
‘ • • • : « • • ; » > [
f
i
De watertof en
op de Turfmarkt
-‘•«!.’
io8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Annèt Bootsmavan
Hulten en
Wim Huijsmans
Groeten uit Zwolle
MEIjKMAKKT ZWOLLE na de boemsnooiiug (Mnurt 1904).
üitg. H. H. Kok Bzn. Zwolle.
(CAKTK POSTALE.)
/£>-
Zijde vour het «dros bestemd, (Uöté resem’ ii l’iulrésse.)
‘ Zwolle
archief
Ansichtkaart Melkmarkt
Poststempel 1904
Wilde de in 1904 acht-jarige Carolien Baarslag met
deze ansicht haar nichtje Annie Lubbers de pas
gesnoeide bomen vlak bij haar huis tonen? Het
gezin Baarslag woonde op Melkmarkt 31, Caroliens
vader had daar een winkel in kruidenierswaren.
Deze winkel is op de kaart niet te zien, wel is
er vol zicht op Melkmarkt 39-I, het in 1874
gebouwde post- en telegraafkantoor. Naast dit
kantoor is het Drostenhuis nog redelijk zichtbaar,
dat werd omstreeks deze tijd Museum, daarvoor
was er van 1897 tot 1902 het R.K. Ziekenhuis gevestigd.
In 1910 werd het nieuwe postkantoor aan de
Nieuwe Markt in gebruik genomen, het pand aan
de Melkmarkt bleef toen nog wel jarenlang telegraafkantoor.
Melkmarkt 39-I werd in 1965 afgebroken,
het was toen al enige jaren in gebruik
geweest bij het Provinciaal Overijssels Museum.
Daarna was er op deze plek ruim dertig jaar sprake
van het ‘gat aan de Melkmarkt’ tot er in 1996^97 de
nieuwbouw van het Museum verrees.
De geadresseerde Annie Lubbers woonde met
haar ouders en zusje op de buitenplaats Landwijk,
gelegen op de hoek Kuyerhuislaan/Ceintuurbaan.
Annie’s vader Cornelius Lubbers exploiteerde
daar een boomkwekerij. Annie’s moeder was
Trijntje Baarslag, een zus van de vader van Carolien.
{Gemeentearchief Zwolle).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 109
Redactioneel Inhoud
Dit is alweer het vierde nummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift in het futuristisch klinkende
jaar 2000. Het is maar goed dat ons blad de draden
van het verleden bijeen probeert te houden en het
verhaal van de Zwolse geschiedenis ook voor het
nieuwe millennium wil laten spreken. De inhoud
van het blad is ditmaal bijzonder gevarieerd. Zo is
er het verhaal van Wim Huijsmans over de Zwolse
burgemeesters. We kunnen alvast verklappen dat
blijkt dat het Zwolse burgemeesterschap aan de
basis heeft gelegen van menig glanzende carrière.
Verder vindt u een artikel van de hand van J.
Erdtsieck. Het is een samenvatting van zijn
onlangs verschenen boekje Tegen de stroom in
over de geschiedenis van de hervormde gemeente
in Zwolle van 1940 tot 2000. Miriam Schneiders
schrijft over de Zwolse watertoren die alweer 108
jaar de Turfmarkt domineert.
Wie wil weten waarom een uit Nederlands-
Indië afkomstige jongeman in Zwolle verzeild
raakte, moet het verhaal van Jeanine Otten lezen.
Zij schreef over de Stadstekenschool die tussen
1819 en 1898 in Zwolle te vinden was. De dames
Pruim en Leussink hebben zich weer verdiept in
de notulen van de Zwolse zeventiende-eeuwse
kerkenraad en zijn daar gestoten op een afvallig en
verdorven lid.
Liefhebbers van eigenaardigheden kunnen
zich plezieren in het verhaaltje over een ooievaar
die rond 1855 te lui was om zelf zijn kostje bij
elkaar te scharrelen en zich liet bedienen door de
visvrouwen van de Zwolse vismarkt.
Er worden twee oproepen gedaan, Wim Coster
wil meer weten over een oude dienstmakker
van zijn grootvader en Theo de Kogel zoekt informatie
over de rijwielhandel in Zwolle. Aandacht
verder voor finale van de eerste Zwolse Historische
Quiz op 23 september jl., waarbij de heer
G. Banck als winnaar uit de bus kwam.
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma-van Hulten en Wim Huijsmans 108
De watertoren op de Turfmarkt Miriam Schneiders 110
Messcherpe ‘Bijlen’: tekeningen van Vincent Bijl, 1895-1897
Jeanine Otten 118
Tegen de stroom in J. Erdtsieck 122
De ooievaar en de eileuver Wim Coster 127
Een afvallige en verdorven lid: Elysabet de Wael.
Kerkelijke tucht te Zwolle Jennie Pruim en Riet Leussink 128
Een oude dienstmakker Wim Coster 133
De Zwolse burgemeesters Wim Huijsmans 134
Boekbespreking 137
Onderzoek onderweg 138
Mededelingen 139
Agenda 139
Auteurs 140
Omslag: De watertoren op de Turfmarkt, met op de achtergrond de Oosterkerk,
omstreeks 1928. (Collectie Gemeentearchief Zwolle)
110 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De watertoren op de Turfmarkt
‘omdat het gebouw de omgeving niet behoeft te ontsieren
Miriam Schneiders
De originele watertoren
zoals J. Schotel hem
ontworpen heeft rond
1900. (Gemeentearchief
Zwolle)
Op de Turfmarkt in Zwolle staat een in 1892
gebouwde watertoren die ontworpen is
door ir. J. Schotel. Zijn huidige vorm en
uiterlijke verschijning heeft de toren echter te
danken aan een ingrijpende verbouwing in 1960,
toen na een dramatisch ongeluk enkele jaren eerder
besloten was de watertoren te ommantelen.
De nieuwe ommanteling, neergezet als een opvallend
tienkantig bakstenen bouwwerk, heeft een
hoogte van 38.05 meter en een doorsnede van 13.5
meter op het breedste punt.
Binnen de mantel staat de oorspronkelijke
ronde toren, echter zonder de karakteristieke uitkraging
die tijdens de verbouwing in 1960 verwijderd
is. De watertoren heeft een gesloten draagconstructie
met tussenvloeren. Boven in de toren
bevindt zich het originele ijzeren hangbodemreservoir
met een inhoud van 500 m3.
Een nieuwe bestemming
In het najaar van 1999 kondigde de Waterleiding
Maatschappij Overijssel NV (WMO) aan, dat
besloten was om de watertoren te verkopen. Als
gevolg van stormschade twee jaar eerder, was de
watertoren al uit bedrijf genomen. Een onderzoek
had aangetoond dat de toren aan de Turfmarkt
niet meer die watertechnische functie had die hij
zou moeten hebben. Mede door de groei van
Zwolle waren verbeterde technieken noodzakelijk
geworden om waterlevering te kunnnen garanderen
(bijvoorbeeld aanpassingen op het pompstation
Engelse Werk).
Zowel projectontwikkelaars als particulieren
zijn volop bezig geweest hun ideeën op papier te
zetten voor een passende nieuwe bestemming. De
WMO heeft zes van deze plannen bestudeerd. De
voorwaarde was een goed plan in combinatie met
het uitbrengen van een aannemelijk bod.
Het is zeker geen nieuw verschijnsel dat een
watertoren voor verkoop wordt aangeboden en
dat gezocht wordt naar een alternatieve functie. In
de regel raken de watertorens in Nederland buiten
gebruik omdat de toren verouderd is, de onderhoudskosten
te hoog worden of omdat het distributiesysteem
verandert. Bovendien kan tegenwoordig
het water met behulp van elektrische
pompen op de gewenste druk gehouden worden
en staat de hoeveelheid water in het reservoir in
geen verhouding tot het verbruik ervan. Om deze
redenen hebben de laatste decennia tientallen
watertorens in Nederland een nieuwe functie
gekregen en deze trend zet zich voort.
In Breda aan de Wilhelminasingel staat een
watertoren (1894) in Hollandse renaissancestijl die
ook ontworpen is door Schotel. Deze toren is in
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 111
1974 te koop aangeboden onder de voorwaarde
dat het object zou worden gerestaureerd. Dit is
inmiddels gebeurd. De toren is verbouwd tot kantoor
en heeft de status van rijksmonument. Van
een andere watertoren is bekend dat deze tegenwoordig
in gebruik is als ‘woontoren’ (Soest). In
weer andere gevallen waren watertorens groot
genoeg om er meerdere woningen in te realiseren
(Gorinchem, Zaltbommel en Zutphen). Een Centrum
voor Hedendaagse Kunst (Oost-Souburg)
en een bistro (Boskoop) behoren ook tot de
mogelijkheden.1 Dichter bij huis is in 1989 de
watertoren De Lichtmis (1931) te Nieuwleusen
verkocht voor een symbolisch bedrag. Dat gebeurde
pas nadat in overleg met die gemeente een passende
herbestemming was gevonden. En in 1996
besloot het Provinciaal Waterleidingbedrijf
Noord-Holland (PWN) de watertorens van Aalsmeer,
Kwadijk, Hoogkarspel, Wieringerwaard en
Bussum per opbod te verkopen.2 Volgens de plannen
van PWN zouden de watertorens in Noord-
Holland niet naar de hoogste bieder gaan, maar
naar degene die een redelijk bod combineerde met
een goed plan.
