Zwols Historisch Tijdschrift
Jakobs Sport
Vijftig jaar een begrip in Zwolle
30e jaargang 2013 nummer 2 – 8,50 euro
70 zwols historisch tijdschrift
Suikerhistorie
Wim Huijsmans
Café-restaurant ‘Neuf’
De deur van Luttekestraat 13 gaf ruim een eeuw lang toegang tot een horecazaak waar je naar binnenliep voor een kop koffie, om wat te eten of voor een vergadering. De afbeeldingen in glas-in-lood in de bovenramen op de begane grond getuigen daar nog altijd van. Tegenwoordig staat het pand vol met nieuwe fietsen en toebehoren.
Rond 1890 nam Andries P. Nekkers, koffiehuishouder en bierhandelaar, het café over van de vorige eigenaar. Ruim tachtig jaar bleef het eigendom van de familie Nekkers. Toen Derk van Maar in 1918 de zaak overnam van zijn schoonvader, gaf hij daaraan de naam ‘Neuf’. Het Franse woord neuf heeft meerdere betekenissen. Naast negen en nieuw kan neuf ook nieuws betekenen (quoi de neuf = is er nieuws?). Er zijn meer horecazaken in Nederland die zo heten. Geen wonder, want in een café valt altijd wel wat nieuws te horen.
Toen Van Maar in 1929 failliet ging en even later ging scheiden, kwam de zaak in handen van zijn zwager Doekele P. Nekkers. Hij droeg Neuf op 31 december 1954 over aan zijn neef Barteld van Maar, die eigenaar bleef tot 1970. Met hem verdween de familie Nekkers uit Neuf. Het pand wisselde daarna vaak van eigenaar en werd tenslotte bij de naastgelegen fietsenzaak van Scholten aangetrokken.
Neuf fungeerde in de vorige eeuw als thuishonk van verschillende Zwolse verenigingen, zoals biljartclub ‘de Peperbus’, motor- en autoclub Zwolle en carnavalsvereniging ‘de Sassenpoorters’. Op 8, 9 en 10 februari 1960 hield volgens een advertentie in de Zwolse Courant Madame Dupois, groot zieneres, zitting in Neuf. Of zij toen al het einde van Neuf heeft voorzien, vermeldt de historie niet.
(Collectie ZHT)
Luttekestraat 13, anno 2013. De glas-in-lood ramen herinneren nog aan Neuf.(Foto Jan van de Wetering)
zwols historisch tijdschrift 71
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans70
Van Fa. D. Jakobs tot Jakobs Sport
Vijftig jaar een begrip in Zwolle
Bert J. Davidson72
Twee eeuwen de krant van Tijl
Aflevering 1: Zwols meisje lokte
Groninger uit liefde naar haar geboortestad
Willem van der Veen96
Literair Café ‘In de Sinnepoppen’
Eleonore van der Eijk 103
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 9: De zomer van het melkvisioen
(juli-september 1963)
Jan van de Wetering111
Recent verschenen
Annèt Bootsma – van Hulten116
Mededelingen117
Auteurs118
Redactioneel
Na twee themanummers (over Westenholte-Voorst-Frankhuis en de gemeentelijke Monumentenzorg) is het Zwols Historisch Tijdschrift weer eens gevuld met losse artikelen. Die artikelen hebben overigens wel iets gemeenschappelijks. In alle verhalen is er in meer of mindere mate sprake van persoonlijke herinneringen.
In twee artikelen spelen familiebanden een belangrijke rol. Bert Davidson vertelt over de
Fa. D. Jakobs en Jakobs Sport, de winkel aan de Grote Markt van zijn (groot)ouders, maar tegelijkertijd vertelt hij ook het familieverhaal.
Persoonlijke herinneringen spelen ook een centrale rol in een nieuwe serie. Willem van der Veen behandelt in meerdere afleveringen de geschiedenis van de Zwolse Courant. Hij heeft
53 jaar voor deze krant gewerkt, zodat de geschiedenis van de krant (ook) een persoonlijk geschiedenis zal zijn.
Onze jongste auteur ooit, Eleonore van der Eijk, vertelt over het bedrijf van haar opa, het helaas ook al verdwenen literair café ‘In de Sinnepoppen’ aan de Buitenkant. En ook in dit verhaal is de geschiedenis van het café verweven met de geschiedenis van de familie.
En over series en persoonlijke herinneringen gesproken, dit Zwols Historisch Tijdschrift bevat weer een aflevering van de persoonlijke kijk van Jan van de Wetering op Zwolle in de jaren zestig. Dit keer krijgt u meer te horen over de Holtenbroekse melkoorlog.
En dit alles wordt vooraf gegaan door de rubriek Suikerhistorie, waarin Wim Huijsmans u meevoert naar café-restaurant ‘Neuf’ aan de Luttekestraat.
Omslag: De Grote Markt rond 1970. (Foto M.Wassenaar)
72 zwols historisch tijdschrift
Van Fa. D. Jakobs tot Jakobs Sport
Vijftig jaar een begrip in Zwolle
Het is vrijdagmorgen, zomer 1935. De eeuwenoude Zwolse markt slingert door de stad, van de Nieuwe Markt naar het Rodetorenplein, alle straten en zijstraten zijn bezet. Het is een drukte van belang, de lucht is vol van geluiden: van paard en wagens en kooplieden die hun waren aanbieden. Geuren van brood, bloemen, fruit en specerijen mengen zich met de scherpe reuk van leer, stoffen en paardenuitwerpselen. Alles is te koop: groenten en fruit, kaas, boter en eieren die boerinnen in korfjes van huis meegenomen hebben, levend en dood gevogelte en rijen van kramen met lapjes waar stadse vrouwen en boerinnen in dracht van de Veluwe, het Kampereiland en Staphorst in graaien. Er zijn standwerkers die geneesmiddelen verkopen die wonderen kunnen verrichten, er is zeep die alles schoonmaakt, fluitjes van een cent. De oude Veterman staat op de hoek bij het stadhuis zijn oude potten, pannen en kleren aan te prijzen. Op de Melkmarkt lopen Daniel Jakobs en zijn twaalfjarige dochter Saartje van hun winkel en woning op de Grote Markt naar het Rodetorenplein, waar al sinds 1792 vis gemijnd wordt, vers aangevoerd uit de Zuider- en Noordzee. Daniel koopt een zootje groene haring, die hij klaar zal maken voor het middageten. De klanken van het nieuwe carillon in de Peperbus, dat gekocht is met het geld dat over was van de bouw van de IJsselbrug, regenen zachtjes op de mensen neer. De lucht is bijna oogverblindend blauw, de donkere wolken van de toekomst zijn nauwelijks zichtbaar aan de horizon.
Daniel Jakobs
Waarom Daniel Jakobs (geb. 1894) zich in Zwolle vestigde is niet bekend, hij had geen duidelijke binding met de stad. Nadat hij in 1919 met groot verlof uit het leger ging na ruim vier jaar gemobiliseerd te zijn geweest, huurde hij een kamer in de Terborchstraat bij de familie Bilderbeek. Oorspronkelijk kwam hij uit zuidoost Drenthe, waar zijn familie al generaties gewoond had. Daniels vader, Israël Jakobs, die een goed huwelijk had gesloten met een vrouw uit een familie die veel geld had verdiend met vervenen, kocht een groot huis met winkel in wat toen de Dorpsstraat (nu Noorderstraat) heette in Emmen. Hij verkocht daar allerlei soorten textiel: onder meer dekens, lakens, kleren, garen en band en bedden. Daniel was de oudste zoon en had niet veel meer dan lagere school; alles was nog zeer primitief in dat deel van het land. Hij hielp zijn vader in de zaak wat in die tijd inhield ‘de boer opgaan.’ In het dun bevolkte Drenthe was het normaal dat winkels er verkopers op uitstuurden en Daniel sleepte zijn zware koffer met stalen en een dik opschrijfboek door het Drentse land, in het begin lopend en slapend in herbergen of bij een boer in het hooi. Vele grote nu nog bestaande winkels, zoals V&D en C&A, zijn op die manier ontstaan.
In 1914, onder de dreiging van een wereldoorlog, mobiliseerde Nederland. Daniel Jakobs, ook wel Jaap genoemd naar zijn achternaam, was ingeloot en moest onder dienst. Hij werd gelegerd in Tilburg als soldaat in het rijwielenkorps van het 19e regiment infanterie. Als gelovige Jood was het moeilijk voor hem om in de kazerne te wonen en dus werd hij ingekwartierd bij de plaatselijke familie Cohen. Een andere joodse soldaat, Sam Boektje uit Blokzijl, was daar ook ondergebracht. De jonge mannen raakten goed bevriend. In Tilburg brachten ze bijna vijf jaren met manoeuvres, maar vooral met verveling en nietsdoen door. Een lichtpuntje voor Daniel en Sam was dat zij fietsen leerden repareren en konden werken aan hun hobby: het in elkaar zetten van radio’s uit losse onderdelen.
