Historisch
Een sportmail
^•met karakter*
1 8 E JA P R I J S. F 12 , 5 O
94 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Annèt Bootsmavan
H uiten en
Wim Huijsmans
Groeten uit Zwolle
GEMEENTE
ZWOLLH
ARCHIEF 1%5 . JOlï
eoiosi
(Collectie HCO).
Ansichtkaart Diezerstraat
Poststempel 1956
In de jaren vijftig vormde de Diezerstraat niet
alleen het winkelhart van Zwolle, maar was het
ook nog een drukke verkeersroute. Hoewel de rustieke
aanblik van wat fietsen, een bakfiets en een
enkele auto dat niet doet vermoeden, passeerden
er dagelijks heel wat auto’s. Om de straat te ontlasten
was het al in 1925 eenrichtingsverkeer geworden.
In die tijd was de Diezerstraat al dè winkelstraat
van Zwolle. Tot ver in de negentiende eeuw
was het voornamelijk een woonstraat geweest. De
meeste huizen hadden toen fraaie eigen stoepen,
afgezet met paaltjes of hekwerkjes; deze moesten
in 1907 het veld ruimen voor een algemeen trottoir.
Zestig jaar later, in 1970, werd de hele Diezerstraat
het exclusieve domein van de winkelende
voetganger; de straat werd toen omgevormd tot
winkelpromenade.
Op de ansicht vallen de nodige bekende winkels
te ontwaren. Links, op Diezerstraat 47, heeft
tot 1992 de banketbakkerij van Chris Lindeboom
gezeten. Twee huizen verder, op nr. 51, zat ’t Hoedenhuis
J.M. Haasdijk, v/h B. Dechesne. Daarnaast
was de kruidenierszaak van De Gruyter. In
de verte, op de nrs. 73-77, valt C & A nog te herkennen.
Aan de rechterkant, Diezerstraat 50-52, zat de
firma Oldenhof, met een divers assortiment:
‘haarden en kachels voor kolen, gas en olie; butagas
depot, kinderwagens, complete keukenuitrustingen,
glas en porselein en luxe -en huishoudelijke
artikelen’. Daarnaast, op nr. 54, was Palthe’s
‘Textielveredelingsbedrijf gevestigd. Op nr. 58, in
het pand De Witte Leeuw, zat de deftige Hoedenen
Pelterijenhandel van Hendriksen. Op de naastgelegen
zijgevel is duidelijk de naam Covers te
zien, een manufacturenzaak. En tenslotte bioscoop
De Kroon op Diezerstraat 64-66.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 95
Redactioneel Inhoud
De meest recente honderdvijftig jaar Zwolse
geschiedenis komt in deze aflevering van het
Zwols Historisch Tijdschrift aan bod. Sport, mesthopen,
veilingen, industrie en cultuur.
Ank Meliesie – Appelhof schreef een korte
biografie over de Zwolse atleet Wim Peters, die op
hoge leeftijd het Zwolse establishment in beroering
bracht door de hem aangeboden koninklijke
onderscheiding te weigeren.
Jan van de Wetering beschrijft een kwalijk riekende
kwestie: de vuile sloten en de vele mesthopen
in Dieze in het midden van de negentiende
eeuw. Kan dat wel gezond zijn, zo vroeg men zich
af.
Voor het Zwols Historisch Tijdschrift klom
mevrouw M.H. Richter – de Groot in haar balpuntpen
om herinneringen aan haar man en zijn
Zwolse Venduhuis vast te leggen.
Maarten de Graad heeft in de Tuinstraat een
industrieel-archeologisch monument ontdekt en
de geschiedenis daarvan gereconstrueerd.
De cultuur komt in twee stukjes aan bod.
H.J.C. Wullink beschrijft het leven van de te Zwolle
geboren violist en vioolpedagoog Felice Togni,
en tenslotte noteerde Jeanine Otten enkele
opmerkingen naar aanleiding van een tekening
van Adriaan Eversen uit ongeveer 1850. Op de
tekening staat het oude Zwolse Binnengasthuis
afgebeeld.
Al deze artikelen worden omlijst door de
bekende vaste rubrieken. Veel plezier.
Groeten uit Zwolle AnnètBootsma-vanHultenenWimHuijsmans 94
Wim Peters; een sportman met karakter Ank Meliesie – Appelhof 96
Gezond weer op in Dieze Jan van de Wetering 102
Eenmaal, andermaal, niemand meer? Verkocht!
M.H. Richter – de Groot 106
Een woonhuis met een industriële geschiedenis: Tuinstraat 10 -12
Maarten de Graad 111
Felice Togni (1871-1929), portret van een vioolpedagoog
H.C.J. Wullink 112
Het oude Binnengasthuis aan de Oude Vismarkt
door Adriaan Eversen Jeanine Otten 118
Boekbesprekingen 122
Mededelingen 125
Auteurs 126
Omslag: Wim Peters in aktie tijdens de Olympische Spelen te Amsterdam in
1928. (Collectie Jan Peters).
96 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Wim Peters; een sportman met karakter
Ank Meliesie –
Appelhof Een profeet wordt in eigen land niet geëerd.
Dit geldt zeker voor de Zwolse atleet Wim
Peters. Deze moest wachten tot zijn negentigste
verjaardag voordat hem een koninklijke
onderscheiding werd aangeboden. Peters was specialist
op de hink-stap-sprong, hij heeft dit onderdeel
van de atletiek in ons land bekendgemaakt.
Tussen 1924 en 1942 was hij zestien keer Nederlands
kampioen hierin. Zesmaal won hij de open
Engelse kampioenschappen. Zijn record van 15.48
meter uit 1927 hield in Europa twintig jaar lang
stand en sneuvelde in Nederland zelfs pas na 36
jaar. In 1934 werd hij in Turijn Europees kampioen.
Wim Peters nam driemaal deel aan de
Olympische Spelen: in Parijs in 1924, Amsterdam
in 1928 en Los Angeles in 1932.
Peters werkte 48 jaar bij de gemeente. Bij zijn
pensionering had hij de rang van referendaris bij
de afdeling belastingen. Deze man die zoveel heeft
betekend voor de atletiek, wilde men in 1993
onderscheiden met de eremedaille in goud verbonden
aan de Orde van Oranje-Nassau. Hij weigerde!
Een echte Zwolse jongen
Hoewel Willem Peters in Meppel werd geboren,
op 5 juli 1903, heeft hij vrijwel zijn gehele leven in
Zwolle gewoond. Zijn vader was vele jaren hofmeester
op de nachtboot die van Zwolle naar
Kampen en vandaar over de Zuiderzee naar
Amsterdam voer. Wims moeder hielp mee in de
kombuis, waar zij maaltijden voor de passagiers
bereidde. De boot vertrok ’s avonds om negen uur
vanaf de Thorbeckegracht. Op zaterdag en zondag
lag de boot aan de wal, in Zwolle of aan de De
Ruijterkade in Amsterdam. Als de boot aan de
Thorbeckegracht lag, woonde het gezin aan
boord. De kleine Wim beleefde dan veel plezier
aan het kijken naar de schepen die voorbij voeren.
Omdat hun ouders op de boot moesten zijn, werden
Wim en zijn broertjes en zusjes voor een deel
opgevoed door tantes en hulpen in de huishouding.
In zijn kinderjaren woonde hij onder meer
in de Vechtstraat, de Westerveldstraat en in Palvu
op de Eekwal, het verenigingsgebouw van de
Zwolse SDAP, waar zijn vader na diens periode als
hofmeester enige tijd de scepter zwaaide. De prettigste
herinneringen bewaarde Wim aan de tijd
dat hij in Assendorp woonde, in de Groenestraat.
Wim was het derde kind in het gezin, maar omdat
hij astma had en daarom vaak in bed moest blijven,
was hij het ‘verwende jochie’ zoals hij in zijn
(ongepubliceerde) memoires schreef.
Wim Peters kwam als zeventienjarige jongen
in dienst bij de gemeente als ‘schrijver eerste klas’.
In 1931 trouwde hij met Gé (Geesje) van der Vegt
(geb.1906). Met haar deelde hij meer dan 62 jaar
lief en leed. Wim en Gé kregen drie kinderen, twee
dochters en een zoon.
Sportman in hart en nieren
Als jonge jongen was Wim al gek op sport. Hij was
graag in beweging en speelde veel buiten met zijn
vriendjes. Zoals veel jongens wilde hij graag voetballen.
Omdat hij hard kon lopen speelde hij als
rechtsbuiten. Dat hij bij de atletiek terechtkwam
was min of meer toeval. De Noord Centrale Voetbalbond,
een onderdeel van de KNVB, organiseerde
elk jaar atletiekwedstrijden. De twintigjarige
Peters deed op 29 juli 1923 mee aan deze wedstrijden
die werden gehouden op ’t Bleekien bij theetuin
Thijssen. Op het programma stond voor de
eerste keer het nummer hink-stap-sprong. Wim
wilde dat wel eens proberen, al had hij er nog
nooit van gehoord. Ongetraind sprong hij meteen
een Nederlands record! Dat was het begin van zijn
glorieuze atletiekcarrière. Vanwege die prestatie
mocht hij deelnemen aan de landelijke selectieZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 97
wedstrijden voor de Olympische Spelen van 1924
in Parijs. Bijna moest hij daarbij verstek laten
gaan, want tijdens atletiekwedstrijden in Hattem
liep hij bij de 100 meter een peesblessure aan de
lies op. Gelukkig kon hij na drie weken rust weer
met trainen beginnen. Bij de selectiewedstrijden
sprong hij bij de hink-stap-sprong rond de veertien
meter en met dit resultaat kon hij worden
opgenomen in de olympische ploeg. Een reis naar
Parijs was in 1924 een bijzondere gebeurtenis voor
een 21-jarige jongeman uit Zwolle. De gemeenteraad
besloot hem als gemeenteambtenaar voor
deze gelegenheid dan ook extra verlof te geven,
want lange vakanties waren er in die tijd nog niet
bij. In Parijs werd de Zwollenaar achtste met een
sprong van 13.90 meter. De winnaar sprong iets
verder dan 14 meter.
