Jasper Warner
Steven ten Veen
25e jaargang 2008 nummer 3/4 – 7,50 euro
Annèt Bootsma-
Groeten uit Zwolle
van Hulten en
Wim Huijsmans
Philosofenallee Poststempel Zwolle 1924
afzender je Broertje Albertus Groen
De Philosofenallee loopt parallel aan de Nieuwe Vecht en vormt de verbinding tussen de Menistenstraat en de Wipstrikkerallee. Het is een lommerrijke laan. Over de oorsprong van de naam tast men in het duister. De eerste huizen werden er in 1896 gebouwd. Er verrezen in de loop der jaren twee soorten woningen: arbeiders- en burgermanswoningen. Rond 1915 was de allee vol gebouwd.
Op de prentbriefkaart kijken we in de allee in de richting van de Wipstrikkerallee. Een grote groep kinderen is voor het kiekje midden op straat gaan staan. Er is geen verkeer te zien behalve een fietser, die ook maar even gestopt is voor de fotograaf. In de Nieuwe Vecht liggen enkele vrachtschepen afgemeerd. Links van de bomenrij loopt langs het water een jaagpad.
Voor 1910 konden de bewoners, zeker bij regenachtig weer, niet met droge voeten thuis komen. Daarover klaagden zij bij het gemeentebestuur. De allee was namelijk onverhard. De vele melkrijders, die dagelijks met paard en wagen de melkbussen kwamen afleveren bij de in 1903 opgerichte stoomzuivelfabriek ‘Hoop op Zegen’, veroorzaakten diepe sporen en reden de weg finaal kapot. De allee is rond 1910 -tot groot genoegen van de bewoners -bestraat. De melkfabriek werd in 1981 afgebroken. Op die plek staat nu de Menistenflat, een appartementencomplex voor senioren.
Ook in 2008 draagt de Philosofenallee nog steeds met recht haar naam. Het is er goed en aangenaam wonen.
Redactioneel Inhoud
V
oor u ligt het nieuwste nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift en zonder overdrijven kan worden gesteld dat de inhoud ervan weer bijzonder gevarieerd is. Verschillende auteurs brengen u via voetbal en andere sporten, de Zwolse plaats van herinnering van een CDA-Tweede Kamerlid, niemand minder dan de beroemde Victor Hugo, een weemoedige Zwolse pastoor en de Drentse liefdadigheidskoloniën naar de aankondiging van de op handen zijnde presentatie van De Zwolse canon. Gevarieerd dus zeker, maar zoals altijd ook weer met een voor ons blad zo doorslaggevend bindend element: Zwolle en zijn rijke geschiedenis. Wij wensen u veel leesplezier.
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma – van Hulten en Wim Huijsmans 106
Jasper Warner Steven ten Veen 108
Zwolle, een cruciale plaats in mijn leven De plaats van herinnering van Eddy van Hijum Frank Inklaar 128
Het bezoek van Victor Hugo aan Zwolle in 1861 Jan Taco te Gussinklo 131
Een Nieuwjaarsgroet van een pastoor aan zijn koster Een koster moet nu eenmaal méér in de kerk zijn, dan bij zijn vrouw Harry Stalknecht 137
Zwolle en de landbouwkoloniën Het algemeen erkend weldadig karakter onzer natie Wil Schackmann 139
De Zwolse canon Frank Inklaar 146
Recent verschenen 148
Nieuwjaarswens 150
Mededelingen 151
Auteurs 154
Omslag: Het bestuur van ZAC kort na de oprichting. In het midden, met de voorzittershamer voor hem, Jasper Warner.
Jasper Warner
Steven ten Veen
Jasper Warner, 18701942. (Archief ZAC, HCO)
O
p 26 december 1918 was Jasper Warner precies 25 jaar lid van het bestuur van de Nederlands(ch)e Voetbal Bond (NVB), waarvan hij in 1897 ook voorzitter was geworden. Het nummer 3 in Zwolle (Warner was een van de eerste Zwollenaren die een telefoonaansluiting kreeg) werd op die Tweede Kerstdag echter door niemand gebeld om hem te feliciteren en ook in de dagen daarna bleef het in huize Warner aan de Emmawijk stil. Geen bloemen, geen telegrammen, geen toespraken en geen stukjes in de krant. Het zilveren jubileum van de bondsvoorzitter was domweg door iedereen vergeten. Behalve door de jubilaris zelf! Direct na de jaarwisseling stuurde Jasper Warner een uitnodiging naar zijn meest intieme voetbalvrienden om op 11 januari 1919 plaats te nemen aan een feestelijke dis in hotel De Oude Doelen in Den Haag ter gelegenheid van zijn 25-jarig lidmaatschap van het bestuur der NVB.
‘Had Warner maar een impresario gehad, dan zou de Nederlandsche dagblad- en sportpers niet dat droevige figuur hebben geslagen, dit jubileum te vergeten; dan zou ook het bondsbestuur intijds zijn ingelicht en derhalve behoed zijn voor een onvergeeflijken blunder; dan zou Warner den 26sten December in Zwolle het middelpunt zijn geworden van een algemeene hulde met speeches en autoriteiten en bloemen van bonden en clubs, met geschenken van vrienden en met allemaal mooie, opzichtige, deftige dankbaarheid. Warner heeft er in gegnuift, dat men dat zoo lekkertjes vergat en toen de fatale datum goed en wel voorbij was heeft hij zijnerzijds van dankbaarheid blijk gegeven’, schreef de redacteur van Het Sportblad vijf dagen na dat feestmaal in Den Haag.
No-nonsense bobo
Een no-nonsense bobo zou Jasper Warner anno 2007 wellicht worden genoemd. Hij hield er niet van om in het middelpunt van de belangstelling te staan, relativeerde de rol die hij in de ontwikkeling van de voetbalsport in Nederland had gespeeld, bleef altijd bescheiden. Jhr. Jan Feith beschreef in 1914 het karakter van Warner in een bijdrage voor het nooit verschenen Gedenkboek ter gelegenheid van het zilveren jubileum van de NVB (de oorlog verhinderde de uitgave) op de volgende manier: ‘Heeft hij zijn doel bereikt, dan komt het niet bij hem op zich te laten voorstaan op zulk een overwinning. Het is immers niet de triomf der persoonlijke eer waaraan hij dacht. Hij stelde zich een doel, hij ging er recht op af; zoo bereikte hij dat ook.’ En veertien jaar later, in 1928 toen Warner betrokken was bij de organisatie van de Olympische Spelen in Amsterdam, typeerde Leo Lauser in De Revue der Sporten hem als een ‘eenvoudigen werker, een geestdriftigen zwoeger, een soort beschaafde pikbroek, een kerel met handen aan z’n lijf, met hersens in z’n kop en met een warm kloppend hart.’ ‘Als Warner zich voor iets of iemand gaf, dan deed hij dat met geheel zijn ziel en geheel zijn wezen. Een fikschen Hollander… dat is deze Zwollenaar’, aldus Lauser in het toen populaire sportblad.
Fascinatie voor sport
Jasper Warner werd op 5 februari 1870 geboren in Assen als zoon van Johannes Adrianus Warner en Jantien van Opijnen. Zijn vader, die in de Drentse hoofdstad als ijzergieter werkte, was in 1843 in Zwolle geboren maar de Warners waren oorspronkelijk afkomstig uit Amsterdam. Op 9 april 1875 overleed moeder Jantien, nog maar 31 jaar oud. Voor haar weduwnaar was dat waarschijnlijk aanleiding om nog datzelfde jaar met zijn kinderen – een jaar na Jasper was nog een zoon, Theodorus Leonardus, geboren – naar Zwolle te verhuizen. Zij betrokken een woning in de Vecht-straat. Uit het bevolkingsregister van de gemeente Zwolle blijkt, dat het moederloos gezin in 1876 terugkeerde naar Assen om zich een jaar later toch weer in Zwolle te vestigen. Nog één keer zou Warner sr. zijn geboortestad voor een korte periode verlaten, namelijk in 1884 toen hij twee maanden in Kampen woonde. Van ijzergietersknecht was hij inmiddels opgeklommen tot fabrieksbaas bij de Zwolse ijzergieterij Wispelwey. De sterk verbeterde maatschappelijke positie van zijn vader maakte het voor Jasper, die goed kon leren, mogelijk om in Zwolle naar de HBS te gaan. Zijn jongere broer Theodorus Leonardus had minder geluk. Hij overleed op 1 juli 1891, een maand voordat hij twintig zou zijn geworden. Vijf jaar later, op 20 maart 1896, stierf vader Johannes Adrianus.
Op de HBS heeft de fascinatie van Warner voor sport zich ontwikkeld. Allereerst was dat het roeien. Met het schooldiploma op zak en een baantje op een handelskantoor schafte de jonge Jasper zich al snel een skiff aan, waarmee hij als het weer het maar even toeliet op het Zwartewater te vinden was. Geen wonder dus dat hij in 1887 medeoprichter en voorzitter van de Zwols(ch)e Roei- en Zeilvereniging was.
