en overigens, [zo
deelde de secretaris mee] een Veehouder en Melkverkooper
wel meestal niet in het midden van
eene stad zal wonen, en veelal een boer zijn zal.’
De opstelling van koningin Emma en haar
manier van handelen in deze zaak komt precies
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 149
overeen met wat haar dochter Wilhelmina ruim
vijftig jaar later over haar moeder schreef: ‘Zij
[Emma] dreef de spot met hoogmoed, ijdelheid
en het zich verhovaardigen of op iets laten voorstaan.’
Min of meer gedwongen schreef vervolgens de
hofcommissie opnieuw aan burgemeester van
Nahuijs. In deze brief werd nog eens fijntjes meegedeeld
dat het voor de koningin welhaast vanzelfsprekend
was dat een boer niet in de binnenstad
zou wonen.
Van Nahuijs berichtte op 11 oktober 1895 dan
ook maar terug dat ‘aangezien Hare Majesteit wel
geneigd blijkt te zijn aan Logtenberg het wapen te
verkenen, er thans voor mij geen overwegende
redenen meer bestaan bij het door mij gegeven
afwijzend advies te volharden.’
Wellicht behoort Logtenberg tot de weinige
boeren en plattelanders die hofleverancier werden
en zó hoffelijk en met respect door de Kroon zijn
benaderd.
Melksalon de Kroon
Eén van de eerste acties die de vier Zwolse bedrijven
na de toekenning van het hofleverancierpredikaat
ondernamen was het laten gieten van de
hofleverancierborden bij het gerenommeerde
bedrijf ‘De Pletterij’ te Den Haag. Zo’n bord aan
de gevel hielp sterk mee om de naamsbekendheid
te vergroten en een zaak nog meer uitstraling te
geven.
Voor de melksalon van vader en zoon Logtenberg,
die voortaan ‘Melksalon de Kroon’ heette,
werd ook het servies aangepast en voorzien van de
opdruk: ‘J. Logtenberg Hofleverancier, veehouder
en melkverkooper Zwolle’. Eén kopje uit 1895
prijkt nog steeds in de oude vitrinekast van de
familie.
‘T is Oranje, ’t blijft Oranje
Ter gelegenheid van de kroning van Wilhelmina
op 31 augustus 1898 werden ook in Zwolle voorbereidingen
voor een feest getroffen. De familie Logtenberg
trok, ditmaal in de persoon van Antonie,
opnieuw de aandacht. Weer probeerde hij het
bedrijf te promoten, door op die dag mee te rijden
in de feestelijke optocht. Zijn melkventerswagen
was voor die gelegenheid omgetoverd tot een waar
kunstwerk waarin de Peperbus boven alles uittorende.
De afbeelding van de jonge vorstin prijkte
in het midden en natuurlijk stonden achter op de
wagen prachtige gepoetste koperen melkbussen.
Ook waren er rijtuiglampen bevestigd. De
opbouw van de wagen was geheel onzichtbaar
door een prachtig, rondom de wagen gehangen,
gekleurd doek met daarop het jaartal 1898, het
devies van de Oranjes ‘Je Maintiendrai’ en daarboven
de kapitale letter W van Wilhelmina. Het
zogenaamde Wilhelminalaken werd geleverd
door de firma Hes & Co in de Diezerstraat. Om
extra kracht bij te zetten was de wagen voor deze
gelegenheid bespannen met twee paarden.
De volgende dag berichtte de Zwolse Courant:
‘De keurige wagen van de firma Logtenberg verwierf
de tweede prijs. Niettegenstaande de kleinere
afmetingen had men hier op zeer smaakvolle
wijze alle attributen van het bedrijf weten aan te
brengen, en ’t geheel maakte, wat juist bij een
melkfirma past, een indruk van groote netheid en
helderheid.’
Gevel van de achteringangvan
‘Melksalon de
Kroon’ aan het Gasthuisplein.
Tekening uit
het verbouwingsplan
voor de heren Wulffen
Wachters ten behoeve
van een bioscoop en
theater, 1911. (Collectie
HCO)
te qualltott MEIiK,
OUDE VISCHMARKT /’ZWOLLE.
Tloerilerijeu te lttersimi on Oldeiiucl.