Wim Peters blonk ook in andere atletiekonderdelen
uit. De 100 meter liep hij in 10.8 seconden,
bij het verspringen haalde hij 7.33 meter en bij
het hoogspringen 1.81 meter. Maar de hink-stapsprong
was zijn sterkste onderdeel. Hij sprong
soms zo ver, dat sommige springbakken te kort
voor hem waren. Daardoor raakte hij wel eens
geblesseerd, omdat hij niet in het zand maar op
het harde gras terecht kwam.
Deze getalenteerde atleet kende ook de nodige
tegenslagen. Tijdens de Olympische Spelen van
1928 in Amsterdam was hij de grote favoriet. Bij de
eerste ronde maakte hij de verste sprong van alle
deelnemers. Maar deze sprong werd door een
Engels jurylid afgekeurd omdat hij bij de afzet de
balk zou hebben overschreden. Dit was onterecht,
volgens hemzelf en ooggetuigen. Door dit voorval
raakte Peters helemaal uit zijn concentratie. Toen
hij opnieuw moest springen verlegde hij zijn aanloop
met het gevolg dat hij niet meer goed uitkwam.
Peters werd zevende. De beste zes gingen
naar de finale. Het goud ging zo aan zijn neus
voorbij.
In het olympische jaar 1932 was de 29-jarige
Zwollenaar op z’n top. Maar bij de selectiewedstrijden
raakte hij geblesseerd. Eigenlijk nog niet
voldoende hersteld had hij bij de Spelen in Los
Angeles ook weer pech. Zijn sprong van ruim
15.40 meter werd afgekeurd omdat hij door de
springbak terugliep! D.oor zijn blessure had hij
niet genoeg kracht om deze prestatie nog eens te
evenaren. De winnaar behaalde uiteindelijk het
olympisch goud met een sprong van 15.20 m en
Peters werd vijfde. Aan deze Spelen hield hij wel
goede Amerikaanse vrienden over. Als voorbereiding
op al deze (internationale) wedstrijden trainde
Peters twee keer per week bij de Vrolijkheid,
ging hij op eigen initiatief nog wel eens wat touwtjespringen
en zwom hij, als het zo uitkwam, de
‘A.A.A. Championships,
at Stamfordbridge
London, Last
day. Hop, Step &
Jump’, 1927. Winnaar
Wim Peters vestigde
hier zijn roemruchte
record van 15.48 meter
dat jaren zou stand
houden. (Collectie Jan
Peters).
98 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Wim Peters in aktie tijdens
de Olympische
Spelen te Amsterdam in
1928. (Collectie Jan
Peters).
dag voor de wedstrijd een stuk. Naar wedstrijden
in de buurt van Zwolle ging de atletiekploeg van
PEC gewoon op de fiets. Van haltertraining en
dergelijke had men in die tijd nog niet gehoord.
Karakter
Het bleef voor Wim Peters bij drie Olympische
Spelen. In 1936 weigerde hij deel te nemen aan de
Spelen in Berlijn. Hij bevroedde dat deze Spelen
één grote propaganda van nazi-Duitsland zouden
worden en als socialist in hart en nieren moest hij
niets van Hitler en zijn trawanten hebben. Het was
een besluit dat van veel karakter getuigde. Wim
was in 1934 in Turijn Europees kampioen geworden
met een sprong van 14.59 meter. De Europese
titel was toen na de olympische het hoogst bereikbare
voor een Nederlandse atleet, want wereldkampioenschappen
atletiek werden toen nog niet
gehouden. De Europese titelstrijd vond maar eens
in de vier jaar plaats. Peters mocht zijn titel echter
niet verdedigen bij de Europese kampioenschappen
in Parijs in 1938, want de KNAU, waar NSBers
in de top zaten, ‘strafte’ hem voor zijn weigering
naar Berlijn te gaan met uitsluiting.
Tijdens de bezetting stak Peters zijn afkeer van het
nazidom niet onder stoelen of banken. Zijn
‘Deutschfeindlichkeit’ zou hem twee maal in
gevangenschap brengen en leidde er ook toe dat
de atletiekafdeling van PEC door de Duitsers werd
verboden. Bij wedstrijden in Arnhem verscheen
een atleet uit Den Haag aan de start in een shirt
waarop SS-tekens waren aangebracht. Toen Peters
dit zag, stapte hij onmiddellijk uit de baan. Zijn
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 99
clubgenoten volgden zijn voorbeeld. Bijna werd
de gehele Zwolse atletiekploeg gearresteerd. Vervolgens
vestigde de club de aandacht op zich
doordat er V-tekens (het overwinningssymbool
van de Engelse premier Churchill) waren aangebracht
op een trein waarin de PEC-ers zaten. In
1943 tenslotte weigerde Peters in zijn hoedanigheid
als secretaris van de club twee meisjes als lid
in te schrijven die voor een Duitser werkten. Door
al deze incidenten werd de atletiekafdeling van
PEC, als enige sportclub in Nederland, door de
bezetters ontbonden. Enige atleten beoefenden
hun sport gedurende de resterende oorlogsjaren
bij de atletiekafdeling van ZAC. Peters werd gearresteerd
en zes maanden gevangen gezet in Vught.
Enkele weken voor de bevrijding werd Peters nogmaals
opgepakt. Elke morgen voor kantoortijd
ging hij, zoals zoveel Zwollenaren, melk halen in
Wijthmen. Op een ochtend kwam zijn zoon Jan
hem tegemoet om hem te waarschuwen niet naar
huis terug te gaan omdat de Duitsers er waren om
hem mee te nemen. Wim vertrok daarop naar een
onderduikadres waar hij na een paar dagen al
werd opgepakt. Hij werd naar de Sicherheitsdienst
gebracht, waar ook zijn broer Jan was. Ze waren
verraden. De broers werden overgebracht naar de
gevangenis aan de Menno van Coehoornsingel.
Na enige dagen werden ze ’s morgens om vier uur
Een karikatuur van
Wim Peters, vermoedelijk
gemaakt in Duitsland
door ene Hoffmeister.
(Collectie Jan
Peters).
De viering van het
twintigjarig bestaan
van de dames trimgroep
van PEC te Hattem.
Wim Peters staat tussen
de dames op de achtersterij.
(Collectie Jan
Peters).
100 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Wim Peters op oudere
leeftijd. (Collectie Jan
Peters, foto Fa. Folkers).
gewekt. Ze dachten, dat hun laatste uurtje had
geslagen, maar ze werden overgebracht naar
Almelo. Daar troffen ze een Zwolse bekende: burgemeester
Van Karnebeek.
Vreugde en verdriet
Wim Peters noemde zich in een interview in 1993
‘een bevoorrecht mens’. Hij had een heerlijke,
onbezorgde jeugd en heeft veel plezier beleefd aan
zijn sportcarrière, niet in het minst door de daaraan
verbonden reizen. Peters had een erg gelukkig
huwelijk. Hij woonde met vrouw en kinderen vele
jaren in de P.C. Hooftstraat. Later, toen de
gezondheid van zijn echtgenote achteruit ging,
verhuisde het echtpaar naar de Zalnéflat aan het
Weteringpark. Tot zijn vijfenveertigste was hij
actief in de atletiek, onder meer als trainer. Op
woensdagmorgen ging hij met een groep vrouwen
hardlopen in de bossen bij Hattem. Hij heeft dat
vijfentwintig jaar volgehouden. Na de oorlog was
Peters jarenlang actief op het sportbestuurlijke
vlak. Hij was voorzitter van de technische commissie
van de KNAU, voorzitter van het district
Overijssel en voorzitter van de atletiekclub van
PEC, sinds 1974 de zelfstandige vereniging AV
PEC ‘io. Meer dan zeventig jaar was hij lid van
deze vereniging. Hij werd als blijk van waardering
voor zijn verdiensten door het district en de vereniging
benoemd tot erevoorzitter. De vriendenclub
van oud-PEC-ers ‘De Oude Band’ heeft hem
altijd na aan het hart gelegen. Jaarlijks was hij de
grote animator achter de reünies die werden
gehouden. Vele jaren zat hij in de Sportraad. Tot
zijn tachtigste bleef Peters tennissen. Ook zijn
vrouw Gé was jarenlang actief op de tennisbaan.
Na zijn negentigste verjaardag heeft de oudatleet
nog een bizarre periode meegemaakt. De
AV PEC wilde hem ter gelegenheid van zijn verjaardag
in juli 1993 nog eens extra in het zonnetje
zetten. Men besloot hem voor te dragen voor een
koninklijke onderscheiding. Zijn zoon Jan werd
daarover gepolst, maar deze leek het geen goed
idee. Jan wist dat zijn vader het niet eens was met
de procedure. Wim Peters was van mening dat een
koninklijke onderscheiding niet wordt toegekend
vanwege iemands verdienste maar op grond van
status. Was je een knap vakman geweest dan werd
je geen ridder of officier, maar kreeg je een
medaille in goud, zilver of brons. Had je een hogere
rang in de maatschappij bekleed, dan kon je ridder
of officier worden. De onderscheiding had
volgens hem dan niets meer te maken met hetgeen
iemand had gepresteerd. Zijn atletiekvrienden
verwachtten echter dat hij een onderscheiding wel
op prijs zou stellen. Er werd een receptie voor hem
georganiseerd op het atletiekterrein de Peterskamp.
