Zwols Historisch Tijdschrift
37e jaargang 2020 nummer 4 – 8,50 euro
Afscheid Annèt Bootsma – van Hulten Met egodocumenten én
interview Margriet Meindertsma
zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 207
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 206
Afscheid van het Zwols Historisch Tijdschrift
Annèt Bootsma – van Hulten 208
Louis Cohen in ‘Hotel de Houten Lepel’
Jan van de Wetering 212
De herinneringen van Steven van Egten
Annèt Bootsma – van Hulten 222
Burgers in een kleine stad
Steven van Egten (†) 224
Een rooms-katholiek jongetje in
het protestantse Zwolle in de jaren vijftig
Harry Koopman 243
‘Hoogtes van zeventig meter horen thuis
in Rotterdam, niet in Zwolle’
Gesprek met oud-wethouder Margriet
Meindertsma Koen Nijmeijer 254
Oud Nieuws – Jong talent voor oude stukken
Kiekès Agterom 267
Recent verschenen, digitaal 269
Recent verschenen 270
Mededelingen 271
Auteurs 273
Redactioneel
Voor u ligt het laatste nummer van 2020.
Het was een bijzonder jaar en dat geldt
ook voor dit tijdschrift. Niet alleen het
jaar loopt ten einde, maar ook het hoofdredacteurschap
van Annèt Bootsma. Maar liefst twintig
jaar heeft Annèt deze functie bekleed, naast de
vier jaar dat ze gewoon redacteur was. In die periode
is het Zwols Historisch Tijdschrift uitgegroeid
tot dit mooie tijdschrift. Zonder Annèt, ons
schaap met de zeven poten, zou dat onmogelijk
zijn geweest. Het laatste nummer van haar hoofdredacteurschap
heeft Annèt zelf ingevuld. Ze
heeft een voorliefde voor egodocumenten, die het
persoonlijke element in de geschiedenis zo goed
weergeven. Daarom is dit tijdschrift gevuld met
Zwolse egodocumenten: jeugdherinneringen van
Steven van Egten (†) en van Harry Koopman, een
enquête over de detentie van Louis Cohen en een
interview met Margriet Meindertsma.
Wat ook ten einde loopt is de rubriek
Suikerhistorie, want ook Wim Huijsmans stopt als
redacteur, na een carrière van maar liefst 35 jaar.
Met zijn enorme kennis van de Zwolse geschiedenis
is Wim altijd ons ijkpunt en onze vraagbaak
geweest.
Het zal raar zijn om in het volgende nummer
van het ZHT de namen van Annèt en Wim niet
meer in het colofon te zien staan. We zullen hun
enthousiasme en kennis enorm missen. Maar het
tijdschrift zal blijven bestaan met een vernieuwde
redactie, die gaat proberen om het hoge niveau
dat we hebben bereikt te handhaven. Zodat u ook
in het volgens jaar kunt blijven genieten van een
mooi tijdschrift.
De redactie wenst u goede feestdagen
en veel leesplezier!
206 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Cover: Scheidend eindredacteur Annèt Bootsma –
van Hulten kijkt naar diverse jaargangen van het
tijdschrift, die door de jaren heen onder haar vakkundige
leiding van de pers kwamen rollen.
Suikerhistorie
Provinciehuis, Luttenbergstraat
Al bijna vijf eeuwen vormt Overijssel een zelfstandige,
staatkundige eenheid. In 1528 droeg de bisschop
van Utrecht, na jaren van oorlog met de hertog van
Gelre, het wereldlijke gezag over Overijssel over aan
Karel V, koning van Spanje en keizer van het Duitse
Rijk. Tot die tijd stond dit gewest bekend als het
Oversticht. In Overijssel liet Karel V zich vertegenwoordigen
door een stadhouder. Vertegenwoordigers
van edelen en de drie steden (Deventer, Zwolle
en Kampen) vormden het bestuur, samen de Staten
van Overijssel vormend, bekend onder de naam
Ridderschap en Steden. Zij hadden geen vaste vergaderplek
maar kwamen na 1578 twee keer per jaar bij
elkaar in de stadhuizen van een van deze drie steden.
Deze situatie veranderde in 1802 toen Zwolle
hoofdstad van de provincie werd. Vanaf 1848
vormden Provinciale Staten het hoogste bestuursorgaan
in de provincie, was het college van Gedeputeerde
Staten het dagelijks bestuur en zat de
gouverneur of commissaris der koning(in) beide
vertegenwoordigende lichamen voor. Het provinciaal
bestuur kreeg een eigen onderkomen in de
Diezerstraat op de hoek met de Rodehaanstraat
waar het was gehuisvest tot 1973. In dat jaar werd
aan de Luttenbergstraat het nieuwe provinciehuis,
ontworpen door architect H. Duintjer, geopend
door koningin Juliana. In de jaren negentig vond
een aanzienlijke uitbreiding plaats aan de zijde
van het Almelose Kanaal. Een kunstwerk in de
vorm van een vel papier met potlood siert sinds
2006 het dak van het provinciehuis.
Na 35 jaar stop ik met mijn redactiewerk voor
het Zwols Historisch Tijdschrift. Dat houdt in dat
ik na twaalf jaargangen ook een punt zet achter
deze rubriek. Dit is mijn laatste bijdrage. Ik hoop
dat u al die jaren met genoegen de informatie over
de afgebeelde Zwolse suikerzakjes hebt gelezen.
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Het Provinciehuis kort na de opening in de jaren zeventig. (Collectie HCO)
ONTWERP pRov1NCIEHUIS
ovERIJSSf.1,.
208 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 209
het ZHT. In 2000 vertrok toenmalig eindredacteur
Ingrid Wormgoor vanwege een verhuizing
naar Groningen. Ik werd haar opvolger en ben dat
al die jaren gebleven.
Ik heb me in de redactie altijd als een vis in het
water gevoeld. Het is buitengewoon inspirerend en
geeft veel voldoening om met gelijkgestemden en
een op elkaar ingespeeld team in een goede sfeer
een fraai eindresultaat te maken. We hebben in de
loop der jaren het tijdschrift steeds verder uitgebouwd,
waarbij het mes aan twee kanten sneed, een
goed tijdschrift trok meer leden, en dat gaf weer
meer financiële armslag voor omvang, kwaliteit en
uiterlijk. Een vanwege moderne technieken gestage
verlaging van de drukkosten speelde hierin ook een
belangrijke rol. Een echte mijlpaal was de introductie
van kleur in het tijdschrift, vanaf 2007, eerst nog
gedeeltelijk, daarna volledig.
ZHT: podium voor iedereen die resultaten
van onderzoek over Zwolle wil publiceren
De Zwolse Historische Vereniging is opgericht
voor iedereen met belangstelling voor de
geschiedenis van Zwolle en het Zwols Historisch
Tijdschrift is destijds bedoeld als podium voor
iedereen die resultaten van (serieus) onderzoek
over Zwolle wil publiceren. Dit is altijd een
belangrijke richtlijn voor ons geweest. Het ZHT is
geen wetenschappelijk tijdschrift, maar we streven
uiteraard wel naar een bepaald kwaliteitsniveau.
Niet alle aangeboden stukken bleken daarom
publicabel, maar we hebben altijd zorgvuldig
gekeken wat voor potentie er in een bepaald
onderwerp zat en of het, indien nodig, herschreven
moest of kon worden. Als lokaal tijdschrift
ben je sowieso afhankelijk van ‘amateurs’, het
aantal echte vak professionals, – historici, archivarissen,
archeologen, kunsthistorici, journalisten –
dat zich beroepsmatig met de Zwolse geschiedenis
bezighoudt, is simpelweg te klein. Zo is het tijdschrift
in de loop der jaren op drie verschillende
manieren ingevuld, met aangeboden artikelen van
auteurs, eigen artikelen van redactieleden en artikelen
geschreven door auteurs op verzoek van de
redactie (met name het geval bij themanummers).
We hebben altijd ingezet op verantwoorde,
maar ook leesbare en toegankelijke artikelen, met
een afwisseling van korte en lange stukken, een
spreiding in onderwerp en spreiding in tijd. Een
streven dat in de praktijk moeilijk genoeg bleek,
met name een goede spreiding in de tijd en korte
artikelen. Er zijn helaas maar weinig auteurs die
een goed artikel kunnen schrijven over de tijd
van het Ancien Regime, die periode blijft daarom
structureel onderbelicht. En wat de lengte van de
artikelen betreft, geef een historicus, amateur of
professial, een pen, en hij/zij raakt op dreef en valt
moeilijk meer te stoppen… Regelmatig kreeg ik
een mailtje in de trant van, ‘Annèt, je zei maximaal
3000 woorden, maar ik heb zoveel interessante
dingen ontdekt, ik zit inmiddels op 5000, in hoeverre
is dat een bezwaar…’
Een ander belangrijk uitgangspunt was om
aan te sluiten bij wat ik altijd noem de ‘historische
actualiteit’, zoals bijvoorbeeld dit jaar het
themanummer bij 75 jaar bevrijding, vorig jaar
de aandacht voor de burgemeesterswissel en het
themanummer 200 jaar Willemsvaart.
Ons lezerspubliek beslaat een breed spectrum,
met aan de ene kant degenen die geïnteresseerd
zijn in geschiedenis en meer willen weten over de
stad waarin ze wonen, en aan de andere kant degenen
voor wie herkenbaarheid een grote rol speelt,
met een heel groot menggebied daar tussenin. Als
redactie moet je hier een evenwicht in vinden.
Puur historische artikelen worden vaak als moeilijk
of taai ervaren, maar te veel aandacht voor
herkenbaarheid wordt nostalgie, want het moet
ons inziens wel altijd gaan om de context.
Egodocumenten
Context speelt ook een belangrijke rol bij egodocumenten.
Het woord egodocument staat voor
autobiografische teksten, zoals memoires, dagboeken,
brieven en reisverslagen. De term werd
rond 1955 bedacht door de historicus Jacques
Presser. Hij definieerde egodocumenten als teksten
waarin de ‘ik’, de schrijver, als schrijvend en
beschrijvend subject voortdurend in de tekst aanwezig
is.* Het heeft een flinke tijd geduurd voordat
egodocumenten als volwaardige historische
bron gezien werden. Maar inmiddels is het inzicht
wel algemeen dat één getuigenis meer zeggingskracht
kan hebben dan onderzoekresultaten op
basis van vele strekkende meters archiefmateriaal.
Egodocumenten zijn per definitie subjectief, maar
met deze wetenschap en het in acht nemen van de
context vormen ze een zeer directe toegang tot het
verleden. Memoires laten zich vaak lezen als fictie,
maar gaan over de werkelijkheid, zie bijvoorbeeld
de herinneringen van Steven van Egten in dit
nummer op pagina 222.
De persoonlijke benadering van het verleden
is voor de lokale geschiedschrijving van wezenlijk
belang, het zijn de ooggetuigenverslagen
die het kleine verhaal van binnenuit vertellen
en het verleden kleur geven. Bekende Zwolse
egodocumenten zijn bijvoorbeeld de Zwolse
mijmeringen, herinneringen aan de jaren 1881-
1914 van C.M. van Hille-Gaerthé en Van Zwolle
tot Brest-Litowsk van Igor Cornelissen (zie voor
meer titels de website van de ZHV). In het ZHT
hebben we veel egodocumenten gepubliceerd,
ik noem in dit verband Wil Cornelissen (†) en
Willem van der Veen, allebei meesters in het
genre. We hebben in de vorm van themanummers
twee manuscripten met memoires uitgebracht,
‘De Oude Gaper, Herinneringen rond
een oude en vermaarde drogisterij’ van Steven
van Egten in ZHT 21 (2004) nr. 4, en ‘Jeugdherinneringen’
van Joh.J. Doyer, in ZHT 23 (2006)
nr. 4. Heel geslaagd waren mijns inziens ook de
uitgaven waarin een en ander gecombineerd kon
worden: de special over de Zwolse ziekenhuizen
in december 2013 die gelardeerd was (na een
oproep van de redactie) met persoonlijke herinneringen,
en de persoonlijke herinneringen aan
de Oude Veerweg in het 200 jaar Willemsvaartnummer
uit de zomer van 2019.
Persoonlijk heb ik altijd een zwak voor het persoonlijke
in de geschiedenis gehad. Het is daarom
dat ik in mijn laatste nummer afscheid neem
Afscheid van het Zwols Historisch Tijdschrift
Annèt Bootsma –
van Hulten Voor u ligt het laatste nummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift (ZHT) dat onder
mijn eindredactie verschijnt. Daarmee
komt voor mij een einde aan 24 jaar redactiewerk,
waarvan 20 jaar als eindredacteur van dit blad.
De Zwolse Historische Vereniging (ZHV) werd
in december 1983 opgericht, mijn eigen lidmaatschap
van de vereniging dateert uit 1984. Na mijn
studie geschiedenis in Leiden woonde en werkte ik
toen nog in Rotterdam, ik was er bestuurslid van
het Historisch Genootschap Roterodamum en was
actief binnen de WIARIJN (Werkgroep Industriële
Archeologie Rijnmond). Het lidmaatschap van de
ZHV was een cadeautje van mijn aanstaande Zwolse
schoonfamilie: ‘Echt iets voor jou’. De verandering
van focus van de wereldhavenstad Rotterdam
naar de provinciestad Zwolle vergde wel enige tijd.
Ik moet bekennen dat ik als het toenmalige blaadje
van de Zwolse vereniging, met doorwrochte artikelen
maar in een buitengewoon simpele uitvoering,
in de brievenbus viel ik het met een half oog scande
en dacht, dat komt nog wel eens… achteraf een
voorspellende gedachte. In 1990, ik woonde inmiddels
vijf jaar in Zwolle, werd ik via Ingrid Wormgoor
bestuurslid van de ZHV. De jonge vereniging
had zich in korte tijd al stevig genesteld in de stad.
De ZHV telde toen zo’n 450 leden, een aantal dat
met twee grote ledenwerfacties opgekrikt was naar
goed 700 eind jaren negentig. In dat verband wil
ik hier Jaap Hagedoorn, Ben Kam (†) en Joke van
Ulsen memoreren. Zij hebben enorm veel werk
verzet, destijds en later ook nog om de ZHV tot
bloei te brengen; Jaap en Ben vooral op organisatorisch
en inhoudelijk vlak, Joke in praktisch
opzicht. Tegenwoordig telt de ZHV zo’n 900 leden.
Voor een rechtgeaard historicus is het echte
historische werk natuurlijk veel leuker dan
bestuurswerk, dus daarom stapte ik in 1996 over
van het bestuur van de ZHV naar de redactie van
210 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 211
met een aantal egodocumenten. We beginnen
met de getuigenis van de activistische socialist
Louis Cohen over zijn verblijf in het Zwolse Huis
van Bewaring in 1893, vervolgens met jeugdherinneringen
van Steven van Egten aan zijn protestants-
christelijke jeugd in de eerste decennia
van de twintigste eeuw in Zwolle en de terugblik
van Harry Koopmans op zijn katholieke jeugd
in de Zwolse binnenstad in de jaren vijftig. Drie
representanten van het verzuilde Nederland, drie
verschillende belevingswerelden, allen levend in
hun eigen waarheid. Louis Cohen bestempelt de
destijds grootste ondernemer van Zwolle,
G.J. Wispelweij, als een ‘uitzuiger’, dat label kregen
waarschijnlijk alle ondernemers per definitie
van hem. Voor Steven van Egten waren in zijn
jeugd alle katholieken ‘papen’, en Harry Koopman
ervoer als kind in een missieoptocht in de
jaren vijftig al dat zoiets in het overwegend protestantse
Zwolle niet op prijs gesteld werd, het
aantal katholieken betrof destijds ongeveer een
vijfde van de bevolking.
Ten slotte een interview met oud-wethouder
Margriet Meindertsma over haar ambtsperiodes
in de jaren tachtig en negentig. Een interview is
officieel geen egodocument, maar het heeft veel
raakvlakken, er staat een ik-figuur centraal en er
moet rekening gehouden worden met de subjectiviteit
van zowel de geïnterviewde als de interviewer.
Interviewer Koen Nijmeijer en geïnterviewde
Margriet Meindertsma nemen stelling tegen de
nieuwe uitbreidingsplannen van het gemeentebestuur,
een stellingname die ik overigens persoonlijk
van harte onderschrijf.
Tot slot
In mijn functie van eindredacteur heb ik de afgelopen
jaren veel bijzondere en gepassioneerde
mensen leren kennen en de stad heeft voor mij
een enorme verdieping gekregen. Ik ben van
Zwolle gaan houden en fiets of loop er graag door
heen, om de verhalen die de huizen en straten mij
inmiddels vertellen te ervaren.
Binnen de redactie heb ik met bevlogen en kundige
redacteuren mogen samenwerken. Hoogtepunten
waren er vele, themanummers met bijzondere
presentaties, om er slechts een paar te noemen: ‘De
busse van Skutte’ (2004), ‘Carina en Harro Bouman,
een bijzonder echtpaar op Koestraat 18’ (2005),
‘Zwolle IJzersterk, Wispelwey’ (2007), ‘Terug naar
de Eindstraat’ (2008), ‘De Zwolse beurtvaart’ (2009),
‘Speuren naar Spoolde (2010), ‘De oude spoorbrug
1862-2011’ (2011), ‘Westenholte-Voorst-Frankhuis’
(2012), ‘Vijftig jaar gemeentelijke monumentenzorg’
(2013), ‘De Zwolse Ziekenhuizen’ (2013) en ‘Odeon
175 jaar’ (2014).
Gedenkwaardig is de reis die Jan van de Wetering,
Lydie van Dijk en ik namens de redactie
samen met filmer Martin de Fluiter in oktober
2016 ondernamen naar een klooster in Frankrijk,
op zoek naar de verdwenen kaak van Thomas a
Kempis. We hebben dat uitvoerig beschreven in het
tijdschrift en de filmbeelden staan op de website.
Persoonlijk hoogtepunt was de koninklijke
onderscheiding die ik in 2019 mocht ontvangen op
instigatie van de ZHV. Persoonlijk dieptepunt, zij
het dat dit niet rechtstreeks met het tijdschrift of
de vereniging in verband stond maar wel impact
had op het hele Zwolse historische wereldje, was de
sluiting van het Stedelijk Museum Zwolle door de
gemeente in 2017. Het kind is daarbij met het badwater
weggegooid, en alle goedbedoelde inspanningen
van Allemaal Zwolle ten spijt schiet het tot
nu toe weinig op met de totstandkoming van een
nieuw museum en zijn de mogelijkheden daartoe
ook veel beperkter.
In het ZHT is een wezenlijk stuk van de Zwolse
geschiedenis vastgelegd en ik ben oprecht trots op
het aandeel wat wij als redactie daar aan geleverd
hebben. Cultuur-historisch werk krijgt over het algemeen
helaas niet de maatschappelijke waardering,
laat staan beloning die het zou verdienen. Daarom
des te meer respect voor al degenen met wie ik in de
redactie heb samengewerkt en die dit jarenlang op
vrijwillige basis toegewijd en kundig hebben gedaan,
ieder met zijn eigen specifieke vaardigheden en kennis.
Een groot applaus voor, in chronologische volgorde:
Ingrid Wormgoor, Jean Streng, Menno van der
Laan, Wil Cornelissen (†), Harry Stalknecht, Lydie
van Dijk (†), Jan van de Wetering, Frank Inklaar,
Steven ten Veen en Michael Klomp.
Twee redacteuren staan niet in dit rijtje omdat
ik ze speciaal wil noemen: Wim Huijsmans en
Wim Coster. Zij verlaten nu net als ik de redactie.
Wim Huijsmans is in dienstjaren altijd onze nestor
geweest, hij maakte 35 (!) jaar deel uit van de
redactie. Als (oud)archivaris is hij buitengewoon
nauwkeurig en heeft hij een ongelofelijke kennis
van de Zwolse geschiedenis en het Zwolse (Stads)
archief. Op Wim kon ik altijd een beroep doen:
‘Wim klopt dit wel, klopt dat wel? Kijk het svp.
nog even na.’ Afgezien van al zijn eigen bijdragen
zijn er zo weinig artikelen in het ZHT verschenen
waar Wim Huijsmans niet zijn blik over heeft
laten gaan. De redactie zal zijn enorme kennis en
kunde in de toekomst node gaan missen.
Wim Coster is een buitengewoon creatief en
productief historicus. Helaas heeft hij maar een
korte periode deel uitgemaakt van de redactie,
maar hij betoonde zich meteen een zeer voortvarend
redactielid en hij had in 2019 een belangrijk
aandeel in de totstandkoming van het themanummer
over de Willemsvaart en dit jaar bij het
Bevrijdingsnummer. Daarnaast is hij al jarenlang
betrokken bij de ZHV, hij was onder meer voorzitter
van 1998 tot 2000. Wim neemt nu wegens
tijdgebrek afscheid, maar hopelijk blijft hij, of zijn
alter ego Kiekès Agterom, nog veel bijdragen voor
het tijdschrift leveren. Wim en Wim, mijn grote
dank voor de plezierige samenwerking en een
diepe buiging voor jullie allebei!
Het is een zware taak om een tijdschrift als het
ZHT op de huidige basis op de rails te houden.
Ik eindig daarom met de oude en de nieuwe
redactieleden daarbij heel veel sterkte, inspiratie
en succes te wensen.
* Arianne Baggerman en Rudolf Dekker, ‘ “De gevaarlijkste
van alle bronnen.” Egodocumenten:
nieuwe wegen en perspectieven’, in Tijdschrift voor
Sociale en Economische Geschiedenis 1 [2004] nr. 4
p. 3-22
Wim Coster, Annèt
Bootsma en Wim
Huijsmans in september
2007, op de
afscheidsreceptie van
archivaris Albert Mensema
in het Historisch
Centrum Overijssel.