Deze reclamekaart is waarschijnlijk gedrukt in 1895, het jaar dat Logtenberg hofleverancier
werd. Op het origineel staan de spijlen van het hek opengewerkt in de
kaart, veel fraaier dan op een afdruk is aan te geven. Het hofleverancierbord is
duidelijk zichtbaar in de linkerbovenhoek. (Collectie Dijk/Logtenberg)
150 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Versierde melkwagen
van de familie Logtenberg-
ter Molen ter ere
van het kroningsfeest
van koningin Wilhelmina,
31 augustus 1898.
De Peperbus torent
boven de kunstige versieringen
op de wagen
uit. Op de bok van de
wagen zitAntonie Logtenberg,
zijn broer Gerrit
staat voor de paarden
(kijkt in de lens).
(Foto J.J.D. de Graaf.
Collectie Dijk/Logtenberg)
De duizenden bezoekers en feestgangers in de
stad moeten er, net als Antonie zelf, wel van genoten
hebben.
W-.WËÊK.W
Het prachtige en kleurrijke doek waarmee de wagen van Logtenberg tijdens de
optocht op31 augustus 1898 was behangen. (Foto H. van Dijk)
Blijvende herinneringen aan de Kroon
Tot 1911 kon men bij Logtenberg in de Diezerstraat
heerlijk genieten van een kopje melk, chocolademelk
of koffie en wellicht ook van andere zelfbereide
producten, zoals dikke melk. Wat precies de
aanleiding voor de opheffing van de zaak was, valt
niet meer met zekerheid te achterhalen maar een
sterk vermoeden is er wel. Al vanaf 1903 kon men
in de suite achter de melksalori ook genieten van
natuurpanorama’s uit andere landen. Deze attractie,
door Antonie dan ook Wereldpanorama
genoemd, bood voor enkele stuivers de mooiste
reisimpressies uit verre landen. De Zwolse Courant
had het panorama ook bezocht en schreef op 4
februari 1903: ‘Voor menschen met een beperkte
beurs, die niet in de gelegenheid zijn de natuur
daar ginds zelf te gaan bewonderen, is deze inrichting
een uitkomst en men zal zijn geld zeker niet
beklagen.’
Hoewel er nog geen sprake was van film, werd
Diezerstraat 66 al wel bekend als een plek in Zwolle
waar programma’s met bewegende (fotobeelden
te zien waren. Twee exploitanten van bioZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 151
scooptheaters in Groningen, L.H.J. Wachters en
F.Chr.H.E. Wulff, raakten geïnteresseerd in deze
nevenactiviteiten van Logtenberg. Het pand in de
Diezerstraat werd op 7 april 1911, ruim tien jaar
nadat het werd gekocht, weer van de hand gedaan
en voor een stevige prijs op naam van de Groningers
overgeschreven. Ruim achtduizend gulden
winst leverde deze transactie voor Logtenberg op.
De volgende maand reeds diende de Zwolse
architect Douwe de Herder namens zijn
opdrachtgever Wulff een verbouwingstekening in
bij de gemeente voor een ‘bioscope’. Boven de verbouwde
onderpui moest voortaan volgens tekening
in kapitalen prijken: BIOSCOOP –
THEATER – DE KROON.
Bioscoop de Kroon bleef ruim tachtig jaar op
dezelfde locatie in de Diezerstraat gevestigd.
Tegenwoordig bevindt dit filmtheater zich in een
nieuw pand aan de andere kant van het Gasthuisplein,
maar de naam ‘De Kroon’ is er nog steeds
aan verbonden. Jan Logtenberg uit Oldeneel, in 1943 in opdracht van zijn klanten gefotografeerd
op deEekwal. Aan de achterkant van de foto is vermeld: ‘Ondergetekenden (35),
allen afnemers van uw producten, hebben met veel genoegen aan uw op uw 40-
jarig jubileum gegeven huldeblijk bijgedragen’. Jan, beter bekend als ‘Dikke Jan’,
woonde bij het Kleine Veer en was een zoon van Berend Jan, de oudste broer van
Antonie Logtenberg. Net als de versierde wagen van Antonie was ook deze wagen
van het type kaasbrik. Achter op de wagen zijn twee koperen melkbussen zichtbaar.
(Collectie Dijk/Logtenberg)
Het bewaard gebleven wapenbord zoals het aan de gevels van de melksalons aan
de Oude Vismarkt en de Diezerstraat en de boerderij aan de Kleine Veerweg
heeft gehangen. De kleuren zijn door het overschilderen niet meer oorspronkelijk.