Wethouder Margriet Meindertsma kwam
en hij mocht daar zijn naam in het in 1988 in het
leven geroepen Gouden Sportboek van de
gemeente schrijven. Toen Meindertsma hem de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 101
ATLETIEK
koninklijke onderscheiding wilde uitreiken, nam
Peters echter ter plekke geen genoegen met de
hem toebedachte eremedaille in goud. Die weigerde
hij resoluut. Deze man, die 48 jaar lang bij de
gemeente had gewerkt, die heel veel had gedaan
voor de atletiek in zijn land en zijn stad en veel had
gepresteerd op sportgebied, vond dat hij het tenminste
had verdiend om ridder te worden. Dat gaf
een hele consternatie tijdens de receptie. Deze
gebeurtenis had voor Peters een onaangenaam
staartje. Hij ontving anonieme brieven, waarin hij
onder meer werd uitgemaakt voor ‘proleet’. Hij
heeft het daar heel moeilijk mee gehad.
Op 8 december 1994 overleed Gé Peters – van
der Vegt. Ook met Wims gezondheid ging het
minder goed. Hij kreeg last van evenwichtsstoornissen,
zijn benen wilden niet meer en hij ging
slechter zien. Op 30 maart 1995 stierf Wim Peters,
de grootste atleet die Zwolle heeft gekend. Als eresaluut
draagt sinds 1996 de atletiekbaan van PEC
aan de Peterskamp officieel zijn naam: Atletiekbaan
Wim Peters.
Naschrift redactie
Over enige tijd zal ook een straat naar Wim Peters
vernoemd worden. Bij het voormalige sportterrein
van ZAC aan de Oude Veerweg zijn acht straten
gepland die alle de naam van een Zwolse sporter
of sportbestuurder zullen krijgen, onder de
sporters is ook Wim Peters.
Wim Peters weigert de
hem door wethouder
Margriet Meindertsma
aangeboden koninklijke
onderscheiding, 5 juli
1993. Meindertsma
toont begrip. (Foto
Frans Paalman).
Op de receptie ter gelegenheid
van zijn negentigste
verjaardag, 5 juli
1993, mocht Wim Peters
zijn naam bijschrijven
in het Gouden Sportboek
van de stad Zwolle.
(Afdeling Sport van
de gemeente Zwolle).
102 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Gezond weer op in Dieze’
Jan van de Wetering Wie vanaf het station in Zwolle stadsbus 5
naar de Aa-landen neemt, rijdt na een
korte rit door het centrum algauw de
wijk Dieze binnen. Het tegenwoordige Dieze doet
in geen enkel opzicht meer denken aan het landbouwgebied
dat hier tot in het begin van de twintigste
eeuw lag. Kantoorgebouwen, een winkelcentrum,
oude arbeiderswoningen en hier en daar
wat nieuwbouw beheersen nu het beeld. Gras is
alles wat er langs de straten groeit. Alleen de
namen van sommige straten herinneren nog aan
oude tijden, zoals de Bothofstraat, de Duistere
Steeg, en de Warmoesstraat. Warmoes was de
oude benaming voor groente. Andere straatnamen
verwijzen naar de doorgaande wegen en stegen
die van Dieze naar de nabijgelegen buurschappen
voerden: de Langenholterweg, de Holtenbroekerweg,
de Westerveldstraat en de Berkumstraat.
In de negentiende eeuw was Dieze vooral een
veeteeltgebied. Nu bijna vergeten veldnamen wijzen
op die oude agrarische bestemming van het
gebied; mooie, eerlijke namen, afkomstig van de
boeren die er woonden. De Koemelkershoek lag er
en de Strontsteeg. De Dodenweg en de Stropsteeg
herinnerden aan een realiteit in een wat verder
verleden. Middenin Dieze, in de Duistere Steeg,
woonde in de negentiende eeuw het gezin van
koemelker Willem Sluiter. Zijn dood in 1865 vertelt
iets over de leefomstandigheden van de boeren
uit dit oude stukje Zwolle.
Rond de dood van Willem Sluiter
Op zaterdagavond 9 december 1865 was het in de
boerderij aan de Duistere Steeg een komen en
gaan van in het zwart geklede boeren en boerinnen.
In een achterkamer lag het lichaam van Willem
Sluiter, dat de buurvrouwen die middag hadden
opgebaard. Naast weduwe Johanna de Wilde
waren zijn vijf zonen rondom de kist verzameld;
drie andere kinderen leefden al niet meer. Een
paar dagen later volgde de begrafenis, waarbij de
hele buurt aanwezig was. Na afloop at iedereen
mee van de vers gebakken tarwebollen en werd er
een stevig glas gedronken.
De achtergronden van de dood van Willem
Sluiter zijn minder fictief dan bovenstaande
beschrijving. Volgens een geneesheer uit Zwolle
was de 66-jarige boer uit Dieze overleden aan
waterzucht en ascites, een ziekelijke ophoping van
vocht in de buikholte, wat misschien weer een
gevolg was van de ’typheuse koortsen’ die volgens
de ‘Geneeskundige policie’ in 1865 in Zwolle
heersten. Behalve in de Mussenhage, de Gribus en
de Kwade Negen (Van Nahuysplein) heersten
deze koortsen eind november 1865 ook in ‘de
Duistere Steeg met hare stinksloot’.
In die tijd eisten besmettelijke ziekten als tyfus
en cholera honderden slachtoffers. Al in 1849 hadden
Zwolse artsen gewezen op de zeer onhygiënische
toestanden in de stad en op het omringende
platteland: ‘Daarom wenst de Geneeskundige
Commissie van de burgemeester dat overal op
wegen en straten de meest grote zindelijkheid
heerscht, mesthopen worden weggeruimd, de
goten behoorlijk gezuiverd [en] dat daar waar
Cholera reeds heerscht, niet aan te raden is moeraschen
te zuiveren, wijl door deze zuivering gasontwikkelingen
plaatshebben die zich met de lucht
vermengen en daardoor nadelige invloed kunnen
uitoefenen.’
De Duistere Steeg en de stinksloot
Het is niet ondenkbaar dat de dood van Willem
Sluiter direct of indirect het gevolg was van de
door de Geneeskundige Commissie genoemde
onhygiënische toestanden. De Duistere Steeg was
berucht om de ‘stinksloot’ die daar liep. Het was
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 103
een sloot met een onvoorstelbaar stinkend mengsel
van vuilnis en mest. Er waren meer van dat
soort sloten in Dieze. Zo deelde in 1875 de Geneeskundige
Policie mee dat ‘eene sloot langs den Langenholterweg,
die door hare stinkende uitdampingen
den omtrek verpestte, is gedempt.’
De Diezerboeren zagen de gevaren voor hun
gezondheid van al die sloten niet in en lieten er
onbekommerd dierlijke en menselijke uitwerpselen
in verdwijnen. Het vervuilde water in de sloten
verontreinigde het drinkwater van de pompen en
putten ter plekke. Ook haalden de boeren water
uit de sloten om er melkbussen en botervaten mee
om te spoelen. Vijf jaar na de dood van Willem
Sluiter kwam de stinksloot in de Duistere Steeg op
de agenda van de Zwolse gemeenteraad te staan.
Het raadslid Roosenburg was voor verbetering
van de sloot door een goede afwatering: ‘Hij heeft
die sloot in oogenschouw genomen en bevonden,
dat zij niet goedschiks kan blijven bestaan. Zij is
een broeinest van epidemieën en een ergerlijk
beletsel voor den welstand.’ Maar niet iedereen
was het met hem eens. Raadslid Schaepman bagatelliseerde
de gevaren van de stinksloot: ‘Als de
heer Roosenburg tijdens zijn bezoek te dier plaatse
de moeite had genomen, eens achter de zich daar
bevindende boerenwoningen te kijken, dan zou
hij er vele particuliere slooten en greppels, alsmede
mestverzamelingen hebben aangetroffen, die
in vrij wat deerlijker toestand verkeeren dan de
openbare sloot in de Duistere Steeg. Hierin is
evenwel geene verandering te brengen. Het blijft
buitendien de vraag, of deze ook zo hoogst noodig
is. Inderdaad gelooft spreker dat men zich van
dergelijke toestanden te groote schrikbeelden
voorstelt. Zij worden toch aangetroffen in de vrije
lucht nabij het open veld en kunnen alzoo niet die
nadelige gevolgen hebben, als in de kom eener
stad, alwaar de bevolking digter opeen leeft. De
boeren leggen toch mesthoopen achter hunne
huizen aan, die in slooten afwateren, waarop zij
privaten hebben staan. Deze toestanden zijn evenwel
in eene landbouwende streek, zoo als in Dieze
niet te keeren, en door de open ligging der boerenwoningen
heeft men tot dusver niet gehoord van
daaruit voortvloeijende ziekten.’
Schaepman kreeg steun van de burgemeester
van Zwolle: ‘Bovendien, al waren buiten de Die-
Kaart van Zwolle met
Dieze uit 1846. Aan de
rechterkant zijn deKoemelkershoek,
de Bothof
en de Duistere Steeg te
zien. (Collectie HCO).