Toren als markeringspunt
Sinds de vroege Oudheid bestaat er bij verschillende
volkeren een bijzondere passie voor torens. De
vroegste bewoners van Mesopotamië bouwden
hun toren van Babel en de Egyptenaren richtten
hun piramiden op. Eeuwenlang bleven dit de
hoogste monumenten ter wereld. In de Middeleeuwen
ontstond in West-Europa zo’n voorliefde
voor torens, dat sommige steden een ware competitiestrijd
leverden om het bezit van de hoogste
toren. Naast de symbolische betekenis van middeleeuwse
torens van kerken of stadhuizen, waren
torens bijzonder geschikt voor verdediging, uitkijk,
het geven van seinen, alarmering en tijdaanwijzing.
De vele watertorens die vanaf het midden
van de vorige eeuw in Nederland verrezen, voorzagen
in eerste instantie in een zuiver praktische
behoefte. De toren in zijn algemeenheid wordt
nog steeds beschouwd als een belangrijk prestigeobject,
als waardevol onderdeel van de gebouwde
omgeving en indrukwekkend markeringspunt in
het stedelijk landschap.
Drinkwatervoorziening
De geschiedenis van de drinkwatervoorziening,
waarvan de bouw van watertorens een onderdeel
vormt, loopt voor een belangrijk deel parallel met
de ontwikkeling van de stedelijke gemeenschappen.
Ver voor onze jaartelling werden in de steden
in het Midden-Oosten en later ook in India, China
en Egypte, waterleidingsystemen aangelegd. Deze
kunnen beschouwd worden als voorlopers van de
huidige drinkwatervoorzieningen. De basisprincipes
van de centrale drinkwatervoorziening zoals
wij die nu kennen, werden in de oudheid al door
de Grieken toegepast. De Romeinen borduurden
voort op de ideeën van de Grieken. Zij waren
meesters van de civiele techniek. Zij bouwden niet
alleen imposante aquaducten, maar voegden ook
een nieuw element toe, namelijk de castella. Castella’s
zijn grote reservoirs die dezelfde functie
hadden als de watertorens die wij nu kennen. Aanvoerleidingen
van drinkwater kwamen uit in de
hoger gelegen castella’s. Van daaruit werd het
water onder druk getransporteerd naar drie
gescheiden leidingsystemen. Wanneer de watertoevoer
verminderde, zorgde een eenvoudige
compartimentering van de castella voor selectieve
distributie.
In de Middeleeuwen raakte de drinkwatervoorziening
in het slop. Door de groei van de steden
raakte het aanwezige oppervlaktewater, dat in
de regel als drinkwater gebruikt werd, steeds sterker
vervuild. Besmettelijke ziektes braken uit.
Men onderkende toen het verband nog niet tussen
vervuild drinkwater en bijvoorbeeld cholera.
Omdat de waterleidingsystemen niet in staat
waren om voldoende water te leveren en het transport
van het drinkwater problematisch verliep,
ging men over tot de bouw van hoog geplaatste
waterreservoirs in combinatie met door waterraderen
aangedreven pompsystemen. Dit hoogreservoir,
meestal maar beperkt van inhoud, stond
zo dicht mogelijk bij de pompen; vaak op de
bovenste verdieping van het gebouw waar de
pompen waren ondergebracht. Hier en daar werd
ook al een afzonderlijke watertoren gebouwd, van
waaruit het water onder constante druk naar de
verbruikers werd getransporteerd.
De Industriële Revolutie die aan het eind van
112 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Globale raming van
kosten, 1890. (Gemeentearchief
Zwolle)
GLOBALE RAMING VAN KOSTEN.
In overeenstemming met het vorenstaande volgt hieronder eea raming van kosten voor een productie-
Termogen van 150 M3 per uur.
Aankoop ran grond Memorie
“Werken voor de prise d’eau f 75000
Pompstation (gebouwen en machines) » 47500
Dienstwoningen » 5000
Persleiding; met zinkers .’….» 161000
Stadbuizeonet met brandkranen, afsluiters, enz. . » 89000
Watertoren met hoogreservoir » 35000
Bijkomende werken, als telefoon, etc » 11500
Kosten van uitvoering en onvoorzien » 26000
Totaal, behalve grondaankoop f 450000
Yoor een waterleiding, waarvan de prise d’eau in staat is om 2.00 M3 per uur te leveren, niet
de daarbij behoorende machines etc, zullen de aanlegkosten, behalve den grondaankoop, f 490,000
bedragen. Met die inrichting kan men dus in 15 uren 3000 M3 leveren, terwijl dienovereenkomstig bij
langer werkdnur der machines het productievermogen kan verhoogd worden zonder uitbreiding, das zonder
verhooging der kosten van aanleg.
Tot toelichting dezer begrootingen dient, dat, al mochten tusschen de geraamde bedragen deronderdeelen,
bij de uitvoering verschil blijken te bestaan met de werkelijke kosten, de totaal-bedragen, resp.
ƒ 450,000 en f 490,000 (behalve terreinaankoop) alleszins voldoende zijn te achten om de werken naar
den eisch uit te voereH, zoodat in dit opzicht geene teleurstelling is te verwachten.
ROTTERDAM, 6 December 1890.
J. SCHOTEL, Ingenieur.
de achttiende eeuw in Engeland een aanvang nam,
zorgde voor innovaties op technisch gebied. We
denken dan aan de toepassing van de stoommachine,
een doorbraak in de aandrijving van pompinstallaties
en aan het gebruik van gietijzeren buizen
voor de leidingen. Echter, men paste nog geen
zuiveringsinstallaties toe, zodat de besmetting
door colibacteriën gewoon doorging en zich zelfs
uitbreidde als gevolg van het groeiend aantal centrale
drinkwatervoorzieningen.
In Nederland liet de aanleg van centrale drinkwatervoorzieningen
nog vrij lang op zich wachten.
Het was niet ongewoon dat men in het begin van
de negentiende eeuw in vrijwel alle steden, en
waarschijnlijk ook wel in Zwolle, nog grachtwater
dronk. Rond 1854, juist toen in Nederland de eerste
drinkwaterleiding in gebruik genomen werd,
ontdekte men dat er verband bestond tussen verontreinigd
drinkwater en cholera. Men stond toen
voor de opgave om zich in eerste instantie te richten
op de zuivering van het water.
De watertoren als nieuwe uitdaging
Nederland bleef vergeleken met de omringende
landen, lang achter met de aanleg van een publieke
drinkwatervoorziening. Maar toen het zover
was, werd in Nederland de bouwvan een watertoren
dan ook als een uitdaging beschouwd. Op
technisch gebied kon de constructie van het reservoir
en de onderbouw steeds verder worden verbeterd
als gevolg van nieuwe bouwtechnieken en
materialen. Het installeren van een ijzeren reservoir
in plaats van een houten, was een belangrijke
verbetering. De toepassing van betontechniek
betekende eveneens een grote ommekeer in de
bouw van watertorens. Nieuwe reservoirtypen en
nieuwe watertorenvormen kwamen tot stand
door deze ontwikkelingen. Zoals meer voorkomt
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 113
in de geschiedenis liep Nederland niet voorop in
de technische ontwikkeling, maar volgde het
Engeland, Frankrijk en Duitsland.
Niet alleen de technische ontwikkeling zorgde
voor een nieuwe uitdaging. Ook de ontwerpers,
veelal ingenieurs, probeerden van iedere watertoren
iets unieks te maken. Geheel identieke watertorens
zijn in Nederland eigenlijk niet gebouwd.
Waarom niet zou je denken. Er werden toch veel
watertorens gebouwd in de vorige eeuw en waarom
dan zo weinig uniformiteit? Ofschoon het
hooggelegen reservoir de grondvorm dicteerde,
speelden de verschillende architectuurstromingen
een grote rol bij de totstandkoming. Maar, zoals
eerder vermeld, richtte men zich in eerste instantie
op de zuivering van water. De strijd tegen
slechte hygiënische omstandigheden speelde een
erg grote rol.
Het is dan ook om deze reden dat de watertoren
vooral een sterk symbolische betekenis kreeg
en dit in zijn vormgeving moest uitstralen.3 De
watertoren verscheen als een nieuw en beeldbepalend
architectonisch element. Tot de jaren vijftig
van de twintigste eeuw zijn in Nederland nog
watertorens gebouwd. Inmiddels functioneren er
velen niet meer, omdat de torens voor de drinkwatervoorziening
in principe overbodig zijn
geworden.
De Zwolse watertoren
In april 1891 presenteerde ir. J. Schotel uit Rotterdam
zijn tekeningen en bestek, nadat hem de
opdracht was gegeven een centrale drinkwatervoorziening
aan te leggen voor de gemeente Zwolle.
4 Om een waterleidingsysteem te realiseren, was
het noodzakelijk eerst een ‘prise d’eau’ te bepalen.
Een prise d’eau is de plaats waar een waterleiding
water opneemt. Schotel had reeds zijn oog laten
vallen op de ‘Heerdesche heide’ omdat het daaruit
verkregen water aan de strengste eisen van hygiëne
beantwoordde. Bovendien was hij ervan overtuigd
dat er op den duur ook voldoende hoeveelheid
zou zijn te vinden.5 Op 27 oktober 1891 nam
de gemeenteraad zijn voorstel aan. Vervolgens
kocht de gemeente Zwolle van de gemeente Heerde
percelen heidegrond met een gezamenlijke
oppervlakte van ongeveer 469 hectaren, voor een
Links: Het interieur van
de watertoren: De
‘waterstandsaanwijzer’,
op de begane grond,
zoals beschreven door
Schotel in zijn toelichting.