De Cohens hadden drie dochters, waaronder Esther en Sophia. De twee jongelieden werden verliefd en elk verloofde zich met één van de twee meisjes. Daniels twee jongere broers waren inmiddels in de zaak in Emmen gekomen en het is mogelijk dat er voor Daniel geen plaats meer was en dat hij daarom voor zichzelf begon. In Zwolle handelde Daniel in van alles, voornamelijk waren die hij in Duitsland kocht en in partijen weer verkocht. In het najaar van 1919 begon hij de Fa. (firma) D. Jakobs in Zwolle, maar niet voordat hij terug was gegaan naar Tilburg om met zijn ‘Fietje’ te trouwen. Ze begonnen een winkel aan de Nieuwe Haven 4, nu Luttekestraat 54. Spoedig daarna breidden ze uit door ook nummer 58 te huren. Ze woonden boven de winkel op nummer 58, van het andere pand had Daniel alleen de winkel gehuurd. Het pand was eigendom van en werd bewoond door de banketbakker Andries Troostwijk en zijn vrouw Lena van Tijn. Tussen deze twee echtparen ontwikkelde zich een hechte vriendschap. Daniel en Sophia (Fie) kregen twee dochters, Betje (Beppie) in 1920 en Saartje, meestal Zus genaamd (de moeder van de auteur), in 1922.
Rijwielen en radio’s
De zaken verliepen vanaf het begin voorspoedig, Daniel verkocht en repareerde fietsen en alle accessoires die daarbij hoorden. In die tijd werd het gebruik van een fiets nog gezien als een sport, niet als het algemene vervoermiddel dat het later werd. De zaak verkocht ook andere sportartikelen en kleding, waarbij Daniel de ervaring en connecties die hij bij zijn vader verkregen had met succes gebruikte. Dat succes werd nog groter toen hij met behulp van zijn in Tilburg opgedane elektrotechnische kennis radio’s, lampen en huishoudelijke elektrische apparaten ging verkopen en herstellen. Radio’s waren destijds de rage en werden op bestelling vervaardigd. Daniel kocht er houten kasten voor en vulde ze met de nodige onderdelen, inclusief trimmers tegen de ‘Mexicaanse Hond’, een bepaalde storing die een joelend geluid maakte en de ontvangst overstemde. Een hoornachtige luidspreker van metaal of bakeliet completeerde het geheel en de radio was klaar om afgeleverd te worden. Deze apparaten waren heel duur, er zijn rekeningen bewaard gebleven waar zo’n radio in de jaren twintig al 145 gulden kostte, een formidabel bedrag voor die tijd. De meeste radio’s werden dan ook op afbetaling gekocht. Zeker na de economische crisis van 1929 was het voor veel klanten moeilijk de aflossing te betalen. Sommigen konden maar een kwartje in plaats van de overeengekomen vijftien gulden per week aflossen. In schrijnende gevallen schold Daniel, goedhartig als hij was, de schuld kwijt. In de jaren dertig kwamen de fabrieksgebouwde radio’s op de markt en de Fa. D. Jakobs werd de alleenvertegenwoordiger in de regio van het toen bekende Nederlandse merk ‘Waldorp’. In 1936 opende hij de eerste grammofoonopnamestudio in Zwolle. Een van de eerste opnames was de rede die prinses Juliana en prins Bernhard hielden ter gelegenheid van hun verloving in september. De Zwolse Courant maakte er een lovend verslag van.
Omdat het Daniel zo voor de wind ging had hij samen met zijn zwager Sam Boektje, die zijn compagnon was geworden, nog een winkel op de Oudestraat 41 in Kampen geopend; de naam van de zaak was nu Fa. D. Jakobs en Co. De Boektjes woonden ook bij de winkel op nummer 39. Zij waren erg hartelijk en gastvrij en hun woning met achtertuin werd een ontmoetingspunt voor hun familie en vrienden. De kinderen van Jakobs en Troostwijk waren daar vaak te gast met vrienden en vierden er feestjes.
De beide zaken doorstonden de crisis goed en bleven winstgevend. Ze werden zelfs te klein; er was bijna geen opslagruimte meer in beide panden. Het stond er ook stampvol, zoals een foto genomen in de zaak in Kampen duidelijk aantoont. Daniel zocht in Zwolle naar een grotere winkel en vond die op de Grote Markt 8, een groot historisch pand daterend uit de zestiende eeuw, waar voordien de sigarenwinkel van Dassen gevestigd was. In 1932 vond de verbouwing en verhuizing plaats; de Jakobsen gingen weer boven de winkel wonen. Het pand was ruim, er waren vijf verdiepingen, meer dan genoeg voor winkelopslag en woonruimte. In die tijd gaven ze de rijwielhandel op, de concurrentie was te groot geworden.
Er openbaarden zich na verloop van jaren verschillen van opvatting over het beleid van de winkels tussen de twee compagnons. Daniel was zuinig en wilde de firma verder uitbouwen, Sam was tevreden met één winkel en de goede boterham die hij ermee verdiende en leefde royaal. Hoewel de vriendschap tussen de twee families in stand bleef, gingen ze begin 1940 ieder hun eigen weg. De naam van de Zwolse zaak veranderde weer in Fa. D. Jakobs. Ondanks de onzekere tijden vergrootte Daniel de winkel door er een gedeelte van het souterrain bij aan te trekken.
De Jakobsen waren in de loop van twintig jaar geheel ingeburgerd geraakt in Zwolle. Ze waren lid van de Zwolse Israëlitische Gemeente en waren erg gezien in de stad. Daniel zong als eerste tenor in het Zwols Mannenkoor en nam, ironisch genoeg, deel aan de Mattheus Passion, een muziekstuk met mijns inziens onweerlegbare antisemitische elementen. Iedere vrijdag konden ze gezien worden op de markt. Hun twee dochters gingen naar de HBS. Beppie wilde na haar eindexamen in de zaak en ging werken als stagiaire bij Maison de Bonneterie in Amsterdam. De tijden waren zo slecht, dat Daniel moest betalen voor deze stage.
Oorlogsdreiging
De situatie in Duitsland en het toenemende antisemitisme begonnen een domper te leggen op het rustige leven van de familie Jakobs. Veel Duits-Joodse emigranten namen hun toevlucht in de stad, sommigen op doortocht, anderen bleven in de overtuiging dat het in Nederland wel niet zo’n vaart zou lopen en het land wel weer, net zoals in de Eerste Wereldoorlog, neutraal zou blijven.
De gebeurtenissen van 10 mei 1940, toen de Duitsers Nederland binnenvielen, maakten een einde aan deze illusies. De maatregelen om alle Joden uit het openbare leven en daarna uit Nederland te verwijderen, werden geraffineerd langzaam en geleidelijk tot uitvoering gebracht.
Saartje (Zus) Jakobs, die in 1940 eindexamen HBS had gedaan, moest afzien van haar plannen om economie te studeren en ging in de zaak werken. Ze had in de Zwolse joodse jeugdvereniging Dolf Davidson (geb. 1918) ontmoet, hij werd haar vaste vriend. Dolf woonde oorspronkelijk in Dülmen in Duitsland, vlak over de grens. Zijn vader Isidor (geb. 1879), een geboren Zwollenaar, had daar sinds 1903 een slagerij maar Dolf kwam vaak naar Zwolle op familiebezoek. Ze hadden de Nederlandse nationaliteit behouden. Dolf werd al snel gedwongen het gymnasium in Münster te verlaten. Zijn hoop om ooit veearts te worden werd zo de grond ingeboord en er bleef hem alleen maar over om ook slager te worden. De maatregelen tegen de Joden in Duitsland werden steeds strenger. In 1937 kwamen de Davidsons weer terug naar Nederland omdat het hen onmogelijk was gemaakt hun vak uit te oefenen, het werd Joden verboden om vee te kopen. Dolf vertelde dat zijn vader voor die tijd veel cateringopdrachten had. Hij was gewoon om samen met de pastoor van de katholieke kerk mensen op te zoeken die in armoede leefden en gaf hen dan overgebleven voedsel. Sommige van die mensen stonden later voor de slagerij met plakkaten waarop ‘Kauf nicht bei Jüden’ geschreven stond.
Gelukkig was het voor hen mogelijk, als Nederlandse staatsburgers, terug te keren naar hun vaderland. De Nederlandse regering had het in die tijd bijna onmogelijk gemaakt voor buitenlandse politieke vluchtelingen om in ons land een toevlucht te zoeken. De Davidsons moesten wel bijna al hun bezittingen achterlaten, waaronder de slagerij met het woonhuis en al hun geld, op 5000 Reichsmarken (ƒ 3600) na. Hun huisraad en kleren waren de enige zaken die ze mee konden nemen.