104 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Boerderij met hooiberg
en sloot in Dieze. Tekening
van J. W. Meijer,
tweede helft negentiende
eeuw. (Collectie Stedelijk
Museum Zwolle).
zerpoort alle stinkende slooten weggenoomen,
dan nog zou daar altijd de algemeene mestplaats
overblijven, die hare uitdampingen in de rondte
verspreid en dus volgens het stelsel der gezondheidscommissie
voor de openbare gezondheid
nadeelig is. [… ] Thans echter bij de open ligging
der daar staande huizen kunnen die slooten weinig
of geen nadeel opleveren. De gezondheid der
landbouwers lijdt immers niet door de mesthoopen,
die vlak bij hunnen woningen worden aangelegd;
terwijl het eene bekende zaak is, dat een flinke
mesthoop voor een boer een schilderij is.’
Flinke mesthoop is voor boer een schilderij
Maar al mochten die mesthopen er als een schilderij
bijliggen, zo onschuldig waren ze niet. Dat
realiseerde men zich in die tijd ook wel. Een raadsbesluit
uit 1825 verbood het houden van mesthopen
in de stad en in de voorsteden. In dat besluit
werd echter voor Dieze een uitzondering gemaakt:
‘Wordende alleen aan de koemelkers gepermitteerd
om van 1 november tot 1 mei mesthoopen
voor hunne huizen op de voorsteden te hebben,
mits daarmee den afstand van zes palmen van de
boomen verwijderd blijvende.’ In 1843 werd die
uitzondering beperkt tot ‘die gedeelten der buurschappen
Dieze en Assendorp die niet aan straten
of bepuinde stegen gelegen zijn.’ Nadat de Duistere
steeg in 1861 met keien was bestraat, hadden de
mesthopen dus eigenlijk verdwenen moeten zijn.
Maar waarschijnlijk werd toen het raadsbesluit
niet zo streng meer toegepast.
In 1866, een jaar na het overlijden van Willem
Sluiter, vaardigde de raad weer een besluit over de
reinheid der straten uit, waarschijnlijk als gevolg
van de cholera-epidemie die dat jaar in Zwolle
heerste. Het besluit luidde als volgt: ‘Het is mede
verboden drek, vuilnis of eenig ander afval en
bloed op bijzondere erven te storten, neder te werpen,
te plaatsen ofte houden.’ Maar ook toen was
er een uitzondering: ‘In de wijken Kamperpoort,
Sassenpoort, Diezerpoort, Hasselterdijk, Assendorp
en Dieze kan mest van paarden, runderen,
varkens, schapen en ander vee op bijzondere
erven aan hoopen worden verzameld. De uitzondering
is gemaakt ter gunste van de landbouwers,
warmoezeniers en tuiniers, welke voor de uitoefening
van hun bedrijf mestverzamelingen behoeven.’
7
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 105
De Duistere Steeg in
Dieze bestaat nog
steeds, al is het tegenwoordig
niet meer dan
een doorgang tussen
twee straten. (FotoM.
de Fluiter).
De mesthopen in Dieze en Assendorp bleven
onderwerp van discussie. In 1871 wilde de Zwolse
Reinigingscommissie het toezicht op de mesthopen
verscherpen. Hun argumenten waren sterk:
‘Vele bewoners dier wijken drijven handel in mest
en trachten daarom de grootste mogelijke hoopen
bijeen te brengen. Om die reden bepalen ze zich
niet tot het verzamelen van veemest maar brengen
op hunne hoopen alle meststoffen die onder hun
bereik vallen (i.e. menselijke fecaliën). Nu leert de
ondervinding hoe moeijelijk het voor de politie is
te onderkennen of de opgehoopte mest verboden
meststoffen bevat. Indien de verzamelaar slechts
eenig stroo tusschen den mest mengt, ontgaat het
aan het oog waaruit de mesthoop bestaat.’ Als
bewijs noemde de reinigingscommissie een mesthoop
buiten de Diezerpoort waarvan de eigenaar
had bekend dat er ook menselijke uitwerpselen in
zaten. Eén van de raadsleden voerde verder nog
aan dat ‘alle verzamelingen van meststoffen in een
staat van gisting verkeeren, welke gevaarlijk
wordt, zoodra daarop uitwerpselen van choleralijders
worden gebragt. Ook deze geraken in gisting
en verspreiden zodoende de besmetting.’ Uiteindelijk
werd besloten dat de mesthopen mochten
blijven bestaan, maar dan alleen voor dierlijke
mest.
De discussie over de ‘Duistere Steeg en hare
stinksloot’ eindigde op 5 oktober 1870 met een
anti-climax: met negen stemmen voor en twee
tegen werd besloten niets aan de stinksloot te
doen. Pas in 1873 verbeterde de situatie toen in
Zwolle, mede naar aanleiding van de aanhoudende
gevallen van cholera, het tonnenstelsel werd
ingevoerd.
* Dit artikel is een (licht bewerkt) fragment uit het in
november 2001 te verschijnen boek Vergeten levens,
geschiedenissen van het Sallandse platteland van de
hand van de Zwollenaar Jan van de Wetering. In dit
boek wordt het leven op het platteland langs IJssel
en Vecht beschreven. Drie kleine boerengemeenschappen
staan daarbij centraal: Wilsum, Zalk en
Dieze. Met zijn eigen familiegeschiedenis als uitgangspunt
belicht Van de Wetering de levens van
eenvoudige plattelanders in de achttiende, negentiende
en twintigste eeuw. Vergeten levens is een uitgave
van de IJsselacademie.
io6 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Eenmaal, andermaal, niemand meer?
Verkocht!
M.H. Richter –
de Groot
De Praub straat gezien
vanaf het Grote Kerkplein,
het huis naast
het hoge huis was het
Venduhuis (Collectie
HCO).
De ouderen onder ons zullen zich nog wel
herinneren dat er vroeger veilingen van
meubilair en huishoudelijk goed werden
gehouden in het Venduhuis in de Praubstraat. Al
in de negentiende eeuw was op deze locatie sprake
van een venduhuis of verkooplokaal. De verkopingen
geschiedden toen door de deurwaarders
Van Oorschot en Dunnenberg. Zij werden rond
1910 opgevolgd door hun collega F.J. Boom, die
het Venduhuis exploiteerde tot na de Tweede
Wereldoorlog. Het was G.W. Richter (1904-1984)
die het Venduhuis van Boom overnam. Zijn
weduwe bracht de verkoopboeken van het Venduhuis
in 1992 naar het Gemeentearchief. De boeken
geven over de periode 1942-1969 een prachtig
overzicht van welke goederen ingebracht en verkocht
werden. Hoe het toeging, is het onderwerp
van dit artikel van de hand van Richters weduwe.
Voorbereiding
In de Zwolse Courant werd een ‘blauwvinger’
geplaatst met de aankondiging dat er binnenkort
een veiling van meubilair en huishoudelijk goed
werd gehouden, zodat er weer goederen konden
worden ingebracht. Vlak na de oorlog werden de
spullen nog met een bakfiets opgehaald. Vaak was
deze zo hoog opgeladen dat de bestuurder er
amper over heen kon kijken. Een van de jongens
liep dan met een touw over de schouder te trekken
en aanwijzingen te geven aan de bakfietsbestuurder,
zodat deze niet van het rechte pad afraakte.
Bij binnenkomst werden de goederen genummerd
met een label, etiketje of doodgewoon met
een krijtje. Al naar gelang het uitkwam. De naam
van de eigenaar en al zijn genummerde artikelen
werden in een groot boek, het zogenaamde veilingboek,
genoteerd. Waren er naar de mening
van de veilinghouder voldoende spullen aanwezig,
dan werd de notaris gebeld om te vragen of de
geplande datum ook hem schikte. Bij elke publieke
veiling moest een notaris of deurwaarder aanwezig
zijn om eventuele geschillen op te lossen.
Ging de notaris akkoord, dan werden er advertenties
geplaatst in de Zwolse Courant, Trouw,
Overijssels Dagblad en de Meppeler Courant. In die
advertentie werd een gespecificeerde opsomming
gegeven van de te veilen artikelen. Als er een veiling
werd gehouden met antiek of spullen uit
grootmoederstijd, dan werden de antiquairs uit de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 107
wijde omgeving per briefkaart op de hoogte
gesteld. De kijkdag was altijd op een vrijdag in verband
met de markt.
De kijkdag
Voor de kijkdag werd er in de zaal met man en
macht gewerkt om de goederen zo goed mogelijk
uit te stallen. Tapijten, schilderijen, spiegels en
alles wat maar hangen kon werd aan ijzeren haken
aan de wanden gehangen. Kasten, kabinetten,
bonheurs, buffetten en dressoirs werden langs de
wanden geplaatst. Daarop werden de kleine spullen
gezet. In het midden van de zaal kwamen de
bankstellen, eethoeken, crapauds, tafels, en wat er
verder mocht zijn. Voor de ramen werden bladen
met schragen geplaatst met daarop het keukengerei.
Onder die bladen werd alle rommel neergezet.
Achterin de zaal was de plaats voor de ledikanten
en bedden. Haarden en kachels werden in de brede
gang uitgestald.
Sieraden en gouden en zilveren voorwerpen
werden vanwege mogelijke lange vingers in een
afgesloten vitrine geplaatst. Die voorwerpen
mochten niet zo maar verkocht worden maar
moesten eerst naar het kantoor van de Waarborg
in Arnhem, om van het juiste keurmerk te worden
voorzien. Daartoe werden de vrij kostbare sieraden
in een doosje verpakt, van een lakstempel
voorzien en aangetekend opgezonden. De notaris
kreeg na goedkeuring bericht dat de spullen op de
veiling verkocht mochten worden.
