Zwols Historisch Tijdschrift
Running
on history
Wim Huijsmans
een bevlogen
archivaris
28e jaargang 2011 nummer 1 – 8,50 euro
2 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
Suikerhistorie
Banketbakkerij – Tearoom Dalenoord
Diezerstraat 1
Zeg Dalenoord en elke Zwollenaar van veertig jaar en ouder denkt ogenblikkelijk aan de banketbakkerij en tearoom op de hoek van de Diezerstraat en de Roggenstraat. Benjamin Dalenoord, uit Enschede afkomstig, was in 1887 als confiseur-cuisinier in Zwolle begonnen aan de Thorbeckegracht. Rond 1891 vestigde hij zich op Diezerstraat 1. Volgens het adresboek van 1910 leverde hij ‘dejeuners, diners, soupers etc.’. Het was de tijd dat de gegoede burgerij haar gasten voor een diner nog aan huis ontving. Hij verzorgde diners in de wijde omtrek. Maar dat was niet het enige. In de bakkerij maakte hij ook de heerlijkste gebakjes. In 1920 deed zijn zoon Hendrik G.B. Dalenoord zijn intrede in het bedrijf, dat zich geleidelijk aan verder ontwikkelde. In de kelder was de bakkerij, gelijkvloers de winkel. De zaak van Dalenoord was een van de vele bakkerijen. Zo rond 1950 waren er wel tachtig bakkers in de stad. Lopend door de Roggenstraat kon je ’s ochtends de geur van vers gebakken brood opsnuiven die opsteeg uit de winkels van Dalenoord en Alferink. De zaak van Dalenoord was toen al uitgebreid met een tearoom. In 1959 werd Jan Giethoorn de nieuwe eigenaar. Hij handhaafde de vertrouwde bedrijfsnaam Fa. B. Dalenoord & Zn. en vierde in 1962 het 75-jarig bestaan van de zaak onder de leus: ‘Dalenoord, een oude zaak met steeds iets nieuws’. Hij introduceerde een nieuw gebakje: de ‘Giethoornse punter’, volgens de advertentie ‘een heerlijke combinatie van vanille-crème-cognac-rozijnen-walnoten, echt iets fijns’. In de jaren zeventig onderging de zaak een aantal facelifts. De naam werd gewijzigd in petit restaurant waar je ‘lekker kon eten in elke prijs’. In 1986 hing Giethoorn de deegrol aan de wilgen. Het bedrijf werd opgeheven, net geen honderd jaar oud.
(Collectie ZHT)
In het voormalige pand van Dalenoord op de hoek van de Diezerstraat en de Roggenstraat zit nu een telefoonwinkel van Telfort. (Foto Jan van de Wetering)
zwols historisch tijdschrift 3
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans2
Redactioneel (1) Lydie van Dijk4
Redactioneel (2) Bert de Vries5
Running on history Wim Huijsmans
Running on history6
St. Antoniusbroederschap15
De wilde deerne24
Sarijshandschrift28
Moffenmeid35
Soeslo en Boswijk39
Stadskok43
Schaatsen52
Straatnamen 55
Auteur66
Omslag: Al hardlopend kwam Wim Huijsmans op de titel van dit themanummer: Running on history. (Foto Jan van de Wetering)
4 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans …
Running on history
Geschiedenis is overal om ons heen aanwezig, geschiedenis ligt op straat. ‘Running on history’, geschiedenis als basis waarop wij ons voortbewegen. Dat is de leidraad van dit dubbeldikke themanummer, uitgebracht ter gelegenheid van het afscheid van archivaris Wim Huijsmans bij het Historisch Centrum Overijssel. Wim Huijsmans heeft zich bijna veertig jaar bezig gehouden met archivistiek en geschiedenis, eerst op het Gemeentearchief Zwolle en daarna op het HCO. Bovendien is hij al ruim vijfentwintig jaar redacteur van het Zwols Historisch Tijdschrift. Dit nummer vormt een weerslag van zijn werkzaamheden in al die jaren, en de nauwe verwevenheid daarvan met zijn dagelijks leven. Want in zijn vrije tijd fietst, jogt en – indien mogelijk – schaatst hij, maar niet zonder ook daarbij aan de historie van het gebied waar hij doorheen komt te denken.
Wim Huijsmans heeft een selectie gemaakt van een aantal archiefstukken die hij graag nader onder de aandacht wil brengen, en verder illustreert hij de these ‘running on history’ door ons mee te nemen naar de Wijthmenerplas, waar hij letterlijk door een gebied rent dat de laatste dertig jaar totaal is veranderd. Vervolgens rent hij (figuurlijk) met ons naar de late Middeleeuwen, toen Zwolle een bloeiende stad was. Er werden broederschappen opgericht, zoals de Sint Antoniusbroederschap, een vereniging van leken die een godsdienstig doel diende. Leden konden hun bijdragen daaraan zelfs voldoen in de vorm van het schenken van een dienaar, zoals uit het gepresenteerde archiefstuk blijkt. In dezelfde tijd werden hier de beroemde Sarijshandschriften geproduceerd. Een van deze handschriften bevat aantekeningen van achttiende-eeuwse Zwolse eigenaren. Wim reconstrueert hoe zij in het bezit van dit bijzondere handschrift kwamen. Ook uit latere eeuwen zijn er boeiende gegevens in het archief te vinden. Wist u dat Zwolle eeuwenlang een stadskok in dienst had? Uit de tweede helft van de achttiende eeuw is een prachtig getuigschrift van stadskok Engelmann bewaard gebleven, opgesteld voor een van zijn leerlingen. Wim rent door en haalt bijzondere gebeurtenissen aan als de ontdekking van een wild meisje in de bossen bij Kranenburg en het straffen van een vrouw die bevriend was met Duitse soldaten in de Tweede Wereldoorlog.
Dit nummer bevat ook een primeur, in de vorm van de publicatie van een onbekend gedicht van Rhijnvis Feith. De beroemde bewoner van Boschwijk droeg dit gedicht in 1816 voor op het naburige buiten Soeslo, ter gelegenheid van de juist voltooide renovatie van dit buiten.
Wim Huijsmans is ook jaren betrokken geweest bij het bedenken en vastleggen van straatnamen voor nieuwe wijken van Zwolle in de ambtelijke werkgroep straatnaamgeving. Wim legt uit hoe dit in zijn werk ging en gaat en hij onthult dat er wel eens kleine fouten gemaakt zijn…
Wim Huijsmans heeft zich in de loop der jaren met zeer veel verschillende aspecten uit zeer uiteenlopende perioden van de Zwolse geschiedenis beziggehouden. Hij gaat nu bij het HCO met een welverdiende VUT, maar blijft gelukkig nog wel deel uitmaken van de redactie van dit tijdschrift en ons ondersteunen met zijn grote kennis en kunde van de Zwolse archieven en historie.
Lydie van Dijk,
redactie Zwols Historisch Tijdschrift
zwols historisch tijdschrift 5
De professional
Medewerkers komen en medewerkers gaan. Vroeger minder vaak dan tegenwoordig lijkt het wel. Dienstverbanden van veertig jaar zijn een zeldzaamheid aan het worden. Jonge(re) mensen stappen sneller van werkgever naar werkgever. Veel dienstjaren lijken niet altijd meer zo gewaardeerd als vroeger. Bij erfgoedinstellingen ligt dat toch iets anders. Een medewerker die lang in dienst is bij een erfgoedinstelling zoals het Historisch Centrum Overijssel, heeft veel kennis opgedaan van de collecties. Bij een archivaris is dat vaak archivistische kennis over een collectie of archief en ook inhoudelijke geschiedkundige kennis. Dat betekent eigenlijk dat de waarde van een medewerker in de loop der jaren alleen maar toeneemt. In termen van bedrijfskapitaal zal het eigen vermogen van het HCO met het vertrek van Wim dan ook enorm afnemen.
Het lange dienstverband van Wim betekent bovendien voor zijn collega’s het afscheid van een heel fijne en ook in dat opzicht zeer waardevolle collega, waar we jarenlang van hebben mogen genieten.
Wim combineert de twee bovengenoemde soorten kennis moeiteloos en weet veel (alles is onmogelijk) over de Zwolse collecties en de geschiedenis van Zwolle. Maar dat is nog niet alles. Vaak heb ik bij andere instellingen gewerkt met soortgelijke oudere collega’s. Zij wisten ook veel maar deelden dat niet snel met anderen. Zij koesterden hun kennis om hun positie in de organisatie te behouden. Ik denk dat Wim zich daarin onderscheidt van velen. Hij heeft zijn kennis altijd beschikbaar gesteld voor anderen en is daarom van onschatbare waarde voor het HCO geweest en dus ook voor het publiek dat van onze diensten gebruik maakt.