Dat was de tweede keer dat Isidor bijna al zijn geld verloor. Tijdens de Duitse superinflatie in 1923 had hij zijn verworven kapitaal bij een Nederlandse bank in Reichsmarken bewaard. De Duitse regering bleef maar geld drukken om haar oorlogsschuld te betalen en tenslotte bedroeg de monetaire waarde van de bankbiljetten minder dan de waarde van het papier waarop het gedrukt was. Daarna bouwde hij langzaam zijn reserves weer op, wat gezien de politieke situatie en de wereldrecessie moeilijk was. Maar ook daarop moest hij interen toen de Nazi-maatregelen zijn zaak langzaam maar zeker verstikten. Bijna geheel berooid pakte hij in Nederland het slagersvak wederom op, totdat dat ook hier voor Joden verboden werd. Tot die tijd werkte Dolf als slagersgezel in verschillende regionale slagersbedrijven en bij zijn vader, die vlees kocht en verkocht zonder zelf een slagerij te hebben. Op 27 december 1939 kwam Isidor om het leven bij een motorongeluk in de sneeuw bij Windesheim. Hij werd daar gevonden, nauwelijks meer levend en onderkoeld, zijn tas met geld en papieren verdwenen, weer was hij alles kwijt. Hij ligt begraven op de joodse begraafplaats aan de Kuyerhuislaan, de enige van zijn generatie van de families Davidson en Jakobs die een aanwijsbaar graf heeft.
Verwalter
Op 19-jarige leeftijd moest Dolf in militaire dienst en werd sergeant bij een divisie van de pantserafweer. Als hij in uniform was moest hij altijd een begeleider hebben; door zijn zware Duitse accent kon hij gemakkelijk voor een spion gehouden worden. Gedurende de Duitse inval in mei 1940 werd hij ingezet bij de IJssellinie. Behalve helpen met het opblazen van objecten om de voortgang van de Duitsers te vertragen, heeft hij weinig of geen actie gezien. Tegen de tijd dat de voorhoede van het bezettende leger zijn stellingen bereikte, had Nederland al gecapituleerd. Hij werd korte tijd als krijgsgevangene vastgehouden, maar onderofficieren als hij werden al gauw weer op vrije voeten gesteld.
In april 1941 moesten Joden hun radio’s inleveren. Op de bewaard gebleven lijsten komt de naam van Daniel Jakobs niet voor. Het is aannemelijk dat hij reeds daarvoor al zijn radio’s en radio-onderdelen had moeten afstaan. In maart 1941 verscheen een verordening met het doel alle Joden uit het bedrijfsleven te verwijderen. Dit zou gebeuren door aanstelling van een ‘Verwalter’ (een zaakwaarnemer), die de betreffende zaak zou overnemen, doorzetten of liquideren.
Dat gebeurde met de Fa. D. Jakobs tegen het einde van 1941. Een nichtje van Daniel en Fie, dat daar op dat moment logeerde, kan zich nog herinneren dat er een Duitse man in burger aan de deur kwam met papieren dat hij als Verwalter van de zaak was aangesteld. Fie, die open deed, nam het gelaten op, het kwam niet onverwachts. ‘Nou, komt u maar binnen’, was het enige dat ze zei. Deze Verwalter was zo slecht nog niet. Hij had deze taak aangenomen omdat hij anders naar het oostfront gestuurd zou worden. De familie Jakobs mocht in het pand blijven wonen. De Duitser gaf een maandelijkse uitkering aan Daniel in ruil voor zakenadvies en nam de zusjes Jakobs aan als verkoopsters. Hij betaalde hen een relatief hoog loon, zodat de familie een bron van inkomsten had. Ook zorgde hij ervoor dat Daniel, die kort daarop gearresteerd werd omdat hij ‘werkeloos’ was, een verklaring van onmisbaarheid kreeg, waardoor hij weer werd vrijgelaten. Deze situatie duurde waarschijnlijk tot het midden van 1942, toen de Verwalter alsnog voor het leger werd opgeroepen. Zijn vervanger was een Nederlandse NSB’er, die de familie uit de zaak en het bijbehorende huis zette. Het bedrijf werd na verloop van tijd door de NSB’er, die geen kennis van zaken had, opgeheven en in november 1943 geliquideerd. De voorraad werd aan een sportwinkel in Amsterdam verkocht, al het geld werd op de bank gezet, klaar om aan de bezetters overgedragen te worden. De winkel werd aan een buurman verhuurd.
De kampen
Daniel Jakobs werd toen weer als werkeloze opgeroepen voor een werkkamp en kwam in kamp ‘De Vecht’, net buiten Dalfsen, terecht. Daniel en Fie waren zich er wel van bewust dat deze deportaties niet veel goeds voorspelden, maar de totale ‘Endlösung’ was iets dat ze zich, zoals vele anderen, niet konden of wilden voorstellen. Met hun dochters spraken ze over de mogelijkheden van onderduiken wat hun vanwege hun populariteit in Zwolle van verschillende kanten aangeboden werd, maar ze wilden deze mensen niet het risico van gepakt en zwaar gestraft te worden aandoen. Voor emigreren was het te laat.
Met nog ongeveer tweehonderd andere Joden, voornamelijk uit het westen van Nederland, werd Daniel te werk gesteld bij het ontginnen van grond in het bezit van de graaf van Rechteren in Dalfsen, onder de leiding van de Nederlandse Heidemaatschappij. Het was lichamelijk zwaar werk, het verwijderen van boomwortels en van ijzeroer, waar geen van de tewerkgestelden aan gewend was. In het begin was de behandeling goed, er was genoeg eten en de geïnterneerden mochten zich relatief vrij bewegen in de omtrek na het werk en op zondag. Daniel werd zelfs in de gelegenheid gesteld om op 11 augustus 1942 met een van de bewakers naar Zwolle te lopen om het huwelijk van zijn dochter Saartje (Zus) met Dolf Davidson bij te wonen. Net als haar oudere zus Beppie en diens verloofde Maurits Wijnbeek hoopten Zus en Dolf door getrouwd te zijn bij elkaar te kunnen blijven bij deportatie naar Oost-Europa.*
Daarna werd de behandeling in het kamp steeds slechter en de rantsoenen steeds kleiner. Op 3 oktober 1942 werden alle kampbewoners naar het station Dalfsen gemarcheerd en via Zwolle doorgestuurd naar Westerbork. Er waren er maar een paar die, verborgen tussen de bussen op een melkwagen, ontsnapten. Dat zijn de enigen van de kampbewoners die de oorlog overleefd hebben. Tegelijkertijd werden in Zwolle ongeveer tweehonderd Joden, onder wie alle familieleden van Daniel, opgepakt bij een razzia en vastgezet in het gymnastieklokaal van het gymnasium aan de Veerallee. Zij wachtten daar op transport naar Westerbork. Dolf en Zus Davidson ontsnapten miraculeus aan het transport. Dolf was net aan een ‘voetbalknietje’ geopereerd en kon haast niet lopen. Een Duitse bewaker, die dezelfde operatie had ondergaan, had medelijden met hen en liet hen gaan. Daniel, Fie en Beppie Wijnberg-Jakobs werden met andere familieleden herenigd in Westerbork. Daniel schreef een geruststellende brief naar Zus, maar verdere correspondentie beschrijft in bedekte termen de deplorabele toestanden en behelsde verzoeken om voedsel en kleren te sturen. Tenslotte is er nog een in haast geschreven, uit de trein gegooide afscheidsbrief van Dolfs oudere broer Walter. In december 1942 werden allen naar Auschwitz vervoerd, waar de twee vrouwen direct vermoord werden; Daniel stierf in maart 1943. Sam Boektje en zijn familie ondergingen hetzelfde lot, tezamen met alle andere Joden uit Kampen. Geen van hen was de mogelijkheid gegeven om onder te duiken en niemand van de Joodse Kampenaren heeft de concentratiekampen overleefd. Het is ironisch dat in de laatste jaren de bestuurders van de stad Kampen veel aandacht hebben gewijd aan dat gedeelte van hun geschiedenis. Toen ‘stonden ze erbij en keken ernaar…’
Onderduik
Dolf en Zus Davidson waren na hun fortuinlijke vrijlating weer naar Dolfs ouderlijk huis in de Venestraat 3 gegaan en leefden verder onder de dreiging opgepakt te worden bij de volgende razzia. Toen die kwam – en dat was altijd bekend omdat leden van de Zwolse politie dat doorgaven aan de ondergrondse – hadden ze geen onderduikadres. De heldhaftige illegale werkster Jo Franssen had met haar echtgenoot daarnaar gezocht, maar niets was beschikbaar. Uit nood bood ze toen aan dat ze zich tijdelijk in haar huis mochten verbergen. De Franssens woonden in de Bloemendalstraat op nr. 13, dat was tegelijk een veilige en onveilige plek: vlak naast het voormalige Vrijmetselaarsgebouw. De NSB had het in beslag genomen en gebruikte het als ‘Kringhuis’, hun hoofdkwartier en ook als gevangenis voor politieke tegenstanders. Niemand zou kunnen denken dat in het naburige pand onderduikers verborgen werden.