Voetbal, vanuit Engeland naar ons land overgewaaid en in 1879 in Haarlem voor het eerst beoefend door een stuk of vijftig jongens, trok Warner ook geweldig aan. Het spel zou in Zwolle worden geïntroduceerd door Pim Adrian, die door zijn vader, een bekende gymnastiekleraar in Amsterdam, naar de hoofdstad van Overijssel was gestuurd om zich op de HBS rustig aan zijn stu-
Het botenhuis van de door Jasper Warner mede opgerichte Zwolsche Roei- en Zeilvereniging aan het Zwartewater, 1893. (Foto
G.J. Wispelwey, collectie HCO)
Pim Adrian, die de voetbalsport in Zwolle introduceerde en in 1893 het initiatief nam tot de oprichting van ZAC. (Archief ZAC, HCO)
die te kunnen wijden. Op 1 oktober 1893 richtte Adrian in het botenhuis van de Zwolse Roei- en Zeil samen met onder andere Jasper Warner de Zwols(ch)e At(h)letische Club (ZAC) op. Helaas is van de eerste tien jaar van Zwolle’s oudste voetbalclub weinig bekend, omdat het archief letterlijk in vlammen opging bij een brand in de woning van secretaris J.H. Deibel (de latere directeur-hoofdredacteur van de Middelburgsche Courant). In het allereerste seizoen van zijn bestaan was Warner ‘half-back’ in het elftal van ZAC, dat in een soort minicompetitie met PW uit Enschede en Celeritas uit Kampen speelde. Maar behalve voetballen en roeien deed Warner ook fanatiek aan schaatsen (voorzitter Zwols(ch)e IJsclub), boksen (onder andere tegen Transvaalse jongens die in Zwolle studeerden) en bandy, een soort hockey op het ijs. Hij was betrokken bij de oprichting op 13 oktober 1898 in hotel Krasnapolsky in Amsterdam van de Nederlands(ch)e Hockey- en Bandy Bond en werd penningmeester van het bestuur. Een jaar later echter al trokken de bandy-ers zich terug en bleef alleen het veldhockey over. Ook Warner verliet als liefhebber van bandy de jonge bond, maar zou toch weer in contact met het veldhockey komen. Dat gebeurde in 1902 toen op een weilandje achter het huis van de familie Ten Doesschate aan het Klein Wezenland (nu Burg. Van Roijensingel 9) met sticks met een heel lange krul geprobeerd werd hockey te spelen. Natuurlijk was Warner, verzot op alles wat maar met sport te maken had, daar ook bij. En uiteraard was hij op 10 december 2002 betrokken bij de oprichting van de Zwols(ch)e Mixed Hockey Club (ZMHC), waarvan hij ook de eerste voorzitter werd.
Zeilen was eveneens een geliefde bezigheid van Warner. Met een zogenaamde sherpie, een platbodem middenzwaard scheepje, deed hij vaak aan wedstrijden op het Sneekermeer mee. Vanaf 1904 maakte hij in zijn vakanties lange tochten op de Wadden, waar hij ook op zeehonden ging jagen. Niemand die zich daar toen druk over kon maken…
Samen met een van zijn jeugdvrienden, M.Th.F. van der Biesen, richtte Jasper Warner in 1898 een agentuur-en commissiehandel, benevens assurantiebedrijf op het gebied van landbouwrisico’s, de Onderlinge Boerenbrandwaarborg Maatschappij, op. Het zou het startpunt van een zeer succesvolle onderneming zijn. Maar altijd combineerde Warner zijn commerciële activiteiten met allerlei functies in het maatschappelijk leven. Niet alleen in de sport, maar vooral op economisch gebied, zoals het voorzitterschap van de Vereniging van Kamers van Koophandel in Nederland en het lidmaatschap van de Postraad. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen Nederland zich neutraal opstelde en buiten het slagveld bleef maar wel rekening met rampzalige scenario’s moest houden, kreeg Warner van de overheid een reeks van taken toegewezen. Zoals regeringscommissaris voor de graanverdeling in Overijssel en regeringscommissaris voor het departement van oorlog om in geval van kustontruiming voor de geëvacueerde bevolking van de kuststroken te zorgen.
De Nederlandse Voetbal Bond
In dit verhaal gaat het echter voornamelijk over de rol die Warner in de sport en dan met name het voetbal heeft gespeeld. De bakermat van het voetbal ligt in Engeland, waar in 1863 de Football Association werd opgericht. In Haarlem speelden in de winter van 1879-1880 zo’n vijftig jongens in de leeftijd van 13 à 14 jaar een spelletje dat het midden hield tussen voetbal en rugby. Het leidde al in 1879 tot de oprichting van de Haarlemsche Football Club, nu de Koninklijke HFC. De Koninklijke UD, Utile Dulci, is nog vijf jaar ouder, maar werd als cricketclub opgericht en het zou nog jaren duren voor er in Deventer bij UD ook voetbal werd gespeeld.
Grote man bij HFC in Haarlem was Willem (meestal Pim genoemd) Mulier, die als oprichter van de Nederlands(ch)e Voetbal- en At(h)letiek Bond kan worden beschouwd. Die gebeurtenis speelde zich af op zondag 8 december 1889 in café Central in Den Haag. Mulier was er de man niet naar om lang aan het roer van die jonge bond te blijven. ‘Ik heb er steeds van gehouden dingen in elkaar te timmeren, even aan het hoofd te blijven, als het niet anders kon en – als ik meende de zaak over te kunnen geven – de portefeuilles in vertrouwde handen over te dragen. Ik ben nergens jaren in blijven hangen’, aldus Mulier in een gedenkboek van de NVB.
Op 26 december (Tweede Kerstdag) 1893 werd de toen 23-jarige Warner als afgevaardigde van de nog geen drie maanden daarvoor opgerichte ZAC naar een vergadering in Haarlem van de Nederlandse Voetbal- en Atletiek Bond gestuurd. Dat de Zwolse club zich al zo snel bij deze Bond had aangesloten, mocht als een bijzonderheid worden beschouwd, omdat deze zich toen uitsluitend bemoeide met de sport in het westen van ons land. In de eerste vier jaren van de NVB bestond er alleen voor Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Wageningen een competitie. Het was eveneens bijzonder dat op de vergadering in Haarlem een jongeman uit Zwolle verscheen. De manier waarop Mulier die toen de NVB nog leidde van zijn aanwezigheid gebruik maakte, beschreef Warner later in een interview met de krant De Maandag-
Het Klein Wezenland omstreeks 1900. Tweede huis van links is nummer 9, het zomerverblijf van de familie Ten Doesschate, waarachter gehockeyd werd. (Collectie HCO) Het zaalrijdersteam van ZAC dat bij de Nederlandse kampioenschappen van 1896 in Den Haag de tweede plaats behaalde. Jasper Warner draagt het vaandel, rechts naast hem Frans Esser. (Archief ZAC, HCO)
morgen: ‘Toen was ’t Mulier, die de aandacht van de vergadering vestigde op onze organisatie in Zwolle, of hetgeen onder het algemeene begrip van “Het Oosten” werd saâmgevat. En meteen drong Mulier er toen op aan, dat ik in het bestuur zou worden opgenomen. Dit gebeurde dan ook. Ik werd bestuurslid en spoedig daarna aangesteld tot tweeden secretaris.’
De structuur van de Nederlandse Voetbal- en Atletiek Bond was in die eerste jaren echter nog erg zwak. De reglementen bepaalden bijvoorbeeld dat, om een winnaar te krijgen, bij gelijkspel moest worden verlengd. Toen dat in de praktijk tot problemen leidde, werd besloten dat bij gelijkspel scheidsrechter en beide aanvoerders mochten beslissen òf er doorgespeeld zou worden en zo ja, hoe lang. De meeste stemmen golden… Ook de samenwerking tussen atletiek en voetbal leverde veel problemen op, waardoor in 1895 tot verdriet van onder andere Mulier en Warner werd besloten dat de Bond zich voortaan alleen met het voetbalspel bezig zou gaan houden.
Bestuurlijk waren er ook regelmatig strubbelingen, die er in 1897 toe leidden dat het grootste deel van het bestuur, waaronder Warner, opstapte. Mulier, de ‘vader van het Nederlandse voetbal’, werd tijdelijk voorzitter ‘teneinde den wagen weer in het goeden spoor te brengen.’ En in Zwolle dacht Warner dat zijn carrière als landelijk voetbalbestuurder verleden tijd was. Tot hij op de avond van de derde oktober 1897 een lang telegram kreeg, getekend door Mulier, met de boodschap dat Jasper Warner op de algemene vergadering in Arnhem tot voorzitter was benoemd en dat hij die benoeming moest aanvaarden. ‘Die benoeming nam ik aan. Ik voelde voor de beweging; ik had er me in de voorafgaande jaren voldoende ingewerkt; ik durfde het aan’, aldus Warner later in een interview. De periode Warner in de NVB was aangebroken en zou 22 jaar, tot 1919, duren.