(Particuliere collectie)
212 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 213
aan, zodat op zeker moment de politie gedwongen
was de straten met ‘de blanke sabel’ schoon te
vegen en hulp in te roepen van de in Zwolle gelegerde
militaire macht. Net als in Amsterdam was
er geen directe aanleiding voor de volkswoede,
maar ook hier zal ongetwijfeld de machteloosheid
om verandering te brengen in een armoedig leven
de voedingsbodem zijn geweest.
Hoe schrijnend de situatie was, laat een berekening
zien van het huishoudboekje van een
doorsnee Zwolse arbeider. In 1872 verdiende een
gewone werkman ongeveer f 5,- per week (zes
werkdagen van doorgaans twaalf uur per dag),
terwijl de wekelijkse uitgaven voor een gezin met
drie kinderen f 8,- bedroegen en dat terwijl in
dat bedrag de uitgaven voor vlees (als er al geld
voor was alleen op zondag), kleren en schoeisel
niet zijn meegenomen.1 Wie het verschil tussen
inkomsten en uitgaven wilde rechttrekken had
de keus tussen bezuinigen (minder eten, minder
brandstof voor de kachel) of bij een van de plaatselijke
armeninstellingen aankloppen, zoals de
Zwolsche Armeninrigting, waar je een uitkering
kon krijgen op basis van werkzaamheden die je
thuis moest verrichten, zoals breien, spinnen en
mattenvlechten.
De gesjochten jongens
Onder deze voor hem maar al te bekende omstandigheden
kwam Levie Cohen, roepnaam Louis,
samen met zijn vrouw (Betje Os) en jonge gezin
(drie kinderen), in 1890 naar Zwolle. Ze gingen
wonen in de Tuinstraat, waar ook zijn leeftijdsgenoot
Helmig Jan van der Vegt woonde. In het
hele land, ook in Zwolle, hing iets in de lucht
dat niet meer te stoppen was: steeds meer arbeiders
gingen zich organiseren in vakbonden en
belangenverenigingen om betere werk- en leefomstandigheden
af te dwingen. Zo ontstonden
hier in de jaren tachtig en negentig snel achter
elkaar onder meer een afdeling van het Algemeen
Nederlandsch Werkliedenverbond, de christelijke
werkliedenvereniging Patrimonium, de roomskatholieke
werkliedenvereniging Sint Jozef, een
afdeling van de Bond voor Algemeen Kiesrecht,
de Zwolse Spoorwegvereniging, de Zwolse Schilders-
en Behangersvereniging en de Zwolse Kalken
Steenbewerkersbond. En voor dit artikel het
belangrijkste: de oprichting in 1881 van de Sociaal
Democratische Bond (SDB), gevolgd door een
Zwolse afdeling van die bond in 1885.
De SDB was een revolutionair-socialistische
partij, opgericht door de charismatische Ferdinand
Domela Nieuwenhuis, een voormalige predikant
uit Friesland. Door zijn lezingen ‘bekeerden’
zich overal in het land arbeiders tot het socialisme.
Dat was ook het geval bij Louis Cohen –
nog in zijn Amsterdamse tijd – en Helmig Jan van
der Vegt. Al gauw vonden de twee buurtgenoten
elkaar om zich in te zetten voor de nieuwe partij.
Daar was behoefte aan, want in arbeiderskringen
waren er nog maar weinig mensen met voldoende
opleiding of natuurlijke capaciteiten om de partij
leiding te geven en de belangen van de arbeiders
te behartigen, zoals de strijd voor het algemeen
kiesrecht, de achturen-werkdag en betere lonen.
Noodzakelijkerwijs werd de strijd dus voor een
groot deel ‘van onderaf ’ gevoerd door sociaal
bewogen mensen als Cohen en Van der Vegt.
Er waren veel mensen nodig om propaganda
te voeren: lezingen houden, debatteren, artikelen
in socialistische bladen schrijven en op wat eenvoudiger
niveau het colporteren van die bladen.
Wie zich daartoe geroepen voelde, moest voor de
duvel niet bang zijn. De propagandisten kregen
op straat ontelbare keren te maken met scheldpartijen
en soms ook fysiek geweld. De landelijke
en plaatselijke vergaderingen van de SDB werden
steevast onmogelijk gemaakt door intimidatie van
de zaaleigenaren door de Zwolse politie. Tijdens
het colporteren legde de politie aan de lopende
band bekeuringen op en wie niet op zijn woorden
lette, kon een paar dagen de gevangenis in.
Zo kwam het dat een curieus gezelschap van
laag opgeleide, maar verbaal vaardige mannen uit
Zwolle hun krachten bundelden om zich in te zetten
voor de SDB. In de kolommen van de kranten
uit die tijd komen we met enige regelmaat Zwollenaren
tegen als P. Arnolli, J.M. van Vlaardingen,
Izaak Os, C.A. Stalenhoef, J. Tuyten, M. Spits en
Hartger de Vries. ‘We waren allemaal gesjochten
jongens’, schreef Helmig Jan van der Vegt, waar-
Louis Cohen in ‘Hotel de Houten Lepel’
Jan van de Wetering
De voedingsbodem van het Zwolse socialisme
Of de Amsterdammer Louis Cohen op die dag in
het najaar van 1893, drie jaar na zijn verhuizing
naar onze stad, al een beetje gewend was in Zwolle
is niet bekend, maar de problemen binnen het
milieu waarin hij zich begaf, zullen hem bekend
zijn voorgekomen. Het proletariaat had vele jaren
van werkloosheid en sociale discriminatie achter
de rug. In de Jordaan was het volk al in 1886 massaal
de straat opgegaan tijdens het Palingoproer.
Er was naar het leek een marginale aanleiding
voor de volksopstand: de politie had het volksvermaak
palingtrekken verboden, daarmee was
volgens de Jordanezen hen het laatste pleziertje
dat ze nog hadden afgenomen. Maar de onderliggende
aanleiding lag dieper.
Dat was in Zwolle niet anders. De Zwolse socialist
Helmig Jan van der Vegt verwoordde het zo:
‘In de achterbuurten heerschten verschrikkelijke
toestanden: lage loonen, ellendige krotten, lange
werktijden, onmenschelijke behandeling.’ Ook in
Zwolle was het de afgelopen jaren tot ongeregeldheden
gekomen. In 1885 nog trok een oncontroleerbare
massa van een paar honderd jongeren en
soldaten rellend door de Zwolse binnenstad. Ze
gooiden ruiten in en richtten andere vernielingen
Op 18 oktober 1893 meldde Zwollenaar Louis Cohen zich bij de gevangenis aan de (nu) Menno van
Coehoornsingel voor het uitzitten van een celstraf van één maand. Hij voelde zich een politieke
gevangene en daar viel wat voor te zeggen, hoewel het ‘bevoegd gezag’ er destijds een andere mening
over zal hebben gehad. Het was niet de eerste keer dat hij door het uitdragen van zijn politieke opvattingen met
de politie in aanvaring was gekomen. Cohen was een socialist in hart en nieren en dat werd in die jaren door
velen als een bedreiging van de gevestigde orde gezien. De sinds 1848 in de grondwet vastgelegde vrijheid van
vereniging en vergadering, van meningsuiting en van drukpers was geen belemmering voor politie en rechters
om socialisten, hun partijen en hun publicaties te vuur en te zwaard te bestrijden. Dat is precies wat Louis
Cohen overkwam. Het pièce de résistance van dit artikel is de letterlijke tekst van een schriftelijke enquête,
waarin Louis Cohen antwoord geeft op vragen over zijn verblijf in de Zwolse gevangenis. Daaraan vooraf
gaat een korte beschrijving van het leven van Louis Cohen en de tijdsomstandigheden waardoor hij in de
gevangenis terecht kwam.
Helmig Jan van der
Vegt (1864-1944),
omstreeks 1904.
(Delpher, Geheugen)
Louis (Levie) Cohen
(1864-1933). (Uit:
Vliegen, De Dageraad
der volksbevrijding)
Het vaandel van de
Christelijke Metaalbewerkersbond,
opgericht
1900, afdeling Zwolle,
1917. (Delpher, Geheugen)
Ferdinand Domela
Nieuwenhuis (1846-
1919), in 1903.
(Delpher, Geheugen)
214 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 215
schijnlijk degene met de beste opleiding, in zijn
opgeschreven herinneringen.2 De herinnering
aan Izaak Os, zwager van Louis Cohen, is levend
gehouden door zijn kleinzoons Wil en Igor Cornelissen,
die veelvuldig over hem, ook in dit tijdschrift,
geschreven hebben.
De Volksvriend en een hoopje koemest
Louis Cohen verdiende zijn brood met de kleinhandel
in bier, boter en alles waar maar handel in
zat. Dat was geen vetpot. Hij woonde nog maar
net een half jaar in Zwolle toen hij ook politiek
gezien aan de slag ging en er tegelijkertijd een
extra inkomensbron bijkreeg. Op 27 juni 1891 liet
hij de eerste aflevering verschijnen van De Volksvriend,
Socialistisch Weekblad voor Drenthe en
Overijssel. Hij was uitgever en redacteur tegelijk.
Cohen schreef een groot deel van de (voor zover
mij bekend) niet bewaard gebleven afleveringen
vol, zorgde voor de distributie en hielp zelfs mee
colporteren op straat. Dat leverde hem in 1892
zijn eerste gevangenisstraf op. Samen met zijn
partijgenoten Stalenhoef, Arnolli en Van Harte
werd hij opgepakt wegens colporteren, waar ze
geen vergunning voor hadden. Cohen kreeg acht
dagen gevangenisstraf, zijn vrienden respectievelijk
vier, twee en nog eens twee dagen.3 Socialisten
in andere steden hadden in die tijd dezelfde ervaringen.
Cohen liet zich niet ontmoedigen. Hij publiceerde
in De Volksvriend op scherpe toon zijn
politieke opvattingen, net zoals hij dat inmiddels
in lezingen en spreekbeurten gewoon was te doen.
Dat moest een keer misgaan en dat gebeurde dan
ook. In aflevering 44 van 22 april 1893 schreef hij
een artikel, getiteld ‘Lage streken’. Daarin beschuldigde
hij politieagent Spanhak ervan een eenvoudige
arbeider van de Zwolse gemeentelijke reinigingsdienst
brodeloos te hebben gemaakt. Wat
was het geval? De arbeider had tijdens het laden
van straatvuil op de veemarkt een hoopje koemest
zelf meegenomen, in plaats van dat samen met
de andere mest af te leveren bij de mestverzamelplaats.
De arbeider kreeg van de directeur van de
reinigingsdienst eerst een boete van 1 gulden (een
kwart weekloon), maar schorste zijn medewerker
alsnog omdat burgemeester Van Nahuijs geklaagd
had dat de boete te laag was. Volgens Cohen had
niet de directeur de burgemeester getipt, maar de
politieagent. Aan het eind van zijn artikel had hij
de lezers gewaarschuwd voor de boze opzet van
Spanhak, met de woorden: ‘houd hem in de gaten’.
De officier van justitie was van mening dat
Cohen de agent valselijk had beschuldigd, zonder
grondig onderzoek en dat hij alleen ‘op verzekering
van de eerste de beste’ zijn artikel had
geschreven. Cohen ontkende het beledigende van
zijn artikel en vond dat hij alle reden had om de
politie vijandig te bejegenen, gezien het ongemotiveerde
optreden van de politie tegen sociaaldemocraten.
Hij kreeg tijdens de rechtszaak de lachers
op zijn hand toen hij de dagvaarding nietig wilde
laten verklaren omdat daarin gesproken werd van
Spanhak en Spanhaak ‘en hem alzoo de beleediging
van twee personen wordt ten laste gelegd’.4
Hotel de Houten Lepel
Louis Cohen werd tot een maand gevangenisstraf
veroordeeld. Op 18 oktober 1893 meldde hij zich
aan de poort van ‘De Houten Lepel’, zoals de gevangenis
spottend door de socialisten werd genoemd.5
Zijn opname ging niet ongemerkt voorbij:
‘Een tiental partijgenooten vergezelden hem
naar de gevangenis. Aan den ingang gekomen riep
hij, toen de cipier de deur opende: “Leve de sociale
revolutie!”, wat door de hem vergezellende partijgenooten
werd beantwoord met een luid hoera!
Uit een brief door hem aan zijn vrouw geschreven,
vernemen wij dat de ‘droge baden’ (van een droog
bad word je niet mat, ook cynisch bedoeld, in de
gevangenis waren geen baden en er was ook geen
goede wasgelegenheid) hem geen nadeel doen.
Hij oefent zich in de schoone kunst van mattenvlechten.
Het zou hem zeer aangenaam zijn als de
partijgenooten hem eens schreven, zijn adres is:
No. A 245 Strafgevangenis Zwolle.’6
Terwijl Cohen in de gevangenis zat, ging de uitgave
van De Volksvriend gewoon door. Als redactieadres
werd vermeld: Hotel de Houten Lepel.
Gedurende zijn maand gevangenisstraf mocht hij
voor één dag zijn cel verlaten. Hij moest getuigen
ten gunste van een arbeider die tijdens de kermis
in conflict gekomen was met een politieagent.
Advocaat was niemand minder dan Pieter Jelles
Troelstra. Cohen werd tot ongenoegen van de
rechter met een daverend applaus ontvangen door
zijn partijgenoten op de tribune.7 Op 22 november
werd Cohen weer vrijgelaten. Ook nu weer
had hij niet over belangstelling te klagen:
Uit de socialistische liederenbundel
Liederen speelden een belangrijke rol in de socialistische beweging. Ze werden
op straat gezongen en tijdens de meifeesten in het Engelse Werk. De
tekst van de liederen liet niets aan duidelijkheid te wensen over, zoals bijvoorbeeld
het lied ‘Moeder ga voor je kindje staan’. Hier het eerste couplet:
Moeder ga voor je kindje staan,
Want daar komt de justitie aan.
De justitie is een kwade man
Die geen arme menschen lijden kan.
En waar hij komt met zijn grimmig gelaat
Is ’t krom of recht
Is ’t valsch of waar,
Daar luistert geen justitieman naar.
Heeft hij je kindje eenmaal vast
Dan komt het zeker in de kast.
Socialistische liederenbundel uit 1912. (Collectie auteur)
‘Hotel de Houten Lepel’,
het Huis van Bewaring
in Zwolle omstreeks
1890, toen nog zichtbaar
vanaf de stadsgracht.
Nu is het driesterrenrestaurant
De
Librije hier gevestigd.
(Collectie HCO)
6 Cll:NT
SOCIALISTISCHE
LIEDERENBUNDEL
■■ oc:auauunn DEI ,. D • .1. , • • IMSUll&ll
216 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 217
‘Vrijdagmiddag is onze partijgenoot Cohen
te Zwolle weer in vrijheid gesteld. ’s Morgens
bevonden zich reeds een 100-tal partijgenooten
en geestverwanten voor de gevangenis, die nadat
ze ongeveer een half uur lang de Carmagnole [lied
dat populair werd tijdens de Franse revolutie,
JvdW] en andere liederen hadden gezongen, weer
aftrokken doordat de cipier kwam zeggen dat
Cohen om 12 uur pas ontslagen zou worden, wat
echter niet gebeurde. Om één uur, toen er natuurlijk
niemand meer was, werd hij losgelaten.
Zaterdagavond trad hij in een openbare
vergadering als spreker op, met het onderwerp:
“Moderne ketterjacht”. Nadat spreker zijn wedervaren
in de gevangenis had uiteengezet en er op
gewezen had hoe hij, evenals zoovele anderen,
was geworden het slachtoffer der vervolgingen
waaraan wij blootstonden, verklaarde hij met des
te meer ijver voor onze zaak te zullen strijden.
Een daverend applaus viel spreker ten deel.’8 Louis
Cohen was in korte tijd een echte Zwollenaar
geworden.
Een zwaar leven
Cohen liet zich niet afschrikken en ging onvermoeibaar
door met het uitgeven van De Volksvriend
en met zijn spreekbeurten. Maar ondertussen
begon zich een schisma af te tekenen binnen
de SDB. Een deel van de leden wilde in de lijn van
Domela Nieuwenhuis de kant van de revolutie
op, desnoods met alle middelen, al werd nooit
concreet verwoord wat daaronder verstaan moest
worden. Een ander deel van de leden neigde steeds
meer naar de parlementaire weg om hun doelen te
bereiken. Op die manier konden concrete zaken
als het algemeen kiesrecht, de achturen-werkdag
en betere lonen sneller bereikt worden. En dat was
precies wat de niet theoretisch geschoolde arbeiders
wilden. Helmig Jan van der Vegt en Louis
Cohen kozen voor de sociaal-democratische weg
en speelden een belangrijke rol bij de oprichting
van de SDAP in de Atlas aan de Ossenmarkt op 26
augustus 1894.9 De initiatiefnemers zouden onder
leiding van Pieter Jelles Troelstra al gauw bekend
staan als ‘de twaalf apostelen’.
Wat de sociaaldemocraten in de kaart speelde,
was dat de SDB een jaar eerder was verboden
omdat de rechter van opvatting was dat de partij
onwettige middelen propageerde om haar revolutionair
doel te bereiken. De oprichting van de
SDAP was een stap in de richting van een onzekere
toekomst. De woede onder de achtergebleven sympathisanten
van de SDB over de breuk was groot.
Louis Cohen en de zijnen werden verketterd door
hun vroegere vrienden, die partijloos achterbleven.
De inkomsten uit advertenties in De Volksvriend
verminderden zodat het blad niet meer rendabel
was. Tot overmaat van ramp verloor Cohen door
zijn politieke activiteiten veel klanten van zijn
kleinhandel. Samen met zijn gezin verhuisde hij in
1896 terug naar Amsterdam, waar hij zijn propaganda
voor de SDAP voortzette en daarnaast werk
vond als handelsreiziger.
Tussen 1905 en 1917 was hij voorzitter van
handelsreizigersvereniging Eendracht. In die
functie kwam hij in botsing met de in 1906
opgerichte NVV-bond van handels- en kantoorbedienden.
Cohen verhinderde de toetreding
van de Eendracht tot het NVV, omdat die bond
volgens hem niets voor de reizigers had gedaan.
De voorzitter van het NVV sloeg terug met de
opmerking dat Cohen ‘een apostel in ruste was’
en een ‘water-en-melk sociaal-democraat’. Door
zijn harde opstelling vervreemdde Cohen langzamerhand
van zijn partijgenoten van de SDAP. In
1927 verhuisde hij naar Brussel, werd daar ziek,
keerde berooid terug naar Amsterdam, waar bleek
dat hij aan een ongeneeslijke kwaal leed. In 1930
vroeg een familielid om financiële steun voor hem
aan het partijbestuur. In advertenties werd ook
nog een oproep gedaan hem financieel te steunen,
maar uiteindelijk verwees het partijbestuur Cohen
naar het armenbestuur. Hij overleed in Amsterdam
op 5 augustus 1933 in tehuis De Joodsche
Invalide, hoewel hij zich al vóór zijn Zwolse tijd
tot atheïst had verklaard.10
Een politieke misdadiger
In 1897-1898 werd een enquête over de Behandeling
van Politieke misdadigers in Nederlandsche
Gevangenissen uitgevoerd op initiatief van de
redactie van de Jonge Gids. Redacteur van dat
tijdschrift was de bekende socialistische (toneel)
schrijver Herman Heijermans (Diamantstad, Op
Hoop van Zegen).11 Er was zeker sprake van vooringenomenheid,
hoe voorstelbaar die ook was.
Voorstelbaar omdat in de jaren tachtig en negentig
van de negentiende eeuw niet alleen Louis
Cohen om curieuze redenen gevangen was gezet,
maar met hem honderden anderen, vaak om
geen andere reden dan dat ze voor hun politieke
mening waren uitgekomen. Heijermans wond in
de inleiding van de enquête geen doekjes over zijn
standpunt: ‘Het feit dat er in Holland niet alleen
een afschuwelijk gevangenis-systeem bestaat, dat
dit daarenboven zonder eenige verzachting wordt
toegepast op zogenaamde “politieke misdadigers”,
heeft ons doen besluiten de erbarmelijke behandeling
der gevangenen, die om een politiek misdrijf
gemarteld worden, aan eene enquête te onderwerpen
en deze in ons tijdschrift te publiceeren.’
Deze tekst stuurde hij ook naar de door de
redactie geselecteerde respondenten, samen met
een lijst van vijftien vragen, met het verzoek deze
binnen acht dagen te beantwoorden. Bij de plaatsing
van de antwoorden sprak Heijermans de volgende
wens uit: ‘De bourgeois-lezers van de Jonge
Gids kunnen voorloopig allergezelligst de bestialiteiten
van het Nederlandsch gevangeniswezen
overpeinzen.’12
De onheilspellende woorden van Heijermans
brachten de ondervraagde personen niet het
hoofd op hol. Allemaal gaven ze nuchter antwoord
op de gestelde vragen. Van de veronderstelde
martelingen en bestialiteiten werd geen melding
gemaakt, van erbarmelijke omstandigheden
en een hondse behandeling van het personeel des
te meer. In totaal werden vijftien, merendeels landelijk
bekende socialisten ondervraagd, deels uit
de tijd van de SDB en deels uit die van de SDAP.
Onder hen Domela Nieuwenhuis en drie van de
twaalf apostelen: Cohen, Fortuyn en Vliegen.