Als dit alles in orde was kon op vrijdag de kijkdag
voor het publiek plaatsvinden. In de winter
werd ’s morgens eerst de zeer grote kolenkachel
aangemaakt. Deze werd met hout, eierkolen en
cokes gestookt. Tegen het kozijn werd een zwarte
plank met de tekst ‘Heden Kijkdag’ gespijkerd.
Tegen negen uur werd de deur open gezet en konden
de kijkers binnenkomen. Dit deden ze dan
ook in zeer grote getale. Als er in de winter bij de
boeren pers- of kuilvoer aan de koeien werd
gevoerd, was dit goed te merken. Het hele veilinglokaal
vulde zich dan met de geur van een boerendeel.
Mensen die op de veiling iets van hun gading
zagen maar niet zelf op de veiling konden komen,
gaven aan de veilingmeester de opdracht om het
gewenste artikel tot een bepaald bedrag te kopen.
Voor deze commissie werd vijf procent in rekening
gebracht.
Als de kijkdag om vier uur was afgelopen
moest er hard gewerkt worden om de zaal vrij te
maken, zodat de kopers op maandag konden zitten.
De spullen werden achter in de zaal opgestapeld.
In het midden van de zaal werd een lange rij
bladen op schragen geplaatst met daarop allerlei
kleingoed dat op maandag het eerst zou worden
verkocht. Aan weerszijden van de schragen werden
stoelen en banken geplaatst zodat de ongeveer
driehonderd kopers goed zicht hadden op de te
Het voormalige Venduhuis,
Praubstraat 19
(Collectie HCO).
io8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het Venduhuis tijdens
een verkoop ofkijkdag
(HCO, collectie Richter).
veilen goederen. In een inspringende hoek van de
zaal werd een podium gemaakt met een oud vloerkleed
en een lange smalle tafel met daaroverheen
een groen vergaderkleed. Aan deze tafel namen op
de veilingdag de notaris, de schrijver, de kassier en
de man met de lepel plaats. De lepel was een ongeveer
twee meter lange stok met daaraan een koperen
bakje, bestemd om het geld op te halen.
De veiling
Om ongeveer negen uur werd de veiling geopend
met het voorlezen van de veilingvoorwaarden: de
veiling geschiedde tegen contante betaling met
vijftien procent opgeld; de goederen werden Voetstoots’
verkocht, dus zoals ze op de veiling aanwezig
waren zonder vrijwaring voor zichtbare of verborgen
gebreken; de goederen waren dadelijk na
de toewijzing voor rekening en risico van de
koper. Dan werd begonnen met de verkoop. De
man op de bank hield een portie te verkopen spullen
omhoog en dan begon het bieden. Werd er
niet meer geboden dan klonk het ‘Eenmaal,
andermaal, niemand meer, verkocht!’. En met een
tik van de hamer werd de koop door de veilingmeester
toegewezen. De naam van de koper werd
achter de betreffende koop in het veilingboek
genoteerd. De man met de lepel haalde het geld
op, de kassier controleerde het geld en gaf eventueel
wisselgeld terug dat weer met de lepel naar de
koper werd gebracht.
Zo werden er tot ongeveer tien uur diverse
goederen aan de man gebracht. Dan trad er even
stagnatie op omdat de bus uit Staphorst was gearriveerd.
Hoewel de zaal vol was en er geen zitplaatsen
meer vrij waren, werden de Staphorster vrouwen
met hun wijde rokken door behulpzame handen
door het raam over de bladen met spullen
naar binnen gehesen. Ze lieten zich dan zo tussen
het publiek op de houten banken neervallen, wat
altijd grote hilariteit tot gevolg had.
Inmiddels had ik boven grote kannen met koffie
gezet. Daarvan werd eerst een blad naar de veilingmedewerkers
gebracht, daarna kon ook het
publiek voor een kwartje per kop koffie kopen. Als
het erg druk was en er geen koffiekopjes genoeg
waren gebruikte ik mijn eigen mooie kopjes. Deze
kopjes raakten wel eens zoek zodat we met veel
mooie schoteltjes zonder kopje bleven zitten.
De veiling ging met veel animo door en het
trottoir begon op een rommelmarkt te lijken. De
verkochte goederen werden namelijk door de
oppasser op de stoep gezet en bewaard tot de eigenaar
zijn spullen kwam afhalen, of deze door een
handkar of bakfiets thuis liet brengen.
Op zekere dag werd er een bidet geveild. De
veilinghouder vroeg: ‘Wat zal er veur disse mooie
bidet?’. ‘Richter, wat is det veur ’n ding?’, klonk
het uit de zaal. ‘Oh weet ie det niet, det is ’n ‘azenpanne,
duer kökt de deftige luu de ‘azen in’. Grote
hilariteit. Even later klonk het: ‘Wat zal er veur
disse mooie tasse met inhold?’. De veilingmedewerker
had namelijk de tas gepakt van een van de
druk kwebbelende boerinnen die de tas voor zich
op de bank had neergezet. ‘Eén gulden, niemand
meer, eenmaal, andermaal…’, ‘hé, hé, Richter, gèf
‘ier, det is mien tasse’, klonk het verontwaardigd.
‘Dan meuj um ók niet op de banke zett’n, alles wat
‘ier op stiet wordt verkocht’. Onder veel gelach
werd de tas aan de eigenares teruggegeven.
Zo werd de veiling voortgezet tot twaalf uur.
Hierna was er een pauze tot half twee. Velen hadden
brood en koffie meegenomen en hielden
gewoon hun lunchpauze in de zaal. Ze maakten
van zo’n veilingdag een dagje uit. Een kleine moeilijkheid
was het gebruik van het toilet. Vlak na de
oorlog was er nog een tonnetje en nog geen watercloset.
Die plee was boven aan een overloopje en
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 109
dat stond dan in de pauze vol met boerinnen in
hun pompeuze klederdracht. De tonnenman
mopperde altijd vreselijk als hij die zware ton naar
beneden moest zeulen. ‘Eb jullie weer veiling
‘èhad, laot ze toch de rokk’n opbeuren en op de
stroat gaan zitt’n, zie ‘ebt ummers toch gien broek
‘an’. En vervolgde: ‘Gait, als è de volgende keer
weer zo vol is mu’jem zelf maar noar beneden slippen’.
Om half twee begon het loven en bieden
opnieuw, dan kwamen de betere stukken onder de
hamer, meestal eerst de gouden en zilveren sieraden.
De antiquairs en kooplui lieten zich dan
vaker horen. Öp zeker moment kwam er een
mooie bonheur aan de beurt. Van alle kanten
werd druk geboden. Toen de veilinghouder geen
bod meer hoorde hamerde hij af. Achter uit de
zaal klonk een woedende stem: ‘He, Richter ik was
nog ‘an ’t bieden’. ‘Nou ik ‘eb oe echt niet
‘e’heurd’, zei Richter. ‘Ik ebbe ók niet ‘eskreeuwd’,
zei de pechvogel, ‘ik ebbe ‘e knikt’. ‘Dan mük oe in
’t vervolg wel ‘euren knikken’, zei de veilinghouder.
De notaris was het hiermee eens en zo was dit
incidentje opgelost.
Zo ging de veiling met een kleine onderbreking
voor een kopje thee tot ongeveer vijf uur
door. Er waren dan wel vier- tot vijfhonderd nummers
onder de hamer doorgegaan. De stembanden
van de veilinghouder waren zwaar op de proef
gesteld. Zo af en toe nam hij een dropje om de keel
te smeren. De meeste kopers gingen met hun spullen
naar huis, de spullen die op de stoep bleven
staan werden binnen gezet. Dan werden de helpers
uitbetaald. De mannen op de bank en de
oppasser kregen ieder zes gulden, van de klanten
ontvingen ze dan nog wat kleingeld, zodat ze voor
die tijd toch een behoorlijk dagloon hadden. De
mannen aan de groene tafel kregen tien tot vijftien
gulden per dag.
De rekening
Na de veiling werden het veilingboek en de geldbak
naar boven gebracht en dan kon het rekenwerk
beginnen. Eerst werd de kas geteld en een
lijstje van de kopers opgesteld die niet op de veiling
hadden betaald. Alle bedragen van de verkochte
goederen werden opgeteld en het opgeld
berekend. Een heel werk. Klopte de kas dan werd
De heer G. Richter als
afslager bij de verkoop
van de boedel van J.F.
Schreuder in de Hyacinthstraat,
eind mei
1961 ( HCO Collectie
Richter, foto Pieter Gerritse).
110 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Afslager G. Richter op
een ‘boeldag’ in de
omgeving van Zwolle,
vermoedelijk begin
jaren zestig (HCO, collectie
Richter).
de geldbak in de kluis opgeborgen en was er een
eind gekomen aan een vermoeiende en drukke
veilingdag.
In de loop van de week werd uitgerekend wat
de inbrengers moesten ontvangen. Alle bedragen
werden opgeteld en de veilingkosten en andere
kosten afgetrokken. Van het eindbedrag werd een
kwitantie gemaakt, vaak waren dat er zo’n zeventig
per veiling. Was dat allemaal gedaan dan werd
de kwitantie met het geld in een enveloppe met de
naam erop gedaan om op de betaaldag, de vrijdag
na de veiling, aan de inbrengers te overhandigen.
De kooplieden betaalden voor hun ingebrachte
goederen vijf procent minder veilingkosten dan
particulieren. Hadden ze mazzel gehad, dan werd
de spaarpot van onze kinderen niet vergeten.