‘Eenonfeilbaar bewijsvangroeiendebelangstelling’
Voetbal stond anno 1897 nog in de kinderschoenen. De Bond telde slechts zo’n 1800 leden, aan de competitie deden 32 verenigingen mee en het eindcijfer van de rekening die penningmeester Tromp dat jaar opmaakte bedroeg ƒ 1395,85, met een batig saldo van 250 gulden. Maar de belangstelling voor het spel groeide en de eerste (onofficiële) interland was al gespeeld. In Rotterdam verloor een Bondselftal op 6 februari 1894 met 1-0 van de Engelse club Felixstowe. Een van de spelers van dit ‘Nederlands elftal’ was de latere minister J.B. Kan, vader van conferencier Wim Kan. Op de velden van de grotere clubs begonnen de eerste sporen van tribunes – banken en planken – te komen en, vermeldde het Gedenkboek 40 jaar NVB, zelfs begon het publiek hier en daar al onhebbelijk te worden. ‘Een onfeilbaar bewijs van groeiende belangstelling.’
Voetbal was eind negentiende eeuw een sport voor heren uit de betere kringen, maar ook de arbeidende klasse begon zich meer en meer voor het spelletje te interesseren. Binnen de Bond leidde dat tot de principiële discussie of er meer propaganda voor het ‘volksvoetbal’ moest worden gemaakt. Een voorstel daartoe, kort na 1900, van ir. J.W. Kips werd verworpen. Men zag er niets in, want de arbeiders zouden ruwer en grover spelen en voor clubs uit andere kringen zou het om allerlei redenen aangenamer zijn niet tegen volksclubs uit te komen. Het gevolg van deze discussie was, dat men begon te spreken van ‘voetbal voor betere standen’ en ‘voetbal voor intellectuelen’. Blauw Wit kwam op de algemene vergadering van 1902 met het voorstel om bij de indeling van de competitie geen rekening te houden met de maatschappelijke stand van de leden van de aangesloten verenigingen. Warner reageerde daarop met een antwoord dat karakteristiek was voor zijn stijl van besturen. Indeling naar stand zou, beloofde hij, niet plaats hebben, maar als er speciale verzoeken van bepaalde clubs kwamen, zou het bestuur zien of er rekening mee gehouden kon worden. Waarmee de Bondsvoorzitter, ‘eenigszins tusschen de klippen doorzeilde’, een kunst die hem volgens sportjournalist D. Hans ‘uitstekend was toevertrouwd.’
Het elftal van ZAC in 1893. De man tweede van links (staand) is Jasper Warner. De anderen op de foto zijn Dura, Smit, Esser, Netscher, Van Nieuwland, Erasmus, Lok, Volkers, Jacobs en twee broers De Greve. (Archief ZAC, HCO) Het bestuur van ZAC kort na de oprichting. In het midden, met de voorzittershamer voor hem, Jasper Warner. Links van hem penningmeester J.C. Elemans en rechts secretaris W.J. Deibel. De andere bestuursleden zijn J.W. Tjeenk Wil-link, C.F. Esser en W.A. Moolenbeek. (Archief ZAC, HCO)
Maar behalve deze ‘klassenstrijd’ kreeg het voetbal ook met aanvallen van buiten af te maken. Bijvoorbeeld uit de medische hoek. De Amsterdamse arts
E. van Dieren omschreef in 1907 het voetbal als een lichaamafbeulende en geestverruwende sport. ‘De kromme ruggen, de lang uitgerekte voorover gebogen halzen, de vooruitstekende kinnen, de sjokkende onveerkrachtige gang, waardoor zich tegenwoordig zooveel jongelieden van beiderlei geslacht kenmerken’, waren volgens hem onder andere te wijten aan de voetbalsport. Ook door de overheid werd aanvankelijk met argusogen naar het voetbal gekeken, vooral toen de sport zich naar de arbeidende klasse uitbreidde. In een feestgids ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van ZAC in december 1903 schreef Warner over de vooroordelen die sport in het algemeen en voetbal in het bijzonder in het begin van de twintigste eeuw opriepen. Aan de ene kant plaatste hij de leerlingen die als jonge heethoofden door een soort sportmanie bevangen schenen en aan de andere kant de leraren die zich vierkant tegen sport verklaarden zonder het goede in de beweging te begrijpen of te willen begrijpen. Maar tegelijkertijd bespeurde hij een verandering ten goede. ‘Men begint te begrijpen dat sport, met andere woorden lichaamsbeweging in open lucht, onder goede begeleiding een aanvullend gedeelte van het onderwijs is en dat de onderwijzer, door zich wat meer met sportbeweging te bemoeien, in staat is voor een behoorlijk maathouden te zorgen. Ook voor hen die de schooljaren achter de rug hebben, blijft het steeds eene zeer mooie gelegenheid om door beweging in open lucht aan hun lichaam te herstellen, wat men door een zittend leven bederven kan’, aldus Warner in de feestgids van de vereniging waarvan hij erevoorzitter was.
Pas rond 1910 begon men in te zien, dat voetbal als een sociale behoefte moest worden beschouwd. In feite was er sprake van erkenning van de kant van de overheid toen de NVB bij Koninklijk Besluit van 17 juni 1912 de bevoegdheid kreeg tot het verstrekken van certificaten van voldoende geoefendheid aan militie-verplichtingen. Het belangrijkste signaal dat de overheid de maatschappelijke betekenis van voetbal erkende, kwam echter een jaar later op 5 oktober toen koningin Emma de zogenaamde onafhankelijkheidswedstrijd tussen Sparta en de Rest van Nederland op het veld van Ajax in Amsterdam bezocht.
‘De gemoedelijke’
Jasper Warner werd in de voetbalwereld ‘de gemoedelijke’ genoemd (in Zwolle had hij de bijnaam ‘Jas’), maar van gemoedelijkheid was tijdens de algemene vergaderingen van de Bond nimmer sprake. ‘De NVB is altijd een strijdbond geweest. Wij herinneren ons geen algemeene vergadering waar niet heftig geworsteld is over zekere punten, wij herinneren ons geen jaar, waarin veler gemoed niet in vuur en vlam heeft gestaan’, schreef Hans, die als redacteur van Het Sportblad, jarenlang het officieel orgaan van de Nederlandse Voetbalbond, zelf actief aan die strijd meedeed. Als ‘persoonlijk lid’ van de Bond debatteerde hij volop mee, hield hij interpellaties en diende hij amendementen in. Voortdurend moest Warner brandjes blussen en compromissen sluiten, en vaak ook moet hij na weer zo’n algemene vergadering met hoogoplopende ruzies, schorsingen en verzoeningen met een bezwaard gemoed vanuit Amsterdam naar zijn woonplaats Zwolle zijn gereisd.
‘Zeker, het werk voor den toenmaligen NVB heeft heel veel tijd gekost, doch ik kan thans verklaren, dat ik er geen oogenblik spijt van heb gehad, het tegendeel is waar. Het bracht mij een zeer groot aantal vrienden en al had men ook in sommige kwesties groote verschillen en vocht men voor zijn meening, het resultaat was steeds dat men de beslissingen aanvaardde en aan de uitvoering volledig meewerkte’, aldus keek Warner in een bijdrage aan het KNVB-jubileumboek 18891939 op zijn loopbaan bij de voetbalbond terug.
Een van de strijdpunten was de discussie over de vraag of de voetbalorganisatie centraal of decentraal moest worden bestuurd. Verschillende clubs en bonden die zich in regio’s en steden hadden gevormd, voelden er niets voor om zich aan een centraal gezag te onderwerpen. De Haags(ch)e Voetbal Vere(e)niging (HVV) was bijvoorbeeld van plan om een Europees kampioenschap uit te schrijven en in Rotterdam was buiten de NVB om een competitie om een zilveren bal georganiseerd. Twee jaar na zijn aantreden werd de principiële strijd in het voordeel van de centralisten beslist, reden voor Warner om snel een bezoldigd secretaris-penningmeester (J. Hekkenberg) aan te stellen. ‘De opbouw en de ontwikkelingsperiode gaf telkens moeilijkheden en er bleven in dezen tijd verscheidene groote en kleine conflicten. Het ging met de vrijwillige krachten op den duur niet, want velen gaven bijna al hun vrijen tijd aan het Bondswerk en de administratie, doch als er een geringe stagnatie door ziekte of wat ook tusschen kwam, liep de machine slecht en gaf het moeilijkheden’, aldus Warner in het KNVB-jubileumboek 18891939. Vooral door het werk van Hekkenberg was volgens hem het solide fundament gelegd voor de Bondsorganisatie.
Een ander strijdpunt hield verband met de opvatting van het spel. Er kwam een stroming op gang die de nadruk wilde leggen op de sociale waarde van het voetbalspel, die meer wilde letten op spel-verbreiding dan op spelontwikkeling, die meer voelde voor propaganda dan voor verbetering van de spelkwaliteit. Warner vond het allemaal maar onzin en sprak niet zonder ironie over ‘de idealisten, theoretici en philosofen die het er zoo dik oplegden en van het voetbalspel een verschijnsel met sociale strekking en beteekenis wilden maken.’ In de debatten die tijdens Bondsvergaderingen over dit onderwerp werden gevoerd, trof Warner regelmatig tegenstanders die voortreffelijk konden spreken. De Bondsvoorzitter zelf kon beslist geen groot redenaar worden genoemd, maar vaak lukte het hem om met een enkele gemoedelijke en praktische opmerking het vertrouwen van de vergadering te winnen.
