
Historisch
P R I J S F 9 , 5 O
74 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Groeten uit Zwolle
Wim Huijsmans en Annèt Bootsma
Waislraal en Vijfhoek
Gemeente
Zwolle
archief
IFIDFKI = z ^
; Ansichtkaart Walstraat en Vijfhoek,
poststempel 16-91910
” Beste Mevrouw,
Na een voorspoedige tocht kwam ik hier aan. De
wind had ik meest schuin op zij. Enkele keer bij de
kromming van den dijk of weg van voren, dus nogal
goed gegaan. Van Windesheim tot Zwolle kreeg ik
gezelschap van A. Wil U Mijnheer van mij groeten
en vooral door UW U toegenegen Tanna [?]”.
Een ansichtkaart uit 1910, met de beschrijving
van een (sportieve?) fietstocht over de IJsseldijk
van Deventer naar Zwolle, ongeveer
30 km.
De daarbij (willekeurig) gekozen kaart betreft
een afbeelding van de hoek Walstraat / Vijfhoek,
een nog herkenbaar punt in Zwolle. Weliswaar
werd het witte huis midden op de voorgrond,
Walstraat 45, in 1932 ingrijpend verbouwd. Er
werd een etage aan toegevoegd en het geheel werd
in de stijl van de Amsterdamse School opgetrokken,
zoals heden ten dage nog duidelijk te zien is.
In dit pand was van 1935 tot 1972 sigarenmagazijn
“De Vijfhoek” gevestigd, 34 jaar lang gedreven
door de heer T. Otterman.
Daarna huisvestte het drie jaar lang een antiquariaat;
vervolgens, meegesleept in de algehele
achteruitgang van dit stukje binnenstad in de
jaren ’70, vormde het van 1975 tot 1990 een onderkomen
voor een sexshop.
Inmiddels is het aanzien van dit stadsbeeld,
ook na de renovatie van het aangrenzende Gasthuisplein,
weer aanmerkelijk hersteld. Ook Walstraat
45 ging daarin mee, het huisvestte de laatste
jaren een uitzendbureau.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 75
Redactioneel Inhoud
In het merendeel van de artikelen in deze aflevering
komt het ingrijpen van het stadsbestuur,
of juist het achterwege blijven daarvan,
aan de orde. De katholieken mochten na de
opstand die in 1580 tegen de Spanjaarden uitbrak,
hun religie niet meer openlijk belijden en kloostergemeenschappen
werden verboden. Enkele
katholieken richtten ruimten in hun huizen in
voor het gebruik als kerk. Vrouwen die niet meer
in het klooster konden treden vormden kloppengemeenschappen.
M.L. Hansen beschrijft wie in
Zwolle tot deze groep behoorden, waar zij diensten
hielden en hoe de stedelijke overheid met
deze ‘papen’ omging.
De stad Zwolle komt er minder goed afin het
artikel van Jeanine Otten. Uit een reisverslag van
de Duitse broers Von Uffenbach blijkt dat zij zeer
teleurgesteld waren over de toestand die zij aantroffen:
de straten waren vies, smal en slecht, en
ook de huizen waren vies. Wel waren zij opgetogen
over de twee bijzondere kunstcollecties die zij
aantroffen. Jan Louwen beschrijft hoe direct na de
bevrijding van zijn Zwolle zijn leerschool als journalist
van start ging, een moeilijke maar leerzame
periode.
Het Stedelijk Museum Zwolle bergt talrijke
kleine schatten. Een hiervan, een theebusje, wordt
door Lydie van Dijk beschreven.
Het heffen van belasting is altijd een manier
geweest om de stedelijke inkomsten te vergroten.
Dat in de achttiende eeuw dit zelfs op pruiken en
kapsels werd toegepast, is te lezen in het artikel
van J.C. Streng.
Groeten uit Zwolle Wim Huijsmans en Annèt Bootsma
De klopjes Van fatsoen’ in Zwolle M.L. Hansen
Schone kunst in vieze huizen :
het bezoek van de gebroeders Von Uffenbach
aan Zwolle gedurende 2 tot 5 mei 1710 Jeanine Otten
Leerling-journalist in 1945 Jan Louwen
Bijzonder theebusje van Zwolse zilversmid Lydie van Dijk
Belastingperikelen over pruiken en kapsels J.C. Streng
Literatuur Marieke Schaap-Steegmans
Mededelingen
Agenda
Auteurs
74
76
86
94
97
99
102
103
105
107
Omslag: Schilderij door Hendrick ten Oever (1639-1716), 1691, in de Grote of
Michaëlskerk.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De klopjes Van fatsoen5 in Zwolle
M.L. Hansen Het katholicisme na de opstand
De opstand van de aanhangers van de nieuwe
religie, de gereformeerden genoemd,
tegen de katholieken brak in Zwolle op
15 juni 1580 uit. Nadat de strijd gestreden was werd
de gereformeerde godsdienst de enig toegestane
religie. De ommezwaai van katholiek naar gereformeerd
mag vrij plotseling lijken, van de bevolking
bleef een groot deel nog geruime tijd katholiek.
Allengs werd voor hen het leven zwaarder. Zij
zagen zich gedwongen in hun huizen ruimten in
te richten die als kerk konden dienen en onderling
waren de huizen rondom een kerk in het geheim
met elkaar verbonden. Al die katholieke slimmigheid
werd door de gereformeerden met lede ogen
aangezien. Een predikant luchtte zijn hart aldus:
‘Dat vuyle Papen-nest, daer huys aen huys
geknoopt
‘Dat Roomsch-Maraensch krioel door holen
t’samen loopt.1
De klopjes
Met het verbod op de uitoefening van de katholieke
religie waren ook de kloostergemeenschappen
verboden. Vrouwen die eigenlijk tot een klooster
hadden willen toetreden maar dit door de
omstandigheden niet konden, vormden een kloppengemeenschap.
Er waren ook mannelijke kloppen,
zij waren echter ver in de minderheid. De
naam ‘clop’ was niet nieuw. In het begin van de
zestiende eeuw komt de naam al voor in een verhaal
en in een rechtszaak.2 De herkomst van de
naam ‘clop’ is onbekend, al zijn er diverse suggesties
gedaan. Het woord zou afkomstig zijn van
[aan-]kloppend bedelen, maar klopjes bedelden
niet. Een andere suggestie was dat het woord afgeleid
was van het kloppend rondgaan langs de huizen
om te laten weten dat er een Heilige Mis opgedragen
zou worden. In het begin van de zestiende
eeuw was daarvoor echter geen enkele noodzaak,
omdat het katholicisme toen de normaalste zaak
van de wereld was. Een derde wel zeer onwaarschijnlijke
verklaring is het aankloppen van de
klopjes aan de hemelpoort. Het woord zou ook als
scheldnaam beschouwd zijn, maar de pastoor van
Zwolle sprak vol waardering van ‘mijn kloppen’,
zodat de naam op zijn minst een dubbele betekenis
gehad moet hebben. De klopjes werden met
diverse namen aangeduid: kloppen, klopsusteren,
kwezels, huysbagijnen, klopbagijnen en geestelijke
dochters. George Rataller Doubleth noemde hen
Jesuitessen en Jacob Cats sprak van Heremytersen.
Er bestond geen vaste, uniforme leefregel die
voor alle kloppen geldig was, zoals dat bij kloosterlingen
het geval was.
Een klop stelde zich onder de leiding van een
overste of biechtvader en hem had het klopje te
gehoorzamen. Een oudere klop kon tot geestelijk
moeder aangesteld worden over een jong klopje
en een grotere groep kloppen kon een ‘moeder’
tot leidster hebben. Maar ook zij had uiteindelijk
te gehoorzamen aan haar overste.3 De klopjes
waren de priesters behulpzaam bij hun taken, zij
verzorgden de kerkruimte, bezochten zieken en
stervenden, legden doden af en waakten bij hen.
Bij de bouw van een kerkelijk onderkomen in
Zwolle werd het klopje Catharina van Voorst door
de priesterlijke bouwheer tot opzichter over de
arbeiders aangesteld en zij betaalde hen ook uit.
De pastoor van Zwolle vond dit waarachtig geen
kloppenwerk.4
Het algemeen streven van kloppen is op schrift
gesteld in ‘De onderwijzingen voor de Geestelijke
Dochters’:
Weest Magdalena in de Kerk,
’t Huys Martha, neirstig in het werk,
Leeft eeniglijk met Barbara,
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 77
in suyverheyt met Agatha,
Vermaeckt u met Cecilia,
In liefde met Theresia,
Met Clara gij de weirelt haet,
Met Agnes gij de zonden laet,
Met lijden van den Heer beschreydt,
Met Catharin’ in bitterheyt.
Met Thecla staeg Gods woordt aenhoort,
Dus gaet gij vlugs in deugden voort.
Den achterklap met Paula vliet,
Zoo heeft de weirelt in u niet.5
De dreigende pogingen tot opheffing van de kloppengemeenschappen
waren uiteraard te verwachten
van de kant van de gereformeerden en de regeringen,
maar ook van katholieke zijde kwam verzet.