Ze zijn daar tot bijna het einde van de oorlog, twee jaar later, gebleven, een grote opoffering voor de familie Franssen dat een gezin met jonge kinderen had. Tegen het eind van de oorlog was het nog nodig te verhuizen, omdat de woning gevorderd werd. Ze werden toen ondergebracht in de woonetage boven bakkerij Verrips, vlak naast het stadhuis in de Sassenstraat, waar ze de bevrijding meemaakten. Zus herinnerde zich nog dat ze vanuit het huis een Canadese militair, misschien wel Leo Major, de ‘bevrijder van Zwolle’, op het bordes van het stadhuis met een vlag had zien zwaaien. Het ergste was voorbij, maar de schaduw van het onrecht hen en hun familie aangedaan zou voor de rest van hun leven over hen hangen’.
Trage naoorlogse afwikkeling
Na de oorlog zochten Dolf en Zus Davidson wanhopig naar hun familie. Lopend, op fietsen met houten banden, liftend en per spoor toen de treinen weer liepen, bezochten ze de plaatsen waar die geleefd hadden. Zus vond vier oudooms en tantes, twee neven en twee nichten; Dolf had alleen nog maar een zuster en een nicht. Ze waren totaal op zichzelf aangewezen zonder onderdak of geld. Veel van hun huisraad was in beslag genomen en verdwenen of verkocht door degenen aan wie zij het in bewaring gegeven hadden. Een vrouw weigerde het terug te geven. Ze lieten het maar gaan. Bezittingen waren niet zo belangrijk als de vrijheid die zij nu hadden. Zij hadden recht op vergoeding voor geleden verlies, maar de overheid was ongelofelijk traag, onverschillig en bureaucratisch in het behandelen en afhandelen van deze claims. Een klein gedeelte werd uitbetaald in 1947, maar het overgrote deel liet op zich wachten tot 1952. Zelfs in 1960 waren zaken nog steeds niet afgehandeld. Ook erfenissen van degenen die niet teruggekeerd waren uit de concentratiekampen werden niet als urgent beschouwd, het duurde jaren voordat ze waren afgewikkeld.
Dat gold voor allen die onder de bezetting geleden hadden: politieke en krijgsgevangenen, leden van het verzet en mensen die in concentratie- en werkkampen gezeten hadden. De toenmalige Nederlandse regering deed ook weinig voor repatriëring van gevangenen en het terugbrengen en herbegraven van Nederlanders die in het buitenland omgebracht waren, behalve in een paar symbolische gevallen die uitdrukkelijk in de pers vermeld werden. Men was toen de mening toegedaan dat de slachtoffers zelf of hun familie en vooral de Duitse overheid daar voor moesten zorgen, een zelfde soort houding als na de eerste wereldoorlog, die de basis legde voor de tweede. Ook pensioenen waar nabestaanden van oorlogsslachtoffers en leden van het verzet recht op hadden, lieten vaak op zich wachten tot het begin van 1950. Anderzijds creëerde de overheid een mythe van een heldhaftige regering en dito volk, dat zich in grote aantallen tegen de Nazi’s verzet had. Het tegendeel daarvan is waar en deze feiten zijn langzamerhand algemeen bekend. Dat heeft geleid tot de tegenwoordige mijns inziens wat excessieve herdenkingsdrift in Nederland.
Jakobs werd weer Jakobs
Pas in 1952 kregen Dolf en Zus een gedeeltelijke vergoeding voor de schade die de Verwalters en anderen veroorzaakt hadden, maar in de eerste tijden na de bevrijding hadden ze geen geld. Ze hadden zelfs de laatste paar maanden onderduiken niet kunnen betalen. Gelukkig leenden hun vrienden Henk en Alie Peeters, de eigenaars van Hotel Peters op de Grote Markt, dat eerst als het Wehrmachtsheim voor Duitse soldaten gevorderd was geweest en daarna als het geallieerde hoofdkwartier in Zwolle fungeerde, hen geld om hun onderduik schulden af te betalen en in hun eerste levensonderhoud te voorzien. Na zes weken in het hotel geleefd te hebben kregen ze de ouderlijke woning in de Venestraat terug, die ingepikt was geweest door een NSB’er. Dolf werkte eerst als kok bij de gaarkeuken op de Nieuwe Markt, als slager kon hij geen werk vinden. Hij wierp zich op de handel en kocht en verkocht wat hij maar te pakken kon krijgen. Dat leidde in korte tijd tot een goed bestaan en Dolf genoot van dit ongeregelde en vrije leven, na zolang opgesloten te zijn geweest. Zus was meer behoudend en wilde de keurige zaak Fa. D. Jakobs weer terug en, zoals meestal het geval was, haar opinie won.
In december 1945 huurden ze het pand van Andries en Lena Troostwijk waar Daniel Jakobs ook gestart was en begonnen ze weer een winkel in sportartikelen en radio’s. Ze konden alleen niets verkopen totdat ze daar vergunningen voor hadden. De organisatiezucht destijds maakte het zo dat ze eerst van meer dan tien vakverenigingen lid moesten worden, inclusief de ‘Vereniging van Detailhandelaren van Droogscheerapparaten’, waar ze de eerste keer niet door de ballotage kwamen. De vergunningen en lidmaatschappen kwamen heel langzaam binnen. Een ander probleem was in die tijd waarin bijna alles ‘op de bon’ was, dat een zaak alleen nieuwe voorraad kon krijgen door vervanging van wat verkocht was. Maar de Fa. D. Jakobs had geen voorraad, die was in 1943 geliquideerd. Dus moesten er dringende brieven aan de betreffende overheidsinstanties en belangrijke leveranciers geschreven worden. Deze moeilijkheden werden overigens in relatief korte tijd opgelost. Intussen zochten ze naar verkoopbare en nuttige handelswaar die niet binnen het distributiesysteem viel: alles wat maar beschikbaar was in die eerste jaren van gebrek na de oorlog. Dolf vond dat in de voorraad van in beslag genomen en verbeurd verklaarde zaken bij het Militaire Gezag. Gedurende de week reisde hij per trein naar Den Haag en Amsterdam, huurde een bakfiets met tandem en liet zich rondrijden naar leveranciers. Voorraad werd per spoor verzonden. Zus zorgde voor de winkel, ze was toen zwanger van hun eerste kind. Er waren successen en miskopen, maar in het algemeen vond Dolf altijd wel wat verhandelbaars. Schoten in de roos waren de kilo’s schoenijzertjes om zolen te sparen, kisten met blaasinstrumenten en blanke schoenpoets die als meubelwas gebruikt werd. Toen zij een grote partij rubber regenjassen zonder bonnen te koop aanboden, waren er zoveel gegadigden dat een politieagent moest komen om de rij wachtenden in bedwang te houden. Andere zaken lagen nog jarenlang onverkocht in de opslagruimte. De regering stelde de prijzen van radio’s vast, maar ze waren zo schaars dat ze verloot werden onder toezicht van een notaris. Toen zij een keer wat leren voetballen op de kop getikt hadden, stonden er rijen jonge kinderen voor de etalage; zij hadden nog nooit een echte voetbal gezien.
Tot overmaat van ramp werd Dolf in 1945 weer opgeroepen voor militaire dienst, om deel te nemen aan de strijd in Nederlands-Indië. Deze oproep werd gedaan door wat eufemistisch het ‘Aanmeldingsbureau voor Oorlogsvrijwilligers’ heette. Hoewel de Nederlandse regering via kranten liet weten dat burgers en oud-soldaten zich en masse aanmeldden, was het moeilijk voor Dolf om deze oproep ongedaan te maken. Het feit dat hij er een volle diensttijd inclusief oorlogstijd op had zitten en een oorlogsslachtoffer was geweest, bleek voor de autoriteiten geen argument. Tenslotte kreeg hij vier maanden voorlopig uitstel vanwege economische redenen van onmisbaarheid in zijn nieuwe zaak, maar niet voordat zijn advocaat een persoonlijk bezoek aan het hoofdkwartier in Den Haag gebracht had. Daarmee was de zaak afgedaan en in 1949 zwaaide hij voorgoed af.
In 1946 kreeg de zaak officieel de naam Fa. D. Jakobs terug van het Nederlands Beheersinstituut, dat de door de Nazi’s geconfisqueerde bedrijven beheerde. In 1947 werd de zaak weer als vennootschap bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. Maar het belangrijkste voor hen was om het pand op de Grote Markt, dat intussen al verhuurd was, terug te krijgen. Zus was erfgename. Maar alle vooroorlogse administratie was uit het pand weggehaald en met onbekende bestemming afgevoerd, inclusief het huurcontract dat op naam van de Fa. D. Jakobs stond. Oude vrienden van Daniel Jakobs wisten zich te herinneren dat er een huurcontract met recht van koop was, maar het viel niet te vinden. Uiteindelijk werd er een opslagplaats van archieven van Zwolse joodse firma’s, die door de Duitsers waren onteigend, gevonden in Windesheim. Daaronder bevond zich een grote kist waarin Daniel alle papieren vanaf 1919 bewaard had. Dolf en Zus doorzochten de kist, maar er zat geen contract tussen. Er was alleen een rekening van de advocaat die het contract had opgesteld. Die had nog een praktijk in Zwolle en na veel zoeken werd het contract toch gevonden. Er was inderdaad een recht van huur en van koop in 1948, beide voor een vaste prijs. Ze konden de koopprijs niet betalen en begonnen een proces voor hun recht van huur, maar al hun argumenten werden afgewezen.