Warner ergerde zich aan de kritische toon die de sportpers jarenlang tegenover het bestuur van de voetbalbond aansloeg. Het grapje dat hij er tijdens een van de algemene vergaderingen over maakte (‘Zelfs mijn kleermaker moest het ontgelden, doch de man heeft er geen nadeelige gevolgen van ondervonden’) ten spijt. In het begin van de twintigste eeuw werd het voetbal intensief gevolgd door bladen als De Nederlandsche Sport, De Athleet, De
Jasper Warner met het vaandel van ZAC. (Archief ZAC, HCO) Het ZAC-stadion aan de Oude Veerweg in 1917. De Zwolse Gymnastiek Vereniging defileert ter gelegenheid van hun veertigjarig bestaan. Dankzij Jasper Warner, hij kocht in 1911 de grond, kon daar het ZAC-veld aangelegd worden. (Archief ZGV, collectie HCO)
Sportkroniek, Het Sportblad en De Maandagmorgen. Maar ook de ‘serieuzere’ pers zoals De Haagsche Post en De Nieuwe Rotterdamsche Courant besteedde veel aandacht aan de steeds populairder wordende voetbalsport. De sportredacteur van die laatste krant, H.A. Meerum Terwogt, was in zijn vrije tijd als scheidsrechter op de voetbalvelden te vinden. Toen hij zich in april 1917 weer eens onbarmhartig scherp in zijn krant had uitgelaten over het beleid van de NVB, besliste Warner dat Terwogt voorlopig niet meer als scheidsrechter bij bondswedstrijden zou worden aangesteld. Het leverde de pers alleen maar nog meer munitie op tot kritiek. Warner zocht overigens snel verzoening met de ‘fluitende’ redacteur van De Nieuwe Rotterdamse, een verzoening die werd bezegeld met een toast op een betere verhouding tussen het Bondsbestuur en de pers.
Uit de notulen van algemene vergaderingen lijkt het dat Warner regelmatig overwoog het voorzitterschap op te geven, dat het hem welkom zou zijn als iemand anders die zetel zou opeisen. Het is echter de vraag hoe serieus die uitspraken moeten worden genomen, want feit is dat niemand zich voor het voorzitterschap kandideerde en dat Warner steeds met overgrote meerderheid van stemmen werd herkozen. Bijvoorbeeld op de algemene ledenvergadering van 8 juli 1906 in Hotel Parkzicht in Amsterdam. Voorafgaande aan de bestuursverkiezing zei Warner dat hij nogal eens kritiek had gelezen en dat die niet altijd even welwillend was. Hij wenste dan ook uitdrukkelijk mee te delen dat hij, als hij eventueel gekozen zou worden, dit niet als een verleende dienst van de algemene vergadering wenste te beschouwen. ‘Als ik een benoeming weer aanvaard dan is het alleen omdat ik ervan overtuigd ben, dat ik de NVB daarmee een zeer grote dienst bewijs. Mocht u een andere opvatting hebben dan zult u me er een plezier mee doen mij niet te benoemen en naar een ander om te zien. De waarneming van een bestuursfunctie geeft tegenwoordig zooveel werk, dat ik mijn tijd eventueel beter in eigen zaken kan aanwenden, wanneer men mijn aanwezigheid aan de bestuurstafel niet voldoende waardeert en elke gelegenheid te baat neemt om er onaangename kritiek op na te houden.’ Waarmee Warner, die voorzitter wilde blijven en ongetwijfeld wist dat hij herkozen zou worden, zijn positie binnen de voetbalbond alleen maar versterkte. De ‘hulp’ die M. Mauritz, de afgevaardigde van de Brabantse Voetbal Bond, hem tijdens die ledenvergadering bood, was eigenlijk helemaal niet nodig, maar zette Warner nog steviger op de voorzittersstoel. ‘Het komt niet te pas dat men vertelt iemand die al zoveele jaren den Bond bestuurd heeft alleen uit piëteit te handhaven. Een dergelijk geschrijf is meer dan treurig en ik wens mijn verontwaardiging daarover te uiten’, aldus Mauritz, die met een krachtig applaus bijval van de vergadering kreeg.
Een jaar later deed Warner dit theaterstukje nog eens dunnetjes over tijdens de algemene vergadering die op 7 juli wederom in Parkzicht werd gehouden. ‘Ik heb me jarenlang mogen verheugen in een herbenoeming terwijl ik steeds heb gezegd: ik doe het liever niet. De aanneming van eene bestuursfunctie begint inderdaad zooveel inspanning te kosten, dat ik er dikwijls, vooral in den laatsten tijd over heb gedacht om mijn mandaat ter beschikking te stellen. Ook nu weer heeft dit plan bij mij voorgezeten en ik zou daarom de vergadering graag in overweging willen geven liever een ander te benoemen, wanneer men meent dat men een geschikten opvolger in het oog heeft. Het is voor mij misschien toch maar een kwestie van acht maanden, misschien een half jaar of misschien ook weer een heel jaar, doch ik moet mij het recht voorbehouden, indien dit met mijne zaken noodig is, tusschentijds te bedanken. Heeft men het oog op een ander en wil men eens een ander, laat men dan vooral niet schromen dien te benoemen.’ Maar een ander diende zich niet aan en met 41 van de 53 uitgebrachte stemmen werd Warner herkozen. En wat misschien acht maanden, misschien een half jaar of misschien ook weer een heel jaar zou zijn, werd in werkelijkheid nog twaalf jaar!
In die periode viel ook de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Van de bittere strijd die aan de fronten werd geleverd en honderdduizenden het leven kostte, heeft men in het neutrale Nederland weinig gemerkt. Maar door de regering was wel de mobilisatie van het leger afgekondigd, waardoor het openbare leven inclusief de sport zijn gewone gang niet kon gaan. Een van de eerste besluiten van het bestuur van de NVB was de instelling van
Cartoon van Jasper Warner op oudere leeftijd, vermoedelijk in de jaren dertig getekend door Sietze Henstra. (Familie Warner)
Jasper Warner verricht de aftrap voor een belangrijke voetbalwedstrijd, jaren dertig. (Collectie HCO) De interland Nederland-Duitsland op 24 maart 1912 in Zwolle. (Uit: Het Geïllustreerd Tijdschrift, 1912)
een noodcompetitie, omdat veel clubs hun spelers vanwege de mobilisatie naar kazernes hadden zien vertrekken. Bovendien werden competities voor militairen ingesteld en werd het leger van ballen voorzien, 602 stuks om precies te zijn.
Op 22 oktober 1919 kwam een eind aan de periode Warner. Onder zijn leiding was de Nederlandse Voetbalbond gegroeid van rond 1800 naar 15.683 leden, het aantal clubs van 32 naar 164 en het aantal spelende elftallen van 32 naar 164. En wat minstens zo belangrijk was, voetbal had zijn maatschappelijke betekenis en waarde bewezen. ‘Het voetbalspel is geworden van een vermaak voor enkelen uit de gegoede kringen van ons volk, tot een nationale sport, waaraan het geheele volk deel heeft’, sprak ir. J.W. Kips, die de voorzittershamer van Warner overnam. Omdat hij bij zijn tienjarig lidmaatschap al tot erelid van de Bond was benoemd, besloot men om de vertrekkende voorzitter te huldigen door de stichting van het Jasper Warnerfonds, bestemd om als grondslag te dienen voor de verkrijging van een eigen gebouw voor de NVB. Het beheer van het fonds werd uitgevoerd door een commissie, die bestond uit de voorzitters van de drie oudste clubs in ons land, K.J.J. Lotsy van de Haarlemse Football Club (HFC), F.L. Kleijn van de Haagse Voetbal Vereniging (HVV) en S. Coldeweij van Utile Dulci (UD) in Deventer.
Een eigen behuizing kwam er in 1921 toen de NVB een pand kocht aan de Spiegelstraat in Den Haag. Het Jasper Warnerfonds schonk de stoffering en de meubilering van de bestuurskamer.