Zodra het eindbedrag van de veiling bekend
was, werd dit doorgegeven aan de notaris, voor
het registratiekantoor. De registratiekosten en de
kosten van de notaris, plus de advertentiekosten
en de lonen van de helpers vormden de kosten van
een veiling. Om een voorbeeld te geven, volgt hier
de berekening van een veiling uit 1952.
De opbrengst van deze veiling was
Provisie kopers 12% van f. 3264.—
Provisie verkopers 10% van f. 1149.30
Provisie verkopers 15% van f. 2114.70
Totaal bruto provisie
Waarvan onkosten
Winst Venduhuis
Onkosten veiling:
6 man binnen en buiten
1 man aan lepel
1 man aan kassa
1 man schrijver
V2 dag afslager
Diverse hulpen voorbereiding veiling
Notaris 3 %
Registratie veiling
Advertenties
Totaal onkosten
f. 3264.-
f.
f.
f.
f.
f.
f.
f.
f.
f.
f.
f.
f.
f.
391.68
114.93
317.21
823.82
335-52
488.30
36.–
10.–
10.—
10.—
10.–
45-50
97.92
36.10
8 0 . –
335-52
Dit was een goede veiling, alle veilingen die meer
dan drieduizend gulden opbrachten loonden de
moeite. Dat kwam omdat de vaste kosten van elke
veiling meestal hetzelfde waren. De veilingen werden
ongeveer om de zes weken gehouden, al naar
gelang er voldoende goederen aanwezig waren.
Op een veiling mochten geen alcoholhoudende
dranken en bruikbare wapens verkocht worden.
Erkend veilinghouder
Om erkend veilinghouder-taxateur te worden,
moest je van onbesproken gedrag zijn en een
proeve van bekwaamheid afleggen voor een commissie
uit de ‘Vakorganisatie van makelaars en
veilinghouders in roerende goederen en machinerieën
in Nederland’ en een ambtenaar van het
Ministerie van Economische Zaken. Veel moeilijkheden
leverde dit examen niet op. Mijn man
had namelijk op de vroegere ambachtsschool de
meubelmakersopleiding gevolgd, zodat de diverse
houtsoorten en stofferingsstoffen hem welbekend
waren. Bovendien had hij veel ervaring opgedaan
bij de vroegere eigenaar van het Venduhuis, de
heer F.J. Boom. Tóen mijn man in 1969 AOW
gerechtigd werd, zijn de verkopingen in de Praubstraat
beëindigd.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 111
Een woonhuis met een industriële
geschiedenis: Tuinstraat 10-12
Achter de Van Roijensingel, ruwweg tussen
de Zeven Alleetjes en de Van Karnebeekstraat,
loopt de Tuinstraat. In deze tamelijk
smalle straat staat een opvallend gebouw, Tuinstraat
10-12. Dit pand heeft tegenwoordig een
woonfunctie maar de industriële bestemming,
waarvoor het oorspronkelijk bedoeld was, valt
nog duidelijk te herkennen. In de loop der jaren
zijn hier heel wat bedrijven gevestigd geweest.
Tuinstraat 10-12 werd in 1919 gebouwd als fietsenen
onderdelenfabriek voor de firma J. Uitdenboogaard
en Zn. Dit fabriekje besloeg de voorste
helft van het perceel, de achterste helft bleef onbebouwd.
De hoofdingang was in het middengedeelte
van het pand. Oorspronkelijk bevond zich
onder de verhoging bij de gevel de vermelding
‘Metaalindustrie’. De oprichter van de firma, Jan
Uitdenboogaard, woonde van 1928-1933 in het
woonhuis (nr. 8) naast de fabriek.
In de jaren dertig verdween deze firma en werd
het pand in gebruik genomen door de firma
Troostwijk, een textielgroothandel. Het joodse
bedrijf Troostwijk gebruikte het gebouw waarschijnlijk
tot begin jaren veertig, toen alle joodse
bedrijven werden opgeheven. De volgende
gebruiker was de firma Hoogstraat, een groothandelaar
in specerijen. Het gebouw werd door deze
firma uitgebreid met werkplaatsen, waardoor er
van het plein achter het pand weinig overbleef.
Aan het eind van de jaren vijftig diende Tuinstraat
10-12 als onderkomen van het magazijn van de
Coöp. Inkoop Vereniging ‘Enkabé’ Zwolle en
Omstreken. Enkabé vertrok in december 1959
naar de Marslanden.
In 1960 werd het gebouw in gebruik genomen
door de firma Gebr. Ferwerda, een automaterialengroothandel.
Zij pasten het pand aan hun
bedrijfsvoering aan. Wegens de slechte bereikbaarheid
(vooral voor grote vrachtwagens) verliet
Ferwerda het pand medio jaren tachtig. Daarna
volgde enige jaren leegstand, waarna in 1989 Tuinstraat
10-12 werd verbouwd tot appartementencomplex(
je). Hiertoe werden de later aangebouwde
werkplaatsen aan de achterkant gesloopt. Dit is
zichtbaar door de nieuwe achtergevel op de begane
grond. Door deze ingreep werd de oorspronkelijke
toestand, met plein, hersteld. Deze dient nu
als parkeergelegenheid voor de bewoners van het
pand.
Maarten de Graad
Tuinstraat 10-12
omstreeks 1980, met
twee bedrijfsauto’s van
de Gebr. Ferwerda. er
voor geparkeerd.
(Collectie HCO).
112 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Felice Togni (1871-1929), portret van een vioolpedagoog
H.C.J. Wullink
Felice Togni, 1871 –
1929, vioolpedagoog.
(Collectie auteur).
Toen de concertmeester van het Concertgebouworkest
te Amsterdam, de Zwollenaar
Isaak Troostwijk, al een paar jaar het orkest
had verlaten om in Amerika zijn loopbaan te vervolgen,
kwam er versterking van een jonge violist
uit Zwolle. Zijn naam luidde: Felice Togni. De
familienaam roept geen associaties op met de
Overijsselse hoofdstad. Wie was deze violist en
waar had hij zijn opleiding genoten? Een onlangs
gevonden portret van Togni vormde de aanleiding
tot het schrijven van deze regels.
Geboren en getogen in Zwolle
Filitz Charles Antonius Togni werd geboren op 3
oktober 1871 te Zwolle als oudste zoon van Anton
Albertus Felix Simonius Togni en Anna Maria
Hubertina de France. Mogelijk heeft de ambtenaar
van de burgerlijke stand de eerste doopnaam
niet correct geschreven. Een enkele maal wordt in
de vakliteratuur abusievelijk Felix genoteerd,
maar steeds – zelfs in de overlijdensadvertentie –
heet hij Felice. Zijn ouders behoorden tot de
gegoede middenstand. Aldus was het mogelijk de
muzikale studie van hun zoon te bekostigen. In
het geval van Troostwijk, die bijna tien jaar ouder
was, lag dat duidelijk anders.1
Met vioolstudie dient men op jeugdige leeftijd
aan te vangen en veelal zal in de eigen omgeving
een goede pedagoog worden gezocht. Togni’s eerste
vioolleraar was Andries van Riemsdijk (1848-
1904). Deze pedagoog had viool gestudeerd aan
het conservatorium te Luik en was leerling
geweest van de vioolvirtuoos Hubert Léonard
(1819-1890). Per 1 januari 1873 volgde zijn benoeming
aan de Stedelijke Muziekschool te Zwolle,
die aanvankelijk aan de Praubstraat was gevestigd,
maar na 1881 in het pand Bloemendalstraat 14.2
Men ontkomt niet aan de indruk dat Van
Riemsdijk een belangrijke bijdrage aan het Zwolse
muziekleven moet hebben geleverd. Ook de getalenteerde
Troostwijk was een pupil van hem. De
vioolklas en het door Van Riemsdijk samengestelde
strijkorkest hebben zeker bijgedragen aan een
inspirerende omgeving voor de leerlingen. In 1878
ontstond de Zwolsche Orkestvereeniging, een
orkest dat in zekere zin voortkwam uit de leerlingenuitvoeringen.
De jeugdige Togni genoot plaatselijke bekendheid,
zelfs zodanig dat de nieuwe organist van de
Grote Kerk, Jacobus Cornelis van Apeldoorn
(1856-1932), die zijn eerste concert op het SchnitZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 113
ger-orgel voorbereidde, hem uitnodigde daarbij
een muzikale bijdrage te leveren. Dit concert vond
plaats op woensdag 1 oktober 1890.3
Violist en pedagoog
In het Zwolse bevolkingsregister werd Togni op 11
september 1891 uitgeschreven naar Amsterdam,
waar hij zijn studie bij Richter, Kramer, Timmner
en Kes vervolgde.4 Gedurende vijfentwintig jaar –
van 1892 tot 1917 – was hij verbonden aan het Concertgebouworkest
te Amsterdam, aanvankelijk als
eerste violist, maar twee jaar later in de functie van
aanvoerder van de tweede violen. Zelf noemde hij
zich concertmeester van de tweede violen, hoewel
strikt genomen deze functie betrekking heeft op
de eerste violen, namelijk aanvoerder en eerste
soloviolist. Als leraar was hij verbonden aan de
Orkestschool van Willem Kes.
De buitenlandse invloed op de Nederlandse
vioolkunst was toentertijd aanzienlijk. Gedurende
STRIJKINSTRUMENTEN, VIOLEN, JSTRIJKSTOKKEN,
SNAREN IN ALLE SOORTEN
EN.VERDER ALLE FOURNITUREN, J-ÏARMONICA’S
volgens de nieuwste vinding.