(Foto: Maarten de
Graad)
Onder: De trapopgang
van de watertoren naar
een tussenver’dieping. In
deze periode is ook aan
de decoratieve afwerking
van de balustrade
aandacht besteed.
(Foto: Maarten de
Graad)
prijs van f 70,- per hectare, en voor een totaal
bedrag van f32.888,52.
In het voorjaar van 1892 kwam Schotel met het
voorstel om de toekomstige watertoren te plaatsen
aan de Bagijneweide, hoek Rhijnvis Feithlaan. De
Raad had echter bezwaar tegen plaatsing aan de
114 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het zicht naar boven op
het hangbodemreservoir
in de oude toren. (Foto:
Maarten de Graad)
Bagijneweide, omdat op het bedoelde terrein ook
de remise van de Dedemsvaartsche stoomtram
zou komen.6 Enkele weken later presenteerde
Schotel zijn definitieve tekening en bestek van de
watertoren. Schotel achtte voor plaatsing van de
toren, behalve de Bagijneweide, de volgende locaties
ook geschikt: het Rode Torenplein; een driehoekig
stukje grond tegenover de ‘Doleerende’ of
Oosterkerk of de Turfmarkt op de hoek van de
Schoenkuipenbrug.
In een toelichting beschrijft hij de benedenruimte
van de watertoren die in verschillende
lokalen verdeeld zal worden. Een of twee ruimten
waren bedoeld als kantoor voor de waterleiding,
een andere ruimte zou geschikt zijn als politiepost
en als bergplaats voor watermeters. Schotel achtte
het raadzaam dat het gebouw bewaakt werd. De
bedoeling was dat het pompstation op de heide
telefonisch met het bureau van de waterleiding en
het hoogreservoir in de toren door een elektrische
‘waterstandsaanwijzer’ met het pompstation verbonden
zou worden. In verband met de vestiging
van het bureau van de waterleiding vond Schotel
het dan ook wenselijk de toren niet te ver uit het
centrum van de stad te plaatsen. ‘Vooral ook’,
schrijft Schotel, ‘omdat het gebouw de omgeving
niet behoeft te ontsieren, zoals ook uit de tekening
blijkt; zelfs zouden sierlijke details aangebracht
kunnen worden, voor het geval dit werd
gewenscht.’ De vraag is wel wat Schotel bedoelde
met sierlijke details? Zoals uit de tekening en realisatie
blijkt, koos hij voor een sobere uitstraling. Of
was hij van mening dat het overdadiger kon? Hoe
dan ook, B en W bleven voorstander, net zoals
Schotel het ook het liefst had gezien, van locatie
Bagijneweide. De locatie Klein Grachtje kwam
ook nog ter sprake, maar viel af in verband met
vrees voor infectie door de nabijheid van een
mestplaats en de gasfabriek. Spinhuiswal bleek
ook niet aan te bevelen te zijn. Uiteindelijk is toch
afgeweken van de eerder voorgestelde plek en
accepteerden B en W het besluit van de Raad om
de toren te plaatsen op de Turfmarkt. Bovendien
adviseerde de Raad, in overleg met de heer Schotel,
om een ‘directeur der Zwolsche Waterleiding’
te benoemen, zodat deze van meet af aan bij de
aanleg aanwezig kon zijn en vertrouwd met het
werk waarover hij het beheer zou voeren; dit op
een jaarwedde van f 1600,-. De watertoren was
maar één onderdeel van het drinkwatersysteem,
waartoe ook stoommachines met toebehoren op
het terrein van het pompstation en een buizennet
behoorden. Verder maakten ook een uitwijkspoor
vlakbij het station van Wapenveld met woningen
voor machinist en stoker van het machinegebouw
en ketelhuis deel uit van het hele project.
Wat de bouw van de watertoren betreft, van de
23 ingekomen inschrijvingen was die van J. Visser
uit Papendrecht het laagst. Voor de som van
f38.170,- werd hem op 7 mei 1892 het werk opgedragen
en met meerwerk van f 690,09 het bedrag
afgesloten. In de toren is o.a. verwerkt circa
1030 m3 metselwerk van ‘natuurlijke en gebakken
steen’. Het hangbodemreservoir, dat een inhoud
heeft van 500 m3, weegt ruim 26.000 kg. Het werk
werd op 23 december 1892 opgeleverd.
Schotel
J. Schotel was architect-ingenieur te Rotterdam.
Hij was onder meer betrokken bij de bouw van de
Moerdijkbrug en heeft zestien watertorens op zijn
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 115
naam staan. Het gebruik van nieuwe materialen,
zoals staal en gietijzer, brachten in deze periode
nieuwe constructiemogelijkheden met zich mee.
Schotel die deze watertorens tussen 1883 en 1911
ontwierp, besteedde bijzonder veel aandacht aan
het uiterlijk en volgde nauwgezet de in die tijd toegepaste
neostijlen in de architectuur. Neostijlen
zijn een benaming voor stijlen die kenmerken van
een vroegere stijl opnieuw hanteren. Veelal werd
in deze tijd gekozen voor de neoromaanse bouwstijl,
omdat deze stijl door zijn sobere karakter
beter aansloot bij de functionele aard van de
watertoren. De neogotiek en neorenaissance werden
doorgaans te kostbaar en te bewerkelijk
gevonden. Schotel liet zich hierdoor niet weerhouden
en zijn eerste watertorens liet hij optrekken
in een neogotische verschijningsvorm.
De watertoren van Zwolle met een sober
neogotisch karakter is hier een voorbeeld van.
Neogotisch wil zeggen dat voor de vormgeving
van dit bouwwerk uit de negentiende eeuw motieven
ontleend zijn aan de gotiek, een middeleeuwse
bouwstijl. Deze motieven zijn nog terug te vinden
bij het ingangsportaal en de wederzijdse boogvensters
met tracering in de koppen van de oude
watertoren. De dragende bakstenen buitenwand
was op elke verdieping voorzien van vensters. De
verbrede kop was het meest decoratieve deel van
de hele toren door de speelse motieven in het metselwerk.
De muurvelden met daarin geplaatst
dezelfde vensters als in de romp zorgden voor een
gelijkmatige verdeling van en evenwicht in de bakstenen
wand. Bovenop het tentdak bevonden zich
dakkapellen voorzien van pinakels. Het hoogste
punt (37.7 m) werd bekroond met bol en windvaan,
waarop aangegeven het jaartal 1892.
Twintig jaar later zien we bij Schotel watertorens
met neorenaissance-elementen verschijnen
zoals kantelen bij de watertoren van Overveen. Na
de eeuwwisseling kregen art nouveau motieven in
de decoraties de overhand. Zijn laatste watertorens
worden beschouwd als de meest bijzondere
die Schotel ontworpen heeft in zijn loopbaan. Bij
de watertorens van Boskoop en Woerden werkte
hij met een combinatie van gekleurde baksteen
voor de reservoirommanteling. Dat in ieder geval
de gemeente Zwolle zeer tevreden was met de
realisering van een efficiënte drinkwatervoorziening,
en ook een eigen watertoren, blijkt uit de
volgende loftuiting: ’te danken aan de buitengewone
voortvarendheid en werkkracht van den
heer ingenieur J. Schotel, die toegerust met volledige
kennis en rijpe ervaring, zich ten volle het
vertrouwen waardig getoond heeft, dat wij door
het hem opdragen der leiding van het geheele
werk in hem hebben gemeend te mogen stellen.’7
De toestand na 1957
Op 21 februari 1957 veroorzaakt een brok losvallend
gesteente, afkomstig van de uitkraging van de
De oude watertoren in
februari i%j, een dag
na het dodelijke ongeval.
Het trottoir rond de
toren is afgezet. (Foto:
DolfHenneke, collectie
Gemeentearchief Zwol-
Ie)
! J
n6 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De ontmanteling van de
oude kap, 1959.
(Gemeentearchief
Zwolle)
Rechts: De watertoren
met de nieuwe ommanteling,
jaren zestig.
(Foto: DolfHenneke,
collectie Gemeentearchief
Zwolle)
watertoren, een dodelijk ongeval.8 De dood van
een vijfjarig kind veroorzaakte verdriet bij de
familie en onrust onder de Zwolse bevolking. De
vraag is of dit ongeluk voorkomen had kunnen
worden. De laatste controle en het benodigde herstel
hadden in 1936 plaatsgevonden. Door de
hoogte van de toren zou controle op de bouwtoestand
niet gemakkelijk zijn. Het ongeval was in
ieder geval voor de gemeente aanleiding de toren
aan een uitgebreide inspectie te laten onderwerpen.
Deze werd op 22 mei 1957 uitgevoerd door het
Rijksinstituut voor de Drinkwatervoorziening. De
conclusie was dat de toren in slechte staat verkeerde.
Het voegwerk was slecht en het metselwerk
vertoonde op sommige plaatsen meterslange
scheuren. Wat nu? Afbreken, of een andere oplossing.