Interlands in Zwolle
Precies 45 keer had het Nederlands elftal gespeeld toen Jasper Warner aftrad als voorzitter van de NVB. En uiteraard had Warner, die opportunisme niet schuwde, er voor gezorgd dat zijn woonplaats Zwolle daar ook een aandeel in kreeg. Twee officiële interlands werden in Zwolle gehouden en het zouden er tot aan de dag van vandaag ook de enige twee blijven. Op zondag 24 maart 1912 stonden op het ZAC-veld aan de Oude Veerweg de elftallen van Nederland en Duitsland tegenover elkaar en op zondag 20 april 1913 was hetzelfde ‘stadion’ het strijdtoneel van een echte Nederland
-België. Stadion staat tussen aanhalingstekens, omdat de accommodatie die ruim vijf jaar geleden verdween om plaats te maken voor een villapark op geen enkele wijze te vergelijken viel met het Oosterenkstadion van FC Zwolle of laat staan de Arena of de Kuip. In het begin van de twintigste eeuw dromden de toeschouwers nog gezellig dik samengepakt langs de lijn en na afloop van de interland tegen Duitsland kon de voorzitter van ZAC, mr. Willinge Gratama, trots melden dat Zwolle met het sportterrein aan de Oude Veerweg vele grote steden voor was en dat zelfs Amsterdam nog altijd geen behoorlijk terrein had. Aan wie anders dan Jasper Warner had Zwolle en ZAC in het bijzonder dat ‘voetbalstadion’ te danken. Op 14 november 1911 kocht de NV Maatschappij tot Exploitatie van het Sportterrein ‘Zwolle’ te Zwolle een stuk grond ter grootte van 3.17.10 hectare in de buurt van de Katerveersluis met de bedoeling om ZAC aan een degelijk veld te helpen. Warner had deze vennootschap opgericht en was er ook directeur van. ‘Geheel con amore’, dus zonder beloning zoals in de statuten uitdrukkelijk werd vermeld. De verkopende partij waren de joodse broers Aäron Israel en Isidore Letter, vleeshouwers in Zwolle, die het weiland waarvoor zij een bedrag van 13.500 gulden kregen een jaar eerder van hun vader Karel Letter hadden geërfd.
Op zondag 17 maart 1912 werd er de eerste wedstrijd gespeeld, ZAC tegen GVC uit Wageningen. Een kaartje voor de eerste rang kostte dertig cent, voor de tweede rang vijftien cent. ZAC verloor met 1-3, maar belangrijker was dat Zwolle een ‘stadion’ had gekregen. De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant vond dat zo belangrijk, dat de voorpagina van de krant van de dag voor die eerste wedstrijd ermee werd geopend. ‘Hoe wordt voetbal gespeeld?’ luidde de kop boven het artikel, waarbij een plattegrond was geplaatst van het sportterrein aan de Veerallee. Een bewijs dat voetbal in die jaren nog altijd in de kinderschoenen stond. ‘Op iedere doellijn is door palen een “doel” aangeduid. Iedere partij verdedigt het doel, opgesteld op de helft waar zij bij het begin van het spel stond en tracht den bal in het doel der tegenpartij te krijgen. De vijf voorspelers vallen in hoofdzaak aan, de doelverdediger en de achterspelers verdedigen, terwijl de middenspelers zoowel aanvallend als verdedigend optreden…’, zo kregen de abonnees van de Zwolse uitgelegd.
De interland tegen Duitsland een week later op 24 maart 1912 was in feite de officiële ingebruikneming van de nieuwe accommodatie. Dat de wedstrijd volgens de Zwolse Courant zo’n 12.000 toeschouwers trok, valt eigenlijk niet voor te stellen.
Met duizenden tegelijk arriveerden de voetballiefhebbers met extra treinen op het station in Zwolle vanwaar het nog een wandeling van een kilometer of vier naar het ‘stadion’ was. Hooligans bestonden toen nog niet, de supporters waren enthousiast en gedroegen zich zeer gedisciplineerd. ‘Er was maar één roep: terrein en regeling waren keurig in orde’, meldde de Zwolse de dag na Nederland-Duitsland, die in een 5-5 gelijkspel eindigde.
Voor Zwolle was het voetbalfeest van die eerste interland al op zaterdag begonnen. In de Schepenzaal van het stadhuis werden voetballers en officials officieel ontvangen door het stadsbestuur. Burgemeester mr. I.A. van Roijen toonde zich wat onwennig met het gebeuren. ‘Zwolle staat thans in het teeken der sport. Wat dat beteekent ontgaat ons ouderen, die zijn uit den tijd der houten rijwielen, min of meer, maar te oordelen naar de kolommen, die de pers beschikbaar stelt voor de sport, beteekent het niet weinig’, aldus de burgemeester. Warner reageerde er gevat op. ‘Wij zijn van wat later dan de houten rijwielen, uit de tijd van de ijzeren, met de solide banden. Als jongelui hebben wij met animo voetbal gespeeld, wij zijn er van blijven houden, zagen er echter iets meer in dan jongenswerk: een spel voor de groote menigte, van groot belang voor de lichamelijke opvoe-
De voor de Eerste Wereldoorlog fameuze voetballer J.M. (‘Bok’) de Korver speelde op 20 april 1913 in Zwolle zijn dertigste interland. De Korver speelde jarenlang voor Sparta. Hij wordt hier door Jasper Warner, in zijn hoedanigheid als voorzitter van de NVB, gehuldigd. (NVB gedenkboek 1929)
ding van ons volk. Door steeds meerderen, in wel alle kringen, wordt thans voetbal gespeeld, wel een bewijs dat de sociale waarde van het spel hooger is dan van andere zijde wel eens wordt betoogd’. De NVB-voorzitter was er zich ook al van bewust hoe belangrijk een groot sportevenement zoals een voetbalinterland voor de uitstraling van een stad kon zijn. ‘Zwolle heeft meer kracht en energie, dan men ook in onze stad zelf wel eens zegt en denkt, dat kon nu eens worden getoond.’
Tussen twee rijen fakkeldragers door verlieten de voetballers en officials het stadhuis vanwaar het voorafgegaan door het Zwolse Dilettanten Orkest via Sassenstraat, Kerkstraat, Diezerstraat, Grote Markt en Luttekestraat in optocht naar Odeon ging. En overal stonden de mensen in dikke rijen hun helden toe te juichen, op verschillende plaatsen was Bengaals vuur ontstoken en er werden zelfs bloemen gestrooid op de hoofden van de spelers. ‘Er was een geestdrift, die de dagen van Jan Olieslagers in herinnering terugriep’, aldus de Zwolse. Met zijn vliegdemonstratie had Olieslager op 7 september 1910 in Zwolle voor een ongekend enthousiasme gezorgd.
In Odeon werden met name de gasten uit Duitsland getrakteerd op een voorstelling, die als specifiek Hollands moest worden beschouwd. Dus kwamen er wijde broeken, knipmutsen en klompen aan te pas. De journalist van de Zwolse, die er uitgebreid verslag van deed, had de voorstelling als ‘zeer realistisch en hartbrekend’ ervaren. Ruimhartig bekende hij, dat hij van een van de liedjes de inhoud vergeten was, maar niet van het slotlied dat de lof van het voetbalspel zong en, zo schreef hij, een applaus oogstte, dat de soliditeit van het schouwburggebouw op een zware proef stelde. De elftallen werden daarna naar bed gebracht, de Hollanders in De Keizerskroon, de Duitsers in Het Heerenlogement. Er moest de volgende dag immers ook nog gevoetbald worden…
Een jaar later, op 20 april 1913, bij de interland tegen België die door onze zuiderburen met 4-2 werd gewonnen, ging het er allemaal wat minder uitbundig aan toe. De Belgische voetballers arriveerden trouwens ook pas op zondagmorgen, per trein. Warner was ter begroeting op het station aanwezig. Na afloop was er in Odeon wel een officieel diner met Warner aan het hoofd van de tafel en Eduard baron De Laveley, president van l’Union Belge, aan zijn rechterhand. Er werd getoost op de koningin, op het welzijn van de Belgen en op Jasper Warner, de grote organisator van de dag. En die laatste dronk vond volgens de verslaggever van de Zwolse meer dan gewone bijval en het ‘lang zal hij leven’ klonk, naar het hem voorkwam, warmer dan anders.
Plan 1913
Nog geen vier maanden later wandelde Warner in Zwolle zij aan zij met de jonge koningin Wilhelmina over de grote Overijsselse Nijverheids Tentoonstelling, waarvan hij de spil van de organisatie was. Voor deze tentoonstelling, die werd gehouden in het kader van de viering van de honderdjarige onafhankelijkheid van Nederland, had de gemeente de tuinen achter huize Eekhout beschikbaar gesteld. Deze werden in een prachtig wandelpark herschapen. Bekende ondernemingen uit heel Overijssel zoals Van Heek en Co uit Enschede, de Gebr. Stork en Co uit Hengelo en de Gebr. Palthe uit Almelo hadden een stand op de tentoonstelling. Uiteraard was de Zwolse nijverheid ook goed vertegenwoordigd, onder meer door de Erven J.J. Tijl, IJzergieterij Wispelwey, bicuitfabriek E. Helder en Co, Doijer en Van Deventer en O. de Leeuw. Op donderdag 31 juli werd ‘Plan 1913’, zoals het evenement werd genoemd, officieel geopend door de commissaris van de koningin in Overijssel mr. A.F.L. Graaf van Rechteren Limpurg Almelo. In de restauratietent waar blijkens een advertentie in de Zwolse Courant uitsluitend de zuivere limonades van P. Nekkers, Praubstraat 10 Zwolle, verkrijgbaar waren (‘de limonades staan onder scheikundige controle van den Heer G.B.J. de Barbanson, Scheikundige Zwolle’), werd ’s avonds door de officiële genodigden uitbundig gedineerd en op het hoogtepunt van de maaltijd met juichende instemming besloten om een telegram van hulde naar de vorstin te sturen. Die kwam samen met haar echtgenoot prins Hendrik op maandag 4 augustus ‘Plan 1913’ met een bezoek vereren. Jasper Warner leidde de koningin over het tentoonstellingsterrein rond, terwijl burgemeester Van Roijen prins Hendrik gezelschap mocht houden. Het illustreert de positie die Warner in Zwolle had ingenomen, namelijk die van een van de meest gewaardeerde burgers van de stad.