De kerk van Rome had het niet begrepen op
organisaties die zich onttrokken aan het algemene
kerkelijk gezag. De paus verbood de vorming van
een leken-gemeenschap – in 1631 verbood paus
Urbanus vm de stichting van de Jezuitessen van
Engelse Mary Ward – maar het geven van onderwijs
was niet bij het verbod inbegrepen. Het
onderwijs dat de kloppen gaven wist Rome wel te
waarderen. De Staten-Generaal deelden die
mening. In het plakaat van 1641 werd het aan kloppen
verboden godsdienstonderricht te geven,
maar het geven van ander onderwijs werd niet
verboden. In Culemborg was een kostschool
gevestigd, waar twee of drie kloppen les gaven aan
meisjes, uit het hele land afkomstig. De leerlingen
kwamen onder andere uit Amsterdam, Zwolle,
Nijmegen, Friesland en Brussel. Zij betaalden
kostgeld dat verhoogd werd als er sprake was van
‘een camerken’ en van ‘besonder licht’, en dat verlaagd
werd als de leerlinge haar eigen servetten
meebracht. Twee zusjes brachten hun eigen verzorgster
mee. Clavecimbel-lessen werden apart in
rekening gebracht en werden gegeven door de
muziekmeester die aan de school verbonden was.
Hij leerde hen ook Gregoriaans. Het leren van de
Franse taal bij mademoiselle Amande in de buitenschool
was het doel van de wat oudere leerlingen.
6 Maar de meeste kloppenscholen waren
kleinschaliger. De kloppen leerden de meisjes
behalve handwerken ook lezen en schrijven en zij
deden hun best de meisjes geestelijk te vormen
met catechismuslessen. Ondanks het feit dat in
1649 geklaagd werd dat ‘onder pretext van nayen
en hantwercken, de jonghe kinderen de gronden
des Pausdoms te leeren en haer vergift die teere
gemoederen in te scherpen’ gingen ook kinderen
van gereformeerde ouders naar de kloppenscholen.
7 Dat pleit voor de kwaliteit van het gegeven
onderwijs maar voor de magistraat was het een
reden te meer zich tegen de scholen te verzetten.
Circa 1671 brachten Zwolse magistraten en predikanten
een bezoek aan de katholieke naaisters, en
zeiden haar ‘dat se voortaen geen kinderen sullen
leeren naeijen ofte speltwercken’ op straffe van
een boete van 10 goudgulden.8
De kloppen hadden geen uniforme kleding. In het
algemeen gold dat zij zeer eenvoudig gekleed
waren in zwart laken of linnen, zonder versierselen.
Geen dure stoffen zoals fluweel en zijde. Tijdens
het gebed droeg de klop een hoofddoek. De
dagelijkse hoofdbedekking bestond meestal uit
een zwarte kap met twee slippen of uit een ongesteven
doekje, niet te ‘besteecken met veel spelde –
kens’ noch zo op te zetten alsof ‘daer de vogelen in
nestelen souden’. Om minder op te vallen en om
veiliger te kunnen reizen wilde men ook in ‘waereldlijke
kleederen’ gaan, waar de gereformeerden
tegen protesteerden omdat zij het kwaad wilden
herkennen. Maar ‘heur bysonder kleed’ beviel hen
net zo min.9
Is ’t niet een arme saek en jammerlijke schand,
Dat wij se hier noch sien in onse steen en land?
Ja, dat ze ons alhier gestadig en met hoopen
Met heur bysonder kleed op straet op ’t lijf
noch loopen,
Tot smaed van onse leer; tot schand van onsen
Staet;
Tot smert van Godes Kerk en spijt van onsen
Raed?
En sal ’t noch langer sijn, dat dese snoode sielen
In onse Stad wel meest van alle plaetzen krielen?
10
Hoezeer de kloppengemeenschappen hun best
deden om eenvoudig en nederig te zijn, het
wereldse standsverschil was niet volledig verdweZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
nen. De klopjes ‘van fatsoen’ waren dochters van
rijkere families, zij waren beter geschoold en hadden
meer invloed via hun familieleden die hoge
maatschappelijke posities bekleedden. Zij kleedden
zich beter dan de kloppen van mindere komaf
en als het klopje van fatsoen ook de kerkruimte ter
beschikking stelde had zij inspraak bij belangrijke
beslissingen zoals de benoeming van een nieuwe
priester. Waar minder rijke kloppen in haar eigen
onderhoud voorzagen door een handwerk of door
uit werken te gaan, leefde een rijke klop van haar
bezit. Een welgestelde vrouw bleef nadat zij een
klopje geworden was, de beschikking houden over
haar eigendommen. Tot in de kerkruimte drong
het standsverschil door. De rijke klop had meer
tijd om te bidden. Een oud geworden klopje dat
niet meer kon werken, was ‘van de eerste en leste
op de kercke, alsof sij een rijke maecht geweest
had’. Een ander wist zo goed haar gebed met het
werk te verenigen, dat zij was ‘als doende bijnae als
de rijkste maechden’. Het standsverschil was ook
zichtbaar in de zitplaatsen in de kerk, de ‘ghemene
Het wapen van de belangrijke roomskatholieke
familie Van Twenhuyzen
(foto: Stedelijk Museum Zwolle).
maechd’ had er een ‘ghemeene plaets’. Zelfs na het
leven was er verschil. Een klop kreeg van een van
haar rijkere medezusters een begrafenis ‘alsof ’t
een rijcke maecht’ was geweest.”
De Zwolse klopjes van fatsoen en hun familie
Invloedrijke katholieke families in Zwolle
bekleedden na de opstand steeds minder belangrijke
openbare ambten. Maar daarmee was het
met hun invloed niet geheel en al gedaan. Zij konden
nog steeds bogen op aanzien en respect. In de
Michalskerk, de begraafplaats van de betere standen,
konden zij onveranderd hun grafplaats
kopen. Belangrijke Zwolse katholieke families
waren Waeijer, Knoppert en Van Doetinchem. De
katholieke en zeer rijke familie Van Twenhuysen
trad nogal eens op als beschermers van hun
geloofsgenoten en waren als het nodig was gul van
geven. De families waren onderling door huwelijken
verbonden.
Johanna van Oostendorp ( ? -1636), weduwe
van jonker Lubbert van Vilsteren, was gedurende
vele jaren een grote hulp voor de katholieke kerk,
hoewel zij nergens een klopje genoemd wordt.
Haar huisgenoot Volquerus Herckinge (1586-
1662), vicaris van Overijssel, Groningen en Friesland,
had 25.000 gulden bij de weduwe Van Vilsteren
gedeponeerd, waarvoor zij haar huis op de
hoek van de Koestraat en de Praubstraat, aan zijn
statie zou nalaten, hetgeen zij deed. Er rees verzet
tegen het testament. Het waren de Jezuieten en
mogelijk ook haar zoon Gerard die zich niet met
de laatste wilsbeschikking konden verenigen. Het
werd een langdurig proces. Uiteindelijk mochten
de Jezuieten in het huis wonen,l2 dat op naam van
Gerard van Vilsteren stond. Herckinge moest
door het conflict het huis waar hij veertien jaren
gewoond had verlaten en hij vond onderdak in de
Bitterstraat, bij Sophia van Sweersen ( ? -1670),
weduwe van jonker Van Sweersen. Zij was tot de
dood van Herckinge zijn klop.
Als iemand nergens expliciet als klop vermeld
wordt, is het moeilijk uit te maken of zij een klop
was of niet. Dit probleem speelt bij de weduwe
Van Vilsteren die, gezien haar steun aan de katholieke
kerk, een klop genoemd zou kunnen worden.
Datzelfde geldt voor Anna van Haerst
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 79
(ca.1555-1639). Zij was een dochter van Johan van
Haerst, gedurende vele jaren een belangrijk magistraatvan
Zwolle. Zij trouwde met Emmanuel van
Twenhuysen en zij liet per testament huizen na,
niet te gebruiken als statie maar als tehuis voor
alleenstaande vrouwen: de Emmanuelshuizen.
Een jaar voor haar dood had zij twee huizen in de
Praubstraat gekocht,13 waarschijnlijk met dit liefdadige
doel voor ogen. Haar kleding is voor een
adellijke vrouw eenvoudig.
Een zeer belangrijke Zwolse klop van fatsoen
was Johanna van Haersolte (ca.1590-1670). Zij was
een dochter van Johan van Haersolte tot de Leemcule
en van Geertruit Knoppert. Haar beide zusters
Margaretha ( ? – na 1633) en Alegonda
(? – ?) waren ook geestelijke dochters, klopjes dus.
Jonkvrouwe van Haersolte woonde omstreeks
1629 in de Koestraat. Samen met haar zus Margaretha
kocht zij vier jaar later nog twee woningen in
de Koestraat, waarvan er één ten dienste stond van
de Jezuieten.14 De Haersoltes waren een familie
met veel invloed en macht. Onder hen waren de
drost en de rentmeester van Salland en de schout
te vinden en zij waren goed vertegenwoordigd in
de ridderschap van Overijssel en in de magistraat
van Zwolle. Johanna’s neef, de Zwolse magistraat
Jan van Haersolte was een fanatiek vervolger van
katholieken. Hij liet – rond 1600 – priester Johannes
Waeijer oppakken, gevangen nemen en vervolgens
verbannen. De voorspraak van enige
mede raadsvrienden mocht niet baten. Een van
hen was nota bene zijn oom Thomas Knoppert ‘de
Jonge’, die een invloedrijk katholiek in de raad
genoemd wordt.
De familie Knoppert is nagenoeg geheel
katholiek gebleven en kent enige kloppen. Johanna
Knoppert (ca.1605- ? ), dochter van Thomas
Knoppert ‘de Oude’ en van Elisabeth van Ulenbroeck
was een nicht van Johanna van Haersolte.