Men koos voor de tweede mogelijkheid,
namelijk het oude bouwwerk intact laten en een
nieuwe toren om de oude heen bouwen. Een uitzondering
moest gemaakt worden voor de uitkraging.
Dit karakteristieke onderdeel van de ronde
toren met de meest uitgesproken neogotische
details verkeerde in zo’n slechte toestand dat het is
afgebroken. De nieuwe tienkantige toren is opgebouwd
naar een ontwerp van architectenbureau
Mastenbroek en De Herder. Voor er gestart werd
met de werkzaamheden, was het inmiddels 1959.
Voor het bedrag van f175.000 werd de oude toren
door het bedrijf Fokkens-Naarden NV uit Velp
ommanteld. In het najaar van 1960 was het dan
zover en verscheen de watertoren in een nieuwe
jas.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 117
Er is geen uitgebreid bouwhistorisch onderzoek
nodig om vast te stellen dat de oorspronkelijke
watertoren aangewezen kan worden als industrieel
monument van de negentiende eeuw. De
toren mist weliswaar een wezenlijk onderdeel.
Maar als waardevol markeringspunt in een stedelijke
omgeving en als karakteristiek drinkwatermonument,
verdient het lot van deze watertoren
een zorgvuldige afweging bij herbestemming.
Naschrift
Inmiddels is de watertoren eigendom geworden
van projectontwikkelaar Nijhuis Bouw BV te Rijssen.
Wat de precieze herbestemming zal gaan
worden is nog niet bekend, maar de watertoren zal
deel gaan uitmaken van een stedebouwkundig
plan dat momenteel door Nijhuis wordt ontwikkeld
voor een groter gedeelte van de Turfmarkt.
Noten
1. Peter Nijhof, Ed Sculte e.a., Herbestemming industrieel
erfgoed in Nederland. Zutphen 1994,14.
2. Weert Schenk in de Volkskrant van 28 november
1996,18.
3. Henk van de Veen, Watertorens in Nederland. Rotterdam
1989,44.
4. Gemeentearchief Zwolle (GAZ), AAZOi, 3961.
5. GAZ, Verslag van de toestand der gemeente Zwolle
1891,70.
6. GAZ, Handelingen van den Raad der gemeente
Zwolle 18 januari 1892,7.
7. GAZ, Verslag van de toestand de gemeente Zwolle
1892,58.
8. Moorden brand deel 7. Zwolle, 1997.
V’
Boven: De kap van de
nieuwe ommanteling
van binnen. (Foto:
Maarten de Graad)
Links: De watertoren op
de Turfmarkt in 1999.
(Foto: Maarten de
Graad)
n8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Messcherpe ‘Bijlen’:
tekeningen van Vincent Bijl, 1895-1897
Jeanine Otten
Stilleven met geopend
boek, globe en lantaarn,
door Vincent Bijl (1874-
1950), 1S97. Gesigneerd
r.o.: ‘V. Bijl17 April
1897’. Opschrift l.o.:
‘Geteekend door V. Bijl.
/ Gezien DLako’. Tekening,
zwart en wit krijt
op grijs papier, afin.
blad: 50 x 70 cm.
(Gemeentearchief
Zwolle; schenking W.H.
Vincent Bijl, 1998)
Een welkome aanvulling op de collecties van
het Gemeentearchief Zwolle zijn de jaarlijkse
schenkingen. De jaarverslagen van het
archief staan elke keer weer bol van geschonken
archieven, boeken, video’s, geluidscassettes,
foto’s, prenten, tekeningen, kaarten, enzovoorts.
En elk jaar zit er wel een heel bijzondere aanwinst
bij die speciale aandacht verdient. Dat zo’n schenking
meestal niet zonder slag of stoot gaat is
begrijpelijk. De schenker doet afstand van iets dat
hij of zij misschien wel een mensenleven lang zuinig
bewaard heeft. Het Gemeentearchief stelt in
geval van een schenking altijd een schenkingsovereenkomst
op waarin bijzonderheden omtrent
de overdracht van eventuele rechten en de mate
van openbaarheid vastgelegd worden. Dit artikel
gaat in op zo’n bijzondere aanwinst die in de afgelopen
drie jaar in etappes in het Gemeentearchief
terechtkwam.
Messcherpe tekeningen
De schenking bestaat uit een aantal zeer fraai
gekleurde technische tekeningen van bewerkte
deuren en allerlei houtverbindingen in voor-,
boven- en zijaanzicht. De tekeningen zijn aan het
eind van de negentiende eeuw gemaakt op de
Zwolse Stadstekenschool door Vincent Bijl, de
vader van de schenker. In de loop van twee jaar
vulde de schenker deze collectie aan met een aantal
technische tekeningen van bruggen en hekwerken,
twee stillevens, een paar diploma’s van de
Stadstekenschool, een met ebbenhout ingelegde
perenhouten tekendriehoek en een ebbenhouten
radeermesje die bij het maken van de tekeningen
gebruikt zijn. Opvallend is het vakmanschap
waarmee deze messcherpe tekeningen zijn
gemaakt. De minutieus geschilderde houtnerf, de
egale schaduwen en de strakke inktlijnen verraden
dat het werk zeer arbeidsintensief was en een vaste
hand vergde. De schenker wist uit hoofde van zijn
beroep (architect) precies hoe de tekeningen tot
stand waren gekomen. Zijn vader moet de lijnen
getrokken hebben met behulp van de perenhouten
tekendriehoek die op een houten tekenhaak
lag. De ouderwetse trekpen waarmee dat gebeurde
moest hij voortdurend bijvullen met een pipet
met inkt. De inkt maakte hij zelf door met een
penseel een beetje water over een Oost-Indisch
inktsteentje te wrijven. Dit leverde een mooie
dunne inkt op die goed vloeide.
De tekeningen laten zien dat men met de
beperkte middelen die aan het eind van de negentiende
eeuw beschikbaar waren, zeer fraaie resultaten
kon bereiken. Geavanceerde tekentafels,
speciale fineliners, rekenmachines en goede
bureaulampen bestonden immers nog niet. Daarnaast
geeft deze schenking een goed beeld van het
niveau van het tekenonderwijs op de Stadstekenschool.
Tot nu toe ontbrak dat beeld omdat van de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 119
Stadstekenschool zelf geen archief bewaard is
gebleven. Wel bevindt zich in de bibliotheek van
het Gemeentearchief een portefeuille met het
opschrift ‘Stads Teekenschool Zwolle 1841’. De
inhoud van deze portefeuille bestaat uit tientallen
lithografieën met voorbeelden van woonhuizen
en andere gebouwen in allerlei stijlen. Waarschijnlijk
is het lesmateriaal dat de leerlingen konden
bestuderen en natekenen.
Vincent Bijl (1874-1950)
Vincent Bijl (Pasoeroan 1874 – 1950 Arnhem)
kwam als jongeman van 18 vanuit Nederlands-
Indië naar Rotterdam om een opleiding tot architect
te volgen. Door tegenslagen kon hij die opleiding
niet afmaken en moest hij in zijn eigen
levensonderhoud voorzien. Zo kwam hij in 1895
als 21-jarige vanuit Rotterdam in Zwolle, waar hij
in zijn levensonderhoud voorzag als bouwkundig
opzichter. Hij woonde drieënhalf jaar in een logement
in de Voorstraat (nu nr. 3). Een jaar na zijn
aankomst in Zwolle liet hij zich portretteren door
de Zwolse fotograaf F.W.H. Deutmann in de
Kamperstraat. We zien hem zelfbewust voor een
geschilderde achtergrond poseren, met leren
handschoenen aan, half zittend op een tafel, zijn
hoed naast zich, in de rechterhand een bewerkte
elegante wandelstok. De foto stuurde hij op tweede
kerstdag 1896 naar zijn vader, achterop schreef
hij: ‘Zwolle 26 December 1896, Voor den Heer
C. Bijl, van zijn jongsten zoon Vincent’.
Tijdens zijn verblijf in Zwolle bezocht Vincent
’s avonds de Stadstekenschool, die toen gevestigd
was aan het Grote Kerkplein in de zogenaamde
‘Brouwerschool’. Hij volgde er de lessen hand- en
bouwkundig tekenen van D. Lako en van H. van
Dijk, leraar lijntekenen en projectieleer.1 In 1897
behaalde Vincent Bijl diverse diploma’s aan de
Stadstekenschool. Een van de ondertekenaars van
de diploma’s was W.A. Elberts, president van de
Commissie van Toezicht op het Middelbaar
Onderwijs en later schrijver van Historische wandelingen
in en om Zwolle (1910). In juni 1898 vertrok
Vincent Bijl uit Zwolle naar Roermond waar
hij bij Rijkswaterstaat in dienst kwam. Na vijfjaar
verhuisde hij naar Arnhem. Daar leerde hij zijn
vrouw kennen en daar werden ook zijn twee kinderen
geboren. Het beroep van architect heeft
Vincent Bijl door omstandigheden niet kunnen
uitoefenen. Hij heeft wel zijn zoon W.H. Vincent
Bijl in staat kunnen stellen de opleiding tot architect
te volgen. De tekeningen die al die tijd
bewaard werden in Arnhem, doorstonden op
miraculeuze wijze de Slag om Arnhem in september
1944. Nu zijn ze voor iedereen te bewonderen
in het Gemeentearchief Zwolle.