Voor we het woord geven aan Louis Cohen
zelf, merk ik nog op dat met de genoemde ‘uitzuiger,
fabrikant Wespelweij’, de Zwolse ondernemer
G.J. Wispelweij van de bekende Zwolse ijzergieterij
en machinefabriek wordt bedoeld, destijds de
grootste onderneming in Zwolle. Geneesheer dr.
J.C. Gaerthé was een bekend Zwols huisarts uit
de Walstraat. Hij was de vader van de schrijfster
C.M. van Hille-Gaerthé, die in haar boek Zwolse
mijmeringen menige herinnering aan hem heeft
opgehaald.
‘De Twaalf Apostelen’,
de oprichters van de
SDAP in Zwolle in
1894. (collectie HCO)
Het fabriekscomplex
van Wispelweij in
vogelvlucht, omstreeks
1900. De fabriek lag
op het Noordereiland,
links de Assiesstraat,
rechts de stadsgracht.
Er werkten toen ongeveer
tweehonderd
mensen. (Collectie
Wispelweij, HCO)
~nn~lun!midekv!Gclnn
Tot ~lll2l!’OOdan bond.
Olllwcrlll!llnil!Uwewnlvedllan
~llnrlwcrtbelodde lood-/
Dot’t-fldemvilllf1e11do~
Oor’t-fldtetoo,Qn>OIQrokkur,
DorlYI! de dooperHm den ctoot –
Doadodoodl
Zwolsche IJierglelorij on Machinefabriek •/d. Firma G. J. WISPELWEIJ & Co., ZWOLLE.
218 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 219
‘De enquête, inlichtingen van den Heer L. Cohen
Wanneer en waar werdt gij veroordeeld?
En ter oorzake van wat?
In Juli 1893 werd ik te Zwolle veroordeeld,
wegens een persovertreding, namelijk beleediging
van een ambtenaar in de uitoefening van zijn
functie tot een maand gevangenisstraf. Dit vonnis
werd door ’t Hof te Arnhem bevestigd. In Oktober
van datzelfde jaar onderging ik die straf, in het
huis van arrest en bewaring te Zwolle.
Hoe was de behandeling door U van de politie
ondervonden tijdens eerste verhoor, arrest, enz.?
Ik werd alléén voor dat feit gehoord door den
commissaris van politie, die toen niet vriendschappelijk
tegen mij gestemd was, daar ik qua
redacteur-uitgever van het toen aldaar verschijnend
socialistisch weekblad De Volksvriend, niet
goed bij hem stond aangeschreven.
Hoe was de behandeling door den directeur
uwer gevangenis, door de commissie van
toezicht, door den geneesheer?
De cipier was over het algemeen zeer welwillend
en ik merkte dat hij – hoewel in mindere
mate – dit ook tegen andere gevangenen was. In
het eerst was één der beambten met name Willink,
zeer tegen mij ingenomen. Hij had vooraf te kennen
gegeven – dit werd ik officieus gewaar – mij
te zullen donderen. Later, toen hij daarvan last
ondervond, doordat het publiek hem daarover
lastig viel, zeer vriendschappelijk; zoodat hij soms
enkele uren dat hij vrij had mij in mijn cel gezelschap
hield. Dit deed trouwens de directeur ook
dikwijls.
Van de commissie van toezicht heb ik weinig
bezoek gehad. Een dier heeren, zekeren Wespelweij
[=Wispelweij], fabrikant en als uitzuiger dikwijls
door mij in het blad gesignaleerd, durfde mij
beleedigen. Ik heb hem behoorlijk op zijn plaats
gezet, zoodat hem den lust benomen werd dit
voor de tweede keer te doen.
Hoe was de voeding?
De voeding was slecht toebereid; het brood
van slechte kwaliteit. Het gewone menu was :
gortsoep, erwtensoep, gestampt eten (rats) elken
dag afwisselend. Daar het onsmakelijk eten mij
den eetlust niet opwekte, hield ik elken dag over.
Voornamelijk de gortsoep was voor iemand met
niet al te fijne tong, oneetbaar. Dr. Gaerthé, een
der commissieleden, die zijdelings gehoord had,
dat ik over het eten had geklaagd, vroeg mij wat
ik daarop aan te merken had. Doordat ik nog al
tamelijk het roggebrood nuttigde en daarvan bij
dit slechte eten niet voldoende had, probeerde ik
een weinig van het middagmaal te bewaren om
het bij het brood te eten. In kouden toestand stonk
het. Gedurende twaalf dagen heeft hij het eten
geproefd en kwam tot de conclusie dat de oorzaak
der wansmaak daarin bestond, dat het eten in
blikken bakken werd rondgediend. Daarin is echter
geen verandering gekomen.
Welk werk moest gij verrichten en was het
U veroorloofd te weigeren?
Ik moest aan een zeer ontzenuwend werk
arbeiden, aan matten vlechten; d.w.z. korte
strookjes aan elkander zetten en vlechten. Weigeren
is niet geoorloofd, doch ik werkte wanneer ik
wilde. Het reglement schrijft echter 10 uren daags
arbeid voor, waaraan een strenge bewaarder de
hand kan houden. Dit werd op andere gevangenen
wel eens toegepast.
Heeft men U veroorloofd werk te verrichten naar
uw eigen keuze?
Ik heb gevraagd om copieerwerk. De cipier
antwoordde, dat hij gaarne iets anders voor mij
zou willen, doch er was niets. Andere partijgenooten
mochten hun handwerk, bijvoorbeeld
schoenmaken, voor eigen rekening uitoefenen.
Het reglement laat dit toe, voor die bedrijven die
geen hinderlijk geraas veroorzaken.
Stond men U lectuur toe? En in hoeverre was deze
aan censuur onderworpen?
De lectuur in de gevangenis was gewone feuilletons
van bladen of kleine novellen. Op verzoek
is mij toegestaan de Algemeene Geschiedenis van
Streckfuss te lezen en Flamarion’s Hemel en Aarde.
Natuurlijk moest dit volgens het reglement door de
commissie van toezicht gekeurd worden. Bladen en
tijdschriften zijn onvoorwaardelijk verboden.
Hoe dikwijls mochten familie of vrienden
U komen bezoeken en welke voorwaarden
worden daarbij gesteld ?
Een dag per week mocht ik bezoek hebben van
familie of vrienden. Dit bezoek vindt plaats in een
daarvoor ingerichte spreekcel. De gevangene wordt
in een cel gebracht, voorzien van traliën en ten overvloede
nog bekleed met ijzerdraad, gebruikelijk voor
kippenhokken; daarvoor staat een bewaarder. Ook
deze cel is afgesloten op dergelijke wijze; en daarvóór
mogen de familieleden den gevangene toespreken.
De afstand tusschen bezoeker en gevangene is dus
zoodanig, dat in een cel tusschen bezoeker en gevangene
de bewaarder staat die alles moet contròleeren
wat gesproken wordt. Voorwaarden, voor zoover ik
weet, zijn mij niet gesteld.
Heeft uwe gezondheid door de opsluiting geleden?
Niets.
Zijt gij tijdens uw verblijf in de gevangenis in uw
godsdienstige of anti-godsdienstige overtuiging
gekrenkt?
Ik behoefde geen godsdienstoefeningen bij te
wonen. De rabbijn kwam mij nimmer bezoeken.
Indien de opsluiting langer duurt dan twee maanden,
verplicht het reglement bijwoning van godsdienstoefeningen,
ook al is die oefening ook van
De zandstenen ingangspartij
van het Huis van
Bewaring, evenals het
gebouw uit 1739. (Foto
J. de Koning, collectie
HCO)
Links: Een cellengang
op de benedenverdieping
van het Huis
van Bewaring, toen
Penitentiaire Inrichting
genaamd, omstreeks
1980. Eind negentiende
eeuw was er uiteraard
nog geen centrale verwarming
of elektrische
verlichting. (Foto Ben
Kam)
Slot van een celdeur,
omstreeks 1980. (Foto
Ben Kam)
220 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 221
andere religieuze strekking. In mijn atheïstische
gevoelens ben ik niet gekrenkt.
Stond men U voldoende lichaamsbeweging en
lucht toe?
Het reglement verplicht beweging in de open
lucht gedurende één half uur per dag. In een cel
van een paar vierkante meter, van voren met
traliën, van boven open, moet men heen en weer
marcheeren, evenals een wild dier onrustig in een
dierentuin op en neer loopt. Ik was altijd blij als
dien tijd om was.
Hoe was de ligging?
Niet zoo goed als de sluiting. Doch daar ik
milicien [= als dienstplichtige in dienst] geweest
ben, verwachtte ik niet beter. Een stroomatras,
dito hard kussen, maar voldoende dekens.
Hoe was de kleeding?
Zeer bourgeois-democratisch. Allen gelijk
gekleed: Een grof buis van katoen, dito broek en
gelen halsdas en gemerkt katoenen ondergoed.
Een fatsoenlijk mensch schaamt zich om daarmede
op straat te loopen. Het schoeisel bestaat uit
een paar klompen. En daar men in een dergelijke
inrichting het “niet zo nauw moet neemen”, waren
ze mij te wijd. Ik moest mij derhalve oefenen in
het loopen, wat mij veel moeite kostte.
Hoe was de inrichting der cellen en hoe de reinheid?
Natuurlijk zeer ongezellig. De eerste cel die ik
betrok was zeer donker. Daarna kreeg ik een cel
die voldoende licht doorliet. De cel was geheel
opgetrokken van steen; ook de vloer was “versteend”
en wanden en zoldering gewit. Indien
ik een vergelijking moest maken, zou ik zeggen:
Verbeeld u, indien u al schaatsenrijdende onder
een pijp – steenen brug – doorgaat. Het ameubelement
bestond uit: een ledikant, wat aan de muur
werd gehaakt, een paar plankjes als kastje in den
hoek, een tafel van een halve vierkante meter en
een tabouret van plusminus 25 kilo als zitplaats.
Boven het tafeltje een vleermuisgasvlam. De
wandversiering bestond uit een paar uittreksels
van reglementen van het huis. De reinheid liet
niets te wenschen over.
Welke is uw meening over het tegenwoordig
celsysteem in het algemeen ?
Ik ben van oordeel, dat het gevangenisstelsel
op normale menschen zeer demoraliseerend
werkt. Een der ellendigste uitvindsels is het celsysteem.
De eenzaamheid, het gevangeniswerk,
de weinige afwisseling in het leven maakt dat men
allengs in een toestand komt, die verstandsverbijstering
ten gevolge moet hebben. Het was mij
onmogelijk te studeeren. Ik las en herlas, maar
had moeite te begrijpen en nog minder kon ik iets
onthouden. Hoewel ik geen wroeging gevoelde
of mij schaamde over mijn misdaad, was het mij
meermalen onmogelijk te slapen. Ik geloof dan
ook, dat langdurige gevangenisstraf, bijvoorbeeld
twee jaren, den mensch verstandelijk knakt.
L. Cohen’
Noten
1. Rapport aan het hoofdbestuur der Maatschappij tot
Nut van ’t Algemeen, door het Departement Zwolle
over den toestand en de onderlinge verhouding van
arbeidgevers en arbeiders in en om Zwolle, 1872,
p.20-21
2. Vegt, Helmig Jan van der, ‘De klop op de Zwolsche
deur’, in: Zwolsch Nieuws- en Advertentieblad, 1931-
1932, bibliotheek HCO
3. Recht voor Allen, 4 november 1892
4. POZC, 26 mei 1893
5. Vegt, Helmig Jan van der, De klop op de Zwolsche
deur
6. Recht voor Allen, vrijdag 27 oktober 1893
7. Meer hierover zal te lezen zijn in een serie artikelen
die ik hoop te schrijven voor het ZHT over de opkomst
van het socialisme in Zwolle.
8. Recht voor Allen, 22 november 1893
9. Frits David Zeiler , ‘ “De Atlas” omstreeks 1894;
danshuis of socialistenhol’ in Zwols Historisch Tijdschrift
11 (1994 ), nr. 3 p. 92-99
10. Reinalda, Bob, ‘Levie Cohen’, Biografisch Portaal,
BWSA 1 (1986), laatst gewijzigd 22-05 2002
11. De Jonge Gids, onder redactie van Herman Heijermans
jr., eerste jaargang 1897/1898, p. 709-712, Uit
Enquete over de Behandeling van Politieke misdadigers
in Nederlandsche Gevangenissen
12. De Jonge Gids, 1897/1898, p. 709-712, Uit Enquete
over de Behandeling van Politieke misdadigers in Nederlandsche
Gevangenissen
Interne trap met afsluithek,
omstreeks 1980.
(Foto Ben Kam)
Uitzicht op de binnenplaats,
omstreeks 1980.
(Foto Ben Kam)
222 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 223
Een van de mooiste zaken van het historisch
bedrijf is als je tijdens een onderzoek van
het een in het ander rolt en bevindingen
met elkaar kunt verbinden. Tijdens de voorbereidingen
in 2002 van het themanummer ‘Koopmansgeest’,
Zwols Historisch Tijdschrift 19 (2002)
nr. 3, kreeg ik een prachtig fotoalbum uit 1903
onder ogen van de drogisterij en grossierderij
‘de Oude Gaper’, gevestigd aan het begin van de
Diezerstraat en destijds eigendom van Jurriaan
ten Doesschate. Het fotoalbum bevond zich in het
bezit van de familie Ten Doesschate. Vervolgens
kwamen we er achter dat zich in het HCO nog
een manuscript met herinneringen aan de Oude
Gaper bevond, geschreven door Steven van Egten,
zoon van een voormalige bedrijfsleider van het
bedrijf. Een schat aan materiaal, waarvan we op
dat moment maar een fractie kwijt konden. Deze
twee gegevens resulteerden vervolgens opnieuw
in een prachtig themanummer in december 2004,
getiteld De Oude Gaper, Herinneringen rond een
oude en vermaarde drogisterij. (ZHT 21 (2004)
nr. 4). De herinneringen van Steven van Egten
waren hierin praktisch letterlijk opgenomen, in
combinatie met de foto’s uit het fotoalbum.
Steven van Egten was inmiddels overleden,
maar ten behoeve van deze uitgave in 2004 lukte
het ons zijn zoon en dochter op te sporen in het
midden van het land. Uit dit contact bleek dat Van
Egten veel herinneringen op schrift had gesteld,
onder meer aan zijn jeugd in Zwolle en aan zijn
tijd als militair in Kampen. Deze manuscripten
hebben wij nu al weer zestien jaar in portefeuille,
dit nummer met egodocumenten is een mooie
gelegenheid om daar een deel van te publiceren.
Steven van Egten werd in 1899 in Zwolle geboren
als derde kind en enige zoon in het gezin
van Berend van Egten (1865-1935) en Jentje van
Dingstee (1862-1936). Vader Berend was een boerenzoon
uit Assendorp, die vanwege de noodzaak
om geld te verdienen op 15-jarige leeftijd in dienst
trad bij de Oude Gaper, het begin van een 55-jarig
dienstverband. Berend was niet alleen trouw aan
zijn werkgever, maar ook aan zijn christelijke
geloofsovertuiging. Hij behoorde in 1888 tot de
(her)oprichters van een christelijke jongelingsvereniging
en hij was 45 jaar zondagsschoolonderwijzer
in Berkum, een verdienste waarvoor hij bij
zijn veertigjarig jubileum in 1930 een koninklijke
onderscheiding ontving. Hij bracht het zelfs tot
kerkenraadslid van de Nederlands Hervormde
Gemeente in Zwolle, een eerbiedwaardig college
waarvan het lidmaatschap doorgaans alleen aan
notabelen was voorbehouden. Het gezin Van Egten
woonde achtereenvolgens aan de Spoelstraat, de
Van der Laenstraat in Assendorp en vanaf 1908 aan
de Oude Vismarkt 7, een pand dat in het verlengde
van de winkel aan de Diezerstraat lag en dat tot dan
door de familie Ten Doesschate zelf bewoond werd.
Berend van Egten bekleedde vanaf toen ook de
positie van bedrijfsleider in de Oude Gaper.
Steven van Egten ging net als zijn zusjes Aaltje
(1895), Geertje (1897) en Hermien (1901) naar de
Oranjeschool, een in 1902 opgerichte school voor
Christelijk Volksonderwijs aan de Jufferenwal.
Daarna volgde hij de Mulo aan de Marnixschool aan
de Korte Kamperstraat. Steven van Egten was een
levendig en ondernemend kind en een ongedurige
puber, die het niet kon uithouden in de twee kortstondige
kantoorbaantjes die hij na zijn eindexamen
had. Eerst bij de Firma O. de Leeuw, een groothandel
in ijzerwaren en landbouwgereedschappen in de
Diezerstraat, een baantje dat hij kreeg omdat de heer
De Leeuw net als zijn vader ouderling in de hervormde
kerk was, zij het dat De Leeuw veel vrijzinniger
was dan de rechtzinnige Van Egten. Maar de hele
dag (van 8 tot 12, van 2 tot 5 en van 6 tot 8 uur) op
een kantoorkruk was voor Steven een te zware opgave.
Vervolgens probeerde hij zijn geluk bij de Cooperatieve
Stoomzuivelfabriek Hoop op Zegen in de
Philosofenallee, waar de goede naam van zijn vader
eveneens tot aanbeveling strekte. Met de beoordeling
‘Het is een erg aardige jongen, maar hij is zo gauw
afgeleid en ook nogal speels’ kwam ook daar een einde
aan zijn dienstverband. In 1916 vertrok Steven op
17-jarige leeftijd naar het garnizoen in Kampen om
beroepsmilitair te worden, een vurige wens van hem.
Hij schopte het tot sergeant, maar de dienst bracht
hem niet wat hij zich er van voorgesteld had. In 1922
verliet hij het leger met antimilitaristische gevoelens
en bleef de rest van zijn leven pacifist. Hij vervolgde
zijn carrière bij het KNMI in De Bilt, waar hij belast
was met waarnemingen. Hij bleef daar werkzaam
tot zijn pensionering. Steven trouwde in 1925 met
Anna Elisabeth Volbeda (1899-1994). In hun woonplaats
De Bilt richtte Steven een padvindersgroep
op, hij was ouderling bij de Nederlands Hervormde
Gemeente, ambtenaar van de burgerlijke stand en hij
werkte mee aan een boek over de geschiedenis van
het KNMI. Steven van Egten overleed in 1984.
Geschiedenis had Stevens grote belangstelling. Met
al zijn nagelaten memoires heeft hij ook zelf letterlijk
geschiedenis geschreven. Stond in zijn verhaal
‘De oude Gaper’ vooral het wonen, leven en werken
in dit bedrijf centraal, in ‘Burgers in een kleine stad’
beschrijft hij met name het christelijke kleinburgerlijke
milieu waarin hij opgroeide. Het manuscript
werd in 1980 afgerond. Omdat het hele verhaal te
lang is, is hier gekozen voor de fragmenten waarin
Steven de kerkelijke activiteiten van zijn vader
Berend beschrijft, die letterlijk belijdend lidmaat
van de Nederlands Hervormde Gemeente was; een
levensvervulling die met hart en ziel werd beleefd.
Fragmenten die bijvoorbeeld over Stevens schooltijd
op de Marnixschool gaan, zijn te lezen op de
website van de Zwolse Historische Vereniging.
Berend van Egten zal niet hebben kunnen bevroeden
dat zijn leven ooit nog zo in de openbaarheid
zou komen, als echte Zwollenaar had hij dat waarschijnlijk
maar uiterst matig gevonden. Maar dankzij
zijn zoon hebben we nu veel informatie over de
sociale werkelijkheid waarin Berend en zijn gezin
leefde, zien we bijvoorbeeld van binnenuit hoe het
er in de zondagsschool in Berkum aan toe ging of
op het jaarlijkse Zendingsfeest in het Engelse Werk.
Steven van Egten kijkt met een milde blik en af en
toe licht ironisch terug op zijn christelijke jeugd in
Zwolle, hij schrijft levendig met een bewonderenswaardig
geheugen voor sprekende details. De originele
tekst is licht aangepast qua taal en spelling, en
her en der wat ingekort of voorzien van jaartallen.
Op de volgende pagina’s zijn verhaal.
Cover Zwols Historisch
Tijdschrift 19 (2002)
nr. 3. Berend van Egten
staat in de deuropening
van de Oude Gaper,
1903. Dit tijdschrift
staat op de website van
de Zwolse Historische
Vereniging.
Links: Cover Zwols
Historisch Tijdschrift
21 (2004) nr. 4. Berend
van Egten zit aan een
tafel in het taplokaal
van olijf- en slaolie in
de Oude Gaper. Dit
tijdschrift staat op de
website van de Zwolse
Historische Vereniging.
Annèt Bootsma –
van Hulten
De herinneringen van Steven van Egten
224 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 225
ken was, moesten rente en aflossing van de hypotheek
klaar liggen. Er moest dan ook op een of
andere manier geld binnenkomen. Sociale hulp
bestond niet en mensen op hun geld laten wachten,
dat strookte niet met de geldende moraal. De
oudste zoon Berend moest dus geld verdienen.
Door de narigheid thuis had hij zelfs de lagere
school niet helemaal kunnen afmaken. Maar er
was geen andere mogelijkheid.
’s Morgens vroeg, nog voor de Gaper zijn deuren
opende, was de jonge Berend al uit de veren.
Hij liep dan met zijn moeder naar een weiland in
Dieze om daar de koeien te melken. Berend droeg
de volle emmers naar de rand van de stad, waar
zijn moeder het juk overnam en de emmers verder
naar de Assendorperstraat droeg.
Om klokslag zes uur stond Berend voor de
Gaper om aan zijn lange werkdag daar te beginnen.