Wim is een integere en dienstbare collega. Als je iets vraagt, krijg je een waardevol antwoord. Toen voor het ZWART-festival Peter Greenaway naar Zwolle kwam, vroeg men aan het Historisch Centrum of wij kennis hadden over bepaalde families en de huizen waarin zij hadden gewoond. Wim wist Greenaway ter stond van dienst te zijn. Tijdens een fietstocht door onze mooie binnenstad vertelde Wim wat Peter Greenaway wilde weten. Een gesigneerd eerste exemplaar van het boek over het project, overhandigd in een volle Broerenkerk, was de eer die Wim ten deel viel. Greenaway wist de kwaliteiten van Wim op waarde te schatten. Wim accepteerde de lof op zijn eigen bescheiden manier. ‘Hij deed gewoon zijn werk’.
Wim is als mens en collega een integere, loyale, innemende, rustige en bescheiden man, die zich vanuit zijn passie voor geschiedenis en archivistiek altijd honderd procent heeft ingezet voor de dienst en de gemeente Zwolle. We zullen hem missen op de werkvloer als persoon, als collega en als professional. Gelukkig ben ik ervan overtuigd hem nog vaak tegen te komen, in de stad, bij het HCO en tijdens bijeenkomsten van de Zwolse Historische Vereniging. Wim bedankt!
Bert de Vries,
directeur Historisch Centrum Overijssel
6 zwols historisch tijdschrift
Running on history
Rond de Wijthmenerplas
De titel van dit artikel kwam al hardlopend bij me op. In eerste instantie is het misschien wat vaag. Duidelijker wordt het als ik zeg dat het om hardlopen gaat en om de geschiedenis van de plek waar ik hardloop. Nou hard loop, joggen is misschien een betere benaming, de snelheid is er wel een beetje uit maar ik wil het best nog tegen een leeftijdgenoot opnemen. Een wedstrijdloper ben ik overigens nooit geweest. Ik doe het enkel en alleen voor mijn plezier en om een beetje in conditie te blijven. Ik heb zo mijn vaste plekken om hard te lopen, zoals vlak bij huis over de IJsseldijk richting Engelse Werk of het Kleine Veer of iets verder weg bij De Horte tussen Wijthmen en Dalfsen, op de Lemelerberg, in het Zwolse Bos bij Heerde, in de Zwarte Dennen bij Staphorst of op vrijdagmiddag in de Staatsbossen bij Ruinen. Daar staat bij Roel en Sasha aan de Postweg de deur altijd gastvrij open als ik zomers op de motor arriveer om mij daar om te kleden en na afloop te douchen. Ook een paar rondjes om de Wijthmenerplas is bij mij favoriet. Hoe ik door de geschiedenis van die plek ren, komt hierna aan de orde
Wijthmenerplas
De Wijthmenerplas ligt ten zuidoosten van Zwolle, niet ver van de weg van Zwolle naar Heino. Het gebied is ongeveer vijftig ha. groot, waarvan de plas 22 ha. inneemt. Aanvankelijk waren het weilanden waar vee liep te grazen. De firma Van Ossel uit Zoetermeer kocht in 1964 een aantal percelen grasland om zand te winnen, met de bedoeling om er op den duur een recreatieterrein aan te leggen met allerlei attracties. Op die voorwaarde kreeg Van Ossel een ontgrondingsvergunning. Hij had op andere plaatsen in Nederland ook met dit bijltje gehakt. Zo ontstond een kolk of zandput. Men begon aan de oostkant van de huidige plas te graven. Het zand werd gebruikt voor de aanleg van wegen rondom Zwolle en het ophogen van wijken, zoals de Aa-landen. In juni 1964 ging men met de zandwinning van start. In de eerste week was er meteen al een aanvaring met Rijkswaterstaat. De zware met zand beladen vrachtauto’s reden namelijk vanuit het zandpad (nu Hoekserfpad), dat tegenover café De Zon uitkwam, de weg Zwolle-Almelo op met alle risico’s van dien. Er was toen nog geen parallelweg. Na een week zette Rijkswaterstaat een slagboom voor het zandpad zodat de chauffeurs niet meer de weg konden opdraaien. De chauffeurs van Van Ossel stoorden zich daar niet aan. Ze negeerden met hun zware wagens het verbod en reden de slagboom omver. De politie kwam er aan te pas. Er volgde overleg. Slot van het liedje was dat er een nieuwe uitrit kwam, maar wel naar de Erfgenamenweg. Een directiekeet diende in het begin als kantoortje en schaftruimte voor de chauffeurs, een verlaten boerderij als berg- en opslagruimte.
In 1967 kwam ‘Zandbedrijf Wijthmen’ zoals het was gaan heten, in andere handen. Lokin uit Heino en de gebroeders Tielbeke uit Lemelerveld namen het bedrijf over. Volgens een advertentie in de Zwolse Courant was levering mogelijk van metselzand, betonzand, vulzand (gebruikt voor ophoging) en grind in elke gewenste hoeveelheid. De zandput werd in de zomer ook spoedig ontdekt als plas om in te zwemmen, in het begin vooral door mensen uit de buurt. Naarmate de plas groter werd, nam de toeloop van zwemmers en recreanten toe. De plas bij Wijthmen werd een alternatief voor de Agnietenplas. Het gemeentebestuur van Zwolle was daar niet gelukkig mee. Bij mooi weer werd geregeld gewaarschuwd voor de onbetrouwbaarheid van het water in de ‘kolk’ bij Wijthmen.
Ondertussen was Lokin teruggetreden. De Tielbeke’s zetten het bedrijf voort. In 1974 werd de miljoenste kubieke meter zand afgevoerd. Het bedrijf was toen behoorlijk gemoderniseerd. De bedrijfsactiviteiten en opstallen waren naar de westzijde van de plas verplaatst. Daar zorgde een zandwas- en doseerinstallatie voor de verdeling van het zand in verschillende soorten. De plas werd naar de west- en oostzijde uitgebreid. De ontgrondingsvergunning stond toe te zuigen tot een diepte van circa twintig meter. Eind jaren zeventig was deze diepte bereikt. Verdere uitbreiding op de bestaande plek was in verband met de natuurwaarden en het landschap niet mogelijk. De zandwinning was toen al verplaatst naar Haerst. De put van Sanders vormde de nieuwe locatie.
De recreatieve betekenis van de plas nam in de loop der jaren toe. Op zomerse dagen kwamen duizenden mensen naar Wijthmen om zich te verpozen in en bij het water. De gemeente Zwolle kocht in februari 1979 de plas aan. In overleg met Plaatselijk Belang Wijthmen werd door het recreatieschap West-Overijssel, die de gemeente Zwolle als eigenaar was opgevolgd, een plan opgesteld om de plas geschikt te maken voor dagrecreatie. Ook andere belanghebbenden werden bij de plannen betrokken, zoals sportvissers en duikers. De windsurfvereniging ‘Kantje Board’ liet ook haar stem horen. Na lang gepraat en veel overleg werd in oktober 1981 met de aanleg begonnen. De kosten bedroegen vijftien miljoen gulden. De aanleg, die in fasen werd uitgevoerd, was in oktober 1991 voltooid. De kwaliteit van het zwemwater was uitstekend, alleen bij lange warmteperiodes werd het water soms verontreinigd door blauwe algen. Naarmate de voorzieningen rond de plas toenamen en Zwolle-Zuid meer bebouwd raakte, nam het aantal dagrecreanten toe. Ook van ver buiten Zwolle zoekt men nu op warme dagen de Wijthmenerplas op.
Tot 2005 was de plas in handen van de Regio IJssel-Vecht. In dat jaar werden de recreatie-objecten afgestoten. De gemeente Zwolle, die al met het dagelijkse beheer en toezicht was belast, kwam opnieuw in het bezit van de plas. De Wijthmenerplas is nu een van de drie recreatieterreinen binnen de gemeente. De overige twee zijn de Agnietenplas en de Milligerplas. In en bij de Wijthmenerplas kan men ondermeer zwemmen, zonnen, vissen, duiken, picknicken, barbecuen, wandelen en hardlopen. Op het strand staan wat speelattributen voor kleine kinderen. Zomers worden netten gespannen om te beachvolleyballen. Gemiddeld komen er per seizoen 300.000 watergebonden recreanten, zoals dat in ambtelijke nota’s heet. Buiten het zomerseizoen vinden er andere activiteiten plaats, zoals bij voorbeeld vijftig cc brommerraces en dancefestivals. Het terrein is uitsluitend bedoeld voor dagrecreatie, hoewel er in de avond- en nachtelijke uren – zeker na een warme zomerse dag – ook wel eens wat ‘recreatiefs’ gebeurt. De politie en een nachtveiligheidsdienst houden een oogje in het zeil.
’t Gagel
Meestal kom ik met de auto of de fiets naar de plas. Ik passeer daarbij de ingang naar de golfclub Zwolle, gelegen op golfbaan ’t Gagel. Deze naam is ontleend aan de vroegere naam van dit gebied. Gagel is een struik die bloeit met katjes.