Landgoed Beltgraven en golf Jasper Warner vergezelt
Zakelijk ging het Warner zeer voor de wind. De koningin Wilhelmina
in 1898 mede door hem opgerichte Onderlinge bij haar bezoek op 4
Boerenbrandwaarborg Maatschappij groeide uit augustus 1913 aan de
tot een bloeiende onderneming. Een jaar later, op Provinciale Nijver
13 maart 1899, was hij in het huwelijk getreden heids-Tentoonstelling
met Carolina Wilhelmina Elhorst. De zes jaar jon- in Zwolle. (Collectie
gere bruid, die in Lonneker was geboren, was van HCO)
Advertentie van het bedrijf van Jasper Warner in de gids voor de Overijsselse Nijverheids Tentoonstelling, Plan 1913. (Collectie A. Bootsma)
Emmawijk 1, waar Jasper Warner woonde en ook kantoor hield. (Foto Eelsingh, collectie HCO)
gegoede komaf, zoals ook blijkt uit de getuigen die zij naar het Zwolse stadhuis had meegenomen. Het waren haar broers Hendrik Jan, die predikant in Den Haag was en Feiko, eerste luitenant der infanterie. Voor de bruidegom traden zijn zakelijke vrienden Maarten Theodoor Frans van der Biesen en Dirk Pieter Linthout als getuigen op. Het jonge paar betrok een woning aan de Thorbeckegracht, eerst op nummer 125, later op nummer 81. Voor hij trouwde woonde Warner in de Warmoesstraat, de Korte Smeden en aan de Grote Markt. Uit het huwelijk werden twee kinderen geboren, Jan (21 maart 1902) en Jacomine (14 oktober 1904). De successen met zijn assurantiebedrijf stelde Warner in staat om een statig pand aan de Emmawijk op nummer 1 te betrekken, waar tevens het kantoor van zijn bedrijf werd ingericht.
In 1916 kocht hij het landgoed Beltgraven, een ongeveer vijftig hectare groot gebied op de Noord-Veluwe dat aanvankelijk tot de Domeingronden behoorde, maar in 1848 in het bezit kwam van de gemeente Oldebroek die het nog datzelfde jaar doorverkocht aan de plaatselijke notaris A.J. van Asselt. Na wisseling van verschillende eigenaren mocht Warner zich in 1916 de landheer van Belt-graven noemen. In de zomermaanden woonde hij er met zijn gezin in de stilte van de natuur, eind augustus werd in het huis aan de Emmawijk het stadsleven van Zwolle weer opgezocht.
Op Beltgraven was het aangenaam leven. De villa waarin de familie woonde, was van allerlei gemakken voorzien, zoals waterleiding en gas dat voor zowel het stoken als de verlichting werd gebruikt. Rond het huis had Warner door de Zwolse hovenier De Groot een fraaie tuin laten aanleggen, waarin eekhoorntjes in de bomen klommen en allerlei soorten vogels uitbundig floten. Een grote moestuin zorgde er voor dat er altijd verse groentes waren en de kippen leverden het eitje bij het ontbijt. Sportman als hij was, had Warner ook een tennisbaan laten aanleggen en in 1924 kwam daar zelfs een golfbaan bij. Dankzij zijn vriend U.J. Reinders, directeur van Reinders slaoliefabriek, was hij met die toen in Nederland nog nagenoeg onbekende sport in aanraking gekomen. Reinders bezat ook een bedrijf in Ierland, werd daar door het golfvirus aangestoken en nam een set clubs mee naar huis. Om het spelletje daadwerkelijk te kunnen spelen, schakelde hij de familie Van Pallandt in. Op hun landgoed bij Junne aan de weg van Zwolle naar Hardenberg werden twee lege jampotjes in de grond gestopt, die als holes fungeerden. Warner deed ook mee en raakte zo enthousiast dat hij samen met zijn vrienden een paar holes op Beltgraven maakte. Een ‘pro’ werd ook snel gevonden, want het toeval wilde dat ZAC in die jaren werd getraind door de jonge Engelsman Fawcett, die een groot liefhebber van golf was. Met hem maakte Warner het plan voor een negen holes baan.
In het maandblad voor de amateursport De Corint- ham dat van 1924 tot 1932 werd uitgegeven, werd in oktober 1928 aandacht besteed aan de Zwolsche Golfclub, die vier jaar daarvoor op initiatief van Warner was opgericht. ‘Er wordt twee keer per maand geoefend onder de kundige leiding van Mr. Douglas Monk van de Hilversumsche Golfclub, en het spelpeil gaat dan ook in een bevredigend tempo omhoog.’ In het artikeltje wordt ook nog gemeld, dat leden van andere verenigingen van harte welkom zijn. Maar automobilisten wordt wel aanbevolen zeer langzaam te rijden bij het passeren van andere vehikels. ‘Daar de weg wel heel goed, doch smal is, en de heide ter zijde verraderlijke kuilen bevat.’
Een van de enthousiaste golfers op Beltgraven was mevrouw S. Daendels-van Rijck. Van haar kwam het initiatief om in haar woonplaats Hattem een golfbaan aan te leggen. Warner steunde die plannen en werd na de oprichting op 14 september 1930 zelfs de eerste voorzitter van de Hattemsche Golf- en Country Club, die nog altijd bestaat. De baan nabij het Apeldoorns Kanaal tussen Hattem en Wapenveld werd op 11 april 1931 feestelijk geopend, waarbij de heren Snouck Hurgronje en Del Court als vertegenwoordigers van het Nederlandsch Golf Comité een zogeheten ‘four-ball match’ speelden tegen twee profs, de heren Blansjaar en Van Dijk. ’s Avonds was er een feestelijk diner in Grand Hotel Wientjes in Zwolle.
Olympische Spelen 1928
Als voorzitter van de NVB was Warner in contact gekomen met F.W.C.H. Baron van Tuyll van Serooskerken, die lid was van het Internationaal Olympisch Comité. De droom van de baron was, dat in Nederland een Olympiade zou worden gehouden. Al in 1912 werd ons land door hem kandidaat gesteld voor de organisatie van de Olympische Spelen, maar ook al omdat een Nederlands Olympisch Comité nog moest worden opgericht, bestond daarvoor onvoldoende draagvlak. Toen
Het landgoed Beltgraven, waar het gezin Warner in de zomermaanden woonde. (Uit: Clubblad Golfclub Zwolle nr.7, 2004)
U.J. Reinders, ook een van de grote mannen uit de geschiedenis van ZAC. Via Reinders kwam Jasper Warner in aanraking met de golfsport. (Archief ZAC, HCO) Jasper Warner met zijn kleinzoon Jasper op Beltgraven. (Familie Warner)
Kop van het programma van de Olympische Spelen 1928 te Amsterdam. (Wikipedia)
Het Nederlands Olympisch Comité in 1928. Bovenaan rechts Jasper Warner. (Uit: Het officiële Gedenkboek van de negende Olympiade Amsterdam, 1928)
dat NOC er kort na de Eerste Wereldoorlog was gekomen, kon Van Tuyll van Serooskerken serieus werk van zijn lobby maken. Uiteindelijk lukte het om met Amsterdam de organisatie van de Spelen van 1928 toegewezen te krijgen. De baron zou dat sportfeest zelf niet meemaken, want hij kwam op 13 februari 1924 plotseling te overlijden, amper een maand nadat het zogenaamd Comité 1928 was opgericht dat met de organisatie van de Spelen werd belast. Warner, die lid was van het NOC, was vice-voorzitter van dat Comité.
Uitgerekend was, dat de Spelen in Amsterdam een slordige twee miljoen gulden zouden gaan kosten. De helft van dat bedrag zou uit een loterij moeten komen, maar de minister van Financiën weigerde op principiële gronden om daarvoor een vergunning te verlenen. In plaats daarvan wilde hij voor om gedurende vier jaren het NOC jaarlijks een subsidie van maximaal 250.000 gulden toe te kennen. Het voorstel leidde in de politiek tot heftige debatten, waarbij voor- en tegenstanders elkaar in de haren vlogen. Vooral vanuit confessionele hoek kwam er veel kritiek. Daar werd gezegd dat de Spelen alleen maar tot zondagsontheiliging en toeneming van de onzedelijkheid zouden leiden. Uiteindelijk werd het voorstel op 6 mei 1925 door de Tweede Kamer verworpen, waarmee het NOC plotseling met een levensgroot gat in de begroting zat. Om uit de impasse te komen, werd een kleine commissie van actie opgericht, die volmacht kreeg ‘tot het nemen van die maatregelen welke wenschelijk zijn om de noodige gelden te verkrijgen’. Leden van die belangrijke commissie waren Warner, A.B. van Holkema en mr. A. Baron Schimmelpenninck, die na het overlijden van van Tuyll van Serooskerken voorzitter van het NOC was geworden. Onder meer dankzij de hulp van particulieren en instellingen, een premielening van de gemeente Amsterdam, een flinke bijdrage uit Nederlands-Indië en allerlei acties van plaatselijke commissies lukte het om het gat in de begroting te dichten.