Toen gebeurde er een klein wonder.
De Nederlandse Middenstands Bank (nu ING) nodigde Zus en Dolf uit voor een gesprek. Het bleek dat de Verwalter bij de liquidatie van de
Fa. D. Jakobs al het geld op de rekening van de zaak had gestort. De NMB had echter het bevel om alle geconfisqueerde fondsen naar de Duitse, voormalig joodse, ‘roofbank’ Lippmann Rosenthal & Co over te maken niet opgevolgd en er was een behoorlijk saldo aanwezig. Zus herinnerde zich ook het oude gironummer nog en vroeg de Postbank of op die rekening geld stond. De girodienst wilde deze informatie echter aan niemand geven behalve aan Daniel Jakobs. Zus stortte toen een klein bedrag op haar vaders girorekening en met de afrekening kwam de tweede verrassing, er was daar ook nog een leuk bedrag.
Er moest weer een proces gevoerd worden voor het recht van koop en deze keer was het oordeel gunstig voor de Davidsons. Zij hadden nu genoeg middelen om een aanbetaling op het pand Grote Markt 8 te doen en na nog een jaar wachten, in 1948, konden zij de winkel en de bovenwoning betrekken. Het pand bevond zich nog in de originele staat maar was erg verwaarloosd. Met schoonmaken, verven en wat kleine reparaties werd het echter weer heel toonbaar. De Zwolse kunstschilder en tevens hun buurman Teun van der Veen beschilderde de hoge gewitte wanden met vignetten van Olympische sporten in Zwols blauw. De afbeelding van de discuswerper zou voor de rest van het bestaan het logo voor de zaak vormen. De winkel had een diepe voorpui met etalages aan de Grote Markt en de achterdeur, met een etalage ernaast, kwam uit op de Roggestraat. De winkel was lang en vrij smal, met veel blank houten toonbanken, kasten en schappen met glas ervoor. Er was ook een kleine uitbreiding met paskamers en een werkkamer in het souterrain. Het geheel werd verwarmd met een grote, ronde, zwarte kolenkachel die midden in de zaak stond.
‘Jakobs wordt weer Jakobs’ en ‘Jakobs is weer Jakobs’ waren de slogans die voor en bij de openingsreceptie werden gebruikt. Er was grote belangstelling, ook van de overheid en er was een zee van bloemen. Sommige klanten van voor de oorlog grepen deze gelegenheid aan om hun oude schulden af te betalen.
Grootste sportzaak in de regio
Na de aanvankelijk moeilijke tijd van herstel van de schade die de oorlog had aangericht, trad er een tijdperk in van welvaart en vooruitgang in Nederland. Zwolle groeide en de Fa. D. Jakobs groeide mee. Het was lange tijd de enige en tot de sluiting ook de grootste sportzaak in de regio. Zwollenaren kregen tijd voor sport en vakantie. Voetballen, hockeyen, tennissen, reizen en andere activiteiten maakten opgang en de firma, waarvan de naam intussen was veranderd in ‘Jakobs Sport’, profiteerde daarvan. Het echtpaar Davidson kocht zijn eerste auto, een zwarte Opel Olympia, in 1950. Er was toen nog geen dealer in Zwolle, Dolf ging hem in Amsterdam ophalen.
De zaak spendeerde veel geld aan advertenties in de krant en reclame op sportvelden, en organiseerde evenementen om deze vrijetijdsbezigheden te populariseren. De oude winkel in de Luttekestraat werd nu gebruikt als extra showroom. Wanneer er in Zwolle op Koninginnedag een optocht werd gehouden, nam Jakobs Sport er aan deel. De muziekvereniging Jubal liep voorop, dan het Oranje comité bestaande uit een aantal oudere mannen in donkere pakken en hoge hoeden, sportverenigingen en padvinders en daarna kwamen de ‘praalwagens’ waaronder die van de sportzaak met een klein tentenkamp erop. De wagens werden ‘bemand’ door winkelmeisjes die sleutelringen en andere reclameartikelen naar het grabbelende Zwolse publiek wierpen.
Er werden modeshows gehouden, eerst in de etalage van de winkel, zelfs met een mannelijke mannequin. Dat was in die tijd zo bijzonder dat het de Zwolse Courant haalde. Later waren er gedurende vele jaren twee modeshows in de Buitensociëteit met professionele mannequins en een commentator, een voor de zomer- en een voor de wintercollectie. Deze shows waren heel populair en de zaal was altijd tot de nok toe gevuld. Het Zwolse publiek was erg geïnteresseerd in de nieuwste mode, maar was aan de andere kant ook erg conservatief en de geshowde collectie was ten dele dat wat in het vorige jaar al in het westen van het land getoond was. De klanten kregen wat zij wilden en Jakobs Sport kon de kleren voor een goede prijs inkopen. Zo was iedereen gelukkig. Chris Backers, die naast de zaak een sigarenwinkel had in de Roggenstraat, was heel gewild als pianist in de stad en hij begeleidde de shows met populaire muziek.
In de tuin van de Buitensociëteit werd ook ieder voorjaar gedurende vijf dagen een kampeershow gehouden, met de nieuwste tenten en andere kampeerartikelen, vouwwagens en caravans.
Al deze evenementen werden uitvoerig in de krant beschreven. Door het onvoorspelbare
klimaat in Nederland vielen de kampeershows letterlijk nog wel eens in het water. Ze werden, met goedkeuring van de Zwolse overheid, na enkele jaren verplaatst naar de leegstaande Bethlehemsekerk. Tenten werden uitgestald op de grafzerken in de vloer. In die tijd was het gebruik van kerken voor commerciële doeleinden nog een nieuwigheid en menigeen sprak er schande van.
Wintersport
Wintersport en skiën waren inmiddels heel populair geworden en bij Jakobs Sport kon je een volledige ski-uitrusting aanschaffen. Er waren veel enthousiaste vaste klanten, die ieder jaar hun garderobe en sportmateriaal vervingen of aanvulden. De voetbalclubs PEC, Zwolsche Boys en ZAC, de tennisclubs en de hockeyclubs in Zwolle en Hattem leverden veel klanten op. Jakobs Sport was niet goedkoop, maar legde de clientèle in de watten en zorgde voor een grote keus. Hockeysticks konden bijvoorbeeld aan de individuele spelers aangepast worden. Bijna alle tennisrackets werden met de hand bespannen en de klanten konden de hardheid van de snaren eerst uitproberen. De zaak gaf een kwaliteitsgarantie op alles wat verkocht werd, ruilen en teruggeven was mogelijk in een tijd toen dat nog niet algemeen gebruik was.
Als een behoudende zaak in een behoudende stad verkocht Jakobs Sport bijna alleen maar bekende merken, die producten met bewezen kwaliteit leverden. Sommige, zoals Puma en Adidas voor schoenen, Dunlop en Wilson voor sportartikelen, Westfalia en Campingaz bestaan nog steeds; andere zoals de kledingfabrikanten Sturka en Kerko zijn verdwenen of in grotere bedrijven opgegaan. De badpakken van de verdwenen bedrijven Heinzelmann Orchidee en Jantzen brengen nu vaak op de ‘vintage’ kledingmarkt vele malen de originele prijs op. Tegenwoordig, dertig jaar na de sluiting, zijn er nog steeds oude klanten die artikelen die zij bij Jakobs Sport gekocht hebben, dragen of gebruiken.
In de winter probeerden de Davidsons ook het schaatsen te bevorderen door zelf een ijsbaan aan te leggen op de gravelbanen van de Zwolse Lawn Tennis Bond in de Veeralleebuurt. Dat was een vreselijk koud werkje, de hele nacht moest water als mist op de banen gesproeid worden en het viel dan maar te hopen dat het de volgende dag niet dooide. Als het lukte was het er een drukte van belang. Ze zorgden ook voor een koek en zopie, en verkochten behalve schaatsen van Viking en Nooitgedagt in de garderobe van het tenniscomplex ook winterkleding. Dat hebben ze maar twee seizoenen (1951 en 1952) volgehouden, het nachtwerk in de bittere kou was te veel van het goede. Ze werden daarbij geholpen door Anton en Wim ten Koppel, die bij hen in de winkel werkten en die zich vooral bezighielden met het repareren van radio’s. Omdat dat onderdeel een beetje buiten de interesse van de zaak begon te vallen, deden zij de radiovergunning over aan de broers, die een winkel op de Melkmarkt begonnen die tot 2012 bestaan heeft.