De drie zusters Anna ( ? -1676), Sophia Gertrudis
( ? – waarschijnlijk 1701) en Maria Magdalena
Knoppert (? – waarschijnlijk 1703) waren dochters
van Wolfgang Knoppert en van Christina van Lievendael
en alle drie geestelijk dochter. Net zoals
hun nichtje Maria Christina Knoppert ( ? -1723),
een dochter van Reinier Knoppert – tijdens de
Munsterse bezetting magistraat van Zwolle – en
van Maria Gerardina Bruins. Een dochter uit het
tweede huwelijk van Maria Gerardina Bruins met
Hendrik Alexander Bruins was het klopje Gertrudis
Maria (1676-1713). Waarschijnlijk is zij de
Geertruyt Bruins uit Zwolle die van 10 juni 1691 tot
10 december 1692 de Culemborgse kloppenschool
bezocht, ‘Sij is dan met haer papa na huijs
gegaen’.15 Twee dochters van jonker Lucas Aiolij –
sius Bruins die tijdens de Munsterse bezetting ook
magistraat van Zwolle was, waren eveneens klopjes;
Joanna Arnolda (na 1663-1726) en Christina
Geertruijt (na 1663-1702), en Johanna Bruins was
de moeder van het klopje Anna Margaretha Voet
(1647-1682).
De familie Van Doetinchem onderhield nauwe
banden met de Jezuieten. Nadat Maria van
Doetinchem (1598-1673), dochter van Willem van
Doetinchem en van Janne Weeze van Gijsbeck,
een huis in de Diezerstraat had geërfd, stelde zij
het beschikbaar aan de Jezuieten. Op het goed De
Boskamp bij Olst, een bezit van de Doetinchems,
werden omwonenden in de gelegenheid gesteld de
katholieke erediensten te volgen. In 1638 werd een
Jezuietenstatie gevestigd op het huis Randen in
Colmenschate bij Deventer, waar een broer van
Maria woonde. De heer van Randen was in 1671 de
eerste die een bedrag beschikbaar stelde voor de
nieuw ingestelde beurs, waaruit minder draagkrachtige
katholieken financieel geholpen konden
Portret van Anna van
Haerst, de weduwe van
Emanuel van Twenhuyzen.
Waarschijnlijk
is zij niet gekleed in
typische kloppenkleding;
haar kleding is wel
sober wat kleur betreft,
maar zij draagt een rijk
bewerktjak
(foto: Stedelijk Museum
Zwolle).
8o ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Uit alle kerken gebannen
moesten de roomskatholieken
zich tweehonderd
jaar behelpen
met schuilkerken in
afgelegen plaatsen. Wie
vanaf de Melkmarkt
tussen de nummers 6 en
8 het Hoornsteegje
inliep, kwam bij zo’n
schuilkerkje.
worden, als zij omwille van hun geloof beboet
werden. De beurs is of niet goed tot stand gekomen
of bleek onvoldoende te zijn, want vier jaar
later besloot een aantal edelen in te staan voor de
schade die de overheid de katholieken bezorgde.
Een van die edelen was Engelbert van Doetinchem.
Zijn zus Golda Geertruit van Doetinchem
(1631-1671), dochter van Jan Arend van Doetinchem
en van Anna Krijt, was een klopje van fatsoen
van de Jezuietenstatie in de Koestraat. Haar
ouders kerkten daar en hebben er al hun kinderen
laten dopen. Rond 1700 woonde in de Koestraat
de klop Geertruid Cecilie van Doetinchem (1679-
1746), dochter van Jan Lodewijk van Doetinchem
en van Arnolda Geertruid Glauwe. Zij schonk aan
de statie een reliek van het Heilig Kruis, gevat in
een kristallen met zilver filigraanwerk omgeven
kruisje.16
De klop Sibylla van Bolten (ca. 1605- na 1652)
woonde met haar vader Roelof van Bolten en haar
moeder Mechtelt Wijchers naast het O.L. Vrouwekerkhof.
Het waren in totaal vier huizen die
door Sibylla in 1628 verkocht werden. Zij woonde
zo’n vijftien jaar later in de buurt van de kerk in de
Spiegelstraat. Mogelijk was haar buurman Willem
van Twenhuijsen – zijn broer Hendrik was
getrouwd met Elisabeth van Bolten – haar zwager.
De katholieke families Van Voorst en Waeijer
waren aan elkaar verwant en hebben beide priesters
voortgebracht. Conradus en zijn broers
Theodorus en Wilhelmus van Voorst zijn alle drie
pastoor in Kampen geweest. Catharina van
Voorst, mogelijk een dochter van jonker Van
Voorst uit de Kamperstraat, werd in 1666 door
pastoor Arnold Waeijer zijn nicht genoemd en
was toen al veertien jaar zijn klop.17
De klopjes van fatsoen, de priesters en de staties
De priesters in Zwolle hadden vóór 1622 geen vaste
woningen. Zij waren voor huisvesting afhankelijk
van de gastvrijheid van hun geloofsgenoten.
Zij woonden voor een paar dagen nu eens hier,
dan weer voor een paar weken daar. Pater Courten,
het zwerven moe, liet een huis huren door zijn
klopje juffer Maria van Doetinchem.18 De woning
van een klop vormde vaak de kern van een statie,
zoals die na 1600 in veel steden van de Verenigde
Republiek tot stand kwamen. Vicaris Herckinge
ging bij de weduwe Van Vilsteren in huis wonen.
Hij stichtte in haar huis de eerste statie van Zwolle,
het mooie en grote pand bood alle ruimte. Aangezien
het de katholieke kerk als instituut verboden
was enig gebouw te bezitten of te huren, hadden
de priesters de leken-katholieken nodig om het
onroerend goed op hun naam te laten inschrijven.
Dat de klopjes van fatsoen hier een belangrijke rol
in speelden mag duidelijk zijn en klopjes met een
eigen huis waren voor de onderdrukte katholieke
gemeenschap een geschenk uit de hemel.
Na de dood van de weduwe Van Vilsteren verhuisde
Herckinge naar Onder de Bogen in de Bitterstraat,
in het huis van Sophia van Sweersen en
stichtte er zijn nieuwe statie. De kerk ‘Onder de
Bogen’ was op meerdere manieren bereikbaar. Er
was een luikje waardoor men in het huis van Anna
Jans kon komen en er was een geheime doorgang
naar het huis ‘den Antwerpen’ en vandaar liep de
gang door naar het huis van Vermeer. Marcellus
Vermeer, de rentmeester van jonkvrouwe Van
Sweersen, van de katholieke Emmanuelshuizen en
van de Zwolse pastoor,19 was waarschijnlijk de
vader van het klopje Catharina Vermeer. Sophia
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 81
van Sweersens beide buurvrouwen waren klopjes,
Catharina van Voorst en Grietien Lamberts, zodat
ook tussen deze panden een geheime verbinding
zal hebben bestaan.
In 1627 kwam de Jezuiet Nicolaus Barluijt naar
Zwolle ‘voor verandering van lucht’. Hij woonde
heel even bij pater Courten maar nog in het jaar
van zijn aankomst in Zwolle vestigde hij in de Diezerstraat
een Jezuietenstatie, in het huis van jonkvrouwe
Maria van Doetinchem, voormalig klopje
van pater Courten. Zij stelde het huis ter beschikking
tot het vieren van katholieke erediensten. Het
huis lag tegenover de Spiegelsteeg en had een achteruitgang
op de Vismarkt. De statie in de Diezerstraat
hield stand tot de dood van juffrouw van
Doetinchem en verhuisde toen naar het Hoornsteegje,
vlakbij de Nieuwstraat.20
In 1629 kwam de Jezuiet Reijnerus Houtman
naar Zwolle en vestigde in de Koestraat een Jezuietenstatie
in het huis van jonkvrouwe Johanna van
Haersolte. Na zijn dood in 1667 nam pater Ridder21
de statie over ‘seijnde hier de voornaemste
van de Societeijt’. Vanuit het huis van juffrouw
van Haersolte was er een geheime doorgang naar
het huis van juffrouw Weijninckmans en waarschijnlijk
ook naar het buurhuis waar een Knoppert
woonde, haar moeders familie. De huizen
lagen aan de zuidzijde van de Koestraat tegen de
stadswal aan. De statie hield stand tot het overlijden
van juffrouw van Haersolte en verhuisde toen
naar het huis van Van Vilsteren.22
In 1637 stichtte pastoor Arnold Waeijer de
vierde statie van Zwolle: het kerkhuis Sint-Joseph,
gelegen in de Spiegelsteeg op de hoek van de
Nieuwstraat. Ook hier was een aantal huizen door
een gangenstelsel met elkaar verbonden. Het
waren de woningen van pastoor Waeijer, van
Neeltien Egberts, van meester Berents en van Willem
van Twenhuysen en Sibylla van Bolten. In de
Spiegelsteeg woonde ook de ‘Eerbare en deuchtsame’
Ida Gosens, een klopje van de pastoor.23
Het inkomen van de priesters was afhankelijk
van giften, van erfenissen en van het geen de klopjes
hen gaven of voor hen ophaalden. In geval van
nood moesten de priesters wel eens geld lenen van
hun kloppen. In de nalatenschap van Maria van
Doetinchem vond haar erfgenaam onbetaalde
rekeningen van ‘verschoten penningen’ aan pater
Adrianus Courten, een bedrag van 1.500 gulden
had Zijn Eerwaarde gebruikt voor de aankoop van
huizen. De huishuur voor het pand in de Diezerstraat
was na 46 jaar opgelopen tot 4.600 gulden
en was net zo min voldaan.24
Priesters en kloppen konden niet altijd even
goed met elkaar overweg. Sophia van Sweersen
ageerde tegen haar huisgenoot de priester Sommer
over het slopen van het keukentje van haar
buurvrouw, de klop Grietien. Overigens zonder
resultaat. Sommer liet de keuken afbreken en
bouwde er zijn nieuwe kerk. Sophia weigerde het
verzoek van Sommer het ‘getimmer’ op haar
naam te laten schrijven. Tussen Sophia en Sommer
boterde het steeds minder goed. Ze kregen
ook nog ruzie over de opslag van turf en over de
huur van het huis ‘den Antwerpen’ en hij verliet
haar huis. Maria van Doetinchem kon ‘niet wel
overeen comen’ met de bij haar inwonende pater
Van den Dam. Het struikelblok was de erfenis van
een klopje en ook Van den Dam ging een deur verder
wonen.25
De vervolgingen
De Zwolse magistraat gaf in 1604 een resolutie uit
waarin zij het houden van katholieke vergaderin-
Algemeen wordt aangenomen
dat dit een portret
is van pastoor
Waeijer. Het is een
detail van het schilderij
van Thomas a Kempis
op de Agnietenberg in
de Onze Lieve Vrouwekerk
(foto: Stedelijk
Museum Zwolle).