‘De buitenwereld beseft niet half hoe intensief er door het Comité 1928 en hun medewerkers is gearbeid om de enorme organisatie voor elkaar te krijgen, hoeveel dagen en weken de leiders hebben opgeofferd aan hun belangeloos werk voor deze nationale sportzaak, die zo’n enorme voorbereiding kost’, zei Warner kort voor de Spelen in een interview met de legendarische sportjournalist
M.J. Adriani Engels voor het blad De Revue der Sporten. Hij keek vooral met veel voldoening terug op het werk in de zogenaamde kleine commissie. ‘De steun door de burgerij was voortreffelijk, het geld kwam overal vandaan binnen en dat meeleven van ons volk sterkte ons in onze overtuiging, dat we iets deden in ons nationaal belang.’ Geen woord van kritiek in het interview in de richting van de partijen die het de organisatie van de Olympische Spelen financieel zo moeilijk hadden gemaakt. Dat paste niet bij het karakter van Warner. Tegenslagen hoorden bij het leven en waren er om overwonnen te worden.
De Spelen van Amsterdam hebben uiteindelijk zo’n 3,3 miljoen gulden gekost, een dik miljoen meer dan aanvankelijk was geraamd. Voor de organisatie leidde dat tot een tekort van bijna drie ton, dat ruimschoots werd gedekt door het garantiefonds van 900.000 gulden. Grappig is om te constateren dat het mega-evenement de gemeente Amsterdam nauwelijks iets heeft gekost. Heel genereus had de hoofdstad het NOC geholpen met een subsidie van 250.000 gulden, maar aan inkomsten haalde de gemeente een bedrag van ƒ 239.319,70 uit vermakelijkheidsbelasting binnen…
Beb Bakhuys
Na de Olympiade van 1928 zou Warner zich op nationaal niveau niet meer in de sportwereld laten zien. In Zwolle bleef hij echter een trouw en meelevend supporter van zijn ZAC. In 1933 zorgde hij er persoonlijk voor dat Beb Bakhuys naar Zwolle kwam. De voetballer die beroemd zou worden door het doelpunt dat hij een jaar later, op 11 maart 1934, in de interland tegen België maakte (met het hoofd, in zweefduik, nu bekend als scoren á la Bakhuys) had al eerder bij ZAC gespeeld. Als jongen van zeventien werd de op Java geboren Elisa Hendrik ‘Beb’ Bakhuys leerling van de tuinbouwschool in Frederiksoord en ging hij voor ZAC spelen. De club kwam toen in de tweede klasse uit, maar met zijn geweldige productiviteit
als midvoor loodste Bakhuys ZAC in twee jaar tijd Beb Bakhuys, 1928.
naar het kampioenschap van de eerste klasse. Nog altijd is hij de top-
In de nacompetitie om de landstitel werd ZAC scorer van ZAC. Jasper
achter Ajax en Feyenoord derde. Als voetballer Warner haalde hem in
was Bakhuys pure klasse, maar op school presteer 1933 voor de tweede
de hij slecht. Zijn ouders, die nog in Nederlands- keer naar Zwolle door
Indië woonden, haalden hem daarom in 1929 hem een baantje op zijn
terug naar Java. Het was Warner in 1933 bekend kantoor aan te bieden.
dat Bakhuys weer in Nederland was, maar dat hij (Collectie HCO)
als gevolg van de crisis die in de economie heerste
zonder werk zat. Warner bood de voetballer een
baantje op zijn assurantiekantoor aan onder voor
Het elftal van ZAC in 1934, met Bakhuys, staande, tweede van rechts. (Collectie HCO)
Schilderij van Jasper Warner in het ornaat van consul van België, met zijn koninklijke onderscheidingen op de borst. (Familie Warner)
waarde dat hij weer bij ZAC ging spelen. Bakhuys ging onmiddellijk akkoord, niet in het minst vanwege het salaris dat hij bij Warner zou gaan verdienen: 75 gulden per maand, een bedrag dat door supporters van ZAC zou worden verdubbeld. Op het voetbalveld was Bakhuys dat geld meer dan waard, hij scoorde ‘als een mitrailleur’ zoals Gerard Schutte in zijn boek Meters buutenspel over het voetbal in Zwolle schreef. In het seizoen 1933-1934 maakte hij drie doelpunten per wedstrijd, een ongeëvenaard gemiddelde. Maar echt naar zijn zin had Bakhuys het in Zwolle niet en toen hij in 1935 het aanbod kreeg om bij HBS in Den Haag te voetballen en er tevens eigenaar van een tabakswinkel te worden, hapte hij meteen toe. Bij zijn vertrek uit Zwolle had Bakhuys 147 doelpunten gemaakt, een aantal waarmee de in 1982 overleden voetballer anno 2007 nog altijd de topscorerslijst van ZAC aanvoert!
Het einde
Jasper Warner overleed na een kort ziekbed, hij leed aan slokdarmkanker, op 27 juni 1942 op 72-jarige leeftijd in zijn zomerhuis op landgoed Beltgraven. De begrafenis vond vier dagen later, op 1 juli, plaats op Kranenburg in Zwolle. Het was volgens de Zwolse Courant een eenvoudige plechtigheid, waarbij op uitdrukkelijk verzoek van de familie niet werd gesproken. Aanwezig waren onder meer Pim Mulier, de erevoorzitter van de NVB, en de burgemeester van Zwolle jhr. mr. M. van Karnebeek.
‘De gemoedelijke’ werd snel vergeten, de bezetting door de Duitsers drukte een zwaar stempel op het dagelijks leven van de bevolking en na de bevrijding was alle aandacht gericht op de wederopbouw van ons land. Pas een paar jaar geleden dook de naam Jasper Warner opeens weer op, toen de gemeente besloot om in het villapark aan de Oude Veerweg een straat naar hem te vernoemen. Een betere plaats om deze illustere Zwollenaar te eren had men niet kunnen kiezen, want was het niet hier dat Warner een stuk grond kocht waarop het voetbalveld van ZAC werd aangelegd, waar dankzij de oprichter van deze club twee keer een echte interland werd gespeeld en waar Warner zelf tientallen jaren lang als trouwe toeschouwer langs de lijn heeft gestaan.
Bronnen
Het Sportblad, officieel orgaan van den Nederlandschen
Voetbalbond Officieele Mededeelingen van den Nederlandsche Voet
bal-Bond
Het N.V.B.-Boek, gedenkboek bij het 40-jarig bestaan van den Nederlandschen Voetbalbond, 1929
KNVB Jubileumboek 1889-1939, 1939
Gedenkboek ter herinnering aan het 25-jarig bestuurslidmaatschap van Jasper Warner
Gerard Schutte, Meters Buutenspel,Voetbal in Zwolle van 1893-1983. Zwolle 1983
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant
Nieuwe Rotterdamsche Courant
De Revue der Sporten
Officieel Gedenkboek IXe Olympiade Amsterdam 1928
Hattemse Golf & Country Club 1939-2005
De Corinthian, officieel vereenigingsorgaan Zwolsche Golfclub
De Broeklanden, uitgave van de Oudheidkundige Vereniging Oldebroek
Archief Gemeente Zwolle (HCO)
Jasper Warner, verbeeld door kunstenares Rana Berends voor de openingstentoonstelling van het HCO over Overijsselse sporthelden, 2006. (Collectie Rana Berends)
Pim Mulier, oprichter van de Nederlandse Voetbal Bond. (NVB gedenkboek 1929)
Zwolle, een cruciale plaats in mijn leven
De plaats van herinnering van Eddy van Hijum
Frank Inklaar
Het Zwolse stadhuis, omstreeks 2000 (particuliere collectie)
V
orig jaar is in het tweede nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift een nieuwe rubriek van start gegaan: Zwolse plaatsen van herinnering. In een Zwolse variant op het populaire historische concept van de ‘lieu de mémoire’, of plaats van herinnering, vertellen bekende Zwollenaren over een plek in Zwolle die een belangrijke rol in hun leven heeft gespeeld. De aftrap voor deze serie werd verricht door Wil Cornelissen met een verhaal over de Vechtbrug. Als tweede in deze serie is het de beurt aan een politicus, Eddy van Hijum, Tweede Kamerlid voor het CDA.