Reparatiün van bovenvermelde ARTIKELEN worden
SPOEDIG in order gemaakt.
A. TOGNI, Dlezerstraat E SI.
A, TOGNI, üiezerstraat E dl,
dia. door! bnnno nitmnntoudo STERKTE on BOLIDITEIT
Bjjzraiaêr aanbèvolon’ worden, Btoeds^voorradig eono rnimo
colloctie WANDELSTOKKEN, SPOORMANDJES, KINDEtt-
MANDJES una, van de fijnste tot.de. ordinairsto soorten.
Reparatibïi van bovonstaando artikelen worden SPOEDIG
in orde gobracht.
Twee advertenties van
Anton Togni, de vader
van Felice, in het adresboek
der stad Zwolle
1877/78. (HCO).
Bloemendalstraat 14,
hier was vanaf 1881 de
Stedelijke Muziekschool
gevestigd. (Collectie
HCO).
114 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
L)e Ontwikkelingsgang der
Vioolspel-‘ en Viooloouwkunst
door
xelice logni
Hoofdlceraar aan het Conservatorium en de Muziekschool der
-Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst te Amsterdam
EMIL WEGELIN — 1924 — BUSSÜM
Titelpagina van ‘De
ontwikkelingsgang der
vioolspel- en vioolbouwkunst’
(Collectie
auteur).
lange tijd hebben Italiaanse, Franse en Duitse
musici hier een dominante rol gespeeld. Het ontstaan
van een nationale vioolschool werd daardoor
ernstig belemmerd. In de tweede helft van de
negentiende eeuw kwam hierin gestadig verandering.
Nederlandse violisten ontvingen weliswaar
hun opleiding nog wel in het buitenland, met
name Duitsland, maar weldra zouden zij in eigen
land de violisten en pedagogen van elders vervangen.
Het Concertgebouworkest, dat zich ontwikkelde
tot een der beroemdste orkesten van Europa,
heeft vanzelfsprekend in de eerste plaats op het
Nederlandse muziekleven grote invloed gehad.5
Tot 1895 dirigeerde Kes, daarna nam de jonge
Mengelberg het stokje over. In februari 1896 dirigeerde
Edvard Grieg twee concerten. Ook Richard
Strauss (eerste uitvoering Ein Heldenleben) en
Gustav Mahler kwamen in Amsterdam dirigeren.
In die tijdsspanne waarin de nationale orkestmuziek
tot bloei kwam, heeft Felice Togni als
bekwaam pedagoog een rol gespeeld. Hij was
reeds leraar aan de Amsterdamse Muziekschool
van Toonkunst, toen in 1914 zijn benoeming volgde
tot hoofdleraar voor viool, kwartetspel en
vioolpedagogie aan het Amsterdams Conservatorium
(Toonkunst).
Van zijn didactische werken noem ik Die Ausbildung
der linken Hand. Systematische Ubungen
für Violine, verschenen te Leipzig bij Breitkopf &
Hartel. Max Grünberg, een Berlijnse violist en
schrijver over muziek, merkte in 1913 over dit werk
op: ‘Ein die Ausbildung der linken Hand sehr eingehend
behandelndes Werk, dessen Studium den
Fingern in den einzelnen Lagen sowohl, wie im
Lagenwechsel, sichere Arbeit gewahrleistet.’ Een
Nederlandse vertaling verscheen onder de titel De
ontwikkeling der linkerhand (5 delen). Een ander
didactisch werk draagt de titel Le mecanisme de la
doublé corde. In een omstreeks 1983 verschenen
muziekencyclopedie staat vermeld dat deze werken
nu nog veel worden geraadpleegd.6
In 1924 verscheen De ontwikkelingsgang der
vioolspel- en vioolbouwkunst. Het is opgedragen
aan de muziekgeleerde Simon van Milligen. Kort
voor zijn overlijden werkteTogni aan een nieuwe
vioolmethode. Van zijn vele leerlingen noem ik
slechts Boedijn, Dresden, De Jong (Cincinnati),
Kint, Lussenburg, mej. L. Langerveld (Djakarta),
Rodrigues, Röntgen, Sametini en Schoenmaker.7
Togni die gehuwd was met Maria Kretzschmar,
overleed geheel onverwachts op donderdag
31 oktober 1929 te Overveen. Op maandag 4
november vond daar de begrafenis plaats. De
familie in Zwolle plaatste op zaterdag 2 november
in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Couranteen
overlijdensadvertentie.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 115
Heden overleed, geheel onverwachts,
In den ouderdom
van 58 jaar, onze Innig geliefde
Broeder, Zwager en
Oom,
FELICE MARIA CHARLES
TOGNI,
Echtgenoot van
Maria Kretzschmar.
Hoofdleeraar Amsterdamsen
Conservatorium.
Familie TOONT.
Uitvaart en begrafenis:
Maandag te Ovérveen, Haarlem.
Zwolle, 31 Oct. 1838.
De familie in Zwolle
De Togni’s waren roomskatholiek. De grootvader,
eveneens Felice Togni geheten, geboren 3 november
1805 in het Zwitserse Bignaschi, vestigde zich
als schoorsteenveger in Zwolle. Later noemde hij
zich ‘stadsschoorsteenveger’. Op 28 januari 1830
huwde hij Antonia van der Maten (1800-1879). Zij
kregen drie kinderen, een zoon en twee dochters.
Het gezin woonde aan het Koningsplein. Grootvader
Togni overleed op 10 februari 1886.8
De zoon, Anton Albertus Felix Simonius Togni,
de vader van de violist, huwde op 25 augustus
1870 te Zwolle met Anna Maria Hubertina de
France. Anton dreef op nummer 34 aan de Diezerstraat
een handel in ‘fijn mandwerk’, maar noemde
zich ook instrumentmaker. Rond 1880 gaf hij
zich uit voor ‘parapluie fabrikant’. De familie was
tot een zekere welstand gekomen. Ondanks deze
Rechts: Diezerstraat36 en helemaal rechts Diezerstraat34,
met de winkel en het woonhuis van de
familie Togni. De foto dateert uit het eind van de
jaren twintig, kort voordat het pand Diezerstraat 34
overgenomen werd door V&D. Diezerstraat36 werd
enkele jaren later ook door V&D aangekocht, waarna
dit warenhuis depanden Diezerstraat 26 – 36
omvatte. (Collectie HCO).
gunstige omstandigheid werd het gezin nogal eens
in diepe rouw gedompeld, want vier van de zeven
kinderen overleden binnen een jaar na de geboorte.
Naast Felice bleven twee broers in leven.9
Na het overlijden van Felice’s vader werd de
zaak aanvankelijk voortgezet door de weduwe. Zij
overleed op 9 december 1905. Nadien ging de zaak
over op zoon Charles Joseph Antonius, die op 17
oktober 1911 huwde met Elisabeth Maria Lutgerink.
Zij was op 17 mei 1889 in Zwolle geboren. 10
Links: Overlijdensadvertentie
van Felice
Togni, door de familie
geplaatst in de ‘Provinciale
Overijsselsche en
Zwolsche Courant’ van
2 november1929.
116 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
In 1912 staat in het adresboek: ‘magazijn van parapluies,
parasols, overtrekken, repareeren’. De
winkel van Togni bleef tot omstreeks 1930 gevestigd
op Diezerstraat 34, daarna werd dit pand
overgenomen door en aangetrokken bij de naburige
V&D-vestiging. Charles Togni verhuisde
daarna naar de Westerstraat 5-4. In 1952 werd hij
in Zwolle uitgeschreven, hij vertok toen naar
Vleuten. In het adresboek 1953 wordt de familienaam
Togni voor de laatste maal genoemd: Antonius
L. M. Togni, wonende Harm Smeengekade
20 (bejaardenhuis De Nieuwe Haven). Deze broer
van Felice, die onderwijzer was, overleed in 1957.
Met zijn overlijden verdween de familienaam uit
Zwolle.
Noten
1. Isaak Troostwijk, geboren 3 juli 1862 te Zwolle, trad
in 1878 bij het Nut van ’t Algemeen met veel succes
op. Voor verdere studie vertrok hij naar Berlijn om
zich te bekwamen bij de grote vioolvirtuoos en pedagoog
loachim, die verbonden was aan de Königliche
Hochschule. In 1881 verliet Troostwijk dit instituut
met het einddiploma en een fraai getuigschrift
van Joachim. Na zijn achtereenvolgende benoemingen
als solo-violist te Bad-Kissingen en concertmeester
aan het Stadttheater te Wurzburg aanvaardde
hij de betrekking van solo-violist aan de
Amsterdamsche Orkestvereeniging. In 1888 volgde
zijn benoeming tot concertmeester van het Concertgebouworkest.
Na 1890 verbleef hij in Amerika.
2. Niet te verwarren met jhr. mr. Johan Cornelis Marius
van Riemsdijk te Utrecht (1841-1895). Muziekschool:
Jan ten Bokum, Muziek in de IJssehteden
(Utrecht/Antwerpen 1988) 112.
3. H.C.J. Wullink, Inleiding, in: J.C. van Apeldoorn,
Het orgel in de Groote- ofSt. Michielskerk te Zwolle
(herdruk Zwolle 1996) X-XI.