De Stadstekenschool, 1819-1898
De Stadstekenschool te Zwolle werd in 1819 opgericht
en leidde een bloeiend bestaan. De eerste les-
Vincent Bijl in 1896
gefotografeerd door de
Zwolse fotograaf
F.W.H. Deutmann.
(W.H. Vincent Bijl,
Arnhem)
120 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Houtverbindingen en
details van een vaste
houten brug, door Vincent
Bijl (1874-1950),
1897. Gesigneerd r.o.:
Gemerkt l.b. in potlood:
‘No. 2. Opschrift r.o. in
pen: ‘vD[ijk] Technische
tekening, pen in
zwart, penseel in kleuren,
afin. blad: 50 x 65
cm. (Gemeentearchief
Zwolle; schenking W.H.
Vincent Bijl, 1998)
sen startten in de winter van 1819 onder leiding
van stadstekenmeester, schilder en tekenaar Willem
Gerrit van Ulsen (1762-1830). In deze tijd werden
tal van stadstekenscholen gesticht als uitvloeisel
van de wet, die in 1817 bij Koninklijk Besluit
van kracht was geworden. Deze stadstekenscholen
zouden niet alleen aan de jeugd, maar ook aan de
ambachtsman gratis tekenonderwijs moeten verschaffen.
2 In 1838 was de Stadstekenschool ondergebracht
in de voormalige Armenschool aan de
Nieuwe Haven (nu Luttekestraat 70).3 Er werd
’s avonds lesgegeven in het vrije tekenen, meestal
naar gipsafdrukken van beeldhouwwerken zoals
dat tot ver in de twintigste eeuw dé methode
geacht werd om goed te leren tekenen. Er werd
ook onderwezen in het bouwtekenen, met passer
en liniaal, vooral ten behoeve van bouwvakkers
die ‘hogerop’ wilden. Op een situatietekening uit
1855 van stadsarchitect B. Reinders ten behoeve
van de verkoping van een terrein grenzend aan de
Stadstekenschool zien we de ‘Stads Arm- en Teekenschool’
gelegen op de hoek van de huidige Luttekestraat
en de Eekwal. Tegen de Stadstekenschool
aangebouwd was aan de Eekwalzijde ook
een openbaar toilet, het ‘stadssecreet’. Uit de tekening
blijkt verder dat in 1855 de voormalige stadsarchitect
H. Klinkert vlak naast de tekenschool
woonde.4
In 1843 was het militaire magazijn in de gewezen
Latijnse School op het Grote Kerkplein (hoek
Lombardstraat) na het vertrek van het depot van
de 7de afdeling infanterie, overbodig geworden.
Men maakte van de benedenverdieping een exercitielokaal
voor de schutterij.5 De bovenverdieping
werd in 1855 ingericht voor de Stadstekenschool.
Een jaar later verhuisde de school vanuit
de voormalige Armenschool naar deze ‘nieuwe’
behuizing in de oude Latijnse School aan het Grote
Kerkplein.6 Er werd onderwezen in het handen
bouwkundig tekenen en het boetseren en er
werden praktische timmerlessen gegeven.
Het gebouw van de oude Latijnse School verdween
in 1867. In dat jaar verscheen aan het Grote
Kerkplein een nieuwe school voor uitgebreid lager
onderwijs, de zogenaamde ‘Brouwerschool’.
Helaas moesten hiervoor enkele fraaie middelZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 121
eeuwse gebouwen worden gesloopt: de Beurs
(eigenlijk het uit 1448 stammende Wijnhuis), de
in 1450 gebouwde Raadtoren en de uit 1443 stammende
Latijnse School.7 Het imposante nieuwe
schoolgebouw was een ontwerp van stadsarchitect
B. Reinders. De school dankte haar bijnaam aan
K. Brouwer, die van 1877 tot 1914 hoofd van deze
school was. In de school werden ook de Burgeravond-
en Tekenschool gevestigd. Hoe de lokalen
voor het vak Handtekenen waren gemeubileerd
weten we door een plattegrond van architect en
leraar aan de Tekenschool J.G.J. van Roosmalen,
behorend bij het verslag aan de Commissie van
Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, ingezonden
27 februari 1868. Naast het lokaal voor het
handtekenen bevonden zich een lokaal waar de
gipsafdrukken waren opgesteld en een zogenaamde
werkzaal.8 De classicistische stijl waarin het
bouwwerk was uitgevoerd kon Elberts, de ondertekenaar
van de diploma’s van Vincent Bijl, niet
bekoren. Hij noemde het in 1910 een lelijk schoolgebouw
met een smakeloze gevel dat gelukkig
door de voorgenomen bouw van een nieuw stadhuis
ten dode is opgeschreven.9 De Brouwerschool
is pas in 1936 afgebroken maar de bouw van
het nieuwe stadhuis liet nog veel langer, namelijk
tot 1972, op zich wachten.
Het einde van de Stadstekenschool kwam kort
nadat Vincent Bijl haar had verlaten. In 1898
fuseerden de Stadstekenschool en de Burgeravondschool
tot de Burgeravondschool met vierjarige
cursus. De opening van de gereorganiseerde
school vond plaats op 24 november 1898 in de pas
gebouwde Ambachtschool (het huidige Flevogebouw
aan de Menno van Coehoornsingel). Begin
1922 werd de Burgeravondschool met vierjarige
cursus opgeheven, hiervoor in de plaats kwam de
Avondnijverheidsschool (met vijfjarige cursus)
die tot 1 oktober 1977 heeft bestaan.10
Noten
1. Gemeentearchief Zwolle Jaarverslag 1997. Zwolle
1998, 31; Gemeentearchief Zwolle Jaarverslag 1998.
Zwolle 1999,129 en afb. 36.
2. E.A. van Dijk, Willem Gerrit van Ulsen (1/62-1830),
schilder en tekenaar, in : J. Folkerts e.a. (red.), Overijsselse
biografieën}. Amsterdam 1993,105-106.
3. W.A. Elberts, Historische wandelingen in en om
Zwolle. Zwolle 1910 (herdruk 1973), 58. F.C. Berkenvelder,
Zo was Zwolle rond 1900. Zwolle 1970,77.
Gemeentearchief Zwolle, DA002,463,1855II.
Elberts, Historische wandelingen, 211.
Elberts, Historische wandelingen, 58.
Berkenvelder, Zo was Zwolle, 61.
Gemeentearchief Zwolle, DA002,129,1868 I.
Elberts, Historische wandelingen, 184.
Het ABC van de Ambachtsschool gedurende honderd
jaar. Zwolle 1983.
In 1897 behaalde Vincent
Bijl, leerling der 2e
klasse 3e af deling, de
eerste prijs, een kleine
bronzen medaille, als
bewijs van vlijt en
gemaakte vorderingen
in het tekenen van
deur- en raambetimmeringen.
Het diploma
van de Stadstekenschool
Zwolle werd ondertekend
door de Commissie
van toezicht op het
Middelbaar Onderwijs
bestaande uit directeur
V. Frackers, president
W.A. Elberts en secretaris
Vroom. (Gemeentearchief
Zwolle; schenking
W.H. Vincent Bijl,
2000)
122 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Tegen de stroom in
J. Erdtsieck Het onderstaande artikel is een samenvatting
van het onlangs verschenen boekje
Tegen de stroom in dat de geschiedenis
bevat van de hervormde gemeente in Zwolle van
1940-2000. Het is een vervolg op de tien jaar geleden
verschenen publicatie Een aanzienlijke
gemeente met een eerlijke verdraagzaamheid die de
periode van 1830-1940 beschrijft. Getracht is om in
deze samenvatting ook voor de niet-kerkelijke
lezer duidelijk te zijn. Heeft men meer interesse
dan biedt het boekje uitvoeriger informatie*.
Het verleden
De oorlogsjaren 1940-1945 waren voor de hervormde
gemeente in Zwolle niet al te moeilijk. De
bezetter liet de kerken betrekkelijk met rust en
door de moeilijke tijden was de kerkgang groter
dan anders. Maar vooral werden het, naarmate de
maatschappelijke nood steeg, jaren van bezinning.
Hoe na de oorlog verder te gaan?
De hervormde gemeente, die in 1945 nog 40%
van het inwoneraantal omvatte, kon zich maar
moeilijk losmaken van het verleden. In de tijd
voor de Franse revolutie was zij de enige bevoorrechte
kerk geweest, die een aantal taken die we
thans als overheidstaak zouden bestempelen voor
haar rekening nam (de doop als geboorteaangifte,
huwelijkssluitingen, begrafenissen, onderwijs).
Het hele kerkelijk bedrijf werd door de overheid
betaald uit oude fondsen.
In 1795 werd de scheiding tussen kerk en staat
principieel vastgesteld. Toen echter de overheid in
1802 vroeg tot welke godsdienst men behoorde,
waarbij het antwoord ‘geen’ onmogelijk was, antwoordde
in Zwolle 70% met ‘hervormd’. Hoewel
de kerkverlating zich in de negentiende eeuw
langzaam inzette en na 1900 in een stroomversnelling
kwam, kunnen de 20.000 Zwolse lidmaten in
1945 toch nog hieruit verklaard worden. De traditie
in de toen nog overwegend Sallandse stad sprak
een woordje mee. Dopen, trouwen en begraven
deed je vanuit de kerk. Maar daar moet wel bij
worden aangetekend dat van die 20.000 leden
slechts 5000 tot de actieve kerkgangers konden
worden gerekend.