Dit model wapenbord van Koningin Emma werd vervaardigd in de periode
1891-1898. Het wapen rechts is dat van Koningin Emma, eronder is in het Latijn
haar devies vermeld: ‘Palma sub ponder e crescit’, de palm groeit tegen de verdrukking
in. Helemaal onderaan staat nog duidelijk leesbaar ‘Pletterij Den
Haag’, de naam van het bedrijf dat het bord goot. (Foto H. van Dijk)
152 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een kopje uit 1895,
gebruikt in de melksalons
van Logtenberg.
(Foto H. van Dijk)
Logtenberg uut de Krone
Natuurlijk werd na het sluiten van de melksalon
en de daarop volgende verbouwing tot bioscoop
het hofleverancierbord verwijderd. Na enige tijd
werd dit, wellicht in strijd met de gedragscode,
bevestigd aan de nog nieuwe boerderij van Gerrit
Logtenberg, de negen jaar jongere broer van
Een advertentie van
‘Melksalon de Kroon’
in de ‘Zwolse Courant’
van 21 juli 1902.
ZWOtlB
„De fan”
Diezerstraat E 33
Aanbeeeletid
Firma J. LOGTENBEBG
HOFLEVERANCIER
Antonie, aan de Kleine Veerweg 5 in Schelle. Daar
hangt het ook al sinds lang niet meer, want in 1940
viel het oog van de Duitsers er op en moest het
weg. De drie bevestigingspunten in de voorgevel
zijn nog wel steeds duidelijk zichtbaar. Gelukkig is
het bord bij alle consternatie in die tijd niet verloren
gegaan. Hoewel het is overgeschilderd en de
originele kleuren niet meer aanwezig zijn, wordt
het nog zeer gave bord zorgvuldig door de familie
bewaard. Ook in Schelle had het bord een functie.
Enkele ouderen uit de buurtschappen Schelle en
Oldeneel herinneren zich nog dat ter onderscheiding
van andere in de omgeving wonende Logtenberg’s,
deze familie werd aangeduid met: ‘Logtenberg
uut de Krone’.
Literatuur
M.R. van der Krogt, Een koninklijk gebaar. Hofleveranciers
in Nederland. Zaltbommel 2000
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 153
‘Begrafenis van het slachtoffer
van de moord te Ommen’
Voor ons ligt een bruinige foto (albuminedruk)
van 16,5 x 22,5 cm met de afbeelding
van een menigte die zich verzameld heeft
voor de kazerne van de Koninklijke Marechaussee,
in de bocht van de paardentram. Links hangen
twee jongens zelfs in de lantaarnpaal om alles
goed te kunnen zien. In het midden staat een lijkkoets,
een zogenaamde zijlader, met opgenomen
gordijnen, getrokken door twee paarden met dekkleden.
Wat meer naar links zijn nog twee landauers
(schuitjesmodel) te zien. Voor de lijkwagen
staan soldaten van de landwacht met muziekinstrumenten
en wat meer op de voorgrond een
groepje marechaussees. Het publiek is zomers
gekleed, tussen de vele pettendragers en vrouwen
in Zwolse dracht zien we ook mannen, vrouwen
en kinderen met strohoeden. De stoet staat op het
punt zich in beweging te zetten.
De foto, gemaakt door de Zwolse fotograaf PJ.
Bieseman (1860-1931), werd in 2003 aan het Historisch
Centrum Overijssel geschonken door de
heer Th.J.C. (Dick) van Zuidam te Elburg. Zijn
grootvader, Augustinus Franciscus Verbeke
(geboren 2 mei 1880 te IJzendijke) was in de periode
dat deze gebeurtenis plaatsvond brigadier bij de
Koninklijke Marechaussee te Zwolle. Hij staat
ongetwijfeld in het groepje brigadiers voor de
kazerne. De kazerne was van 1889 tot 1931 op Beestenmarkt
7 (later Harm Smeengekade) gevestigd.
Vóór 1889 was dit het logement ‘de Zeven Provinciën’,
vanwaar de omnibussen naar het Katerveer
vertrokken om de passagiers naar de boten der
Rijn- en IJsselstoombootmaatschappijen te brengen.
De kazerne verhuisde in 1931 naar de nieuwe
kazerne aan de Meppelerstraatweg 19.
Arnoldus Hoekstra
De gebeurtenis zelf betreft de uitvaart van marechaussee
Arnoldus Hoekstra op 9 augustus 1902.’