82 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
gen verbood. Zo’n vergadering was een overtreding
die elders in de Verenigde Republiek in een
adem genoemd werd met andere vormen van
afwijkend, niet getolereerd gedrag zoals vloeken
en de buitenechtelijke bijslaap.26 Of de magistraat
van Zwolle zo ver ging is onbekend. Een enkele
keer was het haar ernst met de vervolging. Dat
blijkt uit een overval in 1617 op het huis ‘De Drie
Cranen’ in de Diezerstraat27 waar de apotheker
Jan Brouwer woonde.
Het groeiende verzet van de gereformeerden
tegen alles wat katholiek was richtte zich ook tegen
de klopjes. De weerzin tegen de ‘overal insluypende
kloppen’ was niet meer af te doen met ‘het
maer vrouwluyden en zijn’28 en hun bewegingsvrijheid
werd steeds meer beperkt. In 1639 werd in
Zwolle een meldingsplicht voor klopjes ingesteld.
Twee jaar later volgde een plakaat van de Staten-
Generaal. In 1650 deed de kerkeraad van Zwolle
hernieuwde pogingen de klopjes uit de stad te
weren, in datzelfde jaar werd ook de meldingsplicht
herhaald.29
Hulp aan personen die omwille van hun geloof
door de magistraat gezocht werden was verboden.
Ook bekeringspogingen waren strafbaar gesteld.
Dat ondervond Johanna van Haersolte. Twee
dochters van de weduwe Heerma neigden naar het
katholieke geloof en zouden daarom aan een
betrekking in katholieke kring geholpen worden.
Het voornemen lekte uit en de magistraat zette
manschappen in om de meisjes op te sporen. Zij
zaten inmiddels verstopt in het ‘hoenderhuijsken’
van juffrouw Van Haersolte. De mannen vonden
de meisjes niet, zij troffen evenwel een onverwachte
buit aan. Een jaar – in 1659 – tevoren was
Johanna van Haersolte als eerste aan de beurt
geweest toen katholieke huizen doorzocht werden,
de hele actie leverde toen niets strafbaars op.
Wat eerder niet gevonden werd, trof men nu aan.
Zij vonden een kerkruimte met altaar en alle voorwerpen
die nodig waren voor een katholieke eredienst,
zij vonden ook een doorgang naar het huis
ernaast. Juffrouw Van Haersolte en haar twee
meiden moesten naar aanleiding van dit voorval
voor de magistraat verschijnen. Van Lingen, oom
van de zusjes Heerma en contactpersoon tussen
zijn nichtjes en hun aanstaande werkgever, kreeg
ook een oproep. De eisen waren zeer hoog. Van
Lingen zou als belangrijkste hulpverlener zijn hals
verbeuren of verbannen worden. Bovendien
moest hij een borg van 2.000 goudgulden neertellen
om te voorkomen dat een van zijn nichtjes
zonder kennis van de magistraat de stad zou verlaten.
Voor zijn meid die de meisjes naar juffrouw
Van Haersolte gebracht had, moest hij met 200
gulden borg staan. Juffrouw Van Haersolte moest
een borg van 1.000 goudgulden betalen. De uitspraak
liet zes weken op zich wachten, het was niet
gemakkelijk recht te doen waar de predikanten
genoegdoening eisten. Van Lingen werd veroordeeld
tot een boete van 200 goudgulden, wat wel
een heel groot verschil was met de eerder geëiste
hals, zijn nicht moest ook 200 goudgulden betalen
en juffrouw Van Haersolte werd tot een boete van
100 goudgulden veroordeeld. Samen draaiden zij
ook op voor de kosten van de rechtszaak.30
Naar aanleiding van het voorval van de meisjes
Heerma besloot de magistraat op verzoek van de
gereformeerden ‘dat sij alle die papisten-huijsen
sullen visiteren van boven, van de hoogste solders
tot in de kelders incluijs, soeckende alle de gemacken
door, removerende alle schilderijen, kasten
ende alderhande huijsraet, daer eenige doorgangen
achter souden kunnen wesen en daer eenige
soodane doorgangen bevonden moghten worden,
daervan pertinente notitie te houden, selfs oock
van dachvensters, die grooter souden mogen
wesen als ordinaris’. Voor juffrouw Van Doetinchem
was het niet de eerste keer dat haar huis
overhoop gehaald werd. Waarschijnlijk was de
magistraat dit keer getipt. Dicke Trijne, een afvallig
klopje van de Jezuieten, was de vermoedelijke
tipgeefster. De magistraat had nota bene op schrift
staan hoe en waar de schuilplaatsen zouden zijn.
Maar juffrouw Van Doetinchem had of alles heel
goed weten te verbergen of de informatie van Trijne
was niet deugdelijk want er werd niets gevonden.
Bij juffrouw Van Sweersen had het onderzoek
meer resultaat, men vond vier ‘aenstootelijcke
plaetsen’. De vondst werd genoteerd, de
mokerhamer kwam er nog niet aan te pas. Bij de
pastoor in huis werd wel een muur gesloopt. Er
werd evenwel niets gevonden en hij bleef met de
ravage zitten. Bij een volgend huis vond men een
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
altaar, een schuilplaats en ook nog een doorgang.
Vol goede moed trokken de onderzoekers naar
juffrouw Van Haersolte. Daar bleek de eerder
gevonden doorgang dichtgemetseld maar dat was
ook niet naar de zin van de stadsdienaars, zij sloegen
de nieuwe muur kapot. Ondanks verder
onderzoek werd in haar huis niets verdachts meer
gevonden. De dag werd besloten met een opwekkende
dronk voor de noeste zoekers ten huize van
en op kosten van de pastoor.31
Na de verstoringen in de jaren vijftig werd het
rustiger voor de Zwolse katholieken. De inval van
de Munsterse troepen in 1665 in Overijssel scherpten
de tegenstelling tussen de gereformeerden en
de katholieken echter weer aan. Men deed wederom
een inval bij Johanna van Haersolte, de deur
was notabene open, en men vond priester Houtman
met enige biechtelingen. De priester werd
meegenomen en gevangen gezet. Voor hem, de
huiseigenaresse en de personen die daar gevonden
waren volgde een boete van 1.200 gulden. Op diezelfde
dag wist pater Van den Dam bij een inval in
het huis van Maria van Doetinchem te
ontkomen.32
In 1669 ontdekte de gereformeerde kerkeraad
tot haar grote misnoegen dat de onlangs overleden
jonker Hendrik Knoppert een legaat van 5.000
gulden beschikbaar gesteld had voor een student
die op een katholieke academie ging studeren.33
De stadsdienaars wekken de indruk dat zij zeer
fanatiek naar verboden ruimtes zochten. Dat zij
desondanks hele gangenstelsels misten is verbazingwekkend,
te meer daar zij door verklikking
geholpen werden. En zó goed waren de gangen
niet verstopt. Dat vonden de katholieken ook,
want helemaal gerust na de recente onderzoekingen
waren ze niet. Bij Willem van Twenhuysen
werd de gang die achter langs meester Berent naar
de kapel van de pastoor liep ‘scherpsinnich toegemaeckt’.
Vanuit meester Berents huis was deze
gang ook bereikbaar, ‘de spijcekamer staende op
rolleties’ werd voor de ingang gezet. Bij Neeltien
Egberts bevond zich de doorgang achter de trappen.
Er werden een aantal spijkers door het hout
geslagen zodat het schot niet meer verschoven kon
worden. Echt degelijk klinkt het allemaal niet. De
deur tussen de kapel van de pastoor en de biechtkamer
was moeilijker te verstoppen. Een grote
kast moest uitkomst brengen. De deuren konden
op slot, de achterwand bestond uit een grote
vurenhouten plaat die het luik moest verbergen en
de achterkant van het geheel was met ‘leijstucken
benagelt ende met kalck bepleijstert’. Net een echte
muur. Het luikje tussen de pastoor en meester
Berent werd met een kistje aan het oog ontrokken.