De struik kwam vooral voor op weilanden die
’s winters onder water liepen. De weteringen, die door dit gebied liepen en zorgden voor de afvoer van het overtollige regenwater uit Salland, zetten de weilanden in dit gebied regelmatig onder water. Het terrein van de golfclub werd in de jaren negentig aangelegd. In 1995 beschikte de Zwolse golfclub over negen holes. Omdat er geen officiële wedstrijden konden worden gehouden, werd na veel hindernissen en inspanningen uiteindelijk toch toestemming gekregen om het terrein uit te breiden tot achttien holes. Vanaf 2005 beschikt de golfclub Zwolle over een fraai clubhuis en over een prachtig golfterrein op een schitterende locatie, waar het goed toeven is.
Bij de entree van de Wijthmenerplas tegenover het beheerscentrum is een skeelerbaan aangelegd. Aanvankelijk werd er druk gebruik van gemaakt. Het lijkt erop dat de animo voor het skeeleren aan het afnemen is.
Start
Ik begin te lopen vanaf het parkeerterrein. Ik volg het fietspad in noordelijke richting. Dit fietspad maakt deel uit van Rondje Zwolle. Ik zie het punt waar de Emmer Tochtsloot in de Herfter wetering uitmondt. Beide sloten zorgden er vroeger voor dat het gebied nog al eens onder water kwam te staan, omdat ze het overtollige water niet snel genoeg konden afvoeren. De golfers hebben nu geen last meer van het water of het moet zijn dat hun golfbal in een sloot terechtkomt. Wat nogal eens gebeurt. De dam overstekend kom ik op het terrein van de golfclub. Oorspronkelijk was het terrein drassig en hier en daar wat golvend. Bij de aanleg van het golfterrein zijn elementen uit het landschap zo veel mogelijk gehandhaafd. In westelijke richting valt Selhorst te zien, de eeuwenoude locatie van de boerderij van Hutten die op een hoogte (=horst) gebouwd is. Zijn koeien vonden de golfballetjes niet zo smakelijk.
Ik vervolg mijn route tot aan de Valkenbergweg. Deze weg heet nog niet zo lang zo en ik ben daar debet aan. Aanvankelijk was de benaming Erfgenamenweg. De weg dankt zijn naam aan het feit dat ze aan de eigenaren in de marke van Wijthmen en Herfte toebehoorde. Een marke was een typisch Oost-Nederlands fenomeen. Onder een marke verstaat men een groot, gemeenschappelijk, onverdeeld grondgebied. De marken werden in de negentiende eeuw opgeheven. Hier en daar bleven kleine stukjes grond en bos onverdeeld. Daar was geen belangstelling voor. Dat gold ook voor wegen en watergangen. Voor de verdeling van de marke was het onderhoud ervan voor gemeenschappelijke rekening. Na de verdeling van de marke kwam het onderhoud in handen van de gemeente en het waterschap. Personen die samen eigenaar van een marke waren, werden markegenoten of erfgenamen genoemd. Vandaar de naam Erfgenamenweg. Omdat de loop van de weg onduidelijk was – een deel was geasfalteerd en een ander deel was zandweg – is de weg qua naam in tweeën geknipt. Het westelijk stuk van deze weg tot aan de Herfterlaan kreeg de naam Valkenbergweg, zo genoemd naar de boerderij op nr. 2, vlak bij het spoor, de rest van de weg bleef Erfgenamenweg heten. Het is al weer enige tijd geleden dat ik aan de straatnamencommissie de suggestie gedaan heb te kiezen voor Valkenbergweg. Het college van B en W heeft mijn suggestie opgevolgd.
Met een knipoog naar het bord vervolg ik mijn route in de richting van Wijthmen. Over de Emmer Tochtsloot begint het Erfgenamenbos. Ook dit bos dankt zijn naam aan de vroegere marke. Aan de linkerkant staat – voordat ik het Erfgenamenbos verlaat en aan de rechterkant weer de Wijthmenerplas kan zien – een onder architectuur gebouwd zomerhuis. Alleen als het blad van de bomen is, valt het huis vanaf de weg te zien. Ik vervolg mijn route. Rechts in het weiland lopen koeien van een niet-Nederlands ras te grazen. Met hun grote loense ogen kijken ze me meewarig aan. Terwijl zij rustig achter elkaar sjokken, vragen ze zich misschien wel af waarom ik mij zo druk maak. Ik vraag me af of dit nu Blonde d’Aquitaines zijn en of daarom blondjes zo dom heten te zijn. Hardlopen maakt je hoofd leeg maar doet soms ook de meest gekke gedachten of associaties opkomen.
Ik jog verder. Het oorspronkelijke terrein, waarin kleine verhogingen of belten voorkwamen, blijkt uit de naam van een van de huizen aan de Valkenbergweg. Die is getooid met de naam Poppenbeld (sic). Ik vervolg mijn route. Steevast kondigen honden bij de volgende huizen mijn komst aan. Blaffende honden bijten niet. Onverveerd loop ik verder, bij dit woord aan het Wilhelmus denkend. Ik kom bij het Hoekserfpad. Ook deze naam heb ik gesuggereerd vanwege een boerderij met de naam Hoeks-erve. In archiefstukken werd deze boer ook wel aangeduid als de boer in het Hoekje. In de verste verte is deze boer een voorouder van mij.
Ik passeer de school. Het gebouw is verlaten De kinderen krijgen nu verderop aan de Erfgenamenweg les in het Kulturhus, in 2007 geopend door Erica Terpstra. Naast de oude school staat de katholieke kerk, gewijd aan Onze-Lieve-Vrouwe van Altijddurende Bijstand, waarvan de eerste steen in 1950 werd gelegd. Vroeger kon je daar zo naar binnen lopen om een kaarsje op te steken. De godsdienstleraar van mijn middelbare school was hier pastoor. Nu is de kerk alleen maar open als er diensten zijn. Voor 1950 kerkten de katholieke inwoners van Wijthmen in Hoonhorst of gingen in Zwolle naar de St. Michaël in de Roggenstraat. Omdat de nieuwe kerk zowel voor inwoners van Wijthmen als Herfte bedoeld was, werd de kerk ver buiten Wijthmen gebouwd, maar wel tussen Wijthmen en Herfte in, zodat de afstand voor de verst afwonende kerkgangers ongeveer gelijk was. Een andere reden van de excentrische ligging ten opzichte van het dorp Wijthmen was de beschikbaarheid van grond op deze plek.
Het Hoekserfpad vervolgend zie ik spoedig een betonnen toiletgebouw. De twee toiletgebouwen op het terrein van de Wijthmenerplas doen mij steeds denken aan de kubuswoningen van Piet Blom in Rotterdam. De gebouwen zijn op een markante wijze vorm gegeven, functioneel en door hun constructie vandalismeproof.
Ongeklede recreatie
Ik vervolg mijn route over het grasveld waar het op zomerse dagen een drukte van belang is. Na het hek passeer ik een bord met de aanduiding dat vanaf daar ongeklede recreatie is toegestaan. Het had heel wat voeten in de aarde voordat dit terreintje werd gerealiseerd. In 1982 was men volop bezig met de aanleg en inrichting van de plas tot dagrecreatie. Om van het ene deel van het gebied naar het andere deel te komen werd een brug aangelegd, vanaf een soort schiereilandje aan de westelijke kant van de plas naar het oostelijk deel. Op de punt van dit eilandje ontstond omstreeks 1980 een naaktstrandje. Vooral mensen die graag uit de kleren gingen en veelal lid waren van de Zwolse naturisten zwemvereniging ‘Niks Um ’t Lief’ hadden bezit genomen van deze plek. Al bestond die term nog niet, naaktrecreatie werd op de punt van dit schiereilandje gedoogd. Niemand had er last van; het lag immers meters af van de locaties waar geklede badgasten recreëerden of te water gingen. Dat werd anders toen een brug werd aangelegd om zo de loopafstand tussen het oostelijk en westelijk deel van het gebied te verkleinen. Het duurde niet lang of er kwamen klachten over naaktrecreanten, van wie men vond dat zij de goede zeden aan hun laars lapten, voor zover daar sprake van kan zijn bij naaktrecreanten… Ook de politiek bemoeide zich met deze affaire. Het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) liet bij monde van Van Herwijnen in de gemeenteraad weten dat foutparkeerders bij de Wijthmenerplas wel door de politie op de bon geslingerd werden, maar naaktrecreanten niet, terwijl naaktrecreatie toch in strijd was met de Algemene Politie Verordening (APV). Het gemeentebestuur nam op korte termijn maatregelen. In 1983 werd paragraaf 9 van de APV aangevuld. Men mocht zich niet ongekleed of op aanstootgevende wijze bevinden op voor het publiek toegankelijk plaatsen. Maar er gold voortaan een uitzondering voor een stukje strand aan de oostzijde van de Wijthmenerplas, dat duidelijk met borden werd aangegeven. Overigens is dit stukje textielloos strand nooit door een lid van het college van B en W officieel geopend of in gebruik gesteld.
Door de publiciteit rond het naaktstrandje trok het in het begin veel bekijks. De jonge struikjes rond het terrein, waar een fietspad langs liep, lieten niets aan duidelijkheid te wensen over waar de plaats van het naaktstrandje was. Van lieverlee kwamen er steeds meer recreanten naar het ‘ongeklede’ strand. Er was geen lawaai en het was er schoner. Er werd geen troep achtergelaten. Bijkans raakte het strandje op zonnige dagen overbevolkt. Rond de eeuwwisseling werd het ten koste van het ‘gewone’ strand uitgebreid.