Arnoldus Hoekstra (geboren 13 december 1875 te
Wijtgaard) werd op 5 augustus 1902 als marechaussee
te paard van de te Ommen gevestigde
Brigade Koninklijke Marechaussee bij de achtervolging
van een stroper neergeschoten.
Bij de aanleg van de spoorlijn Zwolle-Ommen
in 1902 waren in Ommen veel personen werkzaam.
Onder hen bevond zich een veertigtal
grondwerkers uit Noord-Brabant, die daar
gehuisvest waren in een keet en die zich in hun
vrije tijd bezig hielden met wildstropen. De marechaussee
verrichtte daarom speciaal dienst in het
jachtveld.
In de namiddag van 5 augustus 1902 waren de
marechaussees Hoekstra en De Lange, beiden
ongehuwd en plichtsgetrouwe, dienstijverige
ambtenaren, met toestemming van hun brigadecommandant
vrijwillig het veld ingetrokken om te
proberen een wildstroper te pakken. Omstreeks
acht uur ’s avonds ontdekten ze in de buurt van de
spoorbrug over de Regge in de buurtschap Giethmen
drie stropers waarvan één in het bezit was van
een geweer. De achtervolging werd onmiddellijk
ingezet. Hoekstra was de stroper met het geweer
tot op zeer korte afstand genaderd toen deze zich
omdraaide, het geweer op Hoekstra richtte en een
schot loste. Hoekstra werd dodelijk in de borst
getroffen. Hij had nog net kans gezien om zijn
revolver te grijpen en een schot te lossen, maar
zonder de stroper te raken. De getroffene werd
naar Ommen vervoerd, waar de plaatselijke arts
dr. Warnsinck direct ter plaatse was. Hij kon echter
geen hulp meer verlenen. Hart, long, lever en
maag waren doorboord, zodat de dood spoedig
intrad. Bij de lijkschouwing in het Sophia Ziekenhuis
door de artsen Frank en Vitringa bleek dat
Hoekstra door 63 hagelkorrels was getroffen,
waarvan enkele tot aan zijn ruggegraat waren
doorgedrongen. Daar marechaussee De Lange de
Jeanine Otten
154 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Lijkwagen met het stoffelijk
overschot van
marechaussee A. Hoekstra
voor de kazerne van
de Koninklijke Marechaussee
te Zwolle op
Beestenmarkt 7 (nu
Harm Smeengekade),
p augustus 1902. (Foto
P.J. Bieseman, collectie
HCO)
dader had gezien, leverde de arrestatie weinig
moeilijkheden op. Dezelfde avond werden in de
eerder genoemde keet vijf polderwerkers gearresteerd.
De dader was een zekere Jacobus van Groese,
24 jaar oud, uit het Brabantse Wagenberg. Hij
ontkende dat hij op Hoekstra had geschoten. Het
geweer was volgens hem per ongeluk afgegaan
toen de marechaussee hem naderde. Van Groese
werd te Zwolle veroordeeld tot een gevangenisstraf
van zes jaar, wegens het opzettelijk aan een
ander toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, de
dood ten gevolge hebbend.2
De begrafenis
Het lichaam van Arnoldus Hoekstra werd op
zaterdag 9 augustus 1902 op plechtige wijze ter
aarde besteld op het rooms-katholieke kerkhof te
Zwolle. Een grote menigte had zich voor de kazerne
aan de Beestenmarkt verzameld om de laatste
eer te bewijzen. Om half twaalf zette de stoet zich
in beweging, voorafgegaan door de muziek van
het instructie-bataljon te Kampen. Uit de hele
divisie waren afgevaardigden gezonden. Op de
baar lagen zes kransen, van de officier van Justitie
te Zwolle, van de burgemeester en van de bevolZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 155
king van Ommen, van de officieren en van de
marechaussee der derde divisie en ten slotte van
zijn kleine vriend Alex Warnsinck. De degen en de
sjako rustten op de kist. De slippen van het lijkkleed
werden gedragen door vier marechaussees,
de naaste kameraden van de overledene, waaronder
De Lange. Enige rijtuigen met familieleden
volgden het stoffelijk overschot.