4. Deze leraren noemt Togni zelf in zijn werkje De ontwikkelingsgang
der vioolspel- en vioolbouwkunst
(Bussum 1924) 61. Een muziekencyclopedie noemt
nog ene Heynsberg, van wie geen antecedenten bekend
zijn. Genoemde Richter was een leerling van
de vioolvirtuoos J.Joachim. L.Kramer, leerling van
Bennewitz, was concertmeester van het Concertgebouworkest
gedurende de jaren 1892-1894. Christiaan
Timmner (1859-1932), concertmeester van het
Concertgebouw van 1904-1910, vertrok naar Los
Angeles. Willem Kes (1856-1934), violist en eerste
dirigent van het Concertgebouworkest, werd in
1895-1898 dirigent van het Scottish Orchestra te
Glasgow, en was nadien nog werkzaam te Moskou
en Koblenz.
5. Voor de geschiedenis van het Concertgebouworkest
kan men verschillende uitgaven raadplegen, o.a.:
Historie en kroniek van het Concertgebouworkest
1888-1988 (Zutphen 1988).
6. Max Grünberg, Literatur der Streichinstrumente
(Leipzig 1913), 14. J. Robijns en Miep Zijlstra (red.),
Algemene, muziekencyclopedie deel 9, (Weesp z.j.),
394. Uit onderzoek bleek mij dat genoemde publicaties
niet (meer) voorkomen in de bibliotheek van
de Hogeschool Constantijn Huygens, faculteit muziek.
7. Gerard Boedijn (1893-1972), componist, in het bijzonder
voor harmonie- en fanfareorkest, dirigent
en violist. Sem Dresden (1881-1957), componist en
pedagoog, werd in 1924 directeur van het Amsterdams
Conservatorium, in 1937 directeur van het
Kon. Conservatorium te Den Haag. Kor Kint (1890-
1944), componist, altist en leraar viool aan het Conservatorium
te Amsterdam. Jos Lussenburg (1889-
1975) violist, gaat wegens een handicap aan zijn linkerhand
na zijn vijfendertigste schilderen. Woonde
later in Nunspeet. Joachim Röntgen (1906), violist
en concertmeester, vioolleraar aan het Kon. Conservatorium
te Den Haag. Leon Sametini (1886- ?),
violist, vertrok naar Praag en verbleef sinds 1904 in
Londen. Werd in 1912 directeur van het Chicago
Musical College.
8. Bignaschi is vermoedelijk identiek aan Bignasco,
een plaats in het zuiden van Zwitserland, even ten
noorden van Ascona en Locarno. Antonia van der
Maten werd geboren in Olst op 15 oktober 1800 en
overleed te Zwolle op 19 juni 1879. Haar man overleed
te Zwolle op 10 februari 1886. Kinderen, allen
geboren te Zwolle: Anton Albertus Felix Simonius
(28.10.1830); Helena Gerardina (6.1.1834 -19.1.1922),
wonende aan de Spiegelsteeg 6 en Louisa Frederika
(19.12.1837), vertrokken naar Opsterland in Friesland.
9. Behalve de oudste zoon Felice telde het gezin de volgende
kinderen:
Charles Lambertus Aloijsius (1.12.1872 – 24.5.1873);
Helena Maria Hubertina (13.3.1874 – 7.4.1874);
Charles Antonius Aloijsius (28.5.1875 -18.9.1875);
Antonius Lambertus Maria (2.6.1877- 4-4-1957);
Charles Joseph Antonius (19.3.1881- na aug. 1952);
Willem Antonius Joseph (5.11.1883 – 9.8.1884).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 117
10. Uit het huwelijk werden in Zwolle geboren: Hubertina
Maria Margaretha (18.7.1912), verpleegster, Johan
Anton Felix Joseph (19.3.1915 – 22.5.1915), Maria
Francisca Theresia (6.6.1916), onderwijzeres, en Johannes
Lambertus Charles (22.3.1920), die op 30 juli
1936 naar Oss vertrok.
Geraadpleegd werd het HCO (voorheen Gemeentearchief),
met name de adresboeken en het bevolkingsregister
(blz. 179e en T80).
ADVERTENTIE
Verschenen:
Deel twee van de
Zwolse Historische Reeks
De Zwolse Historische
Reeks is een gezamenlijk
initiatief van de Stichting
IJsselacademie en de
Zwolse Historische Vereniging.
In deze reeks
worden met enige regelmaat
historische
beschouwingen gepubliceerd
die door hun
omvang de maat van een
artikel in het Zwols Historisch
Tijdschriftteboven
gaan. Inhoudelijk, maar
ook wat betreft de
opmaak, sluiten beide periodieken nauw bij elkaar aan.
In dit tweede nummer van de reeks passeren bekende en
onbekende, bestaande en verdwenen voorbeelden van het
Zwolse industrieel erfgoed de revue. Negen artikelen zijn
hier gebundeld. Na een rondgang door de stad en door de
tijd komen scheepvaart en bruggen in beeld, trekken rijtuigbouwers,
wagenmakers, rijwielfabrikanten en -handelaren
aan de lezer voorbij, worden lingerie en textiel in de
etalage gezet en krijgen Schaepman’s Lakfabrieken BV historische
kleur.
De artikelen zijn rijk geïllustreerd en leveren met elkaar
een inspirerende bijdrage aan de Zwolse geschiedschrijving.
n8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het oude Binnengasthuis aan
de Oude Vismarkt door Adriaan Eversen
Jeanine Otten
Het oude Binnengasthuis
aan de Oude Vismarkt,
ca. 1848. Tekening
door Adriaan
Eversen (1818-1897),
zwart krijt, penseel in
bruin en rood, afm.
blad 197×271 mm, r.o.
monogram AE en verso
in potlood gemerkt:
Gasthuis te I Zwolle I
A.E. (CollectieHCO).
Op 21 januari 1998 kocht het Gemeentearchief
Zwolle (sinds maart 2001 Historisch
Centrum Overijssel) op een veiling bij
Christie’s Amsterdam een tekening van het oude
Binnengasthuis of Heilige Geestgasthuis te Zwolle,
die omstreeks 1848 gemaakt is door Adriaan
Eversen (1818-1897). De tekening is een voorstudie
voor een schilderij van Eversen dat in 1970 voor
ongeveer tienduizend gulden werd geveild bij
Mak van Waay te Amsterdam. Op de tekening en
het schilderij zien we het Gasthuisplein met de
gevel van de voormalige grote zaal van het middeleeuwse
Heilige Geestgasthuis, gelegen aan een
binnengracht (de Grote Aa). De brug over de Grote
Aa is de Gasthuisbrug. De bomen staan aan het
Gasthuisplein.
Het oude Binnengasthuis
Het Heilige Geestgasthuis was een groot gebouwencomplex,
gelegen tussen de Diezerstraat,
Koningsplein, Oude Vismarkt en Gasthuisstraat.
Het gasthuis, gesticht aan het begin van de veertiende
eeuw, was gewijd aan de Heilige Geest der
Vertroosting en was oorspronkelijk een plaats
waar arme vreemdelingen gratis een of meer
dagen voedsel en een bed konden vinden. VanZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 119
daar de latere naam gasthuis (= vreemdelingenhuis).
De kapel verrees in 1308 met de voorgevel
aan de Diezerstraat, langs de Gasthuisstraat. In
1448 werd het gasthuis vernieuwd door mr. Berent
van Covelens, die toen ook het gotische oude stadhuis
van Zwolle bouwde. Door aankopen en bijbouwen
van huizen en huisjes breidde het Binnengasthuis
zich uit. Het bestond in de zestiende
eeuw uit een kapel en de ‘hotelruimte’, gelegen
langs de Gasthuisstraat. Deze ruimte, nu nog
gedeeltelijk aanwezig, was zo groot dat er gemakkelijk
honderd personen konden overnachten. Na
de Hervorming werd de kapel verbouwd en kwamen
er woningen in. Opmerkelijk is dat op de
stadsplattegrond van Zwolle uit 1649 door Joan
Blaeu alleen de kapel van het Heilige Geest Gasthuis
aan de Diezerstraat is afgebeeld. De langgerekte
zaal, die zich uitstrekte van de kapel tot aan
de Grote Aa, heeft Blaeu niet afgebeeld. Bij besluit
van 30 januari 1660 kreeg het Heilige Geestgasthuis
de naam van Binnengasthuis. Het werd toen
uitsluitend gebruikt als verpleeghuis voor ouden
van dagen.
In de nacht van 3 op 4 januari 1851 brandde het
voorste gedeelte van het Gasthuis, de in de Diezerstraat
verhuurde woningen, geheel af. De toren
die op het Gasthuis stond, stortte hierbij in en
werd niet hersteld. Het afgebrande gedeelte werd
bewoond door kastenmaker Worst en de paraplukoopman
Ottigno. De belendende en tegenoverliggende
gebouwen in het achterste gedeelte van
het Gasthuis bleven gespaard. Vijftien jaar later, in
1866, werd de kapel geheel vernieuwd. Hierbij verdween
ook de deur in de Gasthuisstraat die sinds
de demping van de Grote Aa (1857 en 1861) overbodig
geworden was. Omstreeks 1866 werd de
voormalige zaal verbouwd om er negentien
kamers met stookplaatsen ten behoeve van bejaarden
in onder te brengen. Aan het begin van de
twintigste eeuw voldeden de woninkjes van de
Het oude Binnengasthuis
aan de Oude Vismarkt,
ca. 1848 of later.
Schilderij door Adriaan
Eversen (1818-1897),
olieverf op doek (Particuliere
collectie, Detroit,
USA. Afbeelding gepubliceerd
in Tableau 6,
afb. 2).
120 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
A -; .. ^ : J
Ingang Diezerstraat
vanaf de Grote Markt,
ca