Wanneer het te warm is om te joggen, fiets ik naar de Wijthmenerplas om verkoeling te zoeken. Net als bij het hardlopen ben ik ook in het water een ‘dieseltje’. Ik zwem in een rustig tempo grote afstanden, zo mogelijk op korte afstand van de oever de hele plas rond. Op een bepaalde plek heb ik al enkele jaren ijsvogels gezien die, op een takje vlak boven het water zittend, niet verwachten dat er een zwemmer voorbij komt. Ze verraden zich door hun prachtige kleuren. Hun blauwe vleugeltjes steken schril af tegen de groene bladeren. In het voorjaar word ik steeds getroffen door de moederlijke zorg van de fuut, die de jonge fuutjes op haar rug vervoert als ze moe worden. Geweldig geschrokken ben ik ooit eens van een grote schildpad die al dobberend in het water lag te genieten van de zon, waarschijnlijk gedumpt door iemand die genoeg had van dit huisdier. Of het beestje de winter overleefd heeft, waag ik te betwijfelen. En over winters gesproken, het is al geruime tijd geleden dat ik op de Wijthmenerplas geschaatst heb. Bij strenge winters vriest de plas dicht. Het biedt schaatsers een onmetelijke ijsvlakte en duikers ongeëvenaarde mogelijkheden om ook eens onder ijs te duiken
Beter met Bos
Aan de oostzijde van het Hoekserfpad is de gemeente Zwolle vanaf de eeuwwisseling begonnen met de aanleg van een bos met recreatieve voorzieningen nadat het land van de boeren was aangekocht. Het gebied ligt tussen de Erfgenamenweg en de Heinoseweg en strekt zich uit tot aan de bebouwde kom van Wijthmen. Het sluit aan op de Wijthmenerplas. In het nieuwe bos worden buitenplaatsen gebouwd. De kavels zijn gemiddeld 5.000 m2 groot. Het was de bedoeling dat de buitenplaatsen primair de economische dragers zouden vormen voor de totale ontwikkeling van dit gebied. De verkoop van de kavels verliep echter minder snel dan men gehoopt had.
Vanaf het Hoekserfpad is te zien hoe op korte afstand van het bestaande bos drie grote woningen uit de grond worden gestampt. Een rechte laan met jonge bomen leidt naar de te bouwen huizen. Het nieuw aangelegde recreatiegebied wordt doorkruist met lanen, wandel- en ruiterpaden. Er staan al een aantal riante optrekjes in het parkachtige landschap.
Veldwijk
Tegenover de ‘nieuwe’ laan vervolg ik mijn route in westelijke richting. Ik kom dan weer op het fietspad dat deel uitmaakt van Rondje Zwolle. Het zal de meeste fietsers en wandelaars ontgaan dat deze laan, evenals de andere lanen die hier vlak bij liggen, deel hebben uitgemaakt van het lanenstelsel dat vroeger bij de buitenplaats Veldwijk hoorde.
Vanaf Zwolle gezien waren er drie buitenplaatsen met het achtervoegsel -wijk. Op de hoek van de Kuyerhuislaan en Heinoseweg lag en ligt Landwijk, even verderop, eveneens aan de Heinoseweg, Boschwijk waar Rhijnvis Feith gewoond heeft. Bij de (huidige) Wijthmenerplas lag de buitenplaats Veldwijk, die in het midden van de negentiende eeuw werd omschreven als een ‘logeabel heerenhuis met daarbij staande schuur, stalling en hooiberg en de daarbij gelegen spatieusen tuin, waarin ruim 150 exquise vruchtbomen met daarbij behorende wandeling.’ Met een wandeling werd de parkachtige tuin met lanen bedoeld. Het huis werd kort na 1850 om onduidelijke redenen afgebroken. Op de plek van de buitenplaats kwam een boerderij te staan. De lanen die bij het oorspronkelijk huis behoorden, vormen nu een wandelgebiedje. De lanen omsluiten een aantal kleine weilandjes .
Het fietspad vervolgend jog ik langs de wetering. Ik passeer het beheerscentrum en kom weer bij de parkeerplaats uit. Afhankelijk van mijn animo loop ik nogmaals hetzelfde rondje of ik loop over het gras om de plas. Moe en voldaan rij ik daarna naar huis. Onder de douche spoel ik het stof van archiefstukken en het zweet van mij af. Het geeft mij een goed gevoel en een kick: running on history, ook als dat verleden nog niet zo ver achter ons ligt…
Wim Huijsmans
Running on history: Wim Huijsmans kwam al hardlopend op de titel van dit artikel en dit themanummer. Hier zien we hem in actie bij de Wijthmenerplas. (Foto Jan van de Wetering)
zwols historisch tijdschrift 7
Een van de fietstoe-gangen naar de Wijth-menerplas. (Foto Jan van de Wetering)
De Wijthmenerplas op de kaart van Zwolle. (Particuliere collectie)
8 zwols historisch tijdschrift
‘Herften’ en ‘Salne’ in de Hottingeratlas, omstreeks 1785. In het gebied rechtsboven
Boschwijk ligt nu de Wijthmenerplas. (Collectie HCO)
zwols historisch tijdschrift 9
Drukte bij de Wijthmenerplas, duizenden mensen verpozen zich in en bij het water, 30 juni 1986. (Collectie HCO, Redactiearchief Zwolse Courant, foto Aart Vos)
Brommerraces bij
de Wijthmenerplas,
18 september 1993. (Collectie HCO,
Redactiearchief
Zwolse Courant)
10 zwols historisch tijdschrift
Rek- en strekoefeningen in het mulle zand bij de Wijthmenerplas. (Foto Jan van de Wetering)
zwols historisch tijdschrift 11
De splitsing tussen de Erfgenamenweg en de Valkenbergweg. Op de achtergrond de katholieke kerk van Wijthmen. (Foto Jan van de Wetering)
12 zwols historisch tijdschrift
Betonnen toiletgebouw bij de Wijthmenerplas. (Foto Jan van de Wetering)
zwols historisch tijdschrift 13
Het stukje strand waar ‘ongeklede recreatie’ is toegestaan, is duidelijk met borden aangegeven. (Foto Jan van de Wetering)
‘Ongeklede recreatie’, 1983. (Collectie HCO, Redactiearchief Zwolse Courant, foto Frans Paalman)
14 zwols historisch tijdschrift
In de levensavond genietend van de avondschemering aan de Wijthmenerplas, circa 1978. (Particuliere collectie)
zwols historisch tijdschrift 15
De Sint Antoniusbroederschap
in de Grote of St. Michaëlskerk
Over de geschiedenis van de Sint Michaëls-kerk aan de Grote Markt is veel gepubliceerd. Er stond op deze plek rond 1040 al een Romaanse kerk, die tussen 1370-1450 werd vergroot tot de tegenwoordige gotische hallenkerk. Hieronder komt de broederschap van de Heilige Antonius in die kerk aan de orde.
Zwolle rond 1450
De eerste helft van de vijftiende eeuw geldt als Zwolle’s bloeitijd. De stad was een centrum van handel en koopmansschap, waar per jaar vijf jaarmarkten werden gehouden. In 1407 was Zwolle opnieuw in de Hanze opgenomen, een verbond van kooplieden en daarna van steden, die de handen ineensloegen om hun handelsbelangen gezamenlijk te behartigen. De Hanze strekte zich uit van Vlaanderen tot de landen rond de Oostzee. De leiding van dit verbond lag in handen van Lübeck. Naast koopmansstad was Zwolle ook een centrum van wetenschap. Die functie dankte het aan de Latijnse school die Europese bekendheid had gekregen door de onderwijsvernieuwingen van rector Johan Cele. Van heinde en ver kwamen ‘klerken’ naar zijn school. Dankzij de kloosters was Zwolle een cultureel centrum. Binnen de muren lagen huizen van de zusters en broeders ‘des Gemenen Levens’, die een leven in weelde in strijd achtten met een oprechte beleving van het geloof. Zij drongen aan op eenvoud en soberheid. Deze nieuwe, geestelijke stroming kreeg bekendheid als de Moderne Devotie. Vanuit het klooster in Windesheim en dat op de Agnietenberg oefende de Moderne Devotie grote invloed uit op het geestelijke leven in grote delen van Midden-Europa. Thomas a Kempis, de bekendste van alle broeders, schreef in het klooster op de Agnietenberg zijn wereldbefaamde Over de navolging van Christus. Over en weer beïnvloedden handel, wetenschap, cultuur en geestelijk leven elkaar.
Dat het Zwolle voor de wind ging in de eerste helft van de vijftiende eeuw laten ook de gebouwen zien die uit die tijd dateren, zoals de Sassenpoort, het stadhuis, de Schepenzaal, de raadstoren, de Latijnse school, de St. Michaëlskerk en de Onze-Lieve-Vrouwekapel (de Peperbus).