Van Hijum’s eerste reactie op de vraag of hij in deze rubriek zou willen figureren was: ‘Natuurlijk, maar kom ik hier wel voor in aanmerking, want ik ben net verhuisd en woon niet meer in Zwolle.’ Aangezien er wat dit betreft geen strenge regels waren en Van Hijum zich nog met enige regelmaat in het Zwolse vertoont, is besloten dit niet als een zwaarwegend probleem te zien. Bovendien ligt Laag Zuthem net om de hoek…
Holtenbroek
Hoewel Eddy van Hijum dus niet meer woonachtig is in Zwolle, en sinds 2003 vanwege zijn Tweede Kamerlidmaatschap ook niet meer in Zwolle werkzaam is, voelt hij zich toch nog sterk met Zwolle verbonden. Als Kamerlid heeft hij een extra oog voor de Zwolse regio. Bovendien is Van Hijum, als opvolger van Theo Rietkerk, speciaal adoptievader voor de Zwolse wijk Holtenbroek. In die functie onderhoudt hij frequent contact met de wijk en zijn bewoners en is hij regelmatig op werkbezoek bij vergaderingen, feesten en wat al niet. Van Hijum is zeker positief over de ontwikkelingen in de wijk. De fysieke veranderingen dragen bij tot meer leefbaarheid, maar Van Hijum beklemtoont dat het daarnaast ook heel belangrijk is dat er wat gedaan wordt aan de sociale structuur van de wijk. Hoewel Van Hijum nooit in Holten-broek heeft gewoond, zou de keuze voor deze wijk als plaats van herinnering dus zeker een mogelijkheid zijn geweest.
Datzelfde geldt ook voor het parcours van de halve Zwolse marathon. Van Hijum is een enthousiast hardloper en hij heeft de Zwolse halve marathon drie keer gelopen. Voor de kenners: zijn recordtijd is 1 uur 46 minuten en 27 seconden. Misschien is dat wat te kort om het parcours van de halve marathon als plaats van herinnering op te voeren. Niet Holtenbroek, niet het marathon-parcours, ook niet de plaatsen in Zwolle waar Van Hijum gewoond heeft. In dat geval had Assendorp nog een goede kans gemaakt, want daar heeft Van Hijum met veel plezier gewoond. In de buurt van Margriet Meindertsma, altijd levendig en actief. Maar Van Hijum heeft gekozen voor het stadhuis van Zwolle als plek van herinnering. Daar hebben zich enige cruciale gebeurtenissen in zijn leven afgespeeld. Zoals de hele periode in Zwolle door Van Hijum als cruciaal wordt omschreven.
Plaats van herinnering: het stadhuis
Dat Zwolle zo’n cruciale plek in Van Hijum’s leven zou gaan innemen was allesbehalve voor de hand liggend. Zwolle was voor Van Hijum eigenlijk alleen maar een halteplaats op doorreis. Doorreis vanuit Friesland, waar hij het grootste deel van zijn jeugd doorbracht (Woudsend), of op doorreis vanuit Enschede, waar hij bestuurskunde aan de Universiteit Twente studeerde. Min of meer toevallig werd de halteplaats op doorreis een voorlopig eindstation. In 1996 kreeg Van Hijum in Zwolle een baan bij de provincie Overijssel bij de afdeling Water. Gedetacheerd vanuit de Universiteit Twente deed hij hier onderzoek op basis waarvan hij in 2001 promoveerde. Natuurlijk was een woonplek in Zwolle daarbij handig. De eerste woonplek in de stad werd een kamer in de Kerkstraat. Later volgden woningen aan de Molendwarsstraat in Assendorp en de Potmarge in de Aa-landen.
Dit alles is nog weinig reden om Zwolle als cruciaal in je leven af te schilderen. Dat wordt anders als Van Hijum vertelt dat de meeste belangrijke gebeurtenissen in zijn privé-leven zich in Zwolle hebben afgespeeld. Na eerst in Assendorp te hebben samengewoond, trouwde Van Hijum in Zwolle. Vervolgens werden zijn kinderen in Zwolle geboren. En de politieke carrière van Van Hijum raakte vol op stoom in Zwolle. Twee van deze gebeurtenissen, het huwelijk en de politieke carrière, hebben zich afgespeeld op dezelfde plek: het stadhuis. Daarom heeft Van Hijum het Zwolse stadhuis uitgekozen als plaats van herinnering. Dierbare persoonlijke herinneringen aan deze plaats zijn er vanwege zijn huwelijk dat door toenmalig wethouder John Berends werd voltrokken. Van meer publieke aard zijn de politieke herinneringen verbonden met het stadhuis. Hoewel ook die gecombineerd kunnen zijn met heel persoonlijke gevoelens. Zo omschrijft Van Hijum zijn installatie in 1998 als Zwols raadslid als een onbetwist hoogtepunt in zijn leven. Met name de aanwezigheid van zijn ouders in de raadszaal maakten deze gebeurtenis onvergetelijk.
Grote verbondenheid met de stad
Van Hijum was al jong ‘in de politiek’. Dat begon al in Friesland waar hij lid werd van het CDJA, de jongerenafdeling van het CDA. Tijdens zijn studie bekleedde hij voor deze organisatie regionale en landelijke bestuursfuncties. Het was dus voor de hand liggend dat ook politiek Zwolle te maken kreeg met Eddy van Hijum. Als jongerenkandidaat verscheen hij op de Zwolse CDA-lijst op plek
4. Pikant detail hierbij is dat Van Hijum eigenlijk lager op de lijst was geplaatst, maar dat hij uiteindelijk bij de definitieve samenstelling van de lijst werd gepromoveerd naar plek 4, die eerst gereserveerd was voor Gerard van Dooremolen.
Alles kwam later toch nog goed toen Van Dooremolen het wethouderschap toebedeeld kreeg. Na een redelijk verkiezingsuitslag voor het CDA werd Van Hijum Zwols raadslid. Bijna zes jaar bleef hij in de Zwolse politiek actief. In zijn eerste zittingsperiode was hij woordvoerder voor zijn partij voor sociale zaken, werkgelegenheid en economie. Bij de voor het CDA zeer succesvolle verkiezingen van 2002 werd hij herkozen. In zijn nieuwe zittingsperiode werd hij fractievoorzitter en woordvoerder openbare orde, financiën en veiligheid. Ook het fractievoorzitterschap wordt door Van Hijum als een hoogtepunt gezien. Een heel drukke baan, maar ook een heel mooie: ‘Je zit dicht op wat er gebeurt en dat geeft een grote verbondenheid met de stad.’
Tijdens zijn Zwolse politieke leven kwam Van Hijum natuurlijk veel in het stadhuis. Vooral in de fractiekamer van het CDA heeft hij vele uren doorgebracht. Speciaal waren de avonden waarop de verkiezingsuitslagen binnenkwamen. De spanning over hoe er gescoord was. Van Hijum heeft ook sterke herinneringen aan die bizarre avond van de zesde mei 2002, de avond waarop Pim Fortuyn werd vermoord. CDA-prominente Gerda Verburg was op bezoek in Zwolle om op te treden in een debat. Dat debat werd natuurlijk vanwege alle commotie afgelast. Specifiek Zwolse herinneringen uit de raadszaal van het Zwolse stadhuis heeft Van Hijum natuurlijk ook. Hij heeft immers aan veel debatten deelgenomen. Van al die debatten zijn hem een paar echt bijgebleven: de debatten over de grote podiumaccommodatie (het huidige theater De Spiegel) en over de daklozenopvang Bonjour.
Van Hijum’s Zwolse politieke leven passeerde grotendeels onder het burgemeesterschap van Jan Franssen. Uitdrukkelijk stelt Van Hijum dat deze burgemeester voor hem heel belangrijk is geweest. ‘Hij wist mij nog meer te enthousiasmeren voor de politiek. Een bijzondere burgemeester’, aldus Van Hijum.
Tweede Kamer
In 2003 kwam er een einde aan de verbondenheid van Van Hijum met het Zwolse stadhuis. Hij verliet de Zwolse politiek om naar de Tweede Kamer in Den Haag te gaan. Daar vulde hij de vrijgekomen plaats van Theo Meijer op, die tussentijds de kamer had verlaten. Samen met Arie Slob (CU) en Co Verdaas (PvdA) vormde hij ‘de Zwolse lobby’ in de Haagse politiek. Een driemanschap van verschillende politieke pluimage, die het onderling echter heel goed konden vinden. Bovendien hadden zij allen oog voor het Zwolse belang. In de Kamer timmerde Van Hijum zeer aan de weg. Medio 2004 werd hij voorzitter van de fractiecommissie Verkeer en Waterstaat en woordvoerder mobiliteit van het CDA. In 2005 werd hij tevens woordvoerder arbeidsmarktbeleid. Op een veilige plek op de CDA-verkiezingslijst prolongeerde Van Hijum bij de verkiezingen van 2006 zijn Kamerlidmaatschap. Dit keer werd ‘de Zwolse lobby’ tot twee personen verkleind, omdat alleen Arie Slob ook herkozen werd. Langzaam maar zeker groeit Van Hijum uit tot een landelijk bekend politicus. In de Kamer is hij voorzitter van de fractiecommissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en woordvoerder sociale zekerheid (WW, WAO/ WIA), arbeidspa