Verzendhuis Actief
Niet alle ondernemingen die Zus en Dolf Davidson begonnen, wierpen vruchten af. In 1956 startten ze, met financiële hulp van een paar vrienden als mede-investeerders, een postorderbedrijf, verzendhuis Actief, geïnspireerd door het succes van Wehkamp. Ze huurden een pand aan de Burgemeester van Roijensingel en adverteerden in radiogidsen en damesbladen. Ze verkochten en verzonden per post artikelen als zomerkleding, Zaalberg jassen, sport- en kampeerbenodigdheden en spelen zoals sjoelbakken van Homas. Bestellingen kwamen en masse binnen, de brievenbus was elke dag overvol met enveloppen met ingevulde bestelbonnen, maar al gauw bleek dat dit niet een nevenbezigheid was die je met een alcoholische parttime bedrijfsleider, een paar kantoormeisjes en een magazijnbediende kon afdoen. Het fiasco met leren motorjassen van Gelmok maakte dat heel duidelijk. Ze werden erg goed verkocht, maar in vele gevallen niet betaald. Het werd duidelijker dat er veel professionele wanbetalers waren, die bijverdienden met het doorverkopen van duurdere artikelen van postorderbedrijven waarvoor ze zelf niet betaald hadden. Een uitgebreide administratie die vooral het klantenbestand bijhield, een incassobureau en een veel groter aantal medewerkers waren nodig. Wehkamp had zijn onderneming groots opgezet en bracht daardoor zijn postorderbedrijf tot grote bloei. Weer vond Zus Davidson dat het beter was om een keurige sportzaak te hebben. Het kapitaal werd hergebruikt voor de oprichting van ‘Sporthuis Twente’ in Hengelo, waarvan zij de directrice werd en die vele jaren goed gedraaid heeft.
Bekende namen
Een aantal bekende Nederlanders uit de sportwereld kwam naar Jakobs Sport als vertegenwoordigers. In die tijd werden topsporters nog niet betaald zoals tegenwoordig en na of zelfs tijdens hun carrière werkten velen voor sport- en kledingproducenten. Eddy Pieters Graafland (Eddy PG), welbekende keeper van Ajax, Feyenoord en het Nederlands elftal, was daar één van. De in die tijd beroemde schaatskampioenen Cees Verkerk en Ard Schenk kwamen ook naar de zaak als promotie voor de schaatsfabrieken waarmee ze contracten hadden. Als zij naar Zwolle kwamen stond het portiek en het aangrenzende deel van de Grote Markt vol met belangstellenden. Goede klanten werden binnengelaten, mochten een praatje maken en om een foto met handtekening vragen.
Peter van der Hurk kwam uit Meppel en had een agentuur in dameskleding. Hij zag er goed uit en liep mee in de modeshows van Jakobs. Dolf Davidson sprak altijd met grote eerbied over hem omdat hij in het verzet gezeten had. Verzetsheld is een betere benaming voor Van der Hurk. Hij zorgde ervoor dat vele mensen konden onderduiken en verzorgde valse papieren voor hen; als coördinerend lid van de knokploeg in Meppel en later van de ondergrondse Binnenlandse Strijdkrachten hielp hij neergeschoten geallieerde piloten en joodse vluchtelingen ontsnappen naar Engeland en het bevrijde deel van Frankrijk. In december 1944 werd hij met zijn vrouw en vijf anderen gearresteerd, gevangen gezet en gemarteld. Zij werden bevrijd door een andere groep, een actie waar doden bij vielen. Na de oorlog kreeg hij de Bronzen Leeuw en werd hij verder onderscheiden als Member of the British Empire en met de Medal of Freedom with Gold Palm van de VS, onderscheidingen die zelden worden uitgereikt aan buitenlanders.
De meest kleurrijke en indrukwekkende vertegenwoordiger die de zaak bezocht was wel Mangal Singh, die hockeysticks uit wat toen nog Brits-Indië heette verkocht. Singh was een Sikh en hij ging ook als zodanig gekleed: een forse man met een lange zwarte baard, een tulband, een ruim wit gewaad met daaronder een broek, blote voeten in sandalen en, nog het meest indrukwekkend, een dolk aan zijn zijde. Mangal arriveerde per trein en als hij bij de sportzaak aankwam had hij een hele optocht van gefascineerde Zwollenaren achter zich aanlopen als een zwijgende, serieus kijkende processie. Singh was de enige die glimlachte. De aandacht deerde hem niet want in tegenstelling tot zijn vervaarlijke uiterlijk was Mangal Singh een hele goedaardige man, die dol op kinderen was. De oudste zoon van Zus en Dolf, Hans (Bert) Davidson, herinnert zich dat hij bij hem op schoot zat, bang en blij geïntrigeerd tegelijkertijd.
Een andere bekende figuur die als klant veel in de winkel kwam, vooral toen ze nog geassocieerd was met de Zwolse kunstenaarsvereniging ‘Het Palet’, was de schilderes van het Staphorster leven Stien Eelsingh, een telg uit de Zwolse stads- en portretfotografen familie. Stien hield van mooie kleren, maar zat constant in geldnood. Diverse keren stelde ze voor om deze kleren te ruilen voor schilderijen, maar Dolf wilde daar niet van horen. Hij had liever geld. Achteraf gezien was dat natuurlijk een verkeerde beslissing, kunstwerken van Stien Eelsingh zijn nu veel geld waard.
Een van de personeelsleden van Jakobs Sport is een heel populaire schrijver geworden. Omstreeks 1950 kwam Wim Gijsen van de HBS af en moest een baantje vinden. Omdat hij uit een communistisch gezin kwam, was men bevooroordeeld over hem. De Zwollenaren waren blijkbaar al vergeten dat de communisten een hoofdrol gespeeld hadden in het verzet tegen de Duitsers. De ‘koude oorlog’ was in volle gang. Het kon Dolf niet schelen waar iemand vandaan kwam, als de persoon maar hard wilde werken. Wim werd aangenomen als winkelbediende, vooral voor het bespannen van rackets en het afstellen van schaatsen en ski’s. Zijn literair talent werd al gauw duidelijk, hij droeg eigengemaakte gedichtjes en liedjes voor. Hij was vooral een fantastisch verteller van zelfverzonnen verhalen. Hans Davidson zat uren naast hem, ademloos te luisteren als Gijsen vertelde terwijl hij rackets bespande. Na verloop van tijd verhuisde hij naar het westen van het land met zijn vriendin Sippie. Hier volgt een deel van wat Wikipedia over hem genoteerd heeft: ‘Wim Gijsen (1933-1990) was naast zijn werk als dichter, hoorspel auteur en schrijver van literair werk een van de eerste Nederlandse schrijvers van moderne sciencefiction en fantasy die doorbrak bij het grote publiek. Hij schreef al jaren literair proza, gedichten, kinderboeken en diverse werken in het New Age genre over onder meer de dood, het hiernamaals, meditatie, vegetarisme en yoga, voordat hij in 1980 begon aan een grote serie van sciencefiction en fantasy boeken.’ Gijsen schreef onder meer de roman Bollebieste (1974), die in Zwolle speelde.
Personeel
Jakobs Sport heeft altijd meer personeelsleden gehad dan andere zaken van vergelijkbare grootte. Voor de eigenaren was het belangrijk om de best mogelijke service te verlenen. Niemand hoefde te wachten om geholpen te worden, behalve misschien gedurende de drukke zaterdagen en tijdens de uitverkoop. Als er niets te doen was zaten de winkelmeisjes etiketten met de naam van de zaak in de kleren te naaien, dat was toen de gewoonte. De Davidsons waren goed voor hun personeel, er was altijd een dag in het jaar waarop de zaak dicht ging vanwege een personeelsreisje. Toch was er een komen en gaan van bedienden, van de leerling-verkoopster tot de bedrijfsleider. Lonen waren in die tijd laag en de meeste vrouwen hielden op met werken als ze trouwden. Daarnaast was Dolf een veeleisende werkgever. De Zwolse Courant van die dagen bevatte bijna iedere maand een advertentie waarin verkopers gevraagd werden.
Er is maar één personeelslid dat een persoonlijk stempel op de gang van zaken bij Jakobs Sport heeft gedrukt en dat was Ina Veldhuis. Zij was een leuk uitziende jonge vrouw, zeer artistiek en al op jonge leeftijd lid van ‘Het Palet’. Zij was op weg om te solliciteren voor een baantje als verkoopster, toen ze een advertentie in de etalage van de winkel zag. Ze stapte naar binnen en werd door Dolf, die op het punt stond om een maand op vakantie te gaan, zonder veel vragen aangenomen. Ina had een handicap: door een medische fout was ze verlamd aan één hand maar, slim als ze was, wist ze dat gedurende haar sollicitatiegesprek te verbergen. Omdat ze bang was dat ze bij terugkeer van haar werkgever ontslagen zou worden, deed Ina extra haar best en bewaarde alle kassabonnen waar zij de verkoopster van was. Teruggekomen van vakantie waren Dolf en Zus op de hoogte van de lichamelijke beperking van het nieuwe winkelmeisje en dachten aan ontslag. Toen Dolf echter het dikke pak met kassabonnen zag, veranderde hij van gedachten. Ina’s werklust en zakeninzicht zorgden ervoor dat ze in korte tijd tot bedrijfsleider werd benoemd. Ze was een strenge cheffin, maar werd als een soort dochter en vriendin van het echtpaar Davidson beschouwd en was betrokken bij de inkoop en vele andere zakelijke beslissingen. Ze ging mee naar de leveranciers, fungeerde als model en maakte het leven van haar werkgevers veel makkelijker.