Nieuwe impulsen
Uit dit verleden kan het nieuwe elan verklaard
worden dat de kerk bezielde voor het tijdvak dat in
1945 voor haar lag. Het waren ook landelijke tendensen,
ze sloegen in Zwolle evenwel heel goed
aan. In de eerste plaats intern. De gemeente was in
het verleden behoorlijk verdeeld geweest. De verdraagzaamheid
was wel groot, maar veel samenhang
was er niet geweest. Het was een ‘hotelkerk’,
iedere groepering ging zijn eigen gang. De eenheid
was alleen administratief.
De oorlogstijd had de leiding van de kerk
ervan doordrongen dat er meer erkenning en
waardering voor elkaar moest komen, en bovenal
dat men ook een externe taak had. Het was niet
genoeg om voor zichzelf en de organisatie op te
komen, men droeg een verantwoordelijkheid
voor het hele volk. De boodschap van het evangelie
zag men als een profetie voor de samenleving
en de kerk rekende het tot haar taak een getuigenis
hiervan te geven. Vanuit dit perspectief ging men
aan de slag met onbewust het oude gevoel in het
hoofd, dat de kerk een publieke taak had.
Direct na de oorlog onderging het predikantencorps,
zes man, een vernieuwing. Het was een
wat betreft geestelijke achtergrond bont gezelschap,
maar vertegenwoordigde toch goed de
schakeringen in de Zwolse gemeente. Een nieuwe
aanpak liet zich verder zien op velerlei terrein,
zoals de uitgave van een centraal kerkblad, een
wijkindeling, schoolcatechisaties, jeugdwerk,
sociaal werk en bejaardenzorg.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 123
Zondagsschool Broerenkerk
in mei 1950. Op
verschillende locaties
kwamen zo’n 1400 kinderen
elke zondag
omstreeks de middag
bijeen. Deze zondagsschool
was al over z’n
hoogtepunt heen. In de
gloriedagen kwamen er
nogsoo leerlingen. De
betekenis van dit werk is
in de loop der jaren sterk
verminderd. Staande, in
het midden, de auteur,
op 29-jarige leeftijd,
(foto Van Hezel)
Kerkblad
De uitgave van het kerkblad Hervormd Zwolle
kwam in de plaats van de verschillende blaadjes
die elke richting vroeger uitgaf. Men had de illusie
dat elke pastorale eenheid op het huisadres het
blad zou kunnen ontvangen, zodat de kerk, op
papier althans, gehoor had in elk hervormd gezin.
In werkelijk is men nooit verder gekomen dan de
25% belangstellende leden.
Wijkindeling
Er kwam ook een wijkindeling: binnenstad / Kamperpoort,
Assendorp en Wipstrik, en aan elke wijk
werden twee predikanten verbonden. Gemeenteleden
werden verondersteld om zich alleen tot
hun wijkpredikanten te wenden en bij hen ter kerke
te gaan ongeacht de geestelijke stroming.
Tevens hoopte men zo de gemeente overzichtelijker
te maken en de saamhorigheid te bevorderen.
Voor de meeste gemeenteleden was dit teveel
gevraagd, ze bleven toch de predikanten van hun
keuze trouw. Herhaaldelijk lezen we dan ook in
het kerkblad dat de wijkgedachte maar niet van de
grond wilde komen. Een nadeel was ook dat alle
kerken, op één na, in de binnenstad waren en niet
in de woonwijken.
Uiteindelijk groeiden de wijkgemeenten uit
tot bolwerken van bepaalde stromingen in de kerk
en de bindende factor was dan ook niet meer de
woonplaats, maar de visie die men op de bijbelse
boodschap had.
Schoolcatechisaties
Een verdere opdracht zag men in het geven van
schoolcatechisaties. Hiervoor werden twee krachten
aangesteld die tevens het jeugdwerk zouden
leiden. Wettelijk had men die mogelijkheid. De
openbare school moest hiervoor ruimte geven.
Maar het was onmogelijk om dit in alle klassen te
doen. De kosten waren namelijk voor de kerk. In
de twaalf openbare scholen beperkte men zich tot
de hoogste twee klassen. De opzet was niet te
evangeliseren, maar wel om de jeugd enige bijbelkennis
bij te brengen. De ouders moesten toe124
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
stemming voor dit onderwijs geven en dat gebeurde
ook vrij vlot. Praktisch elk schoolkind nam
eraan deel en de medewerking van het onderwijzend
personeel was erg groot. Tegenwoordig
wordt dit werk in breder verband gedaan en is er
ook plaats voor humanistisch onderwijs. Het
wordt nu door de overheid gesubsidieerd.
Jeugdwerk
Veel aandacht ging de kerk ook aan het jeugdwerk
besteden. Vanouds waren er veel hervormde
jeugdclubs en ze leverden vaak het kader voor het
kerkenwerk, maar de kerk zelf bemoeide zich er
niet mee. Ook niet met de zondagsscholen die
toch een voorbereidende schakel probeerden te
zijn voor een regelmatige kerkgang. Twee jeugdleiders
trachtten al dit werk te stimuleren en de
band met de kerk te verstevigen. Na jarenlange
verwaarlozing van dit aandachtsveld werd dit niet
door iedereen gewaardeerd.
Sociaal werk en bejaardenzorg
In dezelfde tijd ontsproten enkele initiatieven, die
later onder een algemene vlag zijn gaan varen. Het
clubhuiswerk was vanuit de kerk opgezet en had
als doel de jeugd uit problematische gezinnen op
te vangen. Aanvankelijk werd dit door de hervormde
gemeente gefinancierd. Dit was mogelijk
door het bezit van aanzienlijke fondsen die men in
het verleden had verkregen. De offervaardigheid
van de gemeente was nog niet zo groot. Maar toen
de overheid steun ging geven kwamen er ook
regels en voorschriften. Het gevolg was dat dit
werk in 1961 werd overgedragen aan een algemene
stichting.
Evenzo is het met het sociaal werk gegaan.
Gezinsverzorging en maatschappelijk werk werden
als voortzetting van de in de oorlog ontstane
praktijk voorgezet. Er werd gedroomd over een
diaconaal centrum in de binnenstad, een plaats
van een leef- en gebedsgemeenschap van waaruit
helpers zouden uitzwermen over de hele stad. Met
landelijke hulp werd zelfs een diaconaal predikant
aangesteld voor het werk onder wat men toen
noemde ‘de a-socialen’.
Op langere termijn werden twee moderne
tehuizen voor ouderen gesticht, de Molenhof en
de Rivierenhof, die de verouderde accommodatie
in de Van Karnebeekstraat moesten vervangen.
Einde Stadsevangelisatie
Een vooroorlogse werkvorm, de Stadsevangelisatie,
liep op zijn laatste benen en beperkte zich tenslotte
alleen nog maar tot de exploitatie van enkele
(verouderde) gebouwen, die in 1960, na de liquidatie,
overgedragen werden aan de hervormde
gemeente. Ze waren echter niet meer bruikbaar
voor het kerkenwerk zoals dit langzamerhand was
ontstaan en zijn allen afgestoten.
Polarisatie
Uiteraard kwamen de vernieuwingen, die door
een betrekkelijk kleine maar enthousiaste groep
tot stand waren gebracht, zwaar onder vuur te liggen
van een meer behoudend deel van de gemeente.
Geen ongewoon verschijnsel, dat zich in de
samenleving ook voordeed. Na een aanvankelijke
vernieuwingsdrift ontstond er weerstand en een
verlangen om de vooroorlogse situatie weer te
herstellen.
Dit werd verhevigd door de tweespalt die de
Indonesische kwestie in de samenleving, maar ook
in de kerk teweeg bracht. Toen in de prediking van
de meeste predikanten duidelijk werd dat men
vanuit de kerk de tijd van het kolonialisme voorbij
achtte, kwam een deel van de rechterzijde van de
kerk in het geweer. Deze reactie werd nog verhevigd
toen duidelijk werd dat enkele predikanten
lid waren of sympathie hadden voor de Partij van
de Arbeid. Toen de kerkenraad besloot om op
1 mei een speciale kerkdienst te houden, protesteerden
vele gemeenteleden. Men verweet de predikanten
politiek op de kansel te brengen. Toch
was de aversie tegen ‘rood’ beperkt. Waarschijnlijk
had de gemeente met de vooroorlogse ‘rode
predikanten’ al enige gewenning opgedaan, bijvoorbeeld
de alom geziene ds. Horreüs de Haas. •
Om uit de impasse te komen trachtte een predikant,
ds. Miskotte, de kerkdiensten een andere
vorm te geven. Het accent zou niet meer moeten
vallen op de preek, maar op de elementen van lofprijzing
en aanbidding. Hierbij viel men terug op
oude kerkelijke en voor-reformatorische symbolen
en formuleringen. Hoewel de beweging in zijn
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 125
pure vorm weinig aanhang vond, ’te rooms’, heeft
ze toch wel invloed gehad op de vormgeving van
andere erediensten. Daar was de televisie echter
ook debet aan.
De behoudende vleugel versterkt
Als afsluiting van een periode moet hier de terugkeer
van de uiterste rechtervleugel van de hervormde
gemeente nog vermeld worden. Reeds in
1904 kwam een groep gemeenteleden die zich niet
konden verenigen met de koers in de kerk – de
hervormde gemeente was toen nog overwegend
vrijzinnig – in een ander gebouw bijeen zonder het
lidmaatschap van de kerk op te geven. Ze stichtten
in 1923 een eigen gebouw, Elim, aan de Jufferenwal,
waar zondags bijna 1000 kerkgangers bijeenkwamen.