Hoewel het bestaan van het luikje was verklikt
werd het niet gevonden maar omdat er volgens de
papieren toch een gang moest zijn, zijn de onderzoekers
met grof geweld de muur te lijf gegaan en
hebben er een gat ingeslagen. Aan de andere kant
leek echter alles bemuurd te zijn en ze kropen
weer terug. Bij juffrouw Van Doetinchem liepen
Het huisaltaar van de
Emmanuehhuizen.
Soortgelijke altaren
werden gebruikt in de
rooms-katholieke staties
die tevens als schuilkerken
fungeerden (foto:
Stedelijk Museum
Zwolle).
84 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ze regelrecht op de gezochte deur af, intussen
dicht gespijkerd en bedekt. De juffrouw was niet
thuis maar de aanwezige jonkers Arent van Oldeneel
en Hendrik Knoppert hebben de honneurs
op galante wijze waargenomen. Het gehele gezelschap
is door hen naar de herberg geleid ‘daer sij
wel getracteert sijn’.34
Boete, afkoping en intimidatie
Het bijwonen van een katholieke kerkdienst werd
beboet met minstens 25 gulden per persoon en de
eigenaar van het huis moest een boete van 200 gulden
betalen. Vaak kwam het niet zover. In de hoop
op een kleine vergoeding wilden de stadsdienaren
de katholieken wel waarschuwen als er een overval
in voorbereiding was,35 maar daar viel niet altijd
op te rekenen.
Vicaris Herckinge werd in 1646 in het huis van
juffrouw Van Sweersen opgepakt en in hechtenis
gezet. De reden was dat hij geen burger van Zwolle
was en zich daarom niet zonder toestemming van
de raad in de stad mocht ophouden. Na betaling
van 600 gulden mocht hij pas vertrekken.36
Gezien de financiële omstandigheden van de clerus
is het niet onwaarschijnlijk dat de katholieken
de fikse boete voor hem betaald hebben.
In 1652 werden Willem van Twenhuysen en
Sibylla van Bolten betrapt. Zij hadden toegang tot
eikaars huis via een deurtje op zolder en zij hadden
een verboden toegang naar de kerk van de
pastoor. Zij kregen voor deze overtreding een boete
opgelegd. De raad had op het hebben van zo’n
doorgang een boete van 100 goudgulden gesteld.
Van Twenhuysen en juffrouw Van Bolten vroegen
kwijtschelding van de boete.37 Dat lukte niet helemaal
maar de boete werd toch verlaagd tot 25
goudgulden. Om te voorkomen dat het verlagen
van de opgelegde boete valse verwachtingen voor
de toekomst zou kunnen wekken, dreigde de
magistraat iedereen die voor nieuwjaarsdag zijn of
haar verboden toegangen niet dicht gemaakt had,
met het opleggen van de volle boete van 100 goudgulden.
In opdracht van de magistraat moesten
metselaar en timmerman alle gevonden doorgangen
dichten, de kosten waren voor rekening van
de huiseigenaars. Juffrouw Van Haersolte kreeg de
werklui over de vloer en na afloop moest zij voor
de verrichte diensten zes gulden betalen.38
Dat de ijver om te zoeken met drank getemperd
kon worden was de katholieken wel bekend. Na
een inval bij juffrouw Van Sweersen, waarbij de
toegang tot het huis zo driftig geëist werd dat het
touwtje van de bel brak, gaf de juffrouw vier ducatons
aan Papen-Berent en zijn drie maten. Het
zoeken werd gestaakt en het geld werd omgezet in
brandewijn en koeken. Bij de magistraat gekomen
met de bedoeling om verslag uit te brengen waren
ze zo ‘bestoven ende besteken, datter twee van
desen qualijck costen sprecken, de andere twee
seijden dat se niemant gevonden hadden’.39
Stadsdienaars wisten echter ook de weg te vinden
als zij krap bij kas waren en een lening moesten
afsluiten. Waar konden ze beter terecht dan bij
een katholiek met geld? In de nalatenschap van
Maria van Doetinchem werd een schuldbekentenis
gevonden van Berent de dynder van 250 gulden.
Op een aanmaning reageerde Berent geprikkeld
en ‘dreighden aenstonds storing te willen
doen op het huis, – die schade wiert haer belooft te
sullen worden vergoedet, maer dat se wat patientie
moest hebben, dat anders oirsake soude sijn, de
gemeente eenigen tijdt van de godsdynst te frustreren’.
40
Ook de stadswacht wist bij de katholieken een
extraatje binnen te halen. Bij juffrouw Van Sweersen
stond de trommelslager op de stoep om de
halfjaarlijkse bijdrage voor de wacht op te halen.
Juffrouw Van Sweersen was gewoon om vier gulden
te geven en was zeer verwonderd dat de trommelslager
zes gulden vroeg. De twee gulden waren
zei hij ‘voor de nieuwe timmeragie’. Het was hem
niet ontgaan dat er onlangs achter het huis
gebouwd was, het was de nieuwe kerk van Sommer.
Hij voegde er aan toe ‘sijt gij onwillich, den
hopman sal ’t wel crijgen’. Om verdere moeilijkheden
te voorkomen heeft juffrouw Van Sweersen
hem het gevraagde bedrag gegeven. Zelfs de magistraten
vroegen onheuse boetes, vijftig goudgulden
omdat ze te lang hadden moeten wachten
voordat de deur voor hen geopend werd. Juffrouw
Van Doetinchem kwam er bij zo’n gelegenheid af
met een boete van 25 goudgulden. Juffrouw Van
Haersolte moest het volle pond betalen. De magiZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
straten hadden te lang moeten wachten totdat
pater Ridder veilig in zijn schuilplaats geholpen
was.41
De laatste klopjes van fatsoen
27 februari 1670 was een sombere dag voor de
Zwolse katholieken. De magistraat liet afkondigen
dat voortaan geen twee katholieken meer naast
elkaar mochten wonen. Met de slinkse doorgangen
was het afgelopen. Twee maanden later overleed
Johanna van Haersolte. Pater Ridder moest
noodgedwongen verhuizen, ten gevolge van de
jongste maatregel mocht hij niet in het huis van
juffrouw Van Haersolte blijven wonen omdat er
aan weerszijde ook katholieken woonden.
Ook Sophia van Sweersen overleed in 1670.
Twee belangrijke kloppen in zo’n korte tijd was
een ernstig gemis voor de katholieken, hun dood
gaf grote verslagenheid. Het bleef niet bij deze
twee sterfgevallen. In 1670 overleden een juffrouw
Van Voorst en een juffrouw Bruins. In 1671 overleed
de klop Golda Geertruit van Doetinchem,
twee jaar later overleed Maria van Doetinchem.
De belangrijkste klopjes van fatsoen waren de
katholieke gemeenschap van Zwolle ontvallen.
De meest invloedrijke katholieke families
stierven uit zoals de Waeijers of trokken weg. De
Van Doetinchems gingen vooral naar België,
Zuid-Duitsland en Oostenrijk.
De Knopperts bleven nog lang in Zwolle
wonen, de latere klopjes uit deze familie zijn vooral
in de Koestraat te vinden. Ernstige verstoringen
hebben zij niet meer hoeven meemaken, dat was
voorbij.
Zwolle bleef achter met de tastbare bewijzen
van katholieke weldadigheid: de Vilsterenshuizen,
de Doetinchemshuizen, de Emmanuelshuizen,
door een kleinzoon van de stichtster aangevuld
met een huis in de Diezerstraat, en het armenhuis
van juffrouw Knoppert bij de Steenpoort.
Noten
1. E. Theissing, Over Klopjes en Kwezels, Utrecht/Nijmegen
1935,185.
2. Theissing, 35-36.
3. Theissing, 12, 69; J. Spaans, Haarlem na de reformatie.
Stedelijke cultuur en kerkelijk leven, 1577-1620,
Leiden 1989,77-79.
4. G.A. Meijer O.P., Nopende het aerts-priesterschap
van Swolle […], Utrecht 1921,161.
5. Theissing, 12.
6. J.C. Alberdingk Thijm, ‘Uit het “Cost Boeck” der
zoogenaamde Kloppenschool te Culemborg’, in:
Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom
Utrecht (ACAU), Utrecht 1879,37 (i9ii’, 326-343.
7. Theissing, 30,199.
8. Meijer, 188.
9. Theissing, 114-120,189.
10. Theissing, 185,189.
11. Theissing, 78-79, 83,96,114,120,160.
12. Th.J. de Vries, Geschiedenis van Zwolle, Zwolle, 1961,
32-33-
13. Gemeentearchief Zwolle (GAZ), inv. nr. AAZOI-I6.
14. A. van Dedem, Register van charters en bescheiden,
Kampen 1913, 638.
15. ACAU, 37 (1911), 339-
16. AG AU, 37 (l91l), 112, 118-120, 132.
17. Meijer, 359 e.v.
18. De Vries, 32-33.
19. VMORG 35 (1918), 28; W.J. Meeuwissen, Inventaris
van het familiearchief Heerkens (1371) 1614-1908,
Zwolle 1982, i452.
20. Th.J. de Vries ‘Neercassel’s dood [..]’, VMORG, 59
(i943). 56; AGAU, 37 (1911), 109-110.
21. Pater Ridder heette eigenlijk Theodorus, ridder van
Groenesteyn. Hij had zich schuldig gemaakt aan bigamie
en was na vergeving van zijn zonde toegetreden
tot de Sociëteit (VMORG, 59 (1943), 69).