Broederschappen
In de Middeleeuwen was het hele leven doortrokken van godsdienst. De kerk stond letterlijk en figuurlijk in het midden. Het aardse leven was hard en onzeker. De katholieke kerk vestigde er de nadruk op dat de hemel verworven kon worden, maar alleen langs de weg die zij aanwees. De geestelijkheid in al haar gradaties was verantwoordelijk voor het zielenheil. Het uitzicht op eeuwigdurende gelukzaligheid was van grote betekenis. De heilige sacramenten te ontvangen en goede daden te verrichten waren minimale voorwaarden om de hemelpoort binnen te mogen gaan. Mensen die het konden betalen, werden lid van een broederschap en deden zo aan goede werken. Om het vagevuur te ontwijken werden aflaten gekocht.
De St. Michaëlskerk was in de vijftiende eeuw de enige parochiekerk in de stad. De Onze-Lieve-Vrouwekerk had de status van kapel. In de St. Michaëlskerk werden missen opgedragen en sacramenten toegediend. Het godshuis bood onderdak aan vele vormen van georganiseerde vroomheid en naastenliefde. De parochianen konden op zondag kiezen uit een groot aantal missen. De hoogmis werd opgedragen op het hoofdaltaar dat op het hoogkoor stond en gewijd was aan Zwolle’s schutspatroon Sint Michaël. De beide zijkoren hadden altaren met de beeltenissen van Maria en Petrus. Daarnaast waren er een dertig kleinere altaren, zogeheten wandaltaren, die door de hele kerk heen verspreid tegen de muur stonden en bijvoorbeeld gesticht waren door een broederschap en gewijd aan een bepaalde heilige. Een broederschap was een vereniging van leken die zich aaneen hadden gesloten om een godvruchtig doel te dienen. De leden hielpen elkaar en verrichtten werken van naastenliefde. Ook liepen zij mee in processies met het beeld van hun patroonheilige.
Sint Antoniusbroederschap
Op verzoek van een aantal burgers gaven op maandag na zondag Quasi modo geniti (= eerste zondag na Pasen) in het jaar 1440 (4 april) schepenen en raad van Zwolle goedkeuring aan de oprichting van de Sint Antoniusbroederschap met een altaar in de St. Michaëlskerk, en wel op de volgende voorwaarden:
– de priester zal op woensdag een gezongen vroegmis opdragen en op vrijdag zielenmissen voor het zielenheil van diegenen die de broederschap iets geven;
– de priester van dit altaar dient in Zwolle te wonen en een kuis leven te leiden zonder dronkenschap of dobbelen; houdt hij zich hier niet aan, dan kan hij worden afgezet;
– de priester krijgt van het stadsbestuur een woning en van de broederschap jaarlijks vijftig herenpond;
– ieder lid van deze broederschap moet jaarlijks een bijdrage betalen van een half herenpond waartoe hij een jaarrente moet schenken;
– voordat iemand wordt aangenomen, wordt zijn naam bekend gemaakt opdat anderen bezwaren kunnen maken;
– wat in het offerblok of op het altaar aan was, vlas, goud, zilver of andere goederen wordt geofferd, is voor de helft voor de kerk en voor de andere helft voor de broederschap;
– de koster moet er voor zorgen dat op het altaar steeds kaarsen branden;
– wanneer een lid van de broederschap is overleden, zal men missen voor hem opdragen in de eerste week na zijn overlijden;
– op St. Antoniusavond (16 januari) zullen de procuratoren (=de bestuurders) ter wille van het zielenheil van de levende en overleden leden van de broederschap een uitdeling onder de armen houden;
– op St. Antoniusdag (17 januari) zullen de leden van de broederschap gezamenlijk eten en hun etenswaren zelf meebrengen; wat er overblijft zal men onder de armen uitdelen;
– na afloop van de maaltijd treedt van de twee procuratoren er een af en wordt een nieuwe gekozen die twee jaar aanblijft;
– bij gezongen missen moeten de procuratoren zorgen voor twee priesters, die de dienstdoende priester assisteren, en voor vier koraalklerken om te helpen zingen;
– van de inkomsten van de broederschap zal men – naast de gewone uitgaven voor de priester en zijn assistenten – ook de benodigde kelken, kazuifels en misgewaden bekostigen, terwijl het restant van de jaarlijkse inkomsten zal dienen voor werken van barmhartigheid wat twee of drie keer per jaar door de procuratoren in de vorm van kleding, brandstof en voedsel aan de huiszittende armen zal worden uitgereikt.1
Het stadsbestuur van Zwolle speelde een grote rol bij het beheer van de St. Michaëlskerk. Dat gold in de vijftiende eeuw ook ten aanzien van de op te richten altaren en broederschappen in de kerk, zoals hierboven al vermeld is. Na afloop van de jaarlijkse maaltijd (zie boven) werd bijvoorbeeld bij de St. Antoniusbroederschap de nieuwe procurator mede gekozen door de drie oudste leden van het stadsbestuur. Het recht om de priester te benoemen die het altaar van de broederschap bediende, lag bij schepenen en raden, het zogeheten collatierecht. De priester die het altaar bediende, werd vicaris genoemd.2
De Heilige Antonius leefde als kluizenaar in de Egyptische woestijn en wordt beschouwd als de eerste monnik. Demonen trachtten hem te verleiden, maar hij weerstond de verlokkingen. Hij stierf in 356. Zijn kerkelijke feestdag is 17 januari. Hij is de beschermheilige van vele beroepen, die ondermeer met vee en dan met name varkens te maken hebben. Verder is hij de schutspatroon tegen besmettelijke ziekten. Hij wordt afgebeeld met een varken, een staf en een bel.
Register van de St. Antoniusbroederschap
Van de broederschap van St. Antonius in de
St. Michaëlskerk is een register bewaard gebleven. Het bevindt zich in het HCO in het archief van de parochie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Uit een aantekening in het register blijkt dat het aan deze parochie is geschonken.3
Het vijftiende-eeuwse register bevat 25 vellen perkament. Een aantal vellen is verwijderd. Het is gebonden in een band van kalfsleer over eikenhouten platten. Resten van twee sloten zijn zichtbaar. De hoeken zijn verstevigd en voorzien van gegoten en gedreven messing beslag, evenals een rozet in het midden van de band. Op het eerste blad staat de volgende tekst te lezen:
‘In nomine et honore domini Jhesu, misericordissime virginis Marie atque Anthonii sancti confessoris et abbatis [In naam en ter ere van onze heer Jezus, van de zeer barmhartige maagd Maria en van de heilige Antonius, belijder en abt]
Dit boeck ofte register is gemaickt in den jair onss heren duysent vierhonderd vijf ende viertich des dynxdages nae der heiliger dryer conynge dage van der broederscap des heiligen vaders sancti Anthonii avermits ende bij heren Henrick Schonekamp, priester van sante Anthonijs altair, Lubbert Tymanssoen ende Johan van Millingen, procuratores derselver bruderscap in manieren hiernae bescreven.’
(Hertaald: dit boek of register is aangelegd in het jaar 1445 op dinsdag na Driekoningen (6 januari) voor de broederschap van de heilige Antonius door Henrick Schonekamp, priester van het
St. Antoniusaltaar, Lubbert Tymanszoon en Johan van Millingen, procuratoren van deze broederschap, met de volgende bepalingen).
Van de broederschap waren (gegoede) burgers lid, evenals priesters en begijnen. Voor een eenvoudige ambachtsman was deze broederschap niet weggelegd. Het was simpelweg veel te duur om lid te worden. Veel vrouwelijke leden traden gelijk met hun man toe. Zij werden meestal niet met naam genoemd. Na de naam van de man staat dan vermeld: ‘cum uxore’ (met echtgenote). Het boek bevat de namen van ongeveer 425 personen. Er is ook een indeling gemaakt. ‘In der yrsten sexteernen ofte capittell’, het eerste sextern (=katern van zes bladen) of hoofdstuk staan de leden van de broederschap vermeld die lid werden en de jaarlijkse bijdrage in een keer hadden betaald, in het andere sextern staan de personen genoemd die hun lidmaatschap met een jaarrente betaald hadden. Het register is bijgehouden tot 1559. De leden zijn lid geworden tussen 1440-ca.1510. Een paar aantekeningen van financiële aard hebben betrekking op de tijd na 1510.
Eenre maget… der broederschap gegeven
De eerste twee personen die als lid van de
St. Antoniusbroederschap staan ingeschreven zijn Frederik en Zeger van Rechteren. Zij behoorden tot een van de meest invloedrijke families in Overijssel. Dan volgt Herman van Voerst. De manier waarop hij zijn lidmaatschap heeft verworven luidt aldus:
‘Herman van Voerst heeft betaelt myt enen knechte den hij der broederschap gegeven heeft, geheiten Derick Wijse Wycherssoen, die hij hadde bij Wibben sijnen echten wijve, nae uutwijsinge eens brieffs den Herman voirscr. der broederschap dairaff avergegeven heeft.’