Ondanks zijn gebrekkige schoolopleiding of
misschien juist daardoor, was Berend geweldig
leergierig. Van de enkele centen die hij als loopjongen
fooi kreeg, kocht hij op de markt boeken
die hij dan ’s nachts in zijn bed bij een stompje
kaars lag te lezen, en dat na een werkdag van minstens
veertien uur. Het was dan ook begrijpelijk
dat de eigenaar van de Oude Gaper, meneer Ten
Doesschate,3 plezier had in deze pientere jongen
en dat hij een waardevolle kracht werd in de zaak.
Geleidelijk kreeg Berend moeilijker en verantwoordelijker
taken. Toen bleek dat hij goed met
mensen kon omgaan, werd hij winkelbediende.
Dat ging zo goed dat hem uiteindelijk de volledige
verantwoordelijkheid voor de winkel toevertrouwd
werd. Dat was goed gezien, want vader
had twee belangrijke eigenschappen: hij was eerzuchtig
en hij had veel plezier in zijn werk, zodat
hij al heel gauw als een vakkundig drogist bekend
stond.
De familie Van Egten was hervormd. In vaders
ouderlijk huis aan de Assendorperstraat heerste
een wat vrome, ietwat piëtistische geest. Het
Réveil had deze mensen niet onberoerd gelaten.4
Ik herinner mij dat in de boekenkast van vader de
mannen van het Réveil goed vertegenwoordigd
waren: Spurgeon, Da Costa, Bilderdijk. Het was
allemaal degelijke lectuur. Vanzelfsprekend hoorde
hierbij ook het lidmaatschap van de hervormde
jongelingsvereniging.
De Doleantie
In 1886 kwam de Doleantie,5 de kerkelijke afscheidingsbeweging
geleid door Abraham Kuyper,
die ook de hervormde gemeente van Zwolle niet
onberoerd liet. Zwolle was een in grote meerderheid
vrijzinnige gemeente. Er stond maar één
rechtzinnige predikant, ds. J. Vermeer. Hij was een
overtuigend kanselredenaar, volgens de overlevering
stonden de mensen, als hij preekte, lang voor
de dienst begon in de rij om een plaatsje in de kerk
te bemachtigen.6
Geen wonder dus, dat toen Kuypers oproep
klonk om tot de belijdenis der vaderen terug te
keren of anders de hervormde kerk te verlaten, de
hoop van scherp slijpend Zwolle gericht was op
het verlossende woord dat van Vermeer zou moeten
komen. Maar Vermeer was zo verknocht aan
de hervormde kerk dat dat verlossende woord uitbleef.
Integendeel: hij riep op om trouw te blijven
aan de ‘vaderlandse’ kerk.
De jongelingsvereniging was door de gebeurtenissen
in hevige beroering geraakt. Er waren
twee stromingen. De meerderheid van het bestuur
was op de hand van Kuyper en pleitte voor
afscheiding. Een minderheid, waaronder vader,
pleitte voor de bestaande toestand: één ongedeelde
christelijke jongelingsvereniging, die vrij stond
van de kerk. In de vergaderingen werd fel gediscussieerd.
In de hitte van de strijd ontzagen de
tegenstanders elkaar niet en bittere verwijten rolden
over de tafel. Een derde deel van de leden ging
uiteindelijk mee met de dolerenden. Jarenlange
vriendschappen werden verbroken. Als vader hier
jaren later over vertelde, klonk er bitterheid in zijn
stem over datgene dat hij als een ernstige misstap
beschouwde.
Op 1 mei 1888 werd, mede door vader, een
nieuwe vereniging opgericht. Zij koos als naam:
‘De Heer is onze Banier’.7 Deze wat zonderlinge
naam was in het dagelijkse spraakgebruik moeilijk
te hanteren. Het werd dan ook al gauw: ‘De
Banier’. Niemand kon toen nog vermoeden welk
een belangrijke plaats deze jongelingsvereniging
in hervormd Zwolle zou gaan innemen. Al
gauw kwamen er afdelingen in de verschillende
Zwolse buurten. Er kwamen knapenverenigingen
en jongeliedenverenigingen met weer allerlei
onderafdelingen. Vanuit de jongelingsvereniging
werden zondagsschoolonderwijzers gekweekt
voor de zondagsschool ‘De Zaaier’, die verspreid
over Zwolle en aangrenzende buurtschappen
vele honderden kinderen bereikte. De vormende
waarde, die van de jongelingsvereniging op de
leden uitging, valt moeilijk naar waarde te schatten.
De meeste jongens hadden net als vader weinig
schoolopleiding. Op de jongelingsvereniging
leerden ze Bijbelstudie, discussiëren, reciteren van
gedichten, organiseren. Doordat de activiteiten
bovendien niet uitsluitend gericht waren op de
kerk, werd het vormend karakter ervan nog in
belangrijke mate versterkt. Naar onze moderne
smaak mankeerde er nog wel wat aan, maar in
die tijd was deze invloed erg belangrijk. Vader zei
De kalender wees 1 mei 1880, toen mijn
vader Berend van Egten2 op vijftienjarige
leeftijd zijn intrede deed in de Oude
Gaper, de bekende drogisterij aan de Diezerstraat
14. Het was een ongewone stap voor deze boerenzoon,
die op de boerderij van zijn vader maar
node gemist kon worden. Maar het waren bar
slechte tijden. De landbouwcrisis van de tachtiger
jaren teisterde de boerenstand. Ze hadden het
moeilijk, de boeren. Het lot trof mijn grootvader
Steven van Egten in bijzondere mate. Hij had
een kleine boerderij aan de Assendorperstraat.
Maar het waren niet alleen de slechte tijden die
zijn leven moeilijk maakten. In de kracht van zijn
leven was grootvader blind geworden, doordat
van beide ogen het netvlies losliet. Daar was toen
nog geen kruid tegen gewassen, zodat grootvader
in diepe duisternis het leven door moest.
Geen wonder dat de boerderij achteruit holde.
Dit te meer omdat grootmoeder een hartkwaal
had. Te eten was er wel, maar als het jaar verstre-
Tot ongeveer 1880 had
Assendorp nog een landelijk
karakter, met veel
(kleine) boerderijen.
Hier een boerderij aan
de Assendorperdijk.
Het pad rechts is de
huidige Sallandstraat,
gezien in de richting
van de Molenweg. Op
de achtergrond is al
nieuwbouw zichtbaar.
(Collectie HCO)
Berend van Egten, 1865-1935, als jonge man.
(Particuliere collectie)
Steven van Egten (†)
Burgers in een kleine stad1
226 | jrg. 37 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 4 | 227
later vaak: ‘Wat ik geworden ben, ook maatschappelijk,
heb ik aan de jongelingsvereniging te danken.
Hier is mij de lust tot studie bijgebracht.’
De jongelingsvereniging vulde na de lange
werkdagen hun leven en daar vonden ze ook hun
vrienden. Een van de leden was Cornelis van
Dingstee, een jonge onderwijzer. Hij was opgevoed
in het Burgerweeshuis in Zwolle. Zwolle was
een liberale stad en dat betekende dat hij onderwijzer
bij het Openbaar Onderwijs werd. Maar al
gauw had Cornelis daar geen vree mee en ging hij
over naar het Christelijk Onderwijs, hetgeen voor
hem een fikse salarisverlaging betekende, naar ik
meen van f 600,- naar f 500,- per jaar. Cornelis van
Dingstee en Berend van Egten werden vrienden
en zijn steeds vrienden gebleven.
Verkering
Cornelis van Dingstee had een zuster Jentje. Zij
diende in Amsterdam. Doordat zij drie broers
had die in Zwolle woonden, kwam zij haar vrije
dagen in Zwolle doorbrengen. Haar vader, mijn
grootvader Van Dingstee, had indertijd een kruidenierszaak
in Hasselt gehad.8 Hij kwam jong te
overlijden en liet daardoor zijn gezin in moeilijke
omstandigheden achter. In de denkwijze van die
dagen paste het niet van gaven te leven, hoewel
grootmoeder gefortuneerde familie had. Vandaar
dat met name de oudste kinderen al vroeg leerden
de handen uit de mouwen te steken. De jongens
werden uitstekende vaklieden. Zij zorgden voorbeeldig
voor hun moeder, die niet sterk was. Ook
moeder moest hard werken en sober leven. Deze
gang van het leven en waarschijnlijk ook haar
preutse aard zullen wel de reden zijn geweest, dat
Jentje, hoewel ze een knap
Zwols Historisch Tijdschrift
37e jaargang 2020 nummer 2 – 8,50 euro
Willem van der Veen …
een jongen van de binnenstad
‘De Grote Markt waar ik ben geboren,
met schuin aan de overkant de Harmonie’
zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 71
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 70
Een jongen van de binnenstad
Toen Zwolle nog ophield achter in
de Rembrandtlaan Willem van der Veen 72
Van de Middelweg naar Oberhausen
Het oorlogsverhaal van Kees Contermans
Gerrit Barbé en Chris Contermans 89
Het gebouwtje van Speeltuinvereniging
Assendorp aan de Hortensiastraat
‘Wie moet dit doen?’ Kees Canters 99
In 1930 werd de IJsselbrug bij
het Katerveer geopend
Had dat niet eerder gekund?
Harry Koopman 110
Oud Nieuws
Diezerstraat wordt Diezerpromenade
Kiekès Agterom 121
Nieuws van onze website
Jan van de Wetering 128
Boeken 130
Mededelingen 132
Auteurs 133
Redactioneel
Willem van der Veen, in 1931 geboren
aan de Grote Markt, is de ‘brugfiguur’
voor plaats en tijd in deze aflevering.
In 1950 kwam hij als leerling-journalist in dienst
van de Zwolse Courant, toen nog ‘de krant van
Tijl’. Als ‘jongen van de binnenstad’ neemt hij
zijn lezerspubliek nog één keer mee door Zwolle
en door de tijd. Zo gaat het bijvoorbeeld over het
in de oorlog beroemde én beruchte Hotel Peters
en de verwarring in zijn nog jeugdige hoofd,
omdat ‘ze bij Jakobs,’ van de sportwinkel, ‘Joden
waren.’
Het hotel en de winkel lagen om de hoek
van de tegenwoordige Diezerpromenade, tot
1970 Diezerstraat geheten. Willems collega
Kiekès Agterom, ‘journalist in de verleden
tijd’, vertelt waarom en hoe die verandering
blijkbaar moest plaatsvinden. Vier dagen na
deze herdoop werd de tweede IJsselbrug bij
Zwolle geopend. Bij het Katerveer werd veertig
jaar dáárvoor de eerste brug geopend; zij het
ruim driekwart eeuw later dan gewenst, zoals
Harry Koopman laat zien.
Op de plaats van diezelfde IJsselbrug, toen
weggeslagen en vervangen door een pontje, begint
het indringende oorlogsverhaal van Kees Contermans,
dat werd gereconstrueerd door zijn zoon
Chris en Gerrit Barbé.
Kort na de geboorte van Willem van der Veen
werd in Assendorp een speeltuin met een bijzonder
gebouw geopend. Kees Canters onderzocht
wie de architect was van dit complex: architect
J.G. Wiebenga of zijn collega en opvolger W.B.M.
Beumer.
Met zijn helaas (!) laatste van de vele bijdragen
aan dit tijdschrift neemt Willem van der Veen
afscheid van zijn lezerspubliek. Maar Jan van de
Wetering laat (onder andere) zien hoe ze ook via
de website bereikbaar blijven!
70 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Cover: Het ‘hoge rad’ van de jaarlijkse kermis op de
Grote Markt, geschilderd door Willems vader Teun
van der Veen. (Particuliere collectie)
Zie ook pagina 75
Suikerhistorie
Practische Ambachtsschool, Mimosastraat 1
Een speciaal suikerzakje ter gelegenheid van een
jubileum was in de jaren vijftig en zestig van de vorige
eeuw een regelmatig fenomeen. In 1962 bestond
de Practische (toen nog met een c) Ambachtsschool
tachtig jaar. De school was tot 1898 gehuisvest in
het Pestengasthuis in de Nieuwstraat en verhuisde
toen naar de Menno van Coehoornsingel, in het
latere Flevogebouw. Toen ook dit pand te klein
werd voor alle leerlingen, bouwde men een groot en
ultramodern schoolgebouw op de hoek van de Hortensiastraat
en de Mimosastraat, naar een ontwerp
van architect A. Baart en stadsarchitect L. Krook.
De opening vond plaats op 1 april 1934. Het gebouw
doet qua stijl denken aan het Nieuwe Bouwen en
kenmerkt zich door het functioneel toepassen van
materialen, zoals de stalen kozijnen. Opvallend zijn
de lichte open ruimten, grote glasvlakten en platte
daken. De vele glas-in-lood ramen in het gebouw
accentueren het open karakter. Vele duizenden
ambachtslieden uit Zwolle en omgeving zijn op
deze LTS (Lagere Technische School) opgeleid. Het
gebouw werd verlaten in 1985. De LTS verhuisde
toen naar de Russenweg. Jarenlang stond het gebouw
aan de Mimosastraat leeg. Het werd gekraakt door
onder meer kunstenaars, die het gebouw wisten te
behouden voor de sloop. In 2007 heeft woningstichting
SWZ de school gekocht, gerenoveerd en in oude
luister hersteld. Er kwamen op de begane grond en
eerste verdieping ateliers en werkruimtes voor kunstenaars,
op de tweede verdieping een kleine dertig
woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens.
De kunstenaars hebben zich verenigd in de stichting
DOAS, een afkorting voor De Oude Ambachtsschool,
en ontplooien tal van activiteiten. Voormalige
praktijkruimtes van de LTS doen nu weer dienst
als werkplaats. Een prachtig staaltje van circulair
bouwen en duurzaamheid.
Wim Huijsmans
(Collectie Hogenkamp)
De Oude Ambachtsschool in 2011 na de restauratie. (Foto Bierman Henket
Architecten)
PRACTISCHE AMBACHTSSCHOOL
MIMOSASTRAA T 1 zwOLLE
72 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 73
Een jongen van de binnenstad
Toen Zwolle nog ophield achter in de Rembrandtlaan
Ik heb geen schop, ik kan niet harken
ik onderscheid geen kikker van een pad
en ook nauwelijks een koe van een varken,
ik ben een jongen van de Zwolse binnenstad.
Op het platteland, daar voel ik mij verloren,
daar is het net of ik het luchtledig zie.
Nee, dan de Grote Markt waar ik ben geboren,
met schuin aan de overkant de Harmonie.
Ik kan de geit niet melken, dat is nogal glad,
ik ben een jongen van de Zwolse binnenstad.
(Vrij naar Toon Hermans)
Een jaar of zeventig geleden, toen ik nog
jong was en bij mijn ouders op de Grote
Markt woonde, was het voor mij een peulenschil
om eventjes per fiets vanaf mijn geboortehuis
de grens van Zwolle te bereiken. ’t Begon
met de Roggenstraat en de Vispoortenplas, daarna
twee dicht bij elkaar liggende bruggen over
en dan was ik al bijna in de Rembrandtlaan om
binnen een paar honderd meter te eindigen in
de buurgemeente Zwollerkerspel. Je kwam daar
plotseling terecht op het echte platteland, waar
kleine boerderijtjes stonden. Daar woonden keuterboertjes
met echtgenotes die nog de Saksische
klederdracht droegen. Vrijdags verkochten ze
hun tuinproducten op de Zwolse markt, zoals
dat eeuwenlang gebeurde. Zwolle was dan wel de
hoofdstad van de provincie Overijssel, maar had
in die jaren slechts 50.000 inwoners. Dat kwam
voornamelijk doordat het een geknevelde stad
was, die rondom in een ijzeren omklemming
werd gehouden door de plattelandsgemeente
Zwollerkerspel, waardoor Zwolle geen kant op
kon. Die uitgestrekte gemeente Zwollerkerspel
die alle kanten op waaierde, had wel zijn eigen
gemeentehuis midden in Zwolle staan. Men kon
het vinden op Ter Pelkwijkpark 18 in een mooi,
roodachtig gebouw dat nu alweer sinds 1967
voor allerlei doeleinden is gebruikt. In datzelfde
jaar kon de stad Zwolle eindelijk profiteren van
het opheffen van Zwollerkerspel, niet alleen met
een aanwinst van een flink aantal bewoners,
maar meer nog van veel bouwgrond.
Hoed van de burgemeester
Een vroegere burgemeester van Zwollerkerspel,
jonkheer mr. G.A. Strick van Linschoten, werd
in 1946 de burgemeester van Zwolle. Hij bleef
overigens in Zwollerkerspel wonen, in de laan die
nu zijn naam draagt. ‘Strick’, zoals zijn bijnaam in
verkorte vorm luidde, groeide spoedig uit tot een
geliefde burgervader. Zelf bewaar ik een mooie en
grappige herinnering aan hem. Daarbij moet ik
vertellen dat ik in het begin van 1950 was aangenomen
als leerling-journalist op de redactie van
de Zwolse Courant, destijds nog omslachtig Provinciale
Overijsselsche en Zwolsche Courant gehe-
Willem van der Veen
Willem van der Veen
Of in dit nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift de
allerlaatste bijdrage van Willem van der Veen staat, zal nog
moeten blijken. Schrijven hoort bij zijn leven en dat houdt niet
op als je 88 jaar oud bent. Maar Willem, geboren en getogen
in Zwolle, begint wel te merken dat hij een gevorderde leeftijd
heeft bereikt. Zijn altijd zo fenomenale geheugen laat hem zo
nu en dan in de steek en een beetje rustiger aan doen mag zo
langzamerhand ook wel. Maar dat er van zijn hand in de nabije
toekomst toch nog een artikel over zijn geliefde stad Zwolle verschijnt,
zou geen verbazing wekken.
Het schrijven zit de op 1 februari 1932 geboren Willem van der
Veen zoals gezegd in het bloed. Dat veel van zijn artikelen, sonnetten
en liedjes met Zwolle te maken hebben, is vanzelfsprekend als
je bedenkt dat hij in het hart van de stad het levenslicht zag: in de
woning boven het pand aan de Grote Markt waar jarenlang boekhandel
Waanders was gevestigd. En zoals zijn vader Teun het leven
in die mooie oude stad met penseel op het doek zette, deed zoon
Willem toen hij van het gymnasium was dat met de pen op papier.
De journalistieke carrière van Willem begon in Kampen,
maar verplaatste zich al snel naar de Melkmarkt in Zwolle
waar de redactie van de Zwolse Courant destijds was gevestigd.
Van 1969 tot 1992 was hij als kunstredacteur en redacteur van
de zaterdagbijlage aan de Zwolse verbonden. Tal van acteurs,
musici en schrijvers heeft hij geïnterviewd en zijn beschouwingen
en rubrieken scoorden een hoog waarderingscijfer bij de
lezers. Ruim veertig jaar lang schreef hij recensies van toneel,
cabaret en (jazz)muziek. Met die bijdragen, zo’n 2500, zou een
dik boek kunnen worden gevuld.
Veel bekendheid verwierf Willem met de musicals die hij
schreef en waarin hij meestal zelf de hoofdrol speelde. Hoogtepunt
daarvan was ongetwijfeld ‘Een kwartje is geen kwertien’,
gemaakt in 1980 ter gelegenheid van ‘Zwolle 750’. Elf
keer was de grote zaal van Odeon uitverkocht, een absoluut
record. Het fenomenale geheugen van Willem resulteerde in
de rubriek ‘Zwolle in de achteruitkijkspiegel’ in de stadseditie
van de Zwolse. Later is ze als een vierdelige serie in
boekvorm uitgegeven. Andere uitgaven van hem zijn onder
andere Teun, het lange leven van een Zwolse vakman in de
kunst over zijn vader en Voordat de vluchtheuvel verdween
met sonnetten over oud Zwolle.
Ten slotte mag niet onvermeld blijven, dat Willem een
talentvol sportman was. Of het nu voetbal, tennis of biljarten
was, Willem stond zijn mannetje. Maar uitblinker was hij op
het hockeyveld. Liefst 21 jaar achtereen speelde hij in het eerste
elftal van de Zwolsche Mixed Hockey Club (ZMHC), waarvan
hij erelid is. In 1956 was hij als reserve geselecteerd voor het
olympisch elftal, maar het ging helaas niet door omdat Nederland
op het laatste moment de spelen in Melbourne boycotte
vanwege de Russische inval in Hongarije.
Na zijn pensionering is Willem voor het Zwols Historisch
Tijdschrift gaan schrijven. Zo’n dertig bijdragen zijn van zijn
hand verschenen, waaronder twee complete themanummers:
in 2004 ‘De Busse van Skutte’ en in 2005 ‘Harro en Carina Bouman,
een bijzonder echtpaar in de Koestraat’. En in wat wellicht
zijn allerlaatste bijdrage is, neemt hij ons nu, direct na deze
korte hommage, nog één keer mee door Zwolle en door de tijd.
Steven ten Veen
Willem van der Veen en zijn vrouw Lineke traden in 2015
op in Odeon voor de leden van de Zwolse Historische
Vereniging bij de presentatie van het themanummer van
het Zwols Historisch Tijdschrift ‘175 jaar Odeon’
(Collectie Willem van der Veen)
Op 1 februari 1953
vierde Willem van
der Veen (links) zijn
21ste verjaardag bij
zijn ouders op de Grote
Markt. Het was toen
de avond van de Grote
Watersnoodramp.
Staand in het midden
vader Teun, rechts
moeder Goutje. Gasten
waren de acteur en
schilder Henk Voges
met zijn vrouw (op de
vloer zittend voor de
warme haard).