22. Meijer, 179.
23. VMOKG 1943,52.
24. AGAU,37(1911), 109.
25. Meijer, 133.
26. A.Th. van Deursen, Mensen van klein vermogen. Het
‘kopergeld’ van de Gouden Eeuw, Amsterdam 1991,
324.
27. De Vries, 28.
28. Theissing, 190.
29. GAZ, AAZOI 65, 207; B.J. van Hattum, Geschiedenissen
der stad Zwolle, Zwolle 1773 (1975), dl. 3,327.
30. Meijer, 62-77.
31. Meijer, 65-75.
32. Meijer, 112-113; Van Hattum, dl. 3,400.
33. GAZ, KA017 004.
34. Meijer, 67-73.
35. De Vries, 40,48.
36. Van Hattum, dl. 3,320.
37. Van Deursen, 324.
38. Meijer, 73.
39. Meijer, 180-181.
40. AGAU,37(1911), 109-110.
41. Van Hattum, dl. 3,327.
86 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Schone kunst in vieze huizen:
het bezoek van de gebroeders Von Uffenbach aan Zwolle
gedurende 2 tot 5 mei 1710
Jeanine Otten Inleiding
In de zeventiende en vroege achttiende eeuw
bouwden honderden verzamelaars in Nederland
een collectie op. De verzamelaars waren
ontwikkelde burgers, de een rijker dan de ander,
met grote belangstelling voor de wereld om hen
heen. Ze hoorden tot de stedelijke elite, waren
regent, koopman, arts, apotheker of predikant.
Sommige collectioneurs waren gespecialiseerd,
anderen probeerden de wereld in al zijn verscheidenheid
te vatten en hun verzamelingen waren
meer universeel en encyclopedisch van karakter.
Er werd niet alleen verzameld uit curiositeit, maar
ook uit een behoefte aan kennis. De woon- en
werkvertrekken en studeerkamers van de verzamelaars
konden een mengeling van voorwerpen
herbergen: boeken, globes, koppen van Romeinse
keizers, voortbrengselen van natuur (naturalia) en
mensenhand (artefacta), kunstnijverheidsvoorwerpen
en etnografica.
Geen enkele verzameling is in zijn geheel
bewaard gebleven. In de meeste gevallen werden
de verzamelingen in Nederland na het overlijden
van de collectioneur geveild. De inhoud van veel
verzamelingen is bekend uit veilingcatalogi,
bezitscatalogi, boedelinventarissen, verslagen van
bezoekers, stadsbeschrijvingen of briefwisselingen.
1 De Hollandse verzamelingen waren wereldberoemd
in hun dagen en trokken bezoekers uit
alle delen van Europa. Zeer informatief zijn de
reisverslagen van de Duitser Zacharias Conrad
von Uffenbach (1683-1734), die tijdens drie reizen,
1705,17104711 en 1718 verzamelingen in Nederland
bezocht. Tijdens zijn ‘Merkwürdige Reisen durch
Niedersachsen, Holland und Engelland’, die anderhalf
jaar zou duren, bezocht Von Uffenbach in
1710 ook Zwolle alwaar hij onvermoed twee grote
kunstcollecties aantrof.
In dit artikel zijn de achttiende-eeuwse merkwaardigheden
van Zwolle overgenomen uit de
posthume uitgave van zijn aantekeningen, bijgehouden
op de reis die hij samen met zijn broer
ondernam van november 1709 tot april 1711.2
Gebroeders Von Uffenbach
In het voorjaar van 1710 reisden de broers vanuit
Duitsland naar Holland. Komend van Genemuiden
vertrokken ze op 2 mei 1710 met een bolderwagen
uit Kampen en arriveerden ze na vier uur in
Zwolle. Ze namen hun intrek in het logement ‘op
den Dyck in het gekroonte Munster’ (thans Thorbeckegracht
64). Tijdens hun verblijf bekeken de
broers de stadswallen en vestingwerken, gingen
ter kerke in de Bethlehemkerk waar het achtste
gebod uitgelegd werd, kregen van de koster een
rondleiding in de Grote of Michaëlskerk, bezichtigden
de Onze Lieve Vrouwekerk, bekeken de
verzameling boeken, schilderijen, prenten, instrumenten
en naturalia van uitgever Gerrit Tydeman
(ca. 1640-1714). Daarna bezagen ze de instrumenten
en uurwerken van uurwerkrnaker Willem Bramer
de Oude (overl. 1734) en tot slot de verzameling
schilderijen en prenten van predikant Frederik
van Leenhof (1647-1712)3. Tydeman bezat een
collectie anamorfosen. Een anamorfose is een vertekende,
onsamenhangende of zelfs onherkenbare
figuur, die vanuit een bepaald punt of met behulp
van bijvoorbeeld een cilindervormige spiegel
bekeken een coherent beeld oplevert. Anamorfosen
in encyclopedische verzamelingen golden van
de zestiende tot de achttiende eeuw als een bewijs
van ‘curiositas’, d.w.z. universele belangstelling.
Wie een encyclopedische verzameling bezat, kon
beschouwd worden als iemand van stand. Anamorfosen
hoorden naast allerlei optische instrumenten
thuis bij de ‘rariteiten’ (zeldzaamheden)
in de categorie artefacta.4
De eerste indrukken die de broers in de stad
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 87
opdeden, waren bepaald niet positief. De straten
waren hobbelig, smal en slecht en helemaal niet
goed aangelegd zoals in de door hen gebruikte
reisgids Europaischen Reisen van Paul Jacob Marperger
(1656-1730) vermeld stond. Zowel de straten
als de huizen waren niet schoon maar smerig
en vies. De broers hadden zich van te voren een
heel andere voorstelling van de stad gemaakt
doordat Marperger en Zeiller5 zich zo lovend over
Zwolle hadden uitgelaten: in bijna heel Duitsland
is geen stad te vinden die zo ‘luchtig’ ligt als Zwolle;
er is een overvloed van alle noodzakelijke zaken
te vinden; het stadsbestuur zelf is zó goed
benoemd dat de raad van deze stad in twijfelachtige
zaken ook door andere steden geraadpleegd
wordt, een gelukzaligheid die noch Aristoteles
noch Plato beschreven hebben.
Aantekeningen van Zacharias Conrad
Laten we nu Zacharias Conrad von Uffenbach aan
het woord:6
Ten bewijze [van de verkeerde voorstelling van
zaken in de reisgidsen] merkten we meteen twee
dingen op. Men zegt wel dat zoals het uurwerk
functioneert, ook het bestuur in een stad functioneert.
Hoewel dit gezegde vooral duidt op de
noodzaak van een goed toezicht op het uurwerk,
merkten we dat de stad slecht van klokken was
voorzien: men hoorde heel weinig klokken die
bovendien niet goed sloegen. Men hoorde in het
geheel geen klokkenspel zoals in bijna alle steden
der Zeven Provinciën7. Het tweede dat we
opmerkten waren de smerige straten, hetgeen
waarlijk geen klein gebrek is in de verordeningen,
waarbij ten derde ook de bedelaars te rekenen zijn,
die elders in Holland niet geduld worden.
De derde mei moesten we ’s morgen veel brieven
schrijven en ’s middags regende het de hele tijd
zodat we de hele dag niet buiten kwamen.
De vierde mei, zondagmiddag, wandelden we
over de stadswallen om de vesting te bekijken.
Marperger in Europaischen Reisen, p. 114 e.v. vermeldt
dat de stad is voorzien van elf bolwerken en
met brede en diepe grachten omgeven is. Alleen de
grachten leken ons niet zo breed, ze zijn van een
middelmatige breedte, de wallen en bolwerken
zijn van behoorlijke omvang maar op sommige
plaatsen zeer smal en tussen de Diezer- en de
Kamperpoort zelfs zeer vervallen. Daarna gingen
Schilderij met anamorfose
aan Matthias
Somer toegeschreven
(Utrecht Centraal
Museum; afgebeeld in
tent.cat. Stilleben in
Europa, Munster 1979,
103, afb. 63).
In een cilindervormige
spiegel wordt de voorstelling
herkenbaar als
een bij lamplicht lezende
oude man (afgebeeld
in tent.cat. Stilleben in
Europa, Munster 1979,
103, afb. 63).
De Pelsertoren met vervallen
stadsmuur, tekening
door Gerrit Grasdorp
(1659-1716) (coll.
Stedelijk Museum
Zwolle).
88 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
• Interieur van de Grote
ofMichaëlskerk met de
kansel en het orgel
omstreeks 1880.
Prentbriefkaart van de
Bethlehemkerk
omstreeks 1900.
we in een kerk, de zogeheten ‘Blimische kerk’, ook
wel (zoals ze eigenlijk heet) de Bethlehemkerk
genoemd. Er werd catechisatie gegeven en het
achtste gebod over het kwaadspreken werd uitgelegd.
We verwonderden ons over het feit dat er
geen kinderen aanwezig waren, voor wie toch
eigenlijk het catechiseren bedoeld is, er waren louter
oude mensen van wie de oude mannen de één
na de ander de vragen van de predikant beantwoordden.
8 De kerk is niet groot en het is ook
helemaal geen bijzonder gebouw.