(Hertaald: Herman van Voerst (=Voorst) heeft het lidmaatschap betaald met een knecht die hij aan de broederschap gegeven heeft; de knecht heet Derck en is de zoon van Wijse Wycherszoon en Wibbe; de betaling blijkt uit een akte die
Herman aan de broederschap gegeven heeft).
Ook de originele akte van deze schenking is in het Stadsarchief bewaard gebleven. Deze dateert van 9 januari 1444. Daarin verklaart Herman van Voerst dat hij ter wille van zijn zielenheil de genoemde Derck als een horige aan de St. Antoniusbroederschap schenkt, waarvoor hij als lid in deze broederschap wordt opgenomen. In deze akte staat ook de reden vermeld dat hij Derck kon weggeven. Wibbe was namelijk een vrouw, die aan Herman van Voorst horig was.4 Horigheid vererfde via de moeder. Horigen waren boeren die bepaalde verplichtingen hadden tot hun heer en geen eigenaar waren van de grond. Ze hadden het recht om de grond van hun heer te gebruiken. In ruil daarvoor hadden ze verplichtingen, zoals hand- en spandiensten of het afdragen van een deel van de oogst. Derck kwam dus ter beschikking van de St. Antoniusbroederschap.
Hetzelfde gebeurde met een zekere Griete, ongehuwde dochter van Mauricius van Verssen en zijn vrouw Ghese. Griete werd op 28 november 1443 door Herman van Peyse en zijn vrouw Alijt ter wille van hun zielenheil aan de broederschap gegeven.5 Deze akte is wat duidelijker. Herman van Peyse was namelijk eigenaar van het horige goed Haweking in de buurschap Elsen bij Rijssen. Op dat horige erf woonde Griete, ‘eenre maget’. Evenals Derck kwam ook zij ter beschikking van de
St. Antoniusbroederschap. Wat er in hun nieuwe hoedanigheid van Derck en Griete verwacht werd, staat niet vermeld. Wellicht dat Derck belast werd met het verzorgen van de varkens van de broederschap en Griete als dienstbode werd ingezet.
St. Antoniusvarken
De St. Antoniusbroederschap had het recht om een aantal varkens vrij te laten rondlopen in de stad. Om te voorkomen dat ze het kerkhof (nu Grote Kerkplein) overhoop wroetten, was het van een omheining voorzien en lag er bij de ingang een rooster. Volgens het volksgeloof kon zo ook de duivel niet op het kerkhof komen. In 1468 werd paal en perk gesteld aan het aantal varkens van de broederschappen dat in de stad mocht rondscharrelen.6 Deze broederschap-varkens waren herkenbaar omdat ze ‘mytter bellen gaen’, dus een bel in het oor of om de hals hadden. Op St. Lucienavond (12 december 1468) besloten schepenen, raden en meente dat voortaan de St. Antoniusbroederschap drie varkens mocht laten rondlopen in de stad en de overige broederschappen elk slechts een varken. Degene die op de varkens paste, was aansprakelijk voor de schade die de varkens aanrichtten. Daarbij werd geen onderscheid gemaakt tussen zeugen of beren. Als varkens een huis binnendrongen, kostte dat per varken vijf pond. Het ongewenste bezoek moest worden doorgegeven aan de stadsbestuur en aan de stadsboden. In de zestiende eeuw verdween het varken voor goed uit het straatbeeld, behalve op marktdagen.
Zestiende eeuw
Uit de zestiende eeuw is nagenoeg geen archiefmateriaal bewaard gebleven van de St. Antonius-broederschap. De broederschap bleef bestaan en hield zich bezig met godsdienstoefeningen voor het zielenheil en met de armenzorg. Ook het elkaar treffen en samen bezig zijn met een bepaalde intentie zal de leden met elkaar verbonden hebben. Wat dat betreft dringt een vergelijking met een serviceclub van vandaag de dag zich op.
De invloed van het stadsbestuur op de broederschappen bleef toenemen. Sinds het midden van de eeuw moest elke broederschap jaarlijks verantwoording afleggen tegenover het stadsbestuur. De taakopvatting op het gebied van de armenzorg veranderde. Van andere broederschappen, waarvan wel archiefstukken bewaard gebleven zijn, is bekend dat de inkomsten afnamen. Bij de St. Antoniusbroederschap zal dat niet anders geweest zijn. De rol van de kerk nam af. De hervorming stond ook in Zwolle voor de deur.
Bij dit alles bleef de functie van vicaris van het altaar in trek, niet in de laatste plaats vanwege de inkomsten. ‘Up flitich anholden ende begerent’ van Gerrit Veneman, priester, werd hij op 3 november 1578 door schepenen en raden benoemd, voorlopig voor een jaar, mits hij het altaar van de broederschap eerlijk zou bedienen, zoals een goede preister betaamde. Nog geen drie maand later verruilde hij deze vicarie – met toestemming van schepenen en raden – met die van de vicarie in het H. Geestgasthuis. De nieuwe bedienaar van het altaar van de St. Antoniusbroederschap werd Michiel Hertghers, zoon van
Derck Hertgers, op wiens verzoek de ruil had plaats gevonden. Naast de altaardiensten kwam hij ook in het bezit van alle inkomsten en jaarrenten, zoals nadrukkelijk vermeld staat. Het finan-ciële aspect was dus niet onbelangrijk.7
Omdat de stad belast was met het recht om de vicaris van het altaar van de St. Antoniusbroederschap te benoemen, werd het in 1580, toen het stadsbestuur van Zwolle overging naar de hervormde religie, niet als vreemd ervaren dat de inkomsten van de broederschap, die oorspronkelijk bedoeld waren voor het zielenheil van de leden, voor andere doeleinden werden gebruikt. De verslaglegging op financieel gebied tussen 1580-1600 is nog wat rommelig. Na 1600 is het
zo dat de bezittingen en inkomsten van de
St. Antoniusbroederschap terug te vinden zijn in de administratie van het kantoor van de stads geestelijke goederen. Dit ‘bureau’ was belast met het financiële beheer van de goederen van alle kerken en alle broederschappen en vicarieën van voor 1580. De inkomsten uit de voormalige geestelijke goederen kregen ten dele een andere bestemming. Ze bleven weliswaar aangewend voor de armen maar een belangrijk deel werd gebruikt als salaris voor predikanten en schoolmeesters, die de kinderen niet alleen onderwezen in rekenen, lezen en schrijven maar ook in de hervormde godsdienst ‘ofte waere gereformeerde religie’. De oprichters van de St. Antoniusbroederschap zouden zich in hun graf omdraaien als ze weet hadden van wat er na een kleine tweehonderd jaar met hun ingelegde geld gebeurde. Niet voor niets zei Bredero al: het kan verkeren…
Noten
1. F.C. Berkenvelder, Zwolse Regesten III, 1426-1450. Zwolle, 1986, regestnr. 1739
2. Het algemene kader is ontleend aan het proefschrift van Ingrid Wormgoor, Uit vrije wil en voor zijn zielenheil; kerkelijke instellingen in Zwolle en hun functioneren binnen de stedelijke samenleving tot 1580. Zwolle, 2007
3. HCO, Archief Parochie Onze-Lieve-Vrouwekerk, inv.nr. 707
4. F.C. Berkenvelder, Zwolse Regesten III, 1426-1450. Zwolle, 1986, regestnr. 1854
5. Idem regestnr. 1851
6. HCO, Stadsarchief Zwolle, inv.nr. 18, p. 115
7. HCO, Stadsarchief Zwolle, inv.nr. 66, p. 193
Gezicht op Zwolle, (uitsnede) begin zeventiende eeuw. In het midden
– nog met indrukwekkende toren – de
St. Michaëlskerk, links daarvan de raadstoren en het stadhuis, rechts de Onze-Lieve-Vrouwe-kapel (de Peperbus).
(Collectie Stedelijk Museum Zwolle)
16 zwols historisch tijdschrift
Inkomsten
In het tweede ‘sextern’ of deel van het Register van de Sint Antonius Broederschap staan de jaarlijkse inkomsten vermeld die verkregen waren nadat personen lid geworden waren van de broederschap. Zij hadden hun lidmaatschap betaald met een jaarlijkse rente. Als voorbeeld volgt hieronder de eerste inschrijving. Zo volgen er nog tientallen. Dit tweede deel doet sterk denken aan een legger of blaffaard. In de archivistiek wordt daaronder verstaan: een staat van te ontvangen vaste inkomsten uit onroerende goederen.1
De eerste inschrijving luidt als volgt:
‘Item Evert van Wijtman ende Margariete sijn wijff hebn gegeve[n] een heren pont des jairs uut enen huyse gelegen in des Hoefschenstege tusschen weren Besselen van Wijtman ende Celye Bolten nae uutwijsinge eens brieffs dairaff. Dyt heft Gherbrech Roetg[er] Leygendeckkers wife gheloesset in den jaer XCVI.’ In de kantlijn staat: ‘M[ar]tini’.