74 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 75
ten. Het was in de tijd dat er in Nederland nog
geen scholen voor de journalistiek bestonden. De
eerste zou pas een jaar of tien later komen. Men
ging er toen van uit dat journalistiek het best te
leren viel als je pardoes in het diepe werd gegooid.
Zo van school (19 jaar jong) werd ik in de eerste
weken al naar allerlei vergaderingen gestuurd
om er een verslag van voor de krant te maken.
Op een van die bijeenkomsten ontmoette ik ook
burgemeester Strick van Linschoten. Omdat ik
mij na afloop had verstout hem te vragen om een
verduidelijking van een punt uit het betoog dat
hij daar ten beste had gegeven. Minzaam had hij
mij te woord gestaan. Een paar dagen later kwam
ik hem in de Veerallee toevallig tegen. We waren
beiden op de fiets. Ik, snotneus, groette hem en
zag een flits van herkenning in zijn ogen. Op mijn
schuchtere ‘dag burgemeester’ nam hij – ene hand
aan het stuur – met een brede zwaai zijn hoed af.
Perplex fietste ik door en, tot bezinning gekomen,
nam ik mij voor dat die man voor mij nooit meer
kapot kon…
Laat ik nu bij mijn gelijktijdig afscheid van de
journalistiek en het Zwols Historisch Tijdschrift,
waaraan ik de laatste twintig jaar met veel plezier
heb meegewerkt, een indruk geven van de eerste
twintig jaren van mijn leven. Voornamelijk heb
ik die doorgebracht in het hartje van Zwolle, met
mijn ouders en een jongere broer, wonend in een
groot bovenhuis op de Grote Markt. Om precies
te zijn: boven de befaamde boekhandel Waanders
die tegenwoordig door haar verrassende verhuizing
naar de middeleeuwse Broerenkerk een nationale
bezienswaardigheid is geworden.
Grote grijze pannenkoek
Mijn Grote Markt is inmiddels mijn Grote Markt
niet meer. Wat ze er de laatste decennia ook aan
hebben geknutseld, het lijkt niet meer op de waardige,
vriendelijk uitstraling die het mooie plein
vroeger bezat. Het liefst zag ik de Grote Markt
nog ingericht met de oude vluchtheuvel in het
midden. Die grote grijze pannenkoek, waarop ik
vanuit mijn ouderlijk huis neerkeek. Het schonk
Zwolle een perfect middelpunt van de stad. De
meest geknipte plek voor de kerstboom in december,
de muziektent op de vroegere Koninginnedag
en het reuzenrad in de kermisweek. Juist door die
grote ronde steenplak in het midden kwamen de
evenwichtige verhoudingen van Zwolle’s oudste
plein het beste uit. Ook als er op de marktdagen
kramen op stonden. Vandaag de dag kijkt men
aan tegen een uitgestrekte rommel van terrasstoeltjes
en tafeltjes, tussen welke een niet onaardig
maar nauwelijks opvallend beeld van glas en
plastic met moeite valt te ontwaren. Het heeft niet
de allure om een stadsbeeld te verfraaien. Dan
kunnen ze beter dat mooie beeld op het plein aan
de andere kant van de kerk (Adam) weer naar de
Grote Markt verplaatsen.
Maar laat ik mij in mijn laatste bijdrage aan
het Zwols Historisch Tijdschrift verder niet bezig
houden met kritiek op het heden en alles wat nog
komen kan. Het gaat in dit blad om de dingen die
zijn geweest. Laten we nog maar eens denken aan
de tijd van het Zwolse verkeer rond 1940, toen
ik nog met mijn stepje op de stoep van ons huis
speelde. Dat verkeer werd toen plotseling een stuk
rustiger. Vóór die tijd – men kan het zich nu nauwelijks
nog voorstellen – ging het hele verkeer van
het westen en het zuiden naar het noorden dwars
door de Zwolse binnenstad. Alles croste door de
nauwe straten. Een deel ging via de Luttekestraat,
Grote Markt, Oude Vismarkt, Gasthuisplein en
Een beeld van de aanleg
van de roemruchte
‘vluchtheuvel’ op de
Grote Markt in 1929.
Die grote ronde ‘pannenkoek’
was bijna een
eeuw een mooi middelpunt
van de oude binnenstad
die plaats bood
aan menig officiële of
feestelijke gebeurtenis.
(Collectie HCO)
Teun van der Veen
schilderde vanuit het
raam van zijn atelier
het ‘hoge rad’ van de
jaarlijkse kermis op de
Grote Markt. (Particuliere
collectie)
76 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 77
Ter Pelkwijkstraat. Een ander deel via de Burgemeester
van Roijensingel, Sassenpoortenbrug en
Wilhelminasingel. Daarna kwamen de stroompjes
samen bij de Diezerpoortenbrug en vloeiden via
Diezerkade en Oude Meppelerweg naar het noorden.
Keerden ze terug, dan was ook de drukke
Diezerstraat een mogelijkheid, want daar gold van
het noorden uit éénrichtingverkeer. De loop van
het verkeer veranderde van karakter na het uitbreken
van de oorlog in 1940. Toevallig was juist in
die tijd de bouw van de brug over het Zwartewater
gereedgekomen, samen met de weg langs het oude
Zwolle die heden ten dage een deel van de A28
uitmaakt. Het vormde een onbedoeld presentje
voor de bezetters die er dankbaar gebruik van
maakten om hun oorlogsmaterieel te verplaatsen.
Hetzelfde gold voor de IJsselbrug, die door de
Duitsers snel hersteld werd nadat een deel daarvan
door het Nederlandse leger was opgeblazen.
Hoge ramen
Als ik vandaag de dag nog wel eens in de binnenstad
rondloop en ik kom op de Grote Markt, kijk
ik altijd even omhoog naar de hoge ramen boven
de voormalige boekhandel van Waanders, pal
tegenover de Hoofdwacht en de Grote Kerk (welk
warrig brein haalde het in zijn hoofd om zo’n oude
kerk een ‘academiehuis’ te noemen?). Nou ja, in
mijn gedachten zie ik in het meest rechtse raam
van het bovenhuis aan de overkant de wieg staan,
waarin ik op de eerste dag van februari 1932 ben
gedropt als eerste zoon van Goutje en Teun van
der Veen. Dat was toen de slaapkamer van mijn
ouders. Een jaar of twee later werd die kamer veranderd
in het atelier van mijn vader die in Zwolle
en omstreken bekend werd als een tekenaar en
schilder die voor geen onderwerp uit de weg ging
en die in dat atelier zijn hele clientèle ontving.
Maar niet allemaal tegelijk.
Die tien ramen – de vijf van de zolder op de
tweede verdieping meegerekend – hebben in
de jaren na de bevrijding trouwens ook nog een
belangrijke rol gespeeld in het vermaak van de
feestvierende Zwolse bevolking. En wel als geïmproviseerde
tribune. Als er weer eens wat op de
Grote Markt te doen viel, kwamen er vaak zoveel
mensen opdagen dat de rijen toeschouwers een
onmogelijke dikte bereikten. Het had tot gevolg
dat er bij mijn ouders verre vrienden en vage ken-
Een kijkje op de Grote Markt in de zeer hete zomer van 1947. Het is uiterst stil op straat. Er loopt een militair op de vluchtheuvel en voor
de winkel van Waanders staat nog een militaire jeep. Eén auto rijdt de Oude Vismarkt op. De vijf zonneschermen van Willems geboortehuis
zijn uitgeklapt evenals die van buurman Jakobs, de sportwinkel, en aan de andere kant die van banketbakker Alferink. Op de
linkerhoek naar de Diezerstraat trekt wellicht de IJssalon van Talamini nog een paar klanten. (Collectie HCO)
Willem van der Veen (88) staat voor het bovenhuis op de Grote Markt, waar hij
is geboren en het grootste deel van zijn jeugd in Zwolle beleefde. Achter de twee
ramen rechts op de eerste verdieping stond zijn wieg. Later werd deze kamer het
druk bezochte atelier van zijn vader Teun. Op de begane grond was jaren lang
de bekende boekhandel van Waanders gevestigd. (Foto Wim van Zant)
Een nog jonge vader Teun maakt in zijn atelier een
grote reclameplaat van de vroeger zeer populaire
acteur Johan Kaart.
78 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 79
nissen aanbelden. En wel met de vraag of ze misschien
bij ons boven mochten kijken. Mijn ouders
waren niet zo goed of de horden namen geleidelijk
aan bezit van alle ramen aan de voorkant. Achter
elk van de tien ramen verdrongen de onverwachte
bezoekers zich, zodat er zelfs voor mijn vader en
moeder nergens een kiertje meer was om een blik
op straat te werpen. En voor mijzelf al helemaal
niet. Maar ik had er iets op gevonden. Ik sleepte
de keukentrap naar beneden en zette deze in de
geopende voordeur, waarmee ik mijzelf een riante
plaats bezorgde. Het was in 1949 toen de kersverse
koningin Juliana en haar prins-gemaal Bernhard
op bezoek kwamen en daarmee ’s middags voor
een record aan toeschouwers in Zwolle zorgden.
’s Avonds maakten koningin en gemaal na de ontvangst
bij hotel Wientjes nog een extra rijtoertje
naar de Bollebieste, waar de actiefste Oranjevereniging
van de stad te vinden was. En waarachtig..!,
toen zaten een aantal kijkers van ’s middags
weer bij ons achter de ramen.
Met moeder
In mijn heel jonge jaren speelde dat grote holle
huis midden in de stad een aparte rol in mijn
leven. Er viel binnen en buiten altijd wel iets te
beleven. Als het binnen geen bezoekers van mijn
vader waren, was het buiten wel menselijk straatmeubilair,
dat wil zeggen: de ‘pleisteraars’ die
niet van het stukje stoep vlak voor onze voordeur
waren weg te slaan. Ze kwamen in de ochtenduren
en stonden er vaak nog met elkaar te redeneren
als de tijd van het avondeten in aantocht was.
Vooral tegenover mijn moeder waren ze altijd heel
aardig. Maar dat was niet zo’n wonder, want zij
was toen nog een jonge vrouw die heel zuinig was
op haar uiterlijk. Over mijn moeder gesproken:
die zat ook heel vaak voor het raam te kijken naar
al die mensen en hun gedoe op de Grote Markt.
Daarbij hield ik haar graag gezelschap en luisterde
naar haar commentaar op al die bekende en onbekende
mensen die buiten passeerden.
Al vroeg raakte ik daar, op heel jonge leeftijd,
mijn geloof in Sinterklaas kwijt. Schuin tegenover
ons huis was namelijk de kapperszaak van
Wolff gevestigd. De baas en zijn dochter hielden
zich ook bezig met kostumering en grime. Tot
mijn prille verbazing zag ik in de sinterklaastijd
de ene na de andere ‘bisschop’ uit de kapsalon
komen. Soms waren ze zelfs op de fiets en zag
ik gewone schoenen en kleren. Een keer zelfs
klompen en sokophouders aan hun benen en
gewone hoeden en petten op hun hoofden. Dat
kon in mijn prille brein geen zuivere koffie zijn.
Waar ik het als eersteklasser op de lagere school
vandaan haalde weet ik niet, maar ik had in die
tijd toch al zoveel verantwoordelijkheidsgevoel
tegenover de medeleerlingen in mijn klas, dat
ik op school mijn mond hield als Sinterklaas op
bezoek kwam. Ik zweeg bewust over het door mij
geconstateerde bedrog teneinde het feestje niet te
bederven.
Toen de oorlog uitbrak was ik acht jaar en
besteedde op de brede stoep die op de Grote
Markt voor ons huis lag een groot deel van mijn
vrije tijd aan mijn rolschaatsen en step. Maar de
oorlog leidde er toe dat ik daardoor tegen mijn
wil in contact raakte met de Duitse vijand die
beslag had gelegd op het naburige Hotel Peters.
De ingang daarvan was slechts een paar meter
van onze voordeur verwijderd. In dat hotel
kwamen vaak hoge Duitse militairen bijeen, die
zich binnen prima amuseerden en die zich vaak
lieten vergezellen door chic geklede vrouwen. Ik
reed vaak op mijn rolschaatsen vlak vóór de twee
schildwachten langs, die op de stoep de wacht
hielden en soms opmerkingen maakten over
mijn gerij. De twee hoteleigenaren, Henk en Alie
Peters, hadden in hun hotel niets meer te vertellen.
Zij zaten zich in een achterafkamertje te verbijten
in de nabijheid van gasten die allerminst
welkom waren. En bedenk dan ook nog dat ze
met al die Duitsers in hun hotel zowaar een tijdje
onderdak hebben verleend aan een Joods echtpaar
in een kleine ruimte ergens op de zolders.
De haat van Henk en Alie tegen de Duitsers werd
er alleen maar erger door.
Antisemitisme
Dat laatste kon niet gezegd worden van sommige
middenstanders uit de Zwolse binnenstad. Er
waren er een aantal met uitgesproken sympathieën
voor de bezetters. Antisemitisme was evenmin
een zeldzaamheid. Even voor de oorlog was ik
daarmee op een merkwaardig indirecte, achteraf
zeer verontrustende manier, geconfronteerd.
Ouder dan acht jaar was ik toen niet, maar de
ervaring staat me scherp voor de geest. Veel later,
toen alle gruwelijke verhalen over de Holocaust
loskwamen, heb ik er vaak aan terug moeten denken.
Als ik op de stoep speelde, dribbelde ik vaak
even binnen bij onze buurman Jakobs die een
grote zaak in sportkleding en -attributen dreef.
Ze ontvingen mij daar als een welkom vriendje.
Samen met zijn moeder
kijkt de jonge Willem
door een huiskamerraam
naar het verkeer
op de Grote Markt.
H.S Wolff, hier getekend door Teun van der Veen,
was de kapper en grimeur die vele jaren lang in de
tijd van Sinterklaas zorgde voor de aankleding van
vele bisschoppen en Pieten. Hij had zijn bedrijf in de
Korte Ademhalingssteeg schuin tegenover het huis
van de jonge Willem. (Collectie HCO)
De jonge Willem van
der Veen op de step
op de stoep vlak voor
zijn geboortehuis op de
Grote Markt.
80 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 81
Van dochter Bep, die in de winkel hielp, mocht
ik rondstruinen tussen de toonbanken en zelfs
weleens met de vingers aan voor mij interessante
sportwerktuigen zitten, zoals tennisrackets, hockeysticks
of een echte leren voetbal met veter. Was
het een wonder dat ik er niet was weg te slaan?
Totdat er plotseling iets gebeurde, waardoor ik
in verwarring raakte. Een straatvriendje hoorde ik
zeggen dat ‘ze bij Jakobs Joden waren.’ Hoe scherp
ik het me herinner, wordt geïllustreerd door het
feit dat ik nog op de meter nauwkeurig weet waar
ik me op dat moment bevond. Ik werd als jochie
overvallen door – het is moeilijk uit te drukken –
een gevoel van teleurstelling, van weerstand, van
twijfel over die aardige mensen, waar ik toch zo
graag heen ging. Alsof dat aardig zijn eigenlijk niet
mocht of kon… Het is afschuwelijk er aan terug
te denken dat dergelijke gedachten in de hoofden
van kleine jongetjes konden opkomen. Hoe kwamen
ze daar in terecht? Ik kan me niet herinneren
dat er bij ons thuis over werd gesproken, maar
antisemitisme had zich kennelijk zozeer in die
vooroorlogse maatschappij ingevreten dat zelfs
kinderen gevoelig waren voor deze ziektekiemen.
Gelukkig denken kleine jongetjes niet zo lang over
iets na. Bij Jakobs bleef ik graag buurten… totdat
het niet meer kon… Toen was het al een paar jaar
oorlog en waren de omstandigheden radicaal
veranderd, vooral voor mensen als onze buren. Zó
radicaal dat ze spoedig daarna op de Grote Markt
nimmer meer werden gezien. Op één na. De jongste
dochter, Zus genaamd, keerde terug en zette de
winkel samen met haar man Dolf Davidson nog
vele jaren voort!
Winkelen in binnenstad
Na meer dan zeventig jaar herinner ik mij nog als
de dag van gisteren dat ik toen al goed op de hoogte
was van bijna alles wat Zwolse middenstanders
te bieden hadden. Dat kwam door mijn moeder.
Een dierbare hobby van haar was ‘winkelen’ en
ze vond het nog leuker als ze daarbij gezelschap
had. Meestal kwam die behoefte haar onverwacht
aanwaaien, en dan was ik de eerste die ze vroeg
om haar te begeleiden… Op die manier kreeg ik
een tot de dag van vandaag durend beeld van de
Zwolse winkelstand voor ogen, dat men niet bij
zo’n snotneus zou verwachten.
Als ik nu in de Diezerstraat loop, kijk ik
treurig om me heen, aangezien het aanbod van
artikelen in verhouding tot vroeger, sterk is afgenomen.
Dat komt door de enorme toename van
al die grootwinkelbedrijven en de thuisbezorging
via internet. Vroeger zag alles er heel anders uit
in de verschillende branches. Toen zag men nog
een grote verscheidenheid van winkels in de Diezerstraat:
brood- en banketbakkers, snoepwinkels,
liefst drie muziekwinkels, meubelwinkels,
tabakswinkels, boekwinkels, drie kruideniers,
hoedenwinkel, twee apothekers, drie slagers,
huishoudelijke voorwerpen, textiel- en kledingwinkels
in alle soorten, drankwinkels, rookwaren,
twee juweliers, een warenhuis (V en D) en een
bioscoop. Nu breek je bijna alleen je nek over kleding
en schoenen.
Het is vandaag de dag toch bijna niet meer
te geloven dat er omstreeks 1940 in Zwolle nog
tegen de negentig bakkers en honderd sigarenwinkels
waren. Men kan het nalezen in de oude
adresboeken van de stad in het HCO. Naast de
adressen van al die Zwollenaren bevatten ze ook
lijsten van beroepen. Onder het hoofd ‘brood- en
banketbakkers’ (velen waren het vroeger allebei)
vindt men in het boek van 1950 nog tachtig bakkers,
in die tijd een zeer respectabel aantal voor
een provinciestad van 50.000 inwoners.
In het Zwolle van vlak na de oorlog waren er
nog minstens zoveel slagers. Ik vraag mij af hoe
al die vakbroeders aan de kost kwamen. Alleen
een bovenlaag van de mensen at destijds elke dag
vlees. Bij hele volksstammen stond het alleen ’s
zondags op het menu. De concurrentie was er –
begrijpelijk – moordend. De grootste concentratie
van slagers vond men in het buurtje Thomas a
Kempisstraat/Vechtstraat. Niet minder dan acht
(!) van de vakbroeders deden elkaar daar grote
concurrentie aan.
Aan de andere kant van de stad, in de smalle
Hoogstraat, vond men een nog intensievere
opeenhoping van slagers. Oorzaak daarvan was
ongetwijfeld de onmiddellijke nabijheid van de
Veemarkt. En dan had je bijvoorbeeld ook nog de
lange Assendorperstraat met zeven slagerijen, de
Diezerstraat met vijf en als laatsten ex aequo met
vier slagers de Diezerstraat, Van Karnebeekstraat
en Roggenstraat. Opvallend was verder dat het
katholieke geloof bovenaan stond bij de slagers en
ook nog dat er zelden een van hen armoede heeft
geleden. Er moet dus wel wat aan dat vlees te verdienen
zijn geweest.
Wat een verschil is er ook met de slagerijen
van vroeger en nu! Toen hingen de halve varkens
en hun koppen, de grote stukken van andere
beesten en de lange worsten aan grote haken in de
winkel. Nu liggen de voorbewerkte stukjes vlees,
het gehakt en de andere fijne vleeswaren in plastic
verpakt in verlichte glazen vitrines, meestal in de
supermarkten en sporadisch nog in een ‘ouderwetse’
winkel.
Wedstrijdjes van niks
In tegenstelling met de huidige tijd waarin bijna
alles wordt aangegrepen om maar feest te kunnen
vieren of grote manifestaties en vertoningen op
touw te zetten, was het in mijn jonge jaren maar
een stille boel in Zwolle. Nu komen er duizenden
– vooral jonge mensen – op af. Daarom mag
het verbazing wekken dat er vlak na de oorlog bij
een inwonertal dat minder dan de helft van het
huidige bedroeg, soms wel meer dan achtduizend
mensen afkwamen op een voetbalwedstrijd die
niet meer dan een lachertje was. Aan het einde
van de jaren veertig tot ver in de jaren zestig trokken
drommen volk op een avond in het begin van
de zomer naar het stadion aan de huidige Ceintuurbaan,
dat toen nog Gemeentelijk Sportpark
heette. De attractie was de ‘voetbalkraker’ Zwolse
Gemeenteraad tegen de Zwolse Pers. De grap
begon in het begin van de zomer van 1948. In die
tijd was het nog gebruik dat sommige agendapunten
van de gemeenteraad in besloten zitting
werden behandeld. Dan sommeerde de voorzitter
(burgemeester Strick van Linschoten) de persvertegenwoordigers
om de zaal voor een poosje te
verlaten. Journalisten waren er in die tijd nogal
wat, doordat er in Zwolle wel vijf (!) plaatselijke
kranten – geen gratis huis-aan-huisbladen – werden
verspreid.
Op die bewuste avond in 1948, toen er naar
goed gebruik grote geheimzinnigheid rond een
waarschijnlijk onbenullige kwestie moest worden
betracht, stonden de journalisten weer eens broederlijk
op de gang in het oude stadhuis op de hoek
van de Sassenstraat en het Grote Kerkplein. Na
een tijdje wachten begonnen ze de tijd te doden
met het schoppen tegen een leeg sigarettendoosje.