Met dof tromgeroffel en treurmuziek trok de
stoet langzaam door de Zwolse straten, een dichte
mensenhaag aan weerszijden. Aan het graf werd
Hoekstra door zijn chef de divisie-commandant
majoor W.M. Wijnaendts geprezen als een braaf
en rondborstig mens, door iedereen geacht, maar
ook als een kranige politiedienaar. Daarna sprak
de commandant van het district Zwolle, eerste luitenant
P. van Oort, en tot slot de burgemeester
van Ommen, jhr. J.L. van Nahuijs. Hiermee was
de plechtigheid, die tevens werd bijgewoond door
de president van de arrondissementsrechtbank te
Zwolle, mr. W.F.E. baron van Aerssen, rechter mr.
P.C.A. Sichterman en de officier van justitie mr.
J.P. van Outeren, afgelopen en verlieten de familieleden
en aanwezigen bewogen het kerkhof.
‘Vooral de verloofde van Hoekstra kon men het
aanzien hoeveel zij verloren had aan hem, die haar
het liefst op aarde was’, besloot de Zwolse Courant
haar verslag van 11 augustus 1902.
Noten
1 Een andere foto, enkele ogenblikken later genomen,
werd met het bijbehorende verhaal afgedrukt in De
Prins op 22 augustus 1902.
2 Zwolse Courant, 7 en 8 augustus, 1902; De Prins,
22 augustus 1902, Guldenboek Marechaussee, 1971,
p.22.
156 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Trouwbeloften in de Hervormde Kerk
van Zwolle rond 1665
Riet Leussink en
Jennie Pruim Langzaam ploegend door de notulen van de
hervormde kerk van Zwolle valt het op hoeveel
beroering er in de kerkenraad kan ontstaan
als er iets mis gaat met trouwbeloften.
Als je omstreeks 1650 iemand trouwbeloften
deed in tegenwoordigheid van twee getuigen,
ouders, vrienden of twee eerlijke mensen en je wilde
later die beloften intrekken, dan moest je daar
heel goede redenen voor aanvoeren. De kerkenraad
of de schepenen moesten daar dan hun goedkeuring
aan geven. Heimelijke trouwbeloften
moesten, als er iets mis ging, bewezen en aannemelijk
gemaakt worden door schriftelijke bewijzen,
brieven of documenten, of door het afleggen
van een eed. In tegenstelling tot wat in de tijd
daarvoor gebruikelijk was (de katholieke tijd) kon
je geen recht ontlenen aan de simpele verklaring
dat je elkaar ‘heimelijke trouwbeloften’ had
gedaan.
Ouders konden, zonder opgave van redenen,
het huwelijk van minderjarige kinderen tegenhouden.
Waren de kinderen meerderjarig en de
ouders waren het niet eens met de gegeven trouwbeloften,
dan beslisten de kerkenraden of de schepenen.
Ondertrouwde en verloofde personen die
zich bij de kerkenraad hadden laten aantekenen
werden drie zondagen in de kerk geproclameerd
of afgekondigd. Je werd geacht binnen vier weken
na de laatste afkondiging te trouwen in de hervormde
kerk. Het kerkelijk huwelijk gold ook als
burgerlijk huwelijk. Wilde je thuis trouwen of in
een andere gemeente, dan moest daar weer goedkeuring
voor gevraagd worden en het kostte extra
geld. Als de bruiloft te lang werd uitgesteld, vielen
er boetes.
Om gewichtige redenen
In de notulenboeken van de Zwolse hervormde
kerk zijn het zowel de vaders als de moeders die
met hun zorgen over hun kinderen naar de kerkenraad
gaan. Zo komt op 28 maart 1665 de vrouw
van Hendrick Camphuys de heren vertellen dat
haar zoon zich wel met Engele Berents heeft verloofd,
maar toch niet denkt haar te trouwen, ‘om
gewichtige redenen’, zegt zij. Zij en haar man
mogen het meisje niet, dus, heren, als Engele soms
mocht komen om zich te laten inschrijven voor de
huwelijksvoltrekking, wilt u haar dan zeggen dat u
dat niet doet?
Goed, mevrouw, zeggen de heren, maar als het
meisje uit zichzelf naar de magistraat gaat vanwege
verbroken trouwbeloften dan kunnen wij daar
weinig tegen doen.
De term ‘om gewichtige redenen’ wordt in dit
verband vaak gebruikt. De moeder heeft in dit
geval de kerkenraad kennelijk kunnen overtuigen
dat het meisje een slechte naam heeft, of haar
ouders. Om redenen van privacy, veronderstellen
wij, wordt dat niet met alle details in de notulen
opgenomen.