Aan het eind van de jaren vijftig was de winkel van Jakobs Sport te klein en te ouderwets geworden en de Davidsons namen de beslissing om het interieur van de zaak radicaal te moderniseren. Het verbouwingsplan werd ontworpen door de architect Van Broekhuizen van het destijds bekende bureau Feenstra en Van Broekhuizen uit Hengelo. Het aannemersbedrijf van Ab Meulink in Hattem voerde het werk uit. Het was een ingenieuze constructie die alle beschikbare ruimte optimaal gebruikte, waardoor de oorspronkelijke indeling van drie naar vijf etages werd uitgebreid. Er was een zwevende middenetage en het kantoor achter in het pand had uitzicht op de zaak zoals de brug van een schip. Het trappenhuis naar de achterzijde van de zaak diende als een van de paskamers met behulp van een neerklapbare vloer. Het souterrain was voor sportartikelen, de hoogste verdieping diende als een permanente kampeertentoonstelling en op de tussenliggende etages werden kleren verkocht. Het open vloerplan maakte dat de winkel groter oogde, het vormde een aantrekkelijk geheel. De verbouwing werd duurder dan gepland was. De fundering bestond uit rijshout en koeienhuiden, iets wat in de zestiende eeuw toen het gebouw werd opgetrokken niet ongebruikelijk was. Hoewel die primitieve ondergrond, samen met de dikke muren, het gebouw vier eeuwen zonder enige problemen gedragen had, wilde Bouw- en Woningtoezicht daar niet van horen: een nieuwe fundering ging de grond in voor de helft van de kosten van de originele begroting.
Medio 1960 werd de vernieuwde winkel met veel festiviteiten geopend, Dolf kreeg daarbij een diploma als ‘hoofd-bemoeial’. Het bleek al spoedig dat de verbouwing een belangrijke verbetering was. Door de grotere ruimte en de mogelijkheid veel kleding uit te stallen waren modeshows niet meer zo nodig, net zo min als de kampeershows omdat de bovenverdieping daarvoor ingericht was. De laatste van die shows buiten de winkel werd in 1965 gehouden.
Geen zakelijke beslommeringen meer
De hoogconjunctuur hield aan en de zaken gingen voorspoedig. Dolf en Zus Davidson waren net zo zichtbaar en gezien in de stad als Daniel en Sophia Jakobs destijds. Maar in het begin van de jaren zeventig begon het enthousiasme voor de zaak bij zowel Zus als bij Dolf te tanen. Ze hadden het gevoel dat ze, door de oorlog, hun jeugd gemist hadden, daarna alleen maar hard hadden gewerkt en daardoor veel ervaringen in het leven waren misgelopen. Het was misschien wel een lichte vorm van wat tegenwoordig post-traumatic stress syndrome heet. Ze waren meer en meer bezig met hun hobby’s, waaronder reizen en het houden van IJslandse paarden en andere dieren rond hun huis buiten de stad. Er was geen opvolger. Hun jongste zoon Donald, die interesse in de zaak toonde, stierf op vijftienjarige leeftijd plotseling op weg naar het gymnasium. Zoon Hans was bijna klaar met zijn studie medicijnen. Ook zagen ze de structuur van het bedrijfsleven veranderen. Grotere speciaalzaken zoals die van hen ondervonden steeds meer concurrentie van warenhuizen. De klanten waren niet meer bereid extra te betalen voor betere kwaliteit en service. Ook ondervonden ze toen al de worgende greep van de gemeente Zwolle op de binnenstad die nog steeds doorgaat: minder bereikbaarheid, parkeren alleen maar aan de rand van de stad voor hoge prijzen. En verder een altijd maar doorgaande druk van voorschriften, verplichtingen en standaards die niet van toepassing zouden moeten zijn op oude huizen en die voor zelfstandige winkels nauwelijks op te brengen zijn. Daardoor is het karakter van de stad geheel veranderd. Als je in de Diezerstraat niet omhoog naar de gevels kijkt – en wie doet dat nog? – kun je haast geen verschil zien met de belangrijkste winkelstraten in vele andere Nederlandse steden, een eenvormige verloedering. Allemaal filialen van landelijke ketens, winkels als Fa. D. Jakobs en Jakobs Sport zijn er nauwelijks meer.
Het was een goede tijd geweest die hen financieel onafhankelijk gemaakt had en het idee om eruit te stappen kreeg stilaan vorm. In 1973, terugkomend van een vakantie in Italië, hoorden ze dat er tijdens hun afwezigheid weer veel problemen met personeel en leveranciers geweest waren. Bovendien zei Ina Veldhuis haar baan op, omdat haar man een eigen bakkerij was begonnen. Thuis was het rustig en zonder spanning, hun hond Bimbo en hun paarden hadden hen enthousiast begroet en binnen vijf minuten was de beslissing genomen: we houden er mee op. Ze pleegden een paar telefoontjes naar hun makelaar voor de verhuur van het pand en naar zakenrelaties om een grote voorraad in te slaan voor de finale uitverkoop. Twee maanden later, in augustus, trokken ze de deur van Jakobs Sport definitief achter zich dicht.
Ze hebben nooit spijt gehad van die beslissing. Meer dan dertig jaar leidden ze daarna een interessant en druk leven met vele vrienden en met wat er over was van hun familie. Ze waren altijd in de weer met hun hobby’s. Lichamelijk kregen ze wel wat klachten, maar geestelijk bleven zij vitaal. Dolf stierf in 2004 op 86-jarige leeftijd aan een hartverlamming. Zus (Saartje), die hulpbehoevend was geworden maar thuis wilde en kon blijven, overleed vier jaar later. Zij was toen 85 jaar. Het was het einde van een tijdperk vol tragiek maar ook succes, een bewijs van de vasthoudendheid van twee Zwolse families die samen een bedrijf opzetten dat meer dan vijftig jaar een bloeiend bestaan gekend heeft.
* Maurits Wijnbeek was een broer van Selma Wijnbeek, zie: Ad van Liempt, Selma, de vrouw die Sobibor overleefde, Laren, 2010.
** Alle afbeeldingen bij dit artikel komen uit de collectie van de auteur, tenzij anders vermeld.
Bert J. Davidson
Mobilisatie 1914-1918, links Daniel Jakobs, rechts Sam Boektje.
zwols historisch tijdschrift 73
Trouwfoto van
Daniel Jakobs en
Sophia Cohen, 1919.
De Fa. D. Jakobs op
Luttekestraat 54-58, circa 1924.
74 zwols historisch tijdschrift
Andries en Lena Troostwijk-van Tijn en Daniel en Fie Jakobs-Cohen gezamenlijk op vakantie in Knokke, België, 1939.
Verkoopshow van de Fa. D. Jakobs en Co. in Zwolle, jaren twintig.
zwols historisch tijdschrift 75
Daniel Jakobs en een winkelbediende voor de winkel op Oudestraat 41, Kampen, jaren dertig.
Opname van de rede van prinses Juliana prins Bernhard ter gelegenheid van hun verloving in 1936.
76 zwols historisch tijdschrift
Interieur van de winkel Fa. D. Jakobs en Co. in Kampen. Midden Sam Boektje, rechts Beppie Jakobs, 1939.
De Fa. D.Jakobs en Co., op Grote Markt 8, begin jaren dertig. (Collectie HCO)
zwols historisch tijdschrift 77
Poster van de tentencollectie uit 1936, gevonden achter het behang tijdens de verbouwing in 1960.
78 zwols historisch tijdschrift
Walter Davidson (links), oudere broer van Dolf, voor de slagerij op de Hindenburgstrasse 19 in Dülmen, circa 1935.
Dolf Davidson (met Jodenster) koopt illegaal kalveren in 1942.
zwols historisch tijdschrift 79
Afrekening van de 5000 Reichsmarken die de Davidsons bij hun‘Rückwanderung’ mee konden nemen.
Sergeant Dolf Davidson, tijdens de mobilisatie in 1939.
80 zwols historisch tijdschrift
De familie Jakobs in 1940. Vlnr. Fie, Daniel, Beppie en Saartje.
Werkkamp ‘De Vecht’, 1942. Rechtsonder Daniel Jakobs.
zwols historisch tijdschrift 81
Dolf en Saartje Davidson-Jakobs voor het stadhuis in Zwolle,
11 augustus 1942.
82 zwols historisch tijdschrift
Afscheidsbrief van Walter Davidson uit Westerbork, 16 februari 1943: ‘Meine Lieben. Teile Euch eben kurz mit das ich Heute morgen von hier weg-gehen. Bin gut gesund u[nd] auch gut versorgt. […] hoffe das wir uns alle gesund wieder-sehen werden. Haltet guten Mutes das soll ich auch machen. Viele herzlich grüsse u[nd] Küsse Euer Sohn Bruder Ihr Walter.’