In het kader van de gemeenteopbouw lukte het
na eindeloze gesprekken deze groep weer een
reguliere plaats te geven in het kerkelijk bestel. Dit
lukte in 1964. Deze terugkeer bracht voor de kerk
in zijn geheel een aanzienlijke versterking mee,
maar veroorzaakte ook dat de behoudende krachten
meer invloed kregen op het kerkelijk beleid.
Zij leveren tegenwoordig een derde deel van de
bijna 3000 kerkgangers die de hervormde
gemeente per zondag kent.
Een nieuwe fase
Begin jaren zestig werd een tijd van hard werken
en zuinig leven met nieuwe idealen afgesloten en
deed de welvaart zijn intrede. De naoorlogse jeugd
werd volwassen. Radicalisering op allerlei terrein
nam toe en dit vond ook in de kerk uiteraard zijn
weerslag.
Toen drong het besef door dat men de illusie
van een kerk die invloed kon uitoefenen in het
maatschappelijk leven wel kon vergeten. Men zag
de kerkverlating, vooral van de papieren leden,
steeds toenemen. We zien dan dat er alles aan
gedaan werd om ‘het verloren terrein’ terug te
winnen. Dit werd nog versterkt door de stormachtige
groei van Zwolle, met bijbehorende import,
die in deze tijd inzette.
Men huldigde in die dagen nog de ‘dorpskerkfilosofie’.
Ieder van de acht wijken in Zwolle moest
een eenheid vormen met een kerk, een pastorie en
dienstencentrum waar men dagelijks terecht kon.
Deze opzet is totaal mislukt omdat de wijken
meestal geen eenheid vormden en ook spraken de
financiën een geducht woordje mee. Tenslotte zijn
er in elke wijk wel zulke centra gekomen, maar die
kregen net als ander door de kerk gestart werk een
algemene invulling. Toch werden er in deze periode
en ook later veel nieuwe kerken gebouwd, in
Holtenbroek, Berkum, Westenholte, de Aa-landen
en Zwolle Zuid. Daartegenover stond dat
twee kerken in de binnenstad, de Broerenkerk en
de Bethlehemse kerk, afgestoten konden worden
en de Grote Kerk een multifunctionele bestemming
kreeg.
Ds. Felix Bobeldijk was
van 1948-1980 predikant
alhier. Hij ontpopte
zich in de loop der
jaren als het geweten
van de kerk. Bobeldijk
was iemand die zijn
geluid niet onder stoelen
of banken stak en zich
niet liet inpakken door
welke vrome overwegingen
dan ook. Door zijn
innemend karakter
werd hij door velen op
handen gedragen, maar
hij riep ook enorme
weerstand op door zijn
onconventionele woorden
en daden._(Tekening
T. van der Veen)
126 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Jaren zestig en zeventig
In de roerige jaren zestig en zeventig probeerde
men van alles om meer mensen naar de kerk te
krijgen. In samenwerking met andere kerken werd
een grote campagne begonnen onder de naam van
‘Licht over Zwolle’. Dit werd een mislukking,
mede door gebrek aan belangstelling bij de
gemeenteleden zelf, die hierbij aangaven deze
methode niet meer van deze tijd te vinden.
Er werden kerkdiensten gehouden in de
schouwburg voor middelbare scholieren. Alternatieve
diensten voor hen die het in de bestaande
kerkelijke structuren niet meer zagen zitten.
Behoudende wijkgemeenten zochten het meer in
de klassieke methoden door het aanstellen van
evangelisten om buitenkerkelijken te benaderen.
Veel resultaat leverde dit niet op.
In de samenleving was inmiddels een hevige polarisatie
opgetreden door de koude oorlog, de
gebeurtenissen in Vietnam en de (kern)wapenwedloop.
Dit gaf ook in de kerk aanleiding tot vele
en scherpe tegenstellingen. Vooral ds. Bobeldijk
deed hierin radicale uitspraken, die de rechtervleugel
van de kerk in woede deed ontsteken. Pas
de grote internationale omwentelingen in 1989
deed deze onrust bedaren.
Samen op weg (SOW)
Een aparte noot bij dit verhaal is nog de samenwerking
met de Gereformeerde Kerk. Dit proces
loopt in Zwolle nu bijna al dertig jaar met wisselend
succes. Ongeveer een derde van het aantal
kerkgangers kerkt thans in een zogenaamde
SOW-gemeente. Voor een derde deel is dit nog
onbespreekbaar en de rest kent vele ‘maren en
mitsen’. Wel is er sinds 1988 een gezamenlijk kerkblad,
Op Weg. De oorzaken voor deze trage gang
zijn te complex om in deze samenvatting op te
nemen. Laten we het hier maar houden op een
cultuurverschil.
Afsluiting
Hoewel na 1945 de hervormde gemeente met een
groot elan een nieuwe start probeerde te maken
werd het in de loop van de jaren daarna duidelijk
dat de oude plaats in de samenleving niet meer
herwonnen kon worden. Het aanpassen van de
organisatie aan de huidige situatie verloopt echter
nog vrij traag. Hoewel veel mensen de kerk verlaten
hebben, vertonen degenen die gebleven zijn
grote opofferingsgezindheid zowel in tijd als in
geld.
Minder mensen geven telkens meer geld en
tijd. Wel moet hierbij worden aangetekend dat de
ouderen hier oververtegenwoordigd zijn. Het
afstoten van twee oude kerken en het verplaatsen
van het kerkelijk bureau naar een minder kostbare
locatie gaf financieel veel respijt.
Er moet rekening mee gehouden worden dat
het kerkelijk leven geen bedrijf is dat efficiënt kan
werken. Daarvoor zijn de geestelijke verschillen in
de gemeente te groot. De hervormde gemeente
biedt een scala aan stromingen die allen aan hun
trekken willen komen. Over de te voeren koers is
men het daarom lang niet met elkaar eens en vele
plannen tot herstructurering stranden om die
reden. En tenslotte is het voor velen moeilijk de
bescheiden plaats, 15% van de bevolking, die de
kerk tegenwoordig in de samenleving inneemt te
accepteren. Tegen de stroom in zal de kerk haar
plaats moeten vinden.
bron: Hervormd Zwolle van 1945-1988 en Op Weg
van 1988-1999
* Het boekje Tegen de stroom in is te verkrijgen bij het
kerkelijk bureau van de hervormde gemeente, Molenweg
241, Zwolle. In het boekje is tevens een lijst van 20
eerdere publicaties van de auteur opgenomen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 127
De ooievaar en de eileuver
Zwolle heeft iets met de ooievaar, ofwel de
eileuver, zoals blijkt uit het feit dat de eerste
carnavalsvereniging hier ter stede de naam
draagt van deze vogel, die de wisseling der seizoenen
symboliseert. Wanneer de gevederde eileuvers
overwinteren in zuidelijker streken, nemen
menselijke vertegenwoordigers van heel diverse
pluimage, leden van carnavalsvereniging De
Eileuvers, de honneurs waar.
Omstreeks het midden van de negentiende
eeuw, toen er in Zwolle in het geheel nog geen carnavalsvereniging
bestond, was er echter een vliegende
eileuver, die juist buiten het seizoen, in de
winter dus, behoorde tot de vertrouwde en geliefde
verschijningen in de stad.
In de krant van Tijl werd in januari 1855 melding
gemaakt van ‘den langgebeenden ooievaar’,
die bij iedere Zwollenaar bekend scheen te zijn. De
vogel werd door ‘zijne vriendinnen, de vischvrouwen’
op de Vismarkt dagelijks voorzien van vis.
De zorg van de dames ging zelfs zover dat ze het
dier op zekere dag, ter bescherming tegen de kou,
een paar grijze kousen aantrokken. ‘Het behoeft
wel niet gezegd te worden, dat het alles behalve
gemakkelijk geweest is, om hem in dit voor eenen
vogel zoo vreemdsoortig kleedingstuk behoorlijk
te doen geraken.’
De vogel maakte dagelijks ook een uitstapje
naar zijn ‘geboortenest’ in de buurt van Frankhuis.
‘Van die gewone uitvlugt terugkeerende,
kondigt hij zijne tegenwoordigheid aan door met
den snavel tegen de vensterglazen te tikken van het
bij den afslag gelegen huisje van Jan Richter, die
hem alsdan zijne vischportie uitreikt. Verzadigd
zijnde begeeft hij zich in zijn warm, met hooi
gevuld hok, en deelt die ruimte broederlijk met
den hond van zijn verzorger’. Twee jaar later had
de ooievaar gezelschap gekregen. Van de dagelijkse
tochtjes naar Frankhuis kon toen weinig meer
komen, want beide vogels waren gekortwiekt.
Eind januari 1857 waren zij al weer bezig met het
verzamelen van hout en dorre takken, waarvan zij
in het speciaal voor hen gebouwde hok een nest
begonnen te maken. Hun dagelijks rantsoen
bestond ‘uit 16 a 20 vorens of bleijen.’ Deze riviervis
vormde hun lievelingskost, al wilden ze, als
enige zeevis, ook nog wel eens een bot consumeren.