Het verveelde spelletje ontaardde in een verbeten
partijtje dat zich niet zonder enig gedruis voltrok.
Plotseling werd de geïmproviseerde indoormatch
onderbroken door de burgemeester in eigen
persoon, die eens poolshoogte kwam nemen van
het oneerbiedige lawaai dat tot de raadzaal was
doorgedrongen en de fracties in hun diep geheime
discussies had gestoord. Strick van Linschoten
riep de trapgrage horde tot de orde, waarna de
persmuskieten hijgend antwoordden dat ze hun
schotkracht graag eens tegen een delegatie van
raadsleden wilden demonstreren. Ze waren
hoogst verbaasd dat het voorstel van deze uitdaging
stante pede met algemene stemmen werd
aanvaard.
En zo kwam het dat bijna zeventig jaar geleden
raadsleden en journalisten in voetbalplunje
op een stampvol Gemeentelijk Sportpark ten bate
van de tbc-bestrijding tegenover elkaar stonden
De Diezerstraat, uitkomende op de Grote Markt, is ongetwijfeld de belangrijkste
straat van Zwolle, maar heeft de laatste jaren toch wat aan veelkleurigheid
verloren. Willem trof er in zijn jeugd – aan de hand van zijn moeder – veel meer
verscheidenheid van winkels aan.
82 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 83
en warempel nog begonnen te schoppen ook. Het
schertswedstrijdje groeide in de volgende jaren
uit tot een waar volksfeest met een stampvol stadion,
attracties voor de Zwolse bevolking en open
landauers, waarin de elftallen vanaf het Grote
Kerkplein door een grote massa burgers werden
uitgezwaaid voor hun tocht naar het vergeleken
bij nu petieterige stadionnetje waarin toch nog
achtduizend kijkers een plaatsje konden vinden.
Slanke toren
Als ik in mijn jeugd door een raam aan de achterkant
van mijn ouderlijk huis naar buiten keek,
zag ik vlakbij een toren waarvan de lange, slanke
spits nagenoeg even hoog de lucht in stak als het
haantje van de Peperbus. De binnenstad telde
toen twee katholieke parochies. Die van de Roggenstraat
(St. Michael) bouwde haar toren in het
laatste decennium van de negentiende eeuw en
wilde niet onderdoen voor de zusterparochie
(Onze Lieve Vrouwe) op de Ossenmarkt. De
architect kreeg de opdracht de hoogte van de
nieuwe toren zorgvuldig aan te passen aan die van
de eeuwenoude Peperbus. De mooie toren die het
silhouet van de binnenstad verrijkte, heeft er nog
geen eeuw gestaan. Toen de Zwolse binnenstad
in de jaren zestig werd overvallen door een wilde
rage van onberedeneerde afbraak en nog minder
doordachte nieuwbouw, moest die Michaëlstoren
er net als de kerk aan geloven.
Het refrein van het liedje ‘De slanke toren’ dat ik
een jaar of dertig geleden schreef voor een van mijn
programma’s in schouwburg Odeon, gaat als volgt:
‘Dan denk je even aan die slanke grijze toren
Symbool van alles wat hier uit de stad verdween.
In onze jeugd was hem een droevig lot beschoren.
Hij ging ten onder tot de allerlaatste steen.
De oude Peperbus bleef zomaar eenzaam achter.
Hij mist zijn makker, ginder in de Roggenstraat,
maar blijft voor Zwolle altijd nog de trouwe wachter
en luidt zijn klokken tot het laatste uurtje slaat.’
Van 1949 af werd op het Gemeentelijk Sportpark (nu het PEC-stadion) een voetbalwedstrijd gespeeld tussen leden van de Zwolse
gemeenteraad en de journalisten van Zwolle. Dit treffen groeide uit tot een waar volksfeest. Op de foto vlnr.: Hans Jacobs (Vrije Volk),
Gijs van Keulen, Jan Louwen, Hans Schothorst, Willem van der Veen (allemaal Zwolse Courant, de auteur is de enige die nog leeft),
Hans Schrauwen (Ten Heuvels Courant), Siertsema, Rotteveel (allebei Zwolse Courant), Ernst Stavenuiter (Overijsselsch Dagblad),
Ben Zomerdijk (Trouw), Joh. Boetze (Zwolse Courant), Alferink (Overijsselsch Dagblad).
Vanuit een bovenraam
in de Diezerstraat,
maakte Teun van der
Veen een schilderij van
de Roggenstraat, het
drukste straatje van
Zwolle. Het biedt een
mooi uitzicht op de
helaas halverwege de
twintigste eeuw door
afbraak jammerlijk verloren
gegane toren van
de Sint Michaëlskerk,
die nagenoeg even hoog
was als Zwolle’s paradepaardje
de Peperbus.
(Particuliere collectie)
84 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 85
Keuring voor de dienstplicht…
Bijna even dicht bij die slanke toren in de Roggenstraat
stond op het Broerenkerkplein, schuin
tegenover de Librije, de oude militaire kazerne.
Daar werden jaarlijks de keuringen verricht van
de jeugdige kandidaten voor de dienstplicht.
Toen ik in 1949 net van de middelbare school was
gekomen werd ik daarvoor opgeroepen. Het leek
mij niks, zo vlak na de oorlog. Een paar van mijn
vrienden liepen al in een uniform, maar hun voorbeeld
kon mij niet enthousiast maken, integendeel.
Die keuring kon ik echter niet ontlopen.
Na in een zaal van de kazerne op de begane
grond een reeks proeven te hebben ondergaan,
werd mij bevolen de hoge trap naar de bovenste
verdieping van het gebouw te bestijgen om daar
het slot van mijn keuring te ondergaan. Braaf
nam ik plaats op een bank op de gang, waar ik op
mijn beurt moest wachten. Het duurde heel lang
en het bleef er doodstil. Na zeker een uur hoorde
ik eindelijk iemand de trap op komen. Het bleek
een nijvere schoonmaker met zijn attributen. ‘Wat
doe’j ier?’, vroeg hij me in het Zwolse dialect, ‘Zie
bint allemaole al nöör uus’..! Het enige wat ik kon
doen, was de trap weer af te dalen … zonder ook
maar het flauwste vermoeden dat ik er in mijn
verdere leven nooit meer iets van zou horen!
‘De Beuties’
Vlakbij die slanke toren, aan het einde van de
Roggenstraat, was een plek te vinden waar de
Zwolse jeugd menig kwartje is kwijt geraakt.
Veel viel er toen in de binnenstad voor meisjes
en jongens niet te beleven, maar de ‘Beuties van
Slendebroek’ vormden in en vlak na de oorlog
een mogelijkheid om even aan de grauwheid en
armoe van het dagelijkse leven te ontsnappen. Het
waren simpele roeibootjes die door brugwachter
Slendebroek van de Vispoortenbrug werden verhuurd
voor een kwartje per uur. De jongeren voeren
ermee de grachten rond, zetten in hun fantasie
hele zeeslagen op touw en liefdespaartjes proefden
de romantiek die aan een tochtje in een bootje met
z’n tweetjes verbonden is.
In een Zwols programma in een volle Odeonzaal
zongen we er een liedje over. Het begon zo:
De sierlijke slanke toren
van de Sint Michaëlskerk
in de Roggenstraat,
hier gezien vanuit de
Korte Ademhalingssteeg,
was driekwart
eeuw een van de
belangrijkste bakens in
de Zwolse binnenstad.
(Collectie HCO)
Tijdens de griepepidemie
van 1954 speelde
Willem van der Veen
als amateuracteur
de gemakkelijkste rol
van zijn leven. Voor
de krant moest een
foto gemaakt worden
van een grieppatiënt.
‘Onder de dekens had
ik mijn daagse broek
en de schoenen nog
aan…!’
86 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 87
‘De zon ging lekker op ons koppie schijnen
en we wandelden naar Slendebroek.
Daar bij de brug in het ouwe Zwolse ‘grachie’
lagen al die bootjes om de hoek.
Een kwartje voor een uurtje kon je toen nog wel betalen.
We zeiden tot elkander: laten wij niet langer dralen.
Refrein: Stap maar in, samen lekker roeien.
Gezellig met ons tweetjes aan de riemen.
Vaar maar weg, doe maar kalm bij het stoeien
en de liefde zal gelijk ontkiemen.’
Zwolse typen
In mijn jeugd vertoonden zich heel wat schilderachtige
typen in het straatbeeld van de Zwolse
binnenstad. In tegenstelling met die van nu bleven
ze niet zelden hun leven lang in beeld. Een flink
deel van hen kwam van het Eiland en Achter de
Broeren, een volksbuurt die nog niet zo heel lang
geleden plaats moest maken voor een winkelcentrum,
dat nu al weer – een jaar of veertig later – op
de schop moet. Veel van die vreemde figuren,
veelal mannen, huisden daar vroeger in kleine
optrekjes of in de volkslogementen, die onder
meer in de nu verdwenen Klokkensteeg of Drietrommeltjessteeg
te vinden waren.
Maar er waren ook vrouwen die in de kijker
liepen. Neem nu Miene Belle. Ze werd zo
genoemd omdat ze lange oorbellen droeg. Ze was
een van de vrouwen die bij de visafslag op het
Rode Torenplein zorgden voor het schoonmaken
van de verse vis. Die werd daar toen vrijwel dagelijks
aangevoerd. Over haar jak en rok droeg ze
altijd een bonte schort, waaraan ze de handen kon
afvegen. ‘Anders wördt mien goed zo gasterig, zei
ze ‘op zien Zwols’.
Miene Belle woonde in een heel klein bovenhuisje
op het Eiland, volksbuurt nummer één in
Zwolle. Ze was ongetrouwd, maar het verhaal ging
dat ze zes mannen heeft gehad. Die kwamen om
beurten bij haar langs, soms met duidelijk zichtbare
gevolgen. Ze zei dan in ’t Zwols: ‘Dan skudt
d’r mi’j zo een kind uut de broekspiepe…!’ Maar
van wie dat kind was..? Dat wist ze niet.
Miene Belle ging ook met vis langs de deuren.
Op een keer belde ze aan bij de oude heer Vroom
op de Eekwal (telg uit de landelijk bekende katholieke
zakenfamilie van Vroom en Dreesmann
en de baas van het Zwolse filiaal van V&D). Een
dienstmaagd deed open en nam de vis mee naar
binnen. Maar ze kwam al heel gauw terug met de
vraag: Ben je katholiek of protestant?’ Miene antwoordde:
‘Ik binne protestant, gien toffelemone.’
‘Nou’, zei de meid, ‘Dan heeft meneer geen vis
nodig!’
Miene Belle droop af, maar dacht bij zichzelf:
‘Ik kriege ze wel..!’ Een tijdje later ging ze naar
de zaak van Vroom en Dreesmann in de Diezerstraat
en liet daar tien el dure katoen afmeten.
Toen de verkoopster het wilde inpakken, vroeg
Miene langs de neus weg: ‘Bin’t jullie katholiek of
protestant?’ ‘We zijn katholiek, mevrouw’, zei de
verkoopster. ‘Old oew katoen dan maer en gèèf
’t an oew olde baos met de komplementen van
Miene Bell..!’ Al die figuren die men dagelijks
in de binnenstad kon tegen komen, hadden ook
allemaal een bijnaam. Ik heb er ooit eens een
hele reeks verzameld. Ik doe er een greep uit: de
Zieden Broek, de Kalken Nõze, Bollen Diene, de
Klunder-ape, de Kolde Kikkert, Voele Geessien,
de Boeklappe, Diene met de Musse, enfin, zo kan
ik nog even doorgaan. O ja, en dan had je ook nog
de ‘Schrik van Harculo’, die altijd lopend een fiets
aan de hand had en dan met raar geschreeuw de
voorbijgangers verschrikte.
Paarden en boeven
In het Zwolle dat de oudsten onder ons nog
hebben meegemaakt, reden heel wat paard-enwagens
rond. Sommige hadden een openbare
functie, zoals bijvoorbeeld de begrafeniswagens
en trouwkoetsen van de bekende stalhouder Gait
Mulder. Zijn paradepaardje was wel de calèche
met een vierspan ervoor. Op Koninginnedag reed
het bestuur van de Centrale Commissie Oranje
er mee rond en vlak na de oorlog maakten ook
koningin Juliana en prins Bernhard er een ritje
mee door de binnenstad van Zwolle. Gait Mulder
zat zelf vaak op de bok, vrolijk zwaaiend met de
zweep.
Bij de jeugd trok vooral de zogeheten boevenwagen
veel bekijks. Deze vervoerde verdachten en
veroordeelden van het spoorstation of de rechtbank
op de Blijmarkt naar de gevangenis op de
Spinhuiswal. Het was een nogal griezelige zwarte
kar met roosters aan weerskanten, waardoor je
een glimp van de gevangenen op kon vangen. De
kar bevatte twee cellen, één voor mannen en één
voor vrouwen. Achterop aan weerszijden van de
deur bevonden zich twee zitplaatsen voor veldwachters.
Jongens renden vaak mee als de bankjes
vrij waren, sprongen achterop en reden stiekem
mee.
Een kar waar iedereen zijn neus voor op trok,
was de tonnenwagen van de reinigingsdienst. Veel
mensen hadden in die tijd nog geen wc en kregen
elke week een schone ton voor hun behoeften.
Deze werden gehaald en gebracht door mannen
met een leren beschermingsstuk op de schouder,
waarop ze de ton droegen. Die mannen kon een
flinke dosis moed niet worden ontzegd.
Een van de ‘beuties’ van Slendebroek, de brugwachter, die er wel tien bij zijn huis had liggen.
Je mocht er toen voor een kwartje een uur mee varen. Het was een dankbaar vermaak voor de Zwolse jeugd.
Gait Mulder op de bok
van een tweespan.
(Collectie HCO)
88 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 89
Ondanks haar gebreken was en is Zwolle nog
steeds een stad die velen van ons in hun hart hebben
gesloten. En wel om de eenvoudige reden dat
zij, ieder voor zich, hun eigen Zwolle hebben. Daar
speelden ze als kind op straat, beleefden hun eerste
liefdes en zetten ze zich af tegen hun ouders, zoals
ze het nu weer van hun eigen kinderen ervaren.
Geen levensverhaal en geen herinnering is
gelijk aan die van anderen. Het zijn juist al die verschillen
die de stad voor ons dierbaar maken. Met
ons allen en voor ons allen vormen wij een uniek
en authentiek Zwolle … dat van mij..!
Die conclusie verdient een muzikaal einde.
Denk de klanken er maar bij..!
Het Zwolle van
Zo vaak ik er wandel bij ons in de stad,
komt de herinnering steeds op mijn pad.
Dan zie ik de mensen en hoor het verhaal
dat bij hen past, ja, bij hen allemaal.
De straten, de lanen, het plein en de gracht,
al die gestalten die ik daar verwacht.
Zij vormen de specie en binden de steen,
ze maken van Zwolle mijn Zwolle alleen.
Op onze aarde zijn vast wel duizend steden,
nog heel wat mooier en bruisender dan jij.
Maar welke steden ik ooit mag betreden,
Jij blijft toch het Zwolle van mij.
Van alle plekken die wij met lof bezingen,
van Acapulco, Hawaii of Curaçao,
van Amsterdam, Lissabon, Scheveningen
zing ik toch het liefste van jou.
Want waar je je jeugd heb gesleten,
Hebt gelachen, gehuild en gevrijd
Of soms in de rats heb gezeten,
al die beelden, die raak je nooit kwijt.
Op onze aardbol te midden van de steden
Of waar je zoekt in verleden of heden,
Daar is maar één Zwol’, dat van MIJ…!
Nb. Alle afbeeldingen waar geen bronvermelding bij
staat komen uit de collectie van de auteur.
Van de Middelweg naar Oberhausen
Het oorlogsverhaal van Kees Contermans
Gerrit Barbé en
H Chris Contermans1 et is zondag 29 juni 1941 en Nederland
is goed een jaar onder Duitse bezetting.
Op de veerpont van Hattem naar Zwolle
heerst desondanks een opgewekte stemming.
Zwolsche Boys heeft zojuist een uitwedstrijd tegen
VV Hattem gespeeld en met 4-1 gewonnen.2 Aangezien
de IJsselbrug nog niet hersteld is na in de
meidagen van 1940 door het Nederlandse leger
te zijn opgeblazen, is het druk op de pont. Zo zijn
er voetballers en supporters van de Zwolse club
aanwezig, maar ook een paar Duitse officieren.
Op een gegeven moment gaan de Duitsers zingen:
‘Wir fahren gegen Engeland’, waarop iemand
van de Zwollenaren aanvult met ‘plomp, plomp,
plomp.’3 De Duitsers vatten dit niet lichtzinnig
op. Eenmaal bij het Katerveer aangeland pakken
zij hun wapens. Na wat heen en weer geschreeuw
en het uitdelen van enkele klappen worden de
negentienjarige Kees Contermans en een andere
voetbalsupporter ingerekend.
De twee worden er van verdacht de spot met
de bezetter te hebben gedreven en zij worden
overgebracht naar de Ortskommandantur te
Zwolle (hoofdkwartier van de Wehrmacht aan de
Van Roijensingel 13). Hier worden zij niet zachtzinnig
ondervraagd. Hoewel ze allebei weten wie
er gezongen heeft, laten de mannen niets los. Het
feit dat zij geen verraders willen zijn en dat de
feitelijke ‘dader’ een goede voetballer is, speelt
hierbij de belangrijkste rol.4 Hun zwijgen draagt
er toe bij dat ze een aantal dagen worden vastgezet.
Dankzij de bemiddeling van het bestuur
van de Zwolsche Boys worden zij vrijgelaten. De
mannen moeten zich wel elke avond melden,
waarbij zij fysiek onder druk worden gezet om de
naam van de ‘zanger’ prijs te geven. Ze worden
bij hun shirt gepakt tot de knopen er af springen
en geslagen op lichaam en gezicht. Kees verliest
bij een van deze ‘ondervragingen’ een stuk van
de zijkant van zijn tong. De mannen blijven
echter zwijgen, waarop de Duitsers besluiten
hen tot voorbeeld te stellen. Er worden voorbereidingen
getroffen voor een rechtszaak voor het
Kriegsgericht in Groningen. De twee als getuigen
opgeroepen Duitse officieren blijken inmiddels
naar het Oostfront te zijn gestuurd, waar zij later
zullen sneuvelen. Hierdoor raakt de zaak in de
vergetelheid en loopt het voor de twee Zwollenaren
met een sisser af. Als gevolg van het voorval
op de pont krijgt Zwolsche Boys een speelverbod
opgelegd en wordt aartsrivaal PEC dat jaar kampioen
in de 2de klasse b.5 Voor Kees zal de oorlog
hierna echter nog wel de nodige andere ellende
brengen.
Kees Contermans met
zijn zusjes Annie en
Dinie, 1935.
Illustratie: Internet
90 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 91
Kees Contermans
Kees (Cornelis) Contermans is op 11 november
1921 geboren in de Eindstraat te Zwolle, toentertijd
een beruchte straat in de buurtschap Dieze.
Zijn ouders zijn Cornelia de Jager en Alexander
Johannes Theodorus Contermans. Kees is de
oudste van hun vijf kinderen. Na hem volgen
een broertje dat al als baby overlijdt, en drie zussen:
Annie, Dinie en Minie. Met hen heeft hij
een goede band. Omdat het vader Contermans
dan financieel iets beter gaat, verhuist het gezin
in 1935 naar Middelweg 50, om de hoek van de
Eindstraat. Kees zit, evenals zijn zusjes, op de
Openbare Lagere School nr. 5 aan de Berkumstraat,
de school van meester J.K. Schouwstra. Na
de lagere school gaat hij werken, onder meer bij
tabaksfabriek Van der Helm, slagerij Van Dooren,
Reinders Oliefabrieken en bouwbedrijf Kamphuis.
Aan het begin van de oorlog werkt hij bij een
poelier aan de Thomas a Kempisstraat. Op last van
de bezetter moet het kippenbestand in Nederland
echter uitgedund worden, want het graan dat deze
dieren eten is nodig voor de voedselvoorziening.
De kippen die worden geslacht gaan panklaar in
kratten naar Duitsland. Als sabotageactie stoppen
de slachters spijkertjes om de kratten mee dicht te
timmeren in borst en poten van de kippen.
Naar Oberhausen
Omstreeks eind 1942, zo’n anderhalf jaar na het
zangincident, krijgt Kees Contermans de oproep
om in het kader van de Arbeitseinsatz naar Duitsland
te vertrekken. Hij werkt op dat moment
bij bouwbedrijf Kamphuis. Vanwege de in april
dat jaar gestarte Holland-Aktion I, het ronselen
van werkkrachten voor de Duitse industrie, is
ook dit bedrijf uitgekamd.6 Wat doet een man
van 21 jaar oud wanneer hij de oproep krijgt om
zich te melden? Aan onderduiken denk je niet.
Er zijn weinig onderduikadressen beschikbaar
en hoe kom je daaraan? Als je niet gaat, wordt je
familie gegijzeld, net zo lang tot je zelf verschijnt.