Hertaling: Eveneens heeft Evert van Wijtman en zijn vrouw Margariete (aan de Sint Antoniusbroederschap) gegeven een jaarrente van 1 heren pond uit een huis in de Hoefschensteeg tussen het erf van Bessele van Wijtman en dat van Celye Bolte zoals blijkt uit een akte. Te betalen op Martini. Deze jaarrente is door Gherbrech, de vrouw van Roetger leiendekker, afgelost in (14)94.
Om lid te kunnen worden van de broederschap hebben Evert van Wijtman en zijn vrouw een jaarrente gegeven van 1 heren pond aan de St. Antonius Broederschap. Deze jaarrente rust op een huis in de Hoefschensteeg (=Goudsteeg) gelegen tussen het erf van Bessele van Wijtman en dat van Celye Bolten. De eigenaar van het huis heeft dus voortaan de verplichting om jaarlijks 1 heren pond aan de Broederschap te betalen. Waarschijnlijk hebben Evert van Wijtman en zijn vrouw eerder een lening verstrekt aan de eigenaar van dat huis, die daarvoor jaarlijks 1 heren pond rente moest betalen. Deze verplichting om dit jaarlijks te betalen heeft Evert van Wijtman aan de St. Antonius broederschap doorgesluisd, waardoor en waarvoor hij en zijn vrouw nu lid zijn. Deze jaarlijks terugkerende rente moest op Sint Maarten (Martini) betaald worden. Een herenpond was rond 1450 ruim drie gulden waard.
Evert van Wijtman (Wijtmen) wordt in akten vermeld tussen 1429-1473. Hij was ondermeer schepen van Zwolle (1429-1433), schout van Zwolle (1438-1444) en rentmeester van Salland (1446-1473). Evert was een van de belangrijkste en invloedrijkste personen in Zwolle en in het Oversticht. Hij was gehuwd met Margaretha van Ockenbroek. Bessele van Wijtman was de moeder van Evert van Wijtman.2
In 1494 heeft Gerbrech, de vrouw van Roetger leiendekker, op dat moment eigenares van het huis in de Goudsteeg, de verplichting om jaarlijks 1 heren pond te moeten betalen, aan de St. Antonius Broederschap afgelost. Dit was doorgaans mogelijk tegen het twintigvoud. Dat verklaart ook dat er twee verticale strepen door de tekst staan. Daarmee wordt aangegeven dat deze inschrijving is doorgehaald en dus geen geld meer oplevert.
Volgens de christelijke leer mocht men in de Middeleeuwen geen rente vragen voor uitgeleend kapitaal. Dat werd als woeker beschouwd. Het was oneerlijk geld te verdienen door tijdsverloop; de tijd behoorde aan God alleen. Bovendien moest de mens ‘in het zweet van zijn aanschijn’ zijn brood verdienen. Rente werd door luiheid verkregen. De formulering in middeleeuwse akten is dan ook altijd zodanig dat de geldlener de actieve persoon is. Hij verklaarde een jaarrente uit zijn huis of land verkocht te hebben omdat hem geld verstrekt was. Door deze formulering bleef de geldschieter verschoond van het heffen van rente. De jaarlijks te betalen rente was af te lossen tegen het twintigvoudige.
Noten
1. J.L. van der Gouw e.a., Nederlandse archiefterminologie. Zwolle, 1962., nr. 30
2. J.J. Seekles, Van Wytman, in: De Nederlandsche Leeuw, Maandblad van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor geslacht- en wapenkunde, 111 (1994), p. 87-111
De eerste inschrijving in het tweede ‘sextern’ of deel van het Register van de Sint Antonius Broederschap, met in de kantlijn de notitie ‘M[ar]tini’.
(Collectie HCO)
zwols historisch tijdschrift 17
18 zwols historisch tijdschrift
De St. Michaëlskerk
of Grote Kerk,
midden zeventiende eeuw. Tekening door Abraham Beerstraten. (Collectie Stedelijk Museum Zwolle)
Het register van de Sint Antoniusbroederschap, gebonden in een band van kalfsleer met messing beslag. (Collectie HCO)
zwols historisch tijdschrift 19
Het eerste blad (folio) van het register van de Sint Antoniusbroederschap. (Collectie HCO)
Het tweede blad (folio) van het register van de Sint Antoniusbroederschap. (Collectie HCO)
20 zwols historisch tijdschrift
Herman van Voerst (=Voorst) heeft het lidmaatschap betaald met een knecht die hij aan de broederschap gegeven heeft. Detail van het tweede blad van het register van de Sint Antoniusbroederschap. (Collectie HCO)
‘… eenre maget (…) der broederschap gegeven…’, detail van het tweede blad van het register van de Sint Antoniusbroederschap. (Collectie HCO)
zwols historisch tijdschrift 21
Varkens op stortplaats Westerveld aan het Zwarte Water, 1954. Vanaf 1951 scharrelden varkens rond op Westerveld, de stortplaats van de gemeentereiniging. Het kostte de eigenaar van de varkens aanvankelijk tien gulden per varken per jaar, later duizend gulden, ongeacht het aantal krulstaarten. De gemeente hoopte zo haar financiële positie, die toen niet rooskleurig was, iets te verbeteren. De Yorkshire-varkens vrolijkten de saaie verlatenheid van het stortterrein op en deden zich te goed aan ‘de afvalstoffen uit de huishouding, die voldoende voedingsstoffen boden’, aldus de Zwolse Courant. Ze deden het best en werden steeds vetter. Jarenlang hebben er op de stortplaats varkens rondgescharreld. In het begin van de jaren zeventig, toen de stortplaats vol raakte en een andere bestemming kreeg, verdwenen ook de varkens. Zij maakten plaats voor bomen. Westerveld werd een nieuw recreatiegebied langs het Zwartewater. (Collectie HCO, Redactiearchief Zwolse Courant, foto Dolf Henneke)
22 zwols historisch tijdschrift
De Heilige Antonius
Er zijn twee bekende heiligen met de naam Antonius. De ene, in dit artikel beschreven, wordt ter onderscheiding ook wel Antonius van Egypte genoemd en vaak afgebeeld met een varken. De andere heilige Antonius is Antonius van Padua. Hij was een groot redenaar en volgens de legende preekte hij voor de vissen. Hij is de patroonheilige voor het terugvinden van verloren zaken.
Mijn tweede voornaam is ook Antonius. Of mijn vader – hij was boer en we hadden thuis varkens – mij die naam gegeven heeft, of mijn moeder – zij riep de H. Antonius altijd aan als er thuis iets zoek was – ik weet het niet. In ieder geval voeren de missiepaters van Mill Hill in Oosterbeek er wel bij. Had mijn moeder iets teruggevonden, dan ging er een klein bedrag in het missiebusje dat één keer per jaar werd opgehaald. Zolang het busje niet geleegd was, gebruikten wij als kinderen de centen bij het kaarten…
Sint Antonius van Egypte, met varken. (www.Adolphus.nl)
zwols historisch tijdschrift 23
24 zwols historisch tijdschrift
De wilde deerne
Als wij als archivarissen het hebben over stukken, dan bedoelen wij doorgaans archiefstukken. In dit artikel gaat het ook om een stuk maar om een heel bijzonder stuk, een beeldschone vrouw. Haar naam is Anna Maria Jennaert, geboren in Antwerpen in 1698. Zij hield zich in 1717 op in de bossen rond de Kranenburg bij de Agnietenberg in Berkum. Zij kon niet praten. Wel liet zij de harten van de jonge boeren in
Berkum sneller kloppen omdat haar schamele kleding weinig verhulde. Bij elke toenadering vluchtte ze het bos in. Hoe zij uiteindelijk in handen viel van diegenen, die jacht op haar maakten, wordt hierna verhaald.
Een welgevormde verschijning
Het is 1717, hoogzomer. De boeren rond de havezate De Kranenburg in Berkum – ‘ontrent een uer gaens van de Stadt Swol’ – zijn druk bezig met hooien. Plotseling verschijnt er aan de rand van het dichte bos een jonge vrouw. Haar haar is ravenzwart en lang. Haar huid is vuil. Ze draagt geen kleren. Slechts een klein stukje stof om haar lendenen is alles wat haar lichaam bedekt. Al is ze vuil, haar lichaam heeft weldadige vormen, een lust voor het oog. Als de boeren haar zien, vlucht ze het bos in. Verschrikt blijven de boeren achter. Hebben ze werkelijk gezien wat ze zagen? Of was het een droom?
In de weken, die volgen wordt ze af en toe gesignaleerd. Ze blijft in de buurt rondzwerven. De boeren merken dat ook aan de onrust onder het vee. De koeien zijn ‘leeggelebberd’ of laten de melk niet schieten. De kippen zijn van de leg. De vruchten op het veld verdwijnen spoorloos. Het maakt vooral de mannelijke jeugd van Berkum nieuwsgierig. De heer van De Kranenburg, Rutger van Patkull tot Posendorf, verbiedt zijn zoon alleen de deur uit te gaan.