De vijfde mei bekeken we ’s morgens eerst de
zogenaamde Grote ofMichaëlskerk. Deze staat op
de Markt. Het is een mooi, groot, hoog, licht en
prachtig gebouw. De mooie kansel in de kerk is
zeer beroemd. Ze is met zeer veel houtsnijwerk
versierd maar haalt het naar onze mening niet bij
de kansel die we in Bolsward gezien hebben. Ze is
ook van eikehout, de versieringen zijn echter
gewoontjes en niet zo natuurlijk en kunstig
bewerkt. Op of onder de zes treden stonden de
jaren waarin de kansel vervaardigd werd, namelijk
van 1617 tot 1622. Op de bovenste twee treden
stond echter dit: ‘So.la.un.ha.gew.’ Wat dit betekende
en wat de naam van de meester was kon de
koster mij niet zeggen. Het eerste wil echter zoveel
Ceililehcmsche Kerk
zeggen als ‘So lang hat gewerkt’, oftewel ‘So lang
onder handen geweest’. De naam van de meester
vond ik linksvoor onder de kansel:
‘Al quam Godt van boven / Meester van alle
Man / noch sal ’t elck nit loven / ’t welk men
niet laken [moet zijn ‘laten’: aantekening Von
Uffenbach] kan. / Adam Straes van Weilborg
uyt dat Duyts / Landt Nassauwe / heft dit
gemaeckt sonder arch / en dat al door Gods
betruwe.’
Op de andere zijde stonden nog veel meer spreuken,
echter niet de moeite waard om te noteren.
Evenals het bovenstaande is het niet goed Nederlands
en ook niet goed Duits. Het andere, zeer
merkwaardige in deze kerk is de hoge stenen trap
die tot het gewelf van de kerk reikt. Deze staat,
hoewel ze 87 treden heeft, geheel vrij en heeft in
het midden geen post of zuil waarin gewoonlijk de
treden liggen. Ze lijkt daardoor op een slakkenhuis
en men kan heel aardig in het midden van
boven naar beneden en van beneden naar boven
kijken.9
De consistoriekamer is niet groot maar wel
mooi. In het midden, boven de schouw, hangt een
schilderij waarop de nu levende vijf predikanten
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 89
en drukker naar prenten en kopergravures vroegen,
troffen we daarvan onverwachts een grote
voorraad aan, alsook schilderijen en mathematische
zaken die hij verzameld had. Hij heet Gerrit
Tydeman en is ‘ordinar Drukker van de Staaten
van Overyssel’.” Hij is, zoals hij ons verzekerde, 73
jaar oud en heeft nog helemaal geen bril nodig.
Vroeger was hij schilder van beroep en daarom
heeft hij nu nog plezier in het verzamelen van
schilderijen en dergelijke.
Schilderij door Hendrick
ten Oever (1639-
1716), 1691, in de Grote
ofMichaëlskerk.
Gezicht vanuit de stadhuiskantine
op de Onze
Lieve Vrouwekerk en
Peperbus, pentekening
door Kitty Disch 1989
(coll. Gemeentearchief
Zwolle).
naast de koster om een tafel zitten en consistorie
houden, zeer goed geschilderd door Hendrick ten
Oever, 1691. Het schilderij is zó goed dat, wanneer
men het in de kerk van onder af bekijkt, men
denkt dat de mensen levensecht zijn. We troffen
onder die predikanten o.a. Van Leenhof aan,
beroemd vanwege zijn boekje ‘de Hemel op aarden’.
Op het schilderij is hij afgebeeld met een veer
in de hand. De toren aan de kerk is niet echt hoog.
Tijdens een onweer is de toren namelijk afgebrand.
10 Aan een zijde van de Markt bevindt zich
tegen de kerk de hoofdwacht: een sierlijk stenen
gebouw of huisje, waarboven staat: ‘VIGILATE
ET ORATE. / Anno 1614 / R. (reparatum) 1689.’.
Daarna wilden we de Onze Lieve Vrouwekerk
zien die door Marperger tot de bezienswaardige
gebouwen wordt gerekend. Alleen is er niets aan te
zien omdat ze al een tijdje leeg staat en tamelijk
vervallen is. Het is wel een groot gebouw, jammer
dat het zo verloedert. Op de tamelijk hoge toren
bevindt zich het uurwerk, dat echter zeer slecht is
zoals boven vermeld werd. Omdat het nog vroeg
was gingen we gewoontegetrouw naar een boekhandel
op de Markt. We vonden weinig goede
boeken maar toen we bij de oude boekhandelaar
Vervolgens toonde hij ons in een kamer veel
mooie schilderijen. Waaronder enkele heel bijzondere:
een perspectivisch stuk van de Oude
Kerk in Amsterdam, waarop het door de vensters
vallend zonlicht en schaduwen op de pijlers te
bewonderen waren. Verder een buitengewoon
mooi stilleven met spijzen [banketje] en ettelijke
zeestukken. Daarna leidde hij ons naar zijn druk-
De Hoofdwacht voor de
restauratie van 1883
(foto: F.W.H.Deutmann
omstreeks 1870,
coll. Waanders, coll.
Gemeentearchief Zwol-
Ie).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Emanuelde Witte
(1616/18-1692), interieur
van een protestantse
gotische kerk met
motieven van de Oude
Kerk te Amsterdam
(coll. Rijksmuseum
Amsterdam, inv.nr.
SK-A-4055. Copyright
Rijksmuseum-Stichting
Amsterdam).
Pieter Janssens Elinga
(1623-voor of in 1682),
perspectiefkast (coll.
Museum Bredius Den
Haag).
gelijmd en zeer fraai vervaardigd.
Daarna toonde de heer Tydeman ons zijn
bibliotheek die louter uit mathematische en perspectiefboeken
bestond. Hoewel het meeste in het
Nederlands en Frans was zaten er zeer veel goede
boeken tussen. Zijn bibliotheek bestond uit ongeveer
400 banden.12 Heer Tydeman is een verwoed
verzamelaar en, zoals hij inderdaad door voorwerpen
die door hem zelf vervaardigd waren bewees,
een groot kenner van het Perspectief en de Gnomonica
[kennis omtrent zonnewijzers]. Ten eerste
liet hij ons ettelijke kleine kastjes zien die de
beginselen van het Perspectief tonen. Een van deze
kastjes was van binnen aan alle vier zijden met een
verwrongen figuur beschilderd en men kon, wanneer
men er van bovenaf in keek, er niets uit
opmaken of herkennen. Als men echter door een
klein gaatje keek, dat naar het oogpunt gemaakt of
gericht was, zag men een kamer vol met stoelen.
Een stoel stond in het midden, terwijl er toch in
het midden geen [penseel]streek te zien was .’3
kerij en zijn woonvertrekken die ook vol mooie
schilderijen hingen. Het belangrijkste daaronder
was een klein schilderij met een heel bijzondere
voorstelling van een plundering en brandstichting
van ettelijke huizen bij nacht.
Daarna toonde hij ons zijn prenten. Daarvan
bezat hij een geweldig groot aantal zowel in portefeuilles
als ook van hele collecties en tezamen uitgegeven
werken van de beste meesters.
Hij verzekerde ons, zoals ook wel aannemelijk
was, dat hij meer dan 14.000 stuks bezat. Van bijna
alle bekende meesters, behalve van de oude meesters,
was wel iets aanwezig, van de meesten echter
zeer veel. De prenten waren echter niet zo goed
geordend. En hoewel hij met veel moeite een catalogus
van zijn verzameling heeft gemaakt, is deze
geordend volgens de volgorde van de prenten in
de boeken en op volgorde van aankoopdatum.
Echter er bestaan ook – naar onze mening – verscheidene
verzamelingen die zowel tezamen
gevoegd alsook uitgegeven of in der tijd tezamen
gebracht zijn. In een klein langwerpig boekje (het
leek wel op een stamboek) stonden meer dan dertig
op kaarten met olieverf geschilderde kleine
zeestukjes afgebeeld, op zwartgeverfd karton
Een ander kastje bevatte ongeveer 30 van papier
gescheurde figuren, die men na elkaar in het kastje
kon leggen en bekijken, het kastje was voor het
gemak zo gemaakt dat men niet voor elke figuur
een apart kastje hoefde te hebben. Daarna zagen
we andere verwrongen figuren, waaronder een
buitengewoon mooie kegel waarop een oude
lezende man met bril was voorgesteld.14 De meetZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
kundige instrumenten die hij had, waren ook zeer
mooi. Ik kan ze niet goed beschrijven omdat mij
de tijd ontbrak daarvan een schets te maken. Twee
heel bijzondere universeel zonne-uurwerken
waren buitengewoon mooi, gemakkelijk en zeer
deugdelijk en nauwkeurig voor allerlei observaties.
Ik vermeld niets van de veelhoek met allerlei
klokken en andere bekende voorwerpen. Tenslotte
wees hij ons op ongeveer 30 dozen vol zelfverzamelde
insecten en enige in glazen potten en spiritus
bewaarde zaken. Omdat de heer Tydeman
vol lof sprak over een mecanicien alhier, Bramer
genaamd, gingen wij nog voor etenstijd naar deze
persoon toe, in de veronderstelling enige instrumenten
bij hem aan te treffen.15 Hij verontschuldigde
zich echter dat hij helemaal niets klaar had
staan. Omdat de instrumenten in Zwolle geen
aftrek vonden legde hij zich alleen toe op het
maken van uurwerken. Hij toonde ons enige grote
en kleine zeer zuivere uurwerken die hij goed verkocht.