Zo geschiedt het dat Kees zich meldt bij het
arbeidsbureau en medisch wordt gekeurd. Zoals
vrijwel iedereen, want de keuring stelt niets voor,
wordt hij geschikt geacht voor uitzending naar
Duitsland. Hij krijgt een voorschot van dertig
gulden voor de eerste onkosten en vervolgens
moet er van alles geregeld worden: hij heeft een
paspoort nodig, dat hij gratis kan krijgen, maar
ook een koffer. Hoe kom je aan een koffer? De
meeste opgeroepen mannen en jongens zijn nog
nooit van huis geweest. Er zijn mannen die zelf
een koffer maken of laten maken van hout. Daarnaast
kun je zwart ook aan een koffer proberen
te komen, want in de winkels is al niet veel meer
(met of zonder bon) te koop. Bovendien moet je
ook nog eens al je distributiebescheiden inleveren,
bonnen en stamkaart, waardoor je ook niets
meer kunt kopen. Kees krijgt net als alle andere
tewerkgestelden een brochure, Wegwijzer voor
hen die in Duitschland gaan werken, en een lijst
met wat hij mee moet nemen, als hij deze zaken
überhaupt al bezit.
Op de dag van vertrek moet hij zich melden
op het station van Zwolle. Er staat daar al een
grote groep mannen en jongens te wachten op de
speciale trein naar Duitsland.7 De heenreis wordt
betaald. En daar gaat Kees, als dwangarbeider
weggevoerd net als vele anderen, in totaal 700.000
jongens en mannen uit Nederland. De trein
brengt hem via Oldenzaal/Bentheim de Duitse
grens over naar een verzamelkamp, waar de groep
verdeeld wordt over diverse bedrijven.
Hij komt terecht in Oberhausen/Holten bij
de grote fabriek Ruhrchemie. Hier worden onder
meer kunstmest, zoetstof, koolwaterstoffen, vetten
en synthetische benzine vervaardigd uit bruinkool.
8 Het kamp (Lager) waar Kees ondergebracht
wordt ligt in de buurt van Oberhausen/Sterkrade.9
Het bestaat uit houten barakken. Er verblijven
daar al Russen en Polen, die verplicht een merkteken
‘Ost’ op hun kleding dragen. Zij zitten afgescheiden
van de Nederlanders, Fransen en Belgen.
In 1943, na de gedeeltelijke overgave van Italië,
komen daar ook nog Italianen bij. Ze worden als
verraders gezien en net als de Oost-Europeanen
slecht behandeld.
Leven in de Stube
Kees en zijn lotgenoten worden ondergebracht in
barakken. Deze zijn opgedeeld in zogenoemde
Stuben, kamers van 5 x 5 meter en 2,5 meter hoog.
Er zijn twee ramen in aangebracht met houten
luiken voor de verduistering. In zo’n kamer staan
zes stapelbedden en kunnen twaalf personen
gehuisvest worden. Soms zijn het er meer. Naast
de bedden staan aan weerszijden twee smalle hoge
houten kasten voor de persoonlijke spullen van de
bewoners. Verder zijn er twee langwerpige houten
tafels met elk zes krukken eromheen. Boven elke
tafel hangt een lamp, dit is de verlichting van de
kamer. Voor verwarming en om te koken wordt
er gebruik gemaakt van een kachel en de mannen
beschikken ook over een elektrisch kookplaatje.
Tot slot is er in de Stube een bak of teiltje aanwezig
voor de koffie, dat wil zeggen surrogaatkoffie, die
gemaakt wordt van chicorei en gebrande eikels.
Toen Kees naar
Duitsland ging om te
werken, moest hij zijn
stamkaart en bonnen
inleveren.
Het bedrijf Ruhrchemie
in Oberhausen-Holten
in 1938. (Foto Albert
Renger-Patzsch)
VOEDllfGSMIDDELEJ /
lle EN 1Ze PERIODE 194, /
RESERVE RESERVI!.
A95 A9i
AI NALCK OP!
A-401
DX 317
~ ,& BRO
~~ 4
BROOb BRUO
92 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 93
Aangezien er geen suiker of melk is moet je dit
‘puur’ drinken. Brood moet je zelf verzorgen
door middel van geld en bonnen die je elke week
ontvangt. Vaak ruilen de mannen de vleesbonnen
voor broodbonnen. Bier is niet op de bon, maar
in het laatste oorlogsjaar schaars. Daarnaast zijn
er maaltijden (zonder vlees) waarvoor geen bon
nodig is. Tot slot hebben de mannen ook nog een
Raucher (rokers) kaart. Aan tabak en sigaretten
valt overigens moeilijk te komen. Op de tabaksbonnen
zelf krijgen ze maar een klein rantsoen
en uit de pakketten die de dwangarbeiders van
huis mogen ontvangen, zijn de tabak of sigaretten
doorgaans al door de controle gestolen. Om toch
aan iets te roken te komen, zoeken de dwangarbeiders
onderweg naar de fabriek of naar de stad naar
peuken, stompjes sigaar en pruimtabak gezocht.
De eigen peuken bewaren ze ook, om weer nieuwe
sigaretten van te draaien. Deze sigaretten kunnen
ze vervolgens weer ruilen tegen spullen waar
moeilijk aan te komen valt. Sommige ‘collega’s’
van Kees krabben de naden van de tafels uit, in de
hoop dat er nog tabak in zit. Ook wordt er geruild
met de andere buitenlanders. Brood tegen tabak,
de zogenaamde Belgische shag.
De verzorging in het kamp is allerbelabberdst
en de hygiëne laat veel te wensen over. Het
krioelt er van het ongedierte; luizen, wantsen en
vlooien. Kees wordt al snel na aankomst kampioen
vlooienvanger. Hij vangt ze en drukt ze
dood tussen zijn nagels. De poten van de houten
kribben (stapelbedden) waar ze in slapen staan in
blikjes water, om de wantsen niet de gelegenheid
te geven in de bedden te kruipen. Desalniettemin
ontkomen de mannen er niet aan, aangezien de
wantsen zich vanaf het plafond op de slapenden
laten vallen en zich zo alsnog door de bedden verspreiden.
Als het te erg wordt met het ongedierte,
worden de mannen naar Dinslaken gestuurd om
ontluisd te worden. Hier moeten zij dan al hun
kleding uitdoen en aan Russinnen geven die bij de
ontluizingsoven werken. Er wordt dan ‘en masse’
gedoucht in grote badruimtes en de mannen
worden behandeld met een desinfectiemiddel.
In hun blootje staan ze daarna met honderden te
wachten tot het eigen pakketje uit de oven komt.
Dit is klam en heet, omdat er met stoom wordt
ontluisd. Na een paar dagen zit iedereen echter
alweer onder het ongedierte. De barakken worden
soms ontluisd door gassen, maar dit heeft weinig
zin. Het stinkt ontzettend en de lucht gaat in je
kleren zitten.
Lange dagen
De werktijden lopen van zes tot zes. Twaalf uur
op, twaalf uur af, zes dagen in de week. Eerst
hebben de mannen nog één dag vrij in de week,
Twee foto’s van Kees en
zijn lotgenoten, staande
voor hun Lager. Op de
linker foto staat Kees in
het midden, op de rechter
tweede van rechts.
Een (willekeurige)
werkpas van Ruhrchemie
uit de oorlog.
Kees had ook zo’n pas.
(Gedenkhalle und
Bunkermuseum Oberhausen)
Nog twee foto’s van Kees en zijn lotgenoten voor hun Lager. Op de linker foto
houden twee mannen een tang vast, waarmee ‘Jemand in der Zange haben’
uitgedrukt wordt, (iemand in de tang hebben, lees: gevangen houden). Rechtsachter
op de foto zijn door de geopende deur nog wat contouren van mannen te
zien. Achter vlnr.: J. Drent, H. Lok, J. Duim; voor vlnr.: K.M. Graaf, Kees Contermans,
J. de Vries.
Op de rechter foto houden drie mannen waaronder Kees (staand tweede van
links) een rietje op een suggestieve plek vast. Volgens Duitse kenners impliceert
dit ‘Ich pisse drauf ’ (ik pis er op, lees: ik heb er schijt aan).
94 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 95
later niet meer. De ene week hebben ze zes dagdiensten,
één dag vrij, dan weer een week zes
nachtdiensten. ’s Morgens wordt de hele barak
om 05.00 uur met veel kabaal gewekt. Over de
hele lengte van de barak is een gang waardoor een
Duitser van kamer naar kamer loopt, op de deur
bonst en schreeuwt: ‘Aufstehen! Kaffee holen! Raus,
raus!’ Binnen een mum van tijd zijn alle mannen
wakker en in de weer. Als het ontbijt, scheren en
wassen achter de rug zijn (de meesten slapen in
hun werkkleding, zodat die ook niet gestolen kan
worden), is het ‘Abmars an die Arbeit!’ Alle mannen
verzamelen zich buiten, waarna de groep
onder bewaking van gewapende Duitsers (de
Arbeitsschutz) lopend naar de fabriek gaat. Het is
hierbij niet ongebruikelijk dat er van de kant van
de Duitsers geschreeuwd en gevloekt wordt. Kees
is zijn gevoel voor humor nog niet verloren en
één van de bewakers wordt al gauw zijn mikpunt.
Hij begroet deze man elke ochtend met ‘Iezegrim’,
waarop de Nederlanders in lachen uitbarsten. Ook
‘Iezegrim’ zelf lacht mee. Dit gaat een tijd goed
tot de Duitser hem op een morgen aanspreekt en
zegt: ‘Mach das nie wieder Bursche, ich weiss was
das bedeutet!’ Iemand had hem blijkbaar verteld
dat iezegrim een scheldwoord is en zoiets als chagrijn
betekent.
De werkzaamheden in de fabriek zijn zwaar,
eentonig en gevaarlijk. Er gebeuren dan ook veel
ongelukken. De kosten van de verpleging worden
ingehouden op het loon van de mannen, evenals
de boetes die ze oplopen voor te lang op het toilet
te blijven, te roken, te laat op de werkplek te verschijnen,
ongeoorloofd van de werkplek te gaan
en dergelijke.
Voor het middageten in de bedrijfskantine zijn
er speciale bonnen, die per dag worden uitgegeven.
In de pauze die de mannen hebben wordt er
in deze kantine gegeten. Meestal bestaat de maaltijd
uit soep, in de schil gekookte aardappelen,
Pellkartoffeln, die van binnen vaak hol zijn of rotte
plekken hebben. of een eenpansmaaltijd. De soep
bestaat hoofdzakelijk uit water met hier en daar
een stukje aardappel, kool of Steckrübe (koolraab).
Daarnaast zit er, als je geluk hebt, wat groen in.
Soms zit hier wat bruine saus bij. De rotte aardappel
kan je ruilen bij het loket voor een goede,
waarvoor je opnieuw in de rij moet gaan staan. Er
moet ondertussen wel iemand op je eten letten,
dat koud wordt, maar desalniettemin gestolen kan
worden.
Achter de kantine zijn vaak Russen op zoek
naar deze rotte aardappelen in de afvaltonnen. Zij
krijgen namelijk minder en slechter te eten dan
de dwangarbeiders van andere nationaliteiten. In
het algemeen worden zij zeer slecht behandeld en
krijgen zij het zwaarste en vuilste werk toebedeeld.
In hun vrije tijd maken ze van haar en stro ringen
en andere voorwerpen die ze ruilen voor brood.
Daarnaast maken ze kinderspeelgoed dat ze stiekem
met de lokale bevolking ruilen voor eten. Als
voedsel krijgen zij zogenaamd Russenbrood. Dit
is gebakken van een mengsel van aardappelen,
zaagsel, bladeren en een klein beetje meel. Daar
krijgen zij kool en/of koolsoep bij. Het verhaal
gaat dat de kat van de Lagerführer eens gevangen
en opgegeten is door de Russen.
Als de werkdag er op zit, gaan de mannen
onder bewaking terug naar het Lager. Er wordt in
de barak gekookt en met een beetje geluk hebben
de mannen in de buurt wat te eten opgescharreld
of in de kantine wat kunnen organiseren.
Daar wordt namelijk ook voedsel verhandeld als
je bonnen of geld hebt. Na het eten is er tijd voor
ontspanning. Zo wordt er gekaart, een brief naar
huis geschreven, kleding gewassen, gezongen en
geslapen. De post die de mannen versturen en
ontvangen wordt bijgehouden op speciale kaarten
en waar nodig gecensureerd. Bij inkomende of
uitgaande post komt het vaak voor dat zinnen zijn
uitgeknipt of zwart gemaakt. Vanaf 1944 komt
ook de post op rantsoen, er mogen dan nog maar
twee brieven per maand verstuurd worden.10
Bij de fabriek is een groot bassin, waar water uit
wordt gehaald om te koken, maar waar ook in
wordt gezwommen en dat verder gebruikt wordt
als bluswater bij branden na de bombardementen.
Bombardementen
In de schaarse vrije tijd die Kees en zijn collega’s
hebben, mogen ze ook wandelen en ontspannen
in de stad. De Nederlanders ‘genieten’ nog een
zekere mate van vrijheid. Soms, als er geld voor is,
gaan zij naar de bioscoop, maar het meeste geld
gaat toch op aan eten en drinken. In de bioscoop
wordt aan het begin van een film veel propaganda
vertoond, met daarna een Duitse Heimatfilm. Het
komt regelmatig voor dat de film onderbroken
wordt door het luchtalarm. Het licht gaat nooit
helemaal uit, zodat de Duitsers de bezoekers in
de gaten kunnen houden. Er zijn namelijk vaak
ongeregeldheden, zoals joelen en fluiten tijdens de
redevoeringen in het bioscoopjournaal. Daarnaast
is het bij het afgaan van het luchtalarm handig als
je wat licht hebt.
Het werk en de slaap worden vaak onderbroken
door bombardementen. Overdag zijn het de
Amerikanen en ’s nachts de Engelsen. Saillant
detail, dezelfde eskaders bommenwerpers zijn
eerst al over Zwolle getrokken, omdat deze stad
in de aanvliegroute naar het Ruhrgebied ligt.
Voor de bommen vallen, wordt er met fosfor eerst
een markering aangebracht in de lucht, zodat de
bemanning weet waar zij de explosieve lading
moeten afwerpen. De dwangarbeiders noemen
deze fosforstrepen omgekeerde kerstbomen.
Tegen het einde van de oorlog worden er zogenoemde
bommentapijten afgeworpen, bommen
die heel dicht bij elkaar vallen en een enorme
schade aanrichten. Bij een bombardement mogen
alleen de Duitsers in de schuilkelders en bunkers,
zij hebben hier speciale passen voor. De arbeiders
moeten maar zien waar ze blijven en vinden
vaak hun toevlucht in zogenoemde Splittergraben
(splintergeulen = loopgraven). Dit zijn een soort
loopgraven bestaande uit zand en stenen en een
dak van golfplaten. Zij bieden bescherming tegen
bomscherven, maar niet tegen voltreffers. Wanneer
het de mannen lukt om in een Splittergrab
terecht te komen, moeten zij hun mond open
houden in verband met de luchtdruk bij de inslag
Een eskader Lancaster
bommenwerpers op 11
september 1944 op weg
naar het Ruhrgebied,
in dit geval Gelsenkirchen.
(gelsenblog.de/
archives/2346)
96 | jrg. 37 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift zwols historisch tijdschrift jrg. 37 – nr. 2 | 97
van de bommen. Het gevaar bestaat anders dat
de trommelvliezen knappen. Later mogen ook de
Nederlanders met speciale passen in de bunkers
en schuilkelders. De rest van de dwangarbeiders
wordt echter aan hun lot overgelaten. Er zijn
enkele hoogbunkers (ronde torens van dik beton)
op het werkterrein en in Oberhausen zelf.
Verlof
In april 1943 mag Kees met verlof naar huis. Er
moet een collega in Duitsland borg voor hem
staan, dit wordt ook wel Bürgschaft genoemd.
Indien hij niet zou terugkomen, mag deze collega
niet meer op verlof.11 Wanneer zijn verlof is afgelopen,
neemt Kees samen met een andere Zwollenaar
de trein terug naar Duitsland. Zij bevinden
zich in de buurt van Enschede wanneer hen het
nieuws bereikt dat Zwolle gebombardeerd is. De
stad zou in brand staan en er zouden veel doden
te betreuren zijn. Beide mannen bedenken zich
geen moment en keren weerom. Wonderbaarlijk
genoeg weten zij de stad te bereiken, ondanks
een controle onderweg. Eenmaal in Zwolle gaan
zij direct naar familie en vrienden. Hier blijkt het
vermeende bombardement mee te vallen en krijgen
zij de ware toedracht van het verhaal te horen.
Op de vroege ochtend van 28 april 1943 heeft een
Engels jachtvliegtuig een aanval uitgevoerd op het
kruitschip De Hoop, dat lag aangemeerd in het
Zwartewater. Het kruit ontplofte en door de luchtdruk
werden de vleugels van het vliegtuig gerukt
en stortte het vervolgens neer in een weiland langs
de Hasselterdijk. Aan boord werd het stoffelijk
overschot van de Canadese vliegenier Graeme
Eaton Macdonald gevonden. Vier huizen aan de
Hasselterdijk werden grotendeels verwoest en er
Zwols Historisch Tijdschrift
36e jaargang 2019 nummer 4 – 8,50 euro
Speeltuinvertier
en buurtgevoel in Zwolle
■■■■
Nieuwjaarswens
182 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Het bestuur van de Zwolse Historische
Vereniging en de redactie van het Zwols
Historisch Tijdschrift wensen alle leden van
de vereniging en lezers van het tijdschrift
mooie feestdagen en een voorspoedig 2020!
Deze fraaie foto van de
Katerveersluizen in de
sneeuw, genomen vanaf
de IJsselkant, is een
mooie hommage aan
de 200-jarige Willemsvaart
en Katerveersluizen.
De foto is gemaakt
door de bekende Zwolse
amateurfotograaf C.J.J.
Schaepman, vermoedelijk
jaren veertig.
(Collectie HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 183
Inhoud
Nieuwjaarswens 182
Speeltuinvertier en buurtgevoel
in Zwolse wijken Harry Bouwhuis 184
Leven in de Zwolse weeshuizen
Gégé Callenbach 202
Het grote verdriet van De Vrolijkheid
Steven ten Veen 208
Een vergeten kookboek uit 1912
Aranka Wijnbeek 227
Boeken 231
Mededelingen 235
Auteurs 237
Redactioneel
Identiteit speelt vandaag de dag in veel debatten
een belangrijke rol. Of het nu gaat om
Nederlandse tradities, het immigratiedebat
of over de positie van minderheden, steeds duikt
het woord identiteit weer op. Maar is dit nu een
modern verschijnsel, of speelde identiteit eigenlijk
altijd wel een rol? Het eerste artikel van dit
nummer is van Harry Bouwhuis en gaat over
speeltuinvertier en het buurtgevoel in Zwolse
wijken. Hieruit blijkt dat identiteit, ook in het
Zwolse verleden wel degelijk al een rol speelde.
Misschien op een andere schaal en in andere termen,
maar diverse Zwolse buurten kenden een
sterk buurtgevoel en hielden hun identiteit zeker
hoog.
Vaak werd rivaliteit rond buurten op het voetbalveld
uitgevochten. Deze sport speelt op de
achtergrond ook een belangrijke rol in het artikel
van Steven ten Veen over café-restaurant en zalencentrum
de Vrolijkheid. Zowel PEC als Zwolsche
Boys zijn verweven met de geschiedenis van de
Vrolijkheid. Een naam overigens die, zoals we in
het artikel kunnen lezen, bepaald niet altijd van
toepassing was.
Onlangs verscheen het boek van Gégé Callebach
over de geschiedenis van de Zwolse weeshuizen.
In dit nummer van het ZHT kunt u even aan dit
onderwerp ruiken. En daarover gesproken, misschien
ruikt u al de heerlijke geuren van een kerstmaal.
Om daaraan tegemoet te komen kunt u het
artikel van Aranka Wijnbeek lezen over het kookboek
Nieuwe menu’s en recepten uit 1912. Verder
veel recensies en ook graag uw aandacht voor de
Mededelingen.
De redactie wenst u weer veel leesplezier.
Cover: Huttendorp in Dieze-West in 1959, op
‘zandvlakte’ naast Minervalaan. (Foto Henneke,
collectie HCO)
■■■■ 11 11-
184 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Speeltuinvertier en buurtgevoel in Zwolse wijken
‘Af en toe gaan pa en moe / met ons naar de
speeltuin toe.’ Het zijn de eerste regels van
het liedje ‘Naar de speeltuin’, waarmee
Heleentje van Capelle en de Karekieten in 1951 een
hit hebben. Speeltuinen worden steeds populairder
in het naoorlogse tijdperk. Maar al in de jaren dertig
van de vorige eeuw werden er in het hele land
speeltuinverenigingen opgericht. Ook in Zwolse wijken,
waar er in die periode vier ontstonden: Assendorp,
Het Noorden, Het Oosten en Het Westen. Een
verhaal over speeltuinvertier en het sterke buurtgevoel
in het Zwolle van na de Tweede Wereldoorlog,
aan de hand van persoonlijke herinneringen.
Landelijk wordt Uilke Jans Klaren (1852-1947)
gezien als de voornaamste grondlegger van het
speeltuinwerk. Deze maatschappelijk betrokken
Fries verhuisde in 1881 naar Amsterdam. In 1898
richtte hij daar een speeltuinvereniging op om
kinderen in de Amsterdamse volkswijken de gelegenheid
te bieden op afgebakende speelplekken te
spelen. Eerder al verschenen er in de hoofdstad op
initiatief van de gegoede burgerij een aantal speeltuinen
voor het ‘volk’, waar er vooral sprake was
van een neerbuigende houding ten opzichte van
de arbeiderskinderen.
Op 17 juni 1900 stichtte Klaren in Amsterdam
de Oosterspeeltuin met daarbij een clubhuis
waar allerlei activiteiten werden georganiseerd,
zoals tekenen, toneel, muziek en gymnastiek. Dit
model zou daarna overal navolging ondervinden.