‘Genoemde twee ooijevaars, die den geheelen
winter hier doorgebracht hebben, schijnen goed te
tieren’, concludeerde de krant.
Precies honderd jaar later, op 1 februari 1957,
werden de eerste palen geslagen voor het nest van
de tegenwoordige Eileuvers. Ook zij ‘schijnen
goed te tieren’ in hun verblijfplaats Zwolle, die zij
gedurende de carnavalstijd omdopen tot Sassendonk.
Omdat het in 2001 ‘4 x 11’ jaar geleden is dat
zij zich hier nestelden, wordt daar op bijzondere
wijze aandacht aan besteed. In het
Stedelijk Museum Zwolle is vanaf
begin februari een tentoonstelling te
zien over de Zwolse Carnavalsverenigingen.
Bovendien verschijnt er een
boek over de geschiedenis van het carnaval
in de tweede helft van de twintigste
eeuw in Zwolle.
Tenslotte: Enige tijd geleden bestonden
bij Jaep van Dijk plannen om ter
nagedachtenis aan de bedelende ooievaar
een beeldje (van een eileuver met
sokken) neer te zetten op het Rode
Torenplein, waar toentertijd de Vismarkt
werd gehouden. Het kwam er
(nog) niet van. Maar zou het niet aardig
zijn dit plan, in het jaar waarin de
Eileuvers hun 44-jarig jubileum vieren,
alsnog te realiseren? Alaaf.
Wim Coster
De gestileerde eileuver
die te zien is op drukwerk
van carnavalsvereniging
De Eileuvers.
128 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een afvallig en verdorven lid: Elysabet de Wael
Kerkelijke tucht te Zwolle
Jennie Pruim en
Riet Leussink In april 1630 trouwt met attestatie1 van de gereformeerde
kerk2 Elysabet de Wael, wonende te
Amsterdam, met Willem van Twenhuisen, een
rooms-katholieke jongeman uit Zwolle. Zij trouwen
te Amsterdam en het jonge paar vestigt zich
in Zwolle. Op welke wijze Elysabet de leden van de
kerkenraad van de gereformeerde gemeente in
Zwolle veel zorgen geeft, laten wij onderstaand
volgen.
Elysabet en de kerkenraad
In de kerkenraadsvergadering van 22 januari 1633
wordt voor de eerste keer over Elysabet de Wael,
huisvrouw van Willem van Twenhuysen, gesproken,
omdat zij niet aanwezig is bij de kerkdiensten
maar ook niet tijdens het heilig avondmaal. Er
gaan geruchten dat ze zo nu en dan de paapse vergaderingen
bijwoont. Besloten wordt dat dominee
Hillenius poolshoogte gaat nemen. Enkele maanden
later komt de kwestie van Elysabet de Wael
opnieuw in de kerkenraad ter sprake. Dominee
Schuttenius en dominee Hillenius hebben haar
inmiddels gesproken, en wel in de tuin bij ene Jan
Ketwijck. In tegenwoordigheid van de heer Ketwijck
en zijn echtgenote heeft Elysabet tegen de
beide dominees verklaard dat zij de paapse religie
prefereert boven de gereformeerde. Verder delen
de heren mee dat Elysabet, om haar trouweloosheid
en lichtvaardige afval te bevestigen, diverse
leugens en lasteringen te berde heeft gebracht.
Niet alleen heeft ze met haar leugens een predikant
uit Amsterdam, die door een paap of jezuïet
in het disputeren zou zijn overwonnen, schandalig
beledigd, maar ook gaat zij lichtvaardig met
haar eigen geweten om en heeft ze, ondanks haar
beloften, de ‘bekende waarheid’ verlaten. Dit verslag
wordt door de kerkenraad met ‘bedroefde
oren’ aangehoord. Er wordt besloten tegen Elysabet
de Wael met kerkelijke discipline te procederen
en een briefte schrijven aan de kerkenraad van
Amsterdam om advies.
Advies uit Amsterdam
Van de kerkenraad van Amsterdam wordt per
brief een uitgebreid advies ontvangen, dat in de
Zwolse kerkenraad in zijn geheel wordt voorgelezen.
In het kort komt het er op neer dat Elysabet
met een paapse jongeman uit Zwolle is getrouwd,
waarvoor zij door de kerkenraad van Amsterdam
is aangesproken en bestraft. Zij heeft daarop
beloofd zich aan de leer van de gereformeerde
kerk te houden. Naar aanleiding van deze belofte
krijgt zij kerkelijke attestatie bij haar vertrek naar
Zwolle. Daarom zijn de broederen van de kerkenraad
van Amsterdam niet alleen zeer verwonderd
maar ook zeer bedroefd om te vernemen dat Elysabet
zich zeer weinig aan haar heilige belofte gelegen
heeft laten liggen. Wanneer zij in Amsterdam
komt om haar familie en vrienden te bezoeken,
verklaart zij steeds dat zij zich houdt aan de leer
van de gereformeerde kerk. Daarbij zeer droevig
klagend over de dwang van haar man, haar
schoonouders en anderen, maar met het verhaal
hoe dapper zij zich daartegen verweert. Wanneer
zij in Amsterdam is, gaat zij niet alleen naar de
predikatie, maar neemt zij ook deel aan het
avondmaal. Het verhaal van de Antwerpse jezuïet,
dat in de brief wordt aangehaald, is pertinent
onwaar.
Elysabet en het pausdom
In de kerkenraad van Zwolle wordt opgemerkt dat
het ‘inkruipen van de klopkens en papen’, waardoor
de kerk van Jezus Christus wordt geschaad,
mede een oorzaak is geweest dat Elysabet de Wael
van het gereformeerde geloof is afgevallen en zich
tot het pausdom heeft begeven. De kerkenraad zal
genoodzaakt zijn kerkelijk met Elysabet te proceZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 129
Het koorwerk in de
Grote Kerk, hierachter
werd het avondmaal
gehouden. (Gemeentearchief
Zwolle)
deren. Voor de jaarwisseling komt de kerkenraad
nogmaals bijeen, onder andere ter bespreking van
het aanstaande heilig avondmaal. Men besluit de
huisvrouw van ‘Willem van Twenhusen’ voor de
eerste keer als afvallige van de gereformeerde religie
af te kondigen.
In het voorjaar van 1634 wordt Elysabet, voor
de bediening van het heilig avondmaal, opnieuw
als afvallige genoemd. Als de kerkenraad in juni
bijeenkomt, komt zij wederom ter sprake. De kerkenraadsleden
willen beslist niet over één nacht ijs
gaan. Voordat men verder met haar gaat procederen,
wordt de afgevaardigde naar de synode, die te
Vollenhoven zal worden gehouden, opgedragen
om te informeren of de kerkenraad van Zwolle wel
kan procederen om tot uitzetting uit de kerkgemeenschap
over te gaan van dit vrouwspersoon.
Ter nadere informatie kan de afgevaardigde meedelen
dat de desbetreffende vrouw een lidmaat
van de gemeente van Amsterdam is geweest en
met een besloten attestatie en een aanbevelingsbrief
van de kerkenraad van Amsterdam aan de
predikanten van Zwolle alhier is gekomen. Echter,
voordat zij het heilig avondmaal in Zwolle heeft
gebruikt, is zij schandelijk tot het pausdom vervallen
en niettegenstaande de veelvoudige kerkelijke
vermaningen over haar afval volhardt, tot ergernis
van velen, Elysabet hierin. De synode stemt er mee
in dat de kerk van Zwolle haar christelijke vermaningen
aan deze persoon continueert en hiervan
de kerkenraad van Amsterdam in kennis stelt en
daarna zal doen wat tot stichting van Gods
gemeente nodig zal worden bevonden.
De kerkban
Twee weken later, op 19 juni 1634, wordt in de vergadering
van de kerkenraad van Zwolle verwezen
naar het advies van de synode. Hierop besluit de
kerkenraad dat over een uitsluiting uit de kerkgemeenschap
of wel kerkban, hetgeen door de kerkenraad
nog nooit eerder is toegepast, met de kerkenraad
van Amsterdam zal worden gecorrespondeert.
Een dag later besluit men Elysabet de Wael,
onwillig, voor de bediening van het heilig avondmaal
met openbare naam ‘voor te stellen’. In de
laatste vergadering van juli deelt dominee Victor
op de kerkenraad mee dat hij te Amsterdam met
dominee Rudolf Petri over Elysabet heeft gespro130
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een notitie in de kerkenraadsnotulen
over
Elysabet, 14 mei 1635.
Zie voor transcriptie
p. 132.
ken en over hoeverre de kerkenraad van Zwolle
met haar had geprocedeerd. Dominee Petri adviseerde
met deze kwestie niet al te veel haast te
maken. Als Elysabet in Amsterdam zou komen,
zou hij al het mogelijke aanwenden om haar te
spreken te krijgen en alle middelen gebruiken om
haar weer te winnen voor het gereformeerde
geloof.
Inmiddels is het september en de kerkenraad
besluit dat men voor de viering van het heilig
avondmaal Elysabet de Wael zal voorstellen en dat
de predikanten daarna naar een gelegenheid zullen
zoeken om haar aan te spreken, of ten huize
van Ketwijck, waar zij dikwijls komt, of in haar
eigen huis.
Gesprek met Elysabet
Op een zaterdag gaan de predikanten naar het
huis van Elysabet en zij worden daar ‘niet seer