’s Middags bezochten we dominee Leenhof
[Frederik van Leenhof, 1647-1712]. We gingen
alleen naar hem toe omdat hij beroemd was
geworden door zijn boek, waarover een heftige
strijd ontstaan was. We verwachtten niet iets bij
hem te zien. We troffen echter een mooie voorraad
schilderijen en prenten aan.16 Hieronder
bevond zich een heel bijzonder stuk op doek, zo
geschilderd dat het eruit zag als een plank waarop
een prent was gelijmd. Het zag er zó natuurlijk uit
dat, als men het van heel dichtbij naderde, men
het bedrog niet eerder in de gaten had, dan totdat
men het aanraakte en voelde dat het maar doek
was.17 Verder zagen we bij hem een paneelschildering,
de geschiedenis van Maria Magdalena voorstellend.
Hij had er een houten geschilderde kast
om laten maken en hij beschouwde het als zeer
belangrijk omdat het al aan het begin van de zestiende
eeuw door een tijdgenoot van Lucas van
Leyden [1494-1533] gemaakt was. De schildering
en tekening is naar onze mening echter niet zo bijzonder.
Wat de prenten betreft, die lagen in zulke verschrikkelijk
grote en dikke portefeuilles zoals ik
van mijn levensdagen nog niet heb gezien. Het
papier was met het grote grijze olifant papier
GehewfiemA God en qujt hier innl « w j n ete
Portret Frederik van
Leenhof met hekeldicht
(coll. Stedelijk Museum
Zwolle).
ongebroken of tezamen gelegd, aan het einde aangehecht
en daarover was in de lengte een stuk van
twee handen breed aangelijmd. Het was bedekt
met onovertrokken vingerdik eikenhout. Deze
uitvinding, zoals men ze vindt bij veel boeken in
oude bibliotheken, vooral in kloosters, is voor zulke
grote portefeuilles zeer geschikt en ik wenste
dat mij dat ingevallen was toen ik mijn portefeuil-
Trompe l’oeil of’bedriegertje’:
schilderij, olieverf
op doek, van plank
waarop een prent is
gelijmd (voorbeeld:
Sebastian Stofikopf toegeschreven,
trompe l’
oeil met gravure,
Wenen Kunsthistorisches
Museum (afgebeeld
in tent.cat. Stilleben
in Europa, Munster
1979, 499)-
92 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Titelblad Den Hemel op
Aarde opgeheldert van
de Nevelen van Misverstand,
en Vooroordelen,
Eerste Deel door Frederik
van Leenhof, uitgegeven
te Zwolle door
B. Hakvoord 1704 (coll.
Gemeentearchief Zwol-
Ie).
les voor portretten liet maken. Men zou ze van
sierlijk hout kunnen nemen en laten inleggen met
wortelnotenhout zodat het dan veel op een Franse
band lijkt. Wat de prenten zelf betreft, daarvan
was er een zeer grote hoeveelheid, maar voor
zover wij ze gezien hebben, in hoofdzaak van louter
nieuwe meesters zoals Nicolas Ie Brun, Callot,
Ie Fage, enzovoorts. Op een schoorsteenmantel
stonden zeer veel keizerskoppen die in Leiden zeer
fraai gemaakt worden van gips en daarna
gebronsd.
Om terug te komen op de heer Van Leenhof en
zijn strijd: het is een man van ruim 40 jaar, zeer
begaafd in het preken, en hij staat daarom, en vanwege
zijn humaniteit, bij hoog en bij laag in hoog
aanzien, zowel in de stad als bij de Staten van de
Provincie. Maar door zijn boek, de Hemel op
aarde, heeft hij zich door enige qui Classicum cecinere,
is de woede van de hele geestelijkheid van alle
provincies op de hals gehaald. Op zijn minst zijn
zij er op uit dat hij uit het predikambt stapt, maar
de zogeheten Magistraat [= Zwols stadsbestuur]
en de Staten van de Provincie daarentegen proberen
hem te behouden; men weet nog niet hoe het
eigenlijk zal aflopen.
Enigen verzekerden mij dat hij deze week voor
de laatste keer preekt, maar dat de uitdeling van
het Avondmaal, het dopen van kinderen, het
troosten der zieken en dat soort zaken, met uitzondering
van het verkondigen van de leer, voor
hem behouden blijven.
Wat de bezoldiging betreft krijgt hij van de
Magistraat, in plaats van de 1000 gulden die hij
kreeg, 800 gulden; de Staten van Overijssel geven
hem echter uit bijzondere vrijgevigheid 400 gulden
jaarlijks. Daar hij voorheen van de Staten
niets ontving, wordt hij er niet slechter van. Hij
kan er van rondkomen omdat hij nog ongetrouwd
is. Men verwondert zich erover hoe heftig de theologen
over deze kwestie de degens gekruist hebben.
Velen zijn van mening dat als hij zijn traktaatje
niet zo’n bijzondere titel had gegeven, men
zich er niet aan gestoord zou hebben. Maar omdat
de theologen zich tegen alle vernieuwingen verzetten,
zo wilden ze in het bijzonder van geen nieuwe
Hemel op aarde weten. Of de beschuldigingen en
verdachtmakingen tegen de heer Van Leenhof
H E E L
© e j *
M
A A R D E N
OPGEHELDERT
V A N DE
Nevelen vanMisvcrftandjCnVooroprdeclcn.”
EERS.TE.DEEL.
JÜaat (n tw <0;tmtUH rn ctrwtnt %»imf rftlnnrn ut
Drtürüiflidae tioiyTiormii/ tmtnatmtRfiijrtrii
ilfW!icii&rfj;ffifiiöa4crc
1
WB.HAKVOORD. SSortfccftopreoan
onterecht zijn laat ik in het midden. Uiterlijk ziet
hij er slim genoeg uit, hoewel in het overige zijn
eruditie, voor zover ik dat in het discours kon
bespeuren, helemaal zo groot niet is. '9
De zesde mei, dinsdagmorgen om vier uur, vertrokken
we uit Zwolle. We kwamen steeds bij de
kleine rivier de Aa, die door Zwolle tot in de zee bij
Genemuiden gaat. De weg was niet zo goed als in
de overige provincies der Nederlanden, maar zeer
slecht. Hieruit blijkt dat de voorschriften en de
verordeningen van de stad Zwolle toch niet zo
goed zijn. Hierbij moet ik dan nog aantekenen dat
ik in Zwolle overal naar de wetten en constituties
van de stad gevraagd heb, om te zien of ze dan zo
voortreffelijk zijn. Ik vernam echter dat die nooit
gedrukt zijn en dat men van stadswege alleen maar
enkele speciale verordeningen bijvoorbeeld op het
gebied van het vuur heeft. Wel heeft men het landrecht
van de provincie in druk maar dat geldt niet
voor de stad.
Nadat we in drie uren anderhalve mijl20 gereden
hadden kwamen we bij een dorp, Wijhe
genaamd, dat halverwege Deventer ligt en waar de
gewone postwagen, die elke dag uit beide plaatsen
vertrekt, wisselt.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 93
Noten
1. Op de tentoonstelling De wereld binnen handbereik,
26 juni - ïi oktober 1992 in het Amsterdamse Historisch
Museum, werd een representatief overzicht
gegeven van wat er in de zeventiende en vroege
achttiende eeuw verzameld werd. Zie: De wereld
binnen handbereik: Nederlandse kunst- en rariteitenverzamelingen,
1585-1735. Catalogus en esaybundel,
Amsterdam (Amsterdams Historisch Museum),
1992.
2. Z.C. von Uffenbach, Merkwürdige Reisen durch Niedersachsen,
Holland und Engeland, Ulm & Memmingen:
Joh. Fr. Gaum 1753-54,3 dln., dl. 2 (1753), p.
361-371. (Rijksmuseum Amsterdam, coll. Bibliotheek,
319-E15A7).
3. Sloet tot Oldhuis publiceerde in 1854 de voornaamste
indrukken van VonUffenbach tijdens het verblijf
in Overijssel in 1710. Datgene dat Sloet tot Oldhuis
met betrekking tot Von Uffenbachs verblijf in
Zwolle uit diens geschriften overnam is minder uitgebreid.
Zo ontbreken bij Sloet tot Oldhuis de uitvoerige
beschrijvingen van de kunstverzamelingen
van Gerrit Tydeman en Frederik van Leenhof en het
bezoek aan de uurwerkmaker Willem Bramer. Zie:
B.W.A.E. Sloet tot Oldhuis, 'Zacharias Conrad von
Uffenbach in Overijssel. 1710.', in: Overijsselsche Almanak
voor Oudheid en Letteren, 19 (1854), 257 e.v.,
voor Zwolle: 258-264.
4. J. de Meyere, H. Weyma, Anamorfosen: kunst met
een omweg, Bloemendaal 1989,7,74.
5. 'Zeiller in itin.Germ. p. 453 aus Braunio en Casp.
Ens.'. Von Uffenbach, op cit. (zie noot 2), 361.
Schrijver en titel konden niet achterhaald worden.
6. De tekst van Von Uffenbach met betrekking tot het
verblijf in Zwolle is in dit gedeelte van het artikel zo
volledig mogelijk geparafraseerd.
7. Zie over de uur- en slagwerken van de Zwolse kerken:
TJ. de Vries, Hora ruit, tempus fluit, Zwolle
1963,8,28,39.
8. In de kerk werd zondags slechts een dienst gehouden,
's middags vond er een 'publieke catechisatie'
plaats. Zie: W.A. Elberts, Historische wandelingen in
en om Zwolle, Zwolle 1890,177.
9. In de hoek tussen de oostgevel v