Het ja-woord en de getuigen
Op 10 april 1662 komt Jan Berentsen Roubol met
zijn zoon Berent Jansen Roubol naar de kerkenraadsvergadering
om te vertellen dat ze op
21 februari in het huis van Lucas Hermsen waren
en dat toen de vrouw van Lucas had toegestemd in
een huwelijk tussen Berent en haar dochter
Gesien: ‘dat sij oock daerop de hant aen de jongman
hadde gelanght ende dat de dochter oock
geseijt hadde dat sij wel daermede tevreden was,
als de moeder tevreden was ende dat sij selff oock
hem als haeren bruydegom de hant hadde gegeven.’
Daarna moet iemand op die belofte zijn teruggekomen
maar Berent, met de steun van zijn
vader, wil het er niet bij laten zitten en roept getuigen
op.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 157
Minnend paartje.
Tekening door Gesina
Terborch, 1653. (Uit:
Drawings from the Ter
Borch Studio Estate 2)
Eerst komen Gesien en haar moeder op het
matje. Het meisje zegt dat de jongen haar wel
trouw had aangeboden, maar dat zij die nog niet
aangenomen had. Maar dat zij de volgende zondag
in aanwezigheid van haar vrienden dat had
willen doen.
Berent wordt om commentaar gevraagd. Hij
geeft toe dat Gesien gelijk heeft maar dat Gesien
en haar vrienden, op aandringen van haar moeder,
samen op het welvaren van bruid en bruidegom
gedronken hebben en dat Gesien de vader
van Berent vader had genoemd. En dat ze, toen ze
een paar dagen tevoren met Berent aan het wandelen
was, hem beloofd had dat ze hem nooit zou
verlaten. Gesien wordt weer binnen geroepen,
maar die houdt vele slagen om de arm. Dan wordt
het tijd voor de eerste getuige: Annechien Peters,
dienstmaagd van Roubol. Ze is er niet bij geweest
toen de trouwbeloften gedaan werden, maar ze
zegt dat ‘Berent Jansen Roubol ende sijn vader alsoock
de moeder van Gesien Jans haer geseyt hadden,
dat het houlijck soo verre was dat het moste
voortgaen, dat sij selff mede op ’t welvaren van
’t houlijck hadde gedroncken. Hadde oock
gehoort dat de jonge luyden de ouders onder
maelkanderen vader ende moeder noemden.’
Dan wordt Annechien Claessen, dienstmaagd
van Lucas Hermsen, gevraagd wat zij van de zaak
weet en zij zegt dat zij haar mevrouw tegen Roubol
heeft horen zeggen dat zij toestemt-in het huwelijk
als de vrienden van haar dochter er ook mee
instemmen (vrienden waren familieleden, ook de
ouders).
Hoe dit geval afgelopen is? Kennelijk is de
weerspannige bruid op haar stuk blijven staan, of
hebben de vrienden haar het huwelijk afgeraden,
want in dat zelfde jaar (1662) gaat Berent Jansen
Roubol in ondertrouw met Catharina Trebes. In
1665 laat hij een zoon Joannes dopen en in 1666
een dochter Catharina.
158 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Interieurfoto van de
Grote Kerk, met zicht
op de preekstoel en het
koorhek, die allebei in
de beschreven periode al
aanwezig waren. De
kerken raadsvergaderin –
gen vonden plaats in de
oude consistoriekamer
van de Grote Kerk.
(Collectie HCO)
Lieve(r) Annichjen
Een zekere Berent Berents komt er onverwacht
gemakkelijk vanaf als Lysbet Roeberts in februari
1664 bij de kerkenraad komt klagen dat Berent
haar trouwbeloften heeft gedaan en haar ook
beslapen heeft, maar haar daarna heeft laten zitten
en nu met Annichjen Jans gaat. Als Berent
gevraagd wordt waarom hij zich zo misdragen
heeft, zegt hij koeltjes dat dat allemaal wel waar is,
maar dat hij: ‘weersin krijgende in Lysbeth,
wederom was gegaan naar Annichjen.’ Daar
wordt deze keer door de kerkenraad niet zwaar
aan getild en het wordt aan Lysbeth overgelaten of
ze er een rechtszaak van wil maken.