Omdat de onrust onder mens en vee voortduurt, besluit men het ‘vrouwmensch’ met zachte hand te pakken te krijgen. Berkum leeft tussen spanning en nieuwsgierigheid. Zou het lukken? Met wat melk probeert men haar te lokken. Zij drinkt de melk wel op maar verdwijnt daarna weer snel het bos in. Na een aantal mislukte pogingen neemt men krasse maatregelen. Er wordt een ploeg geformeerd van sterke boeren-zonen om haar te vangen. Tegen al dit geweld is de jonge vrouw niet opgewassen. Ze slagen erin om haar na een klopjacht te pakken te krijgen, hoewel ze zich eerst als een tarzan (of Jane) verzet. Sommige jonge boeren vinden het moeilijk om haar aan te raken en haar te boeien. Praten kan ze niet. Ze stamelt wat. Gelaten ondergaat ze haar lot.
Ook het stadsbestuur is intussen op de hoogte gebracht van de vangst van een ‘wilde deerne’ bij havezate De Kranenburg. De boeren uit Berkum krijgen de opdracht haar naar het stadhuis te brengen. Op een boerenkar met stro wordt ze naar de Sassenstraat gebracht. Het gerucht van een wilde deerne gaat als een lopend vuurtje door de stad. De Zwollenaren staan rijen dik langs de weg om dit tafereel te aanschouwen. Door het stro is haar lichaam echter niet helemaal te zien.
De onderzoekscommissie op het stadhuis zit met de wilde deerne in de maag. Communiceren met haar gaat niet. Ze stamelt wat en stoot vreemde klanken uit. Nadat ze een flinke wasbeurt heeft ondergaan, is iedereen onder de indruk van haar welgevormde verschijning en haar sprekende ogen. Al is het een wilde deerne, ze is bloedmooi. Ze krijgt kleren maar verscheurt die. De commissie besluit haar in de kost te doen bij mevrouw Van Orten, die aan de Ossenmarkt het logement De Misverstand runt. Omdat ze als vegetariër geleefd heeft en niet gewend is aan de Hollandse pot, wordt ze ziek. Haar maaltijden bestaan daarna vooral uit groenten. Na verloop van tijd is ook het gewone eten voor haar te verteren. Het valt de hospita op dat ze wel steeds een kruisteken maakt als ze wat eet. Dat ze kleren moet dragen, heeft ze intussen geaccepteerd.
Op zoek naar haar herkomst wordt er na ruim een half jaar een zoektocht à la ‘Spoorloos’ ontwikkeld. Er verschijnt een oproep in de Amsterdamse Courant. Wie kent deze jonge vrouw van ongeveer 19 à 20 lentes met een rond gezicht, vriendelijk uiterlijk en lang zwart haar. Via via bereikt dit bericht in maart 1718 Antwerpen. Daar woont haar moeder, een weduwe. Uit de omschrijving van haar uiterlijke kenmerken in de krant concludeert zij dat het haar vermiste dochter moet zijn. Zo snel als mogelijk is vertrekt zij naar Zwolle. Vijf dagen later arriveert ze. Bij het huis aan de Ossenmarkt aangekomen, ziet zij dat het echt haar dochter is. Ze is buitengewoon gelukkig en sluit haar in haar armen. Anna Maria lacht alleen maar. Een gelukkige lach, die blijdschap uitstraalt. Samen brengen ze nog een bezoek aan het bos en de plek waar Anna Maria opgepakt is. Eind maart verlaten moeder en dochter Zwolle. Op 6 april 1718 beleven zij hun ‘blijde incomste’ in hun woonplaats Antwerpen. Of zij daar nog lang en gelukkig leefden, vermeldt de historie niet…
Raadsel
Anna Maria Jennaert was in mei 1700 als kind van anderhalf jaar ontvoerd en spoorloos verdwenen. Hoe zij in 1717 in de buurt van Zwolle verzeild is geraakt, blijft tot op de dag van vandaag een raadsel. Haar lotgevallen zijn beschreven in: Cort verhael van de geboorte, neminghe ende vindinghe van Anna Maria Jennaert, verloren 17 jaeren en half en gespyst in de wildernisse door de wonderlijcke voorsienigheyt Godts…,Antwerpen, z.j.1
Rekening
Uit een rekening van 6 februari 1718 blijkt dat mevrouw Van Orten voor het verblijf van ‘het Vrouw Mens Uijt de Cranenberger Bos’ een bedrag van 31 gulden en 18 stuiver bij de stad Zwolle declareerde. Het kostgeld bedroeg een gulden per week. Voor kleding (een jas, een rok, twee hemden, een schorteldoek (=schort), twee trekmutsen (=muts met bandjes) en een paar kousen bracht ze 4 gulden en 18 stuiver in rekening. Later volgde er nog een factuur.
Van alle archiefstukken die ik in de afgelopen jaren gekopieerd heb, heb ik dit het vaakst gekopieerd. Een opmerkelijk stuk over een bijzonder stuk.2
Noten
1. Voor een wetenschappelijke benadering van het fenomeen wolfskinderen zie:
Wal, Marijke J. van der, Feral children and the origin of language debate : the case of the Puella Trans-Isalana or the Kranenburg girl (1717). S.l., 1998
2. Stadsarchief van Zwolle , inv.nr. 7028
zwols historisch tijdschrift 25
Havezate De Kranenburg in Berkum, omstreeks 1840.
(Collectie HCO)
26 zwols historisch tijdschrift
Titelpagina van ‘Cort verhael van de geboorte, neminghe ende vindinghe van Anna Maria Jennaert’, Antwerpen, z.j. (Collectie HCO)
zwols historisch tijdschrift 27
Rekening van 6 februari 1718 voor het verblijf van ‘het Vrouw Mens Uijt de Cranenberger Bos’. (Collectie HCO)
28 zwols historisch tijdschrift
De Zwolse eigenaren van
een middeleeuws handschrift
In 2004 attendeerde prof. Dick de Boer uit Groningen het Historisch Centrum Overijssel op een handschrift, dat via internet te koop werd aangeboden. Het betreffende document vertoonde veel Zwolse kenmerken. Dat was de aanleiding dat het HCO het betreffende zeer zeldzame handschrift gekocht heeft.
Sarijs 1
Het handschrift, dat bij het HCO bekend staat als Sarijs 1, is een getijdenboek. Getijden zijn gebeden die over de dag verspreid op een vast uur gezegd of gezongen worden door priesters en monniken. Ten tijde van de Moderne Devotie vertaalde Geert Grote gebeden uit het Latijn in het Nederlands. Hij bundelde die. Deze gebeden voor leken werden ook op vaste tijden gelezen en kregen de naam van getijdenboeken. Ze waren bestemd voor persoonlijke devotie en werden meestal in opdracht gemaakt. Afhankelijk van wat de opdrachtgever er voor over had, werden ze al dan niet rijkelijk versierd of verlucht.
De bladzijden in een getijdenboek zijn van perkament. Het begin van elk hoofdstuk is door middel van een versiering gemarkeerd: de eerste letter van de tekst is groot en van een afbeelding voorzien. Een getijdenboek bestaat ondermeer uit: een kalender, getijden, een litanie en een vigilie voor de doden. Wat een getijdenboek zo bijzonder maakt zijn de prachtige miniaturen (met verf geschilderde illustraties) en de randversieringen.
Uit de afbeeldingen van het handschrift op internet bleek overduidelijk dat het behoorde tot de zogenaamde Sarijshandschriften. Deze handschriften zijn in de periode 1475-1500 in Zwolle geproduceerd. Het in 2004 aangeschafte Sarijs handschrift is niet compleet. Zoals zo vaak gebeurde zijn bladzijden met tekst en miniaturen weggesneden. Dit is waarschijnlijk gedaan door iemand die dacht door het verkopen van losse miniaturen meer te kunnen verdienen dan door het verkopen van een heel boek. Daardoor ligt het boek nu los in de band.
Uit recent onderzoek1 is komen vast te staan dat deze handschriften geschreven en gedecoreerd zijn in het Domus Parva. Het Domus Parva of Arme Frater- of Klerkenhuis in de Praubstraat was de plaats waar studenten woonden, die op de Latijnse school zaten. Zij voorzagen in hun onderhoud of betaalden hun kostgeld door boeken over te schrijven. Dit blijkt onder andere uit het archief van het Arme Fraterhuis: in 1488 waren er veertig getijdenboeken in voorraad, overgeschreven door studenten. Naast het Arme Fraterhuis bevond zich in de Praubstraat ook een Rijke Fraterhuis, waar studenten van vermogende ouders kost en onderdak kregen. Zij verrichtten, voor zover bekend, geen schrijfwerkzaamheden in opdracht. In zowel het Arme als het Rijke Fraterhuis kregen de studenten huisvesting van en werden verzorgd door de broeders des Gemenen Levens van de Moderne Devotie.
Marijs werd Sarijs
Aanvankelijk werd gedacht dat het overschrijven van boeken en het versieren van de tekst uitsluitend het werk was van kloosterlingen. Recent onderzoek heeft dit beeld enigszins genuanceerd. Ongetwijfeld hielden kloosterlingen zich naast gebed ook bezig met het overschrijven en decoreren van boeken. Het ligt voor de hand aan te nemen dat het eenvoudige schrijfwerk door de betere studenten verri