Naast Dolf en Walter was er nog een oudste broer Hermann, die in Rotterdam woonde en ook in Polen vermoord werd. Hun zus Hannah overleefde de oorlog met valse persoonsbewijzen en werkte, ondanks haar joodse uiterlijk, in die jaren gewoon als verpleegster.
zwols historisch tijdschrift 83
‘Jakobs wordt weer Jakobs’, aldus de aankondiging in de etalage van Grote Markt 8 in 1948.
84 zwols historisch tijdschrift
zwols historisch tijdschrift 85
Saartje (Zus) Davidson kampeert met de zwarte Opel Olympia.
86 zwols historisch tijdschrift
Praalwagen van Jakobs Sport op Koninginnedag, begin jaren vijftig.
Een mannelijke mannequin was in 1951 nog zo ongebruikelijk dat de Zwolse Courant er melding van maakte.
zwols historisch tijdschrift 87
Modeshow Jakobs Sport in de Buitensociëteit. De kinderen zijn Ingrid van der Linden en Hans en Donald (staand) Davidson. In het midden Peter van der Hurk.
Kampeershow in de tuin van de Buiten-
sociëteit. In de rubber kano zit Donald Davidson.
88 zwols historisch tijdschrift
De Zwolse Courant bericht over de ijsbaan van de firma Jakobs, 1951.
zwols historisch tijdschrift 89
90 zwols historisch tijdschrift
Bij ieder kledingstuk werd het bedrijfslabel ingenaaid.
Personeelsreisje naar Schiphol in de jaren vijftig, de dames staan voor de DKW van Dolf.
zwols historisch tijdschrift 91
Ina Veldhuis op 17-jarige leeftijd.
92 zwols historisch tijdschrift
Jakobs Sport na de
verbouwing: aangezicht Grote Markt.
Jakobs Sport na de
verbouwing: aangezicht Roggestraat.
zwols historisch tijdschrift 93
Jakobs Sport na de verbouwing, de zwevende middenetage met het kantoor daarachter. Op de voorgrond rechts de architect Van Broekhuizen, links Hans Davidson. Op de achtergrond Zus Davidson.
94 zwols historisch tijdschrift
De Grote Markt rond 1970. (Foto M.Wassenaar)
zwols historisch tijdschrift 95
Afscheidsinterview in de Zwolse Courant, 1973.
96 zwols historisch tijdschrift
Twee eeuwen de krant van Tijl
Aflevering 1: Zwols meisje lokte Groninger uit liefde
naar haar geboortestad
In het jaar 2002, toen de Hollandse gulden verdween en werd omgesmolten tot de Europese euro, kwam na meer dan twee eeuwen ook een einde aan de verschijning van de Zwolse Courant. Het was de voorspelde afbraak van een monument, dat zich een van de oudste ‘nieuwspapieren’ van Nederland mocht noemen. En in elk geval de alleroudste, als het gaat om verspreiding door één uitgever. Op weg naar de totale onttakeling was er in de laatste twee decennia van de twintigste eeuw al een sluipend proces aan de gang geweest, waarin het eens zo rijk geschakeerde landschap van de schrijvende pers onafwendbaar werd geëgaliseerd tot een kale vlakte met hier en daar een protserige kantorengigant.
De ‘oude Zwolse’, eens het troetelkind van de Koninklijke Tijl, kon zich daaraan niet meer onttrekken, want in het concern van de concurrerende Apeldoornse bladenreus Wegener had zij niets meer in te brengen dan lege briefjes. In 1988, het jaar van fusie en overname, had het nog heel wat geleken. Toen werd er bedrieglijk optimistisch gesproken van een echte fusie, een gezamenlijke, vruchtdragende toekomst in de combinatie Tijl-Wegener, maar spoedig werd het al Wegener-Tijl, totdat ook het laatste teken van samenwerking rigoureus werd geschrapt.
Veertien jaar lang mocht de titel ‘Zwolse Courant’ nog op de voorpagina staan en kon er in Zwolle een eigen redactie werkzaam blijven, maar in 2002 kwam het definitieve einde. Een nieuw regionaal dagblad van Wegener, met de nogal ronkende naam de Stentor, nam de taak van de nieuwsvoorziening in het grote verspreidingsgebied van de Zwolse Courant plus kopbladen over. Een zeer schrale troost blijft over voor wijlen de Koninklijke Erven Tijl. Naar het zich laat aanzien zal het verdwenen bedrijf tot in verre toekomst een onaantastbaar nationaal record blijven aankleven. Wie durft immers in de eenentwintigste eeuw te geloven dat er ooit nog een papieren krant verschijnt die het 198 jaren zal bolwerken onder het beheer van één uitgever?
Persoonlijke geschiedenis
Niet minder dan een kwart van die twee eeuwen maakte ik zelf als journalist actief mee. Daaruit put ik nu vooral de reden en de ambitie om een Zwolse Courant-story in afleveringen te schrijven. Door mijn persoonlijke geschiedenis bij de krant, die zich over 53 jaar uitstrekt, zie ik het een beetje als een dwingende taak. Bovendien vind ik het leuk om daar een eigen tintje aan te geven. Als scholier van 17 jaar leverde ik in 1949 immers al mijn eerste stukje voor de Zwolse stadspagina, een sportverslagje. Mijn laatste bijdrage, een toneelrecensie, viel in 2002 te lezen op de kunstpagina in een van de allerlaatste nummers.
Eigenlijk gaat mijn herinnering aan de krant nog aanzienlijk langer terug. In de jaren dertig van de vorige eeuw stond ik in de Voorstraat als kind al vol bewondering te kijken door een breed raam, waarachter de kranten bij vele duizenden uit de toen – in mijn ogen – enorme rotatiepers van Tijl rolden. Een man in stofjas trok af en toe een exemplaar uit de stroom, vouwde het met breed gebaar open en liet zijn blik aandachtig over de pagina’s glijden. Dát leek me nog eens mooi en belangrijk werk!
Het was niet zo’n wonder dat ik al heel jong gegrepen was door het krantenbedrijf. Mijn ouderlijk huis aan de Grote Markt bevond zich schuin tegenover het Tijlgebouw aan de Melkmarkt waar de Zwolse Courant werd gemaakt, waardoor ik steeds met de bedrijvigheid in en rond het grote pand werd geconfronteerd. Daar kwam nog bij dat mijn vader regelmatig als tekenaar voor die krant werkte en dat er journalisten bij ons over de vloer kwamen om te overleggen over illustraties bij hun artikelen. In die jaren even voor en na de Tweede Wereldoorlog had de persfotograaf nog lang niet zo’n overheersende aanwezigheid in de journalistiek als een halve eeuw later. De ouderwetse tekenaar werd regelmatig ingeschakeld als er commentaar op het nieuws moest worden geleverd of reportages om beeldende aanvulling vroegen.
Hans Alma
Een van de journalisten die kort na de oorlog bij mijn vader kwamen buurten, heette Hans Alma. Aan deze energieke redacteur die zich nog maar net in Zwolle had gevestigd en die een belangrijke rol bij ‘de Zwolse’ zou gaan spelen, had ik het te danken dat ik vlak na mijn middelbare schooltijd in 1951 als leerling-journalist op de redactie werd aangenomen. Een school voor de journalistiek bestond toen nog niet. Later in dit verhaal zal ik uitgebreider op Hans Alma terugkomen, omdat zijn leven daar aanleiding toe geeft. Het is een relaas van een snelle, succesvolle carrière met een abrupte en tragische afloop.
Nu, aan het begin van mijn feuilleton, kan ik het nagelaten werk van Alma goed gebruiken als vraagbaak voor het beschrijven van de oudste geschiedenis van de krant. Want door de eeuwen heen blonken de Tijls weliswaar uit in ondernemingslust en vakmanschap, maar dat gold niet voor hun omgang met het bedrijfsarchief. Zij besteedden weinig aandacht aan de vastlegging van eigen handelingen en wederwaardigheden, waardoor er over grote delen van de historie van Tijls krant nauwelijks materiaal te vinden valt. Op twee kenmerkende uitzonderingen na, namelijk de twee perioden waarin Nederland te maken kreeg met vreemde overheersers. De historici H.A. Stalknecht en C.R. Ribbens wijdden studies aan de krant in respectievelijk de tijd van de Bataafse Republiek (1795-1813) en de Tweede Wereldoorlog (1940-1945). In 1991 en 1995 werden deze artikelen in het Zwols Historisch Tijdschrift gepubliceerd.
Veertig jaar voor deze twee publicaties was Hans Alma de eerste die zich diepgravend met Tijls verleden bezig hield. De toenmalige directeur Hein Dikkers, die gehuwd was met Bep Tijl, had veel affiniteit met de historie van de familie waarvan zijn vrouw de laatste telg was. Hij gaf Alma de opdracht om een boekje te schrijven bij de viering van het 175-jarig