Ringetjes en ducatons
Willem Gerrits, een jonge man uit Heino, komt
op 2 oktober 1666 naar de kerkenraadsvergadering
om mee te delen dat het meisje waarmee hij denkt
sinds een halfjaar verloofd te zijn, nu haar huwelijk
met een ander aankondigt. En hij had haar bij
de verloving nog wel een ducaton gegeven ter
bezegeling van zijn trouw. (Hoeveel die ducaton
waard was is niet na te gaan. Je had zilveren ducatons
ter waarde van drie gulden en gouden
ducatons die zes gulden waard waren).
De kerkenraad roept het meisje, Hermtien
Derks, op om verantwoording af te leggen en ze
komt samen met haar moeder. Ze ontkent dat ze
de jongeman trouw beloofd had, ze had alleen
maar stil gezwegen. En wat die ducaton betreft, ze
had geen idee gehad wat dat was en ze had hem
ook terug willen geven aan Willem, maar die had
hem niet willen aannemen.
En de moeder verklaart dat zij, toen haar
dochter haar de ducaton had laten zien, het meisje
opdracht had gegeven hem terug te sturen. Met
een briefje erbij dat haar moeder het huwelijk
nooit goed zou keuren en dat zijzelf ook niet met
hem wilde trouwen.
De kerkenraad heeft daarna Willem Gerrits
‘eernstlik en met vele reden vermaant Hermtien
niet te begeeren tot een huysvrou.’ En als hij voet
bij stuk wilde houden, dan moest hij zich maar
wenden tot de magistraat, maar ze raadden hem
dat ten sterkste af, want Hermtien is minderjarig.
De jongeman verzet zich met hand en tand en
roept dat hij wel eens eventjes naar de magistraat
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 159
zal gaan. Maar al op 9 oktober blijkt dat Willem
‘door een brieften van sijn eygen hant Hermtien
heeft vrij gekent.’ Hij had zich plotseling herinnerd
dat hij zijn ducaton indertijd toch terug
gekregen had en daarmee was de zaak afgedaan.
De weduwe
Ook de zorgen van de weduwe van Arent Lentink
zijn groot als ze heeft ontdekt dat haar dochter,
‘litmaet van onse kerk, sig met de soon van Peter
van Berkum, een paaps jongman, soo ver te buyten
gegaen heeft dat sij malkander troubeloften
gedaen ende een ringetien [ringetje] wedersijts op
trouw gegeven hebben’ en ze wendt zich op
25 februari 1668 tot de kerkenraad om haar ‘de
hant te willen bieden om dat huwelijk te stuyten’.
De kerkenraad is het met de moeder eens: de kans
dat het meisje ‘in de blintheijt des pausdoms’ zal
vallen en dat ‘de kinderen die uyt sodanigen
huwelik geprocreeert mogten werden, tot de
paapsche afgoderie souden afgetrocken werden’ is
groot. Daarom worden dominee Crans en ambtman
Boelen namens de kerkenraad er op af
gestuurd om de zoon van Peter van Berkum te
intimideren, zodat hij het meisje het ringetje zal
teruggeven.
Het meisje wordt ook onder druk gezet. Ze
haalt onmiddellijk bakzeil en verklaart dat ze
nooit toestemming had willen geven als haar moeder
het niet goed zou vinden, maar de jongen
houdt voet bij stuk! Wat de hele boze wereld ook
doet, hij geeft het ringetje niet terug. Het feit dat
de jongelui elkaar een echt ringetje hebben gegeven,
ligt iedereen zwaar op de maag en kan niet
zomaar over het hoofd worden gezien. De wederzijdse
ouders werken er naar toe, dat de geliefden
elkaar officieel en ‘vrijwillig’ de ringetjes weer
terug zullen geven.
Op de volgende kerkenraadsvergadering komt
de jonge ridder niet zelf, maar wordt vertegenwoordigd
door zijn moeder. Die verklaart dat zij
zelf ook niet gelukkig is met dit voorgenomen
huwelijk, maar dat haar zoon het ringetje absoluut
niet wil teruggeven.
Dan grijpt de kerkenraad met harde hand in
en laat de jongen en het meisje arresteren en voor
de magistraat (=stadsbestuur) brengen. Daar zakt
f
de dappere ridder de moed in de schoenen en hij
geeft het ringetje aan het meisje terug; zij accepteert
het en hij accepteert het hare.
Hoe hard kan het leven toch zijn voor jonge
geliefden. Maar: de orde is hersteld, het jonge paar
wordt weer op vrije voeten gesteld en iedereen
gaat opgelucht naar huis. Over het liefdesverdriet