De speeltuinverenigingen waren verenigd in de
Nederlandsche Unie van Speeltuinorganisaties.
In 1933 bijvoorbeeld waren bij deze landelijke
organisatie 83 speeltuinverenigingen aangesloten,
waarvan 34 afkomstig waren uit Amsterdam en
één uit Zwolle. (De Telegraaf, 15-5 1933).
Want tussen 1931 en 1939 werden er hier vier
speeltuinverenigingen opgericht in wat toen nog
Zwolse buitenwijken waren. Eerder bestonden
Harry Bouwhuis
Met z’n allen op de wip
bij de officiële opening
van speeltuin Assendorp
op zaterdag 16 juli
1932. De opening werd
verricht door dr. A.E.
Marcus, de voorzitter
van de Zwolse Commissie
voor Lichamelijke
Oefening. (Zwolse
Courant, 18 juli 1932)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 185
er elders in de stad al uitspanningen en theetuinen
met speelvoorzieningen, zoals Thijssen aan
de Willemsvaart en Hartman aan de Wipstrikkerallee.
Maar dit waren verenigingen, die naast
een speeltuin ook andere activiteiten boden. De
daadwerkelijke verwezenlijking van de nieuwe
speeltuinen zelf vergde overigens wel de nodige
tijd. Zo werd in 1931 als eerste de Speeltuinvereniging
Assendorp (SVA) opgericht. De speeltuin
en het clubgebouwtje zijn echter pas officieel in
1932/1935 in gebruik genomen. De oprichtingsdatum
van Speeltuinvereniging Het Noorden
is 6 januari 1933. Ruim drie jaar later, in 1936,
werd de in het kader van een werklozenproject
aangelegde speeltuin aan de Albert Cuijpstraat
officieel geopend. De realisatie van Speeltuin Het
Westen aan de Katerdijk/Pannekoekendijk in de
Kamperpoort vond nog veel later plaats dan de
oprichtingsdatum in 1936, pas kort na de oorlog.
Als laatste ontstond in 1938 in de Zeeheldenbuurt
(Wipstrik) Speeltuinvereniging Het Oosten.
Speeltuin Het Oosten werd in augustus 1941
geopend. De speeltuinverenigingen stonden open
voor alle gezindten. De gemeente stelde de grond
ter beschikking, maar de verenigingen werden in
het algemeen zelf geacht voor de inrichting te zorgen.
De contributie bedroeg een stuiver per gezin
per week. Wanneer de verenigingen (nog) geen
eigen clubgebouw hadden, werden de activiteiten
doorgaans in schoolgebouwen gehouden.
Voetbal, slagbal en films in Assendorp
In het begin van de twintigste eeuw kende Assendorp
een sterke groei omdat de werkgelegenheid
daar, met name bij de Centrale Werkplaats van
de Spoorwegen, groot was. Er werden onder
meer rond 1930 honderden woningen gebouwd
in de nieuwe buurt die de Pierik ging heten.
Daar was ook de ruimte voor een speeltuin. Een
perceel grond naast de latere Ambachtsschool
aan de in 1932 aangelegde Hortensiastraat werd
al in 1931 afgerasterd. De nieuwbakken speeltuinvereniging
formuleerde bij de oprichting
de volgende doelstelling: ‘De gezonde drang tot
bewegen die in kinderen leeft, in goede banen te
leiden door hun nuttige en aangename bezigheden
te verschaffen.’
Welgekozen woorden, bedoeld voor een uiteindelijk
mooi aangelegde speelplek met een vrij
middenterrein, waarop voetbal en ook slagbal
werd gespeeld. Er waren een rekstok met ringen,
drie hobbelpaarden, een zandbak, schommels en
een houten glijbaan met hoge opstaande randen.
Later kwamen er meer speeltoestellen bij en werd
ook het middenterrein gebruikt als speelgedeelte.
Het ontwerp voor het speeltuingebouw werd
gemaakt door de architect W.B.M. Beumer,
Speeltuin Assendorp
(omcirkeld) aan de
Hortensiastraat op een
kaart van Zwolle eind
jaren zestig. (Uitsnede,
particuliere collectie)
Speeltuin Assendorp,
1935. (Particuliere
collectie)
11
186 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
die in dienst bij de gemeente was. Op 17 maart
1934 werd de eerste steen gelegd door de SDAPwethouder
van Onderwijs, N. Boden. Boden zette
zich zeer in voor onderwijs en activiteiten voor
arbeiderskinderen, we zullen zijn naam vaker
tegenkomen. Bij de opening refereerde hij aan
het feit dat er sinds 1932 al 53.000 kinderen de
speeltuin bezocht hadden, gemiddeld 200 per dag
(POZC, 19-3 1934).
Egbert Dikken (1949) woonde in de jaren vijftig
en zestig met zijn ouders, zus en twee broers
tegenover de speeltuin aan de Geraniumstraat
34 en weet nog veel over deze favoriete plek uit
zijn jeugd. ‘Zoveel herinneringen. Ik zat op het
kleuterschooltje bij de speeltuin. Het was er
vooral spelen, veel voetballen en er later op de
zaterdagmiddagen voor een dubbeltje kijken
naar oude zwart-wit-films. De speeltuin was dé
ontmoetingsplek in de buurt.’ Egbert voetbalde in
het team van Speeltuin Assendorp. ‘Er woonden
heel goede voetballers in de wijk, net als trouwens
ook in de andere stadsdelen. Het speeltuinvoetbal
was heel populair in de jaren vijftig. Als we thuis
speelden, kwamen er altijd veel mensen kijken. Ik
herinner me nog dat ik als verdediger op het veld
van Het Noorden in een Zwols selectieteam tegen
een selectie uit Deventer voetbalde. Ook daar was
heel veel publiek.’
Stilobad
Met de komst van de nieuwe speeltuinen ontstonden
er in de loop der jaren ook steeds meer
buurtactiviteiten. Vooral in de naoorlogse tijd van
de wederopbouw was het ‘wij’-gevoel groot. Er
werden door de buurtverenigingen reisjes georganiseerd
en bij de speeltuinverenigingen waren
hobbyclubs, was er op de zaterdagmiddag film en
kon men er bloemschikken, timmeren, figuurzagen,
biljarten, tafeltennissen, wandelen en klaverjassen.
Er werd meegedaan aan optochten en
met Pasen werden er eieren gezocht. En er waren
zwemlessen in het overdekte Stilobad (uit 1933,
oorspronkelijk Sportfondsenbad geheten) aan de
Turfmarkt. Vele Zwollenaren werden dankzij de
speeltuinverenigingen de zwemkunst machtig in
dit 25-meter bad. Ook Egbert Dikken leerde er zo
zwemmen.
‘We gingen dan, onder begeleiding van
mevrouw Koridon en Roelie Bruintjes, mijn kleuterjuf,
met een grote groep kinderen lopend vanaf
de speeltuin, via de Bartjensschool richting de
Assendorperstraat. In het zwembad was badmeester
Klaas Lukkien de baas. Een barse en strenge
man met een bulderende stem. Maar toen vond
men hem een prima zweminstructeur.’
Speeltuin/straatvoetbal
1959-1960 in Speeltuin
Assendorp.(Particuliere
collectie)
Rechts: Badmeester
Klaas Lukkien in het
Stilobad, juli 1959.
(Foto Pieter Gerritse,
collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 187
Instrument van de armoede
Binnen het scala aan activiteiten bij de speeltuinvereniging
vergat men in Assendorp ook de muzikale
vorming niet. Al in 1932 werd er een mondharmonicaclub
opgericht, Mondharmonicaclub
S.V.A. (Speeltuinvereniging Assendorp), kortweg
S.V.A. genoemd, net als de speeltuinvereniging.
Egbert Dikken verdiepte zich in de geschiedenis
van S.V.A., omdat zijn vader Herman niet alleen
de oprichter was maar er ook een prominente
rol vervulde als dirigent. ‘S.V.A. was zeker geen
mondharmonica “clubje”, zoals de oud-voorzitter
van de speeltuinvereniging Egbert de Goede
goedbedoeld, maar ietwat geringschattend meldt
in het jubileumboekje Spelen, Toen, Nu, Straks
(2001).’ De familie De Goede bouwde wel een
geweldige staat van dienst op bij de Assendorper
speeltuin. Vooral vader en zoon Egbert de Goede,
die achtereenvolgens voorzitter waren van 1954
tot 1998, verdienden nadrukkelijk hun sporen.
Dat mondharmonicaclub S.V.A. veel leden
had en bovendien beschikte over een forse
jeugdafdeling, blijkt wel uit talloze foto’s en een
filmpje van amper vijftig seconden van een
optocht ter gelegenheid van de geboorte van
prinses Irene in 1939. In Zwolle was er in de Kamperpoort
toen al langer een tweede mondharmonicavereniging
actief, Excelsior, opgericht in
oktober 1928 in een zaaltje van café De Munnink
aan de Hoogstraat. Het vaandel is nog in het trotse
bezit van Buurtmuseum Kamperpoort. Ook bij
deze club was Herman Dikken, zelf opgegroeid
in de Hoogstraat, al vanaf het begin actief bij de
jeugdafdeling. Herman was van beroep huis- en
reclameschilder, maar beschikte over een ongekend
muzikaal gevoel. De autodidact bouwde als
dirigent en ook als componist in de hele regio een
solide naam op.
Officieel heet een mondorgel of mondharmonica
een mondaccordeon, een ‘dure’ benaming
die niet of nauwelijks werd gebruikt. Het geeft
een beetje aan dat mondorgel spelen destijds
hoofdzakelijk werd beoefend door ‘Jan met de
pet’. In weekblad De Oud-Utrechter schetst Jan van
Lunteren het bestaan van diverse mondorgelclubs
in de Domstad tussen de beide wereldoorlogen
onder de veelzeggende titel: ‘Mondorgel, instrument
van de armoe.’ De mondharmonica is een
eenvoudig instrument en vooral goedkoop in de
aanschaf. Bij S.V.A. kregen de ‘bekkenstrijkers’ de
mondharmonica’s, meestal van het merk Hohner,
in bruikleen.
Naast de nodige dwarsverbanden tussen de
beide Zwolse mondorgelclubs was er ook sprake
van de nodige rivaliteit en animositeit. Vooral
wanneer de Assendorpers het op concoursen
beter deden dan de Kamperpoorters, waar Dick
Voeten dirigent was. Egbert Dikken: ‘Maar in de
eerste oorlogsjaren werden de openbare uitvoeringen
op straat en concoursen snel minder. In
juli 1941 viel S.V.A. in Amsterdam nog flink in
de prijzen. Daarna werd het stil, want omstreeks
1942 was georganiseerd muziek maken op straat
verboden door de bezetter.’
Het zou een min of meer geruisloos einde
betekenen voor S.V.A. Enkele leden en ook muzikanten
van Excelsior oefenden in de Goudsteeg
achter het politiebureau nog wel een tijd door
onder de naam HMS (Houd Moedig Stand). Na
de oorlog fuseerden in 1947 HMS en Excelsior. De
populariteit van de mondorgelclubs nam echter
langzaamaan af. Nieuwe en meer hedendaagse
muziek lonkte. Na de aftocht van S.V.A. in de oorlogsjaren
viel begin jaren zestig ook het doek voor
Excelsior. Herman Dikken maakte dat niet meer
Mondharmonicaclub
S.V.A, meisjesgroep.
Concours 1941 Amsterdam.
Midden (met pet)
dirigent Herman Dikken.
(Collectie Egbert
Dikken)
■ ■■■
11 11-
188 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
mee. De bevlogen dirigent overleed op 16 december
1955 op slechts 49-jarige leeftijd.
Speeltuinvereniging Assendorp kende ook
een kinderoperetteclub, waaraan Herman Dikken
eveneens waardevolle bijdrages leverde. Ria
Houtsma-Kölker (1938) was er een tijd lid. ‘Wij
woonden vooraan in de Assendorperstraat op
nummer 36 bij het Dominicanenklooster, waar
mijn ouders een meubel- annex antiekzaak hadden.
Samen met mijn buurmeisje Rini Broer
was het altijd een flink eind wandelen naar de
speeltuin. We hadden het er graag voor over. We
waren samen ook lid van de kinderoperetteclub.
We oefenden in het speeltuingebouwtje één keer
per week voor de jaarlijkse uitvoering. Ik deed
ooit mee aan de bekende jeugdoperette Repelsteeltje.
De uitvoering was in Odeon. De bekende
Dick Voeten was onze regisseur. Kostuums hadden
we niet zelf, die werden gehuurd bij Wolff
aan de Grote Markt. Rini en ik hadden jongensrollen,
lakeien. Ik was ook nog een tijdje actief bij
mandolineclub “Tot Ons Genoegen”. Mijn broers
vulden dat altijd gekscherend aan met “en tot
andermans verdriet”. Speeltuin Assendorp houdt
altijd een warm plekje in mijn hart, al woon ik
nu alweer 56 jaar aan de Meppelerstraatweg.
Mijn man Ben, afkomstig uit de Molenweg, was
jarenlang fervent klaverjasser bij de speeltuinvereniging.
De door hem gewonnen bekers heb ik
altijd bewaard.’
Armoe en trots in de Kamperpoort
Jacob Donze (geb. 1948) is de man achter het
kleinschalige maar unieke buurtmuseum ‘De
Kamperpoort’, gevestigd in een minuscuul pand
aan de Hoogstraat 88 waar ooit een gezin met
negen (!) kinderen woonde. De geboren en getogen
Kamperpoorter is een wandelende encyclopedie
als hij over zijn wijk praat. Voor de jeugd was
Speeltuin Het Westen en ook clubhuis De Bruiskolk
aan de Kamperstraat een mooie aanvulling
op een al ruim aanbod aan speelmogelijkheden.
Want vervelen was er nooit bij, ook niet voor de
jonge Jacob. Hij speelde op de Katerdijk, keek naar
het lossen van de schepen aan de Harm Smeengekade
en kende er, ondanks de vroege scheiding
van zijn ouders in 1953, een onbezorgde jeugd. Er
waren door de grote gezinnen altijd familieleden
en speelkameraadjes genoeg. Veel mensen uit
de arbeiderswijk waren werkzaam bij de Vocaleumfabriek
van de familie Van Loo, die woonde
in Huize Hofvliet aan de Katerdijk. Daarnaast
waren ook Houthandel Eindhoven en de Blok-
Leden van de kinderoperetteclub van de Speeltuinvereniging Assendorp klaar
voor de uitvoering van Repelsteeltje in Odeon, 1952. Staand links Ria Houtsma-
Kölker, staand rechts Rini Broer. (Collectie: Ria Houtsma-Kölker)
Speeltuin Assendorp omstreeks 1960. Op de achtergrond is de oude IJsselcentrale
aan het Almelose Kanaal goed zichtbaar. (Foto Henneke, collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 189
melkfabriek aan de Gasthuisdijk en Zeepfabriek
De Fenix, de fabrikant van Abro en Azon en later
Dubro en Glorix, grote werkgevers. De Fenix,
eerder gevestigd in de Waterstraat, nam in 1956
de gebouwen en terreinen aan de Hoogstraat/
Lijnbaan over van de gestopte Biscuitfabriek
Helder. De koekjesfabriek had indirect nog een
belangrijke rol bij de ‘blikken drumbands’, die in
de jaren vijftig overal in de Zwolse volksbuurten
ontstonden. Echte trommels waren duur. Zo hard
mogelijk slaan op koekblikken die veelal door Biscuitfabriek
Helder beschikbaar waren gesteld, was
daarom een leuk alternatief. Een groot concours
in 1954 op een volgepakt Grote Kerkplein haalde
zelfs nog het Polygoon Bioscoopjournaal.
Eensgezindheid
In de Vogelbuurt, zoals dit (in 2009 gesloopte)
buurtje in de Kamperpoort met straten met
vogelnamen ook vaak werd genoemd, was de
armoede maar ook het chauvinisme groot. Jacob:
‘We vormden een hechte gemeenschap. “Kom niet
aan de Kamperpoort”, dat proefde je, waardoor
we door de buitenwacht wel eens als vechtersbazen
werden aangemerkt. Maar dat viel best mee’,
nuanceert hij. ‘Al lieten we absoluut niet over
ons lopen. Eensgezindheid, daar ging het om. En
ieder kind kon hier zijn ei kwijt. Er was de ruimte
van de weilanden en je kon schaatsen op de in de
beginjaren zeventig gedempte vaart Het Smalle
Gat. De Veemarkt was één grote speelplaats, waar
in de voederbakken voor de varkens in het verse
stro ook de nodige prille romances ontstonden.
Vooral “Bak 100” heeft voor menigeen nog steeds
een magische klank.’
Wanneer het laaggelegen perceel grond op de
hoek van de Katerdijk/Pannekoekendijk, waar
vroeger de blekerij en stoomwasserij van de familie
Wentholt was gevestigd, exact is ingericht als
speeltuin valt niet helemaal meer vast te stellen.
Jacob Donze houdt het op vlak na de oorlog. Wel
werd al in de jaren dertig Speeltuinvereniging Het
Westen opgericht, waar kinderen de gelegenheid
werd geboden om te knutselen en voor handenarbeid.
De mooiste werkstukjes werden in 1938 tentoongesteld
in de Openbare School aan de Kleine
Voort. Er was hoog bezoek van burgemeester Van
Walsum. Ook wethouder Boden en gemeentesecretaris
Van Leijden waren present.
De eerste burger had alle waardering voor
de creatieve oprispingen van de Kamperpoorter
jeugd, maar hij kwam niet over de brug met een
‘zak met guldens’, zoals zo vurig werd gehoopt. Dit
tot grote teleurstelling van toenmalig voorzitter
Meijer en ook de aanwezige vertegenwoordigers
van de andere al bestaande speeltuinen Assendorp
Speeltuin Het Westen
(omcirkeld) op de hoek
Katerdijk/Pannekoekendijk
op een kaart
van Zwolle eind jaren
zestig. (Uitsnede, particuliere
collectie)
Links: De Katerdijk
omstreeks 1900. Links
het Smalle Gat. Op de
achtergrond links Huize
Hofvliet. (Collectie
Buurtmuseum Kamperpoort)
11-
190 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
en Het Noorden. Want geld is toch een beetje
de rode draad in de geschiedenis van de Zwolse
speeltuinen.
Maar uiteindelijk kreeg de Kamperpoort
na jaren wachten ook een eigen speeltuin. ‘Een
netjes ingerichte en grote speelplek die, naar ik
meen, in de jaren zestig nog uitgekozen werd tot
de mooiste speeltuin van Zwolle’, herinnert Jacob
zich. ‘Er waren een flinke zandbak, de nodige wipwappen
en grote schommels. Later kwam er nog
een kabelbaan en een voor die tijd hypermodern
klimtoestel, de Spoetnik, die na de opheffing bij
Speeltuin Madrid in Vilsteren terechtkwam. Er
werd van alles georganiseerd, vooral op feestdagen,
zoals Koninginnedag. Verder waren er in de
wijk uiteraard lampion- en Palmpasenoptochten,
spelletjes en zeskamp. En het speeltuinvoetbal
natuurlijk. We hadden geen eigen voetbalveld
maar konden gelukkig terecht bij Speeltuin Het
Noorden en op het veld aan de Wilhelminastraat
in de Veerallee. Er woonden beste voetballers in
de Kamperpoort. De broers Gerrit, Wannie en
Louis Voges, Wannie en Herman Sterken, alias
“Sille”, Gait van der Bend, André van Werven,
oud PEC-doelman Henk Vos en de gebroeders
Knoops en Meijberg; het zijn zo maar wat namen.
Er werd ’s avonds vaak getraind op een veldje bij
de Veemarkt waar nu de Jumbo gevestigd is. Thijs
Platje, een bekende duivenmelker in de buurt,
was niet alleen de man achter het speeltuinvoetbal
maar ook coach van de grote dameshandbalafdeling
van de Kamperpoort eind jaren vijftig.’
De Bruiskolk
De speeltuin lag naast het kleuterschooltje Kindervreugd,
waarin later wijkgebouw Ons Eigen
Huis werd gevestigd. Er was op het terrein zelf
geen speeltuingebouw, maar slechts een houten
keet voor de oppasser. De contributie bedroeg
een stuiver in de week. De Bruiskolk aan de Kamperstraat,
aan de stadskant van de Kamperpoortenbrug,
was de pleisterplaats voor de wat oudere
jeugd. Daar zwaaide jongerenwerker Klaas Reijnders
de scepter. ‘Het was een thuis voor ons. We
leerden er figuurzagen, timmeren maar ook judo
en boksen. Dat kwam nog wel eens van pas’, lacht
Tjeerd Smit (geb. 1950) fijntjes. De ras Kamper-
Speeltuin Het Westen in de winter van 1962/1963, met klimtoestel ‘de Spoetnik’.
Op de achtergrond kleuterschool Kindervreugd. (Collectie Buurtmuseum Kamperpoort)
Palmpasenoptocht eind jaren vijftig in de Vinkestraat. (Collectie: Buurtmuseum
Kamperpoort)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 191
poorter is momenteel de rechterhand van Donze
in diens Buurtmuseum. ‘Van de speeltuin weet ik
eigenlijk niet zoveel, omdat ik vanaf mijn zevende
tot mijn veertiende in Limburg woonde. Maar De
Bruiskolk kan ik nog zo uittekenen. Klaas was een
beste man maar kon ook streng zijn. Als je twee
zaagjes had verknald met het figuurzagen kon je
inrukken en een tijdje wegblijven. Maar hij had
wel met iedereen het beste voor.’
De jaren tachtig luidden langzaamaan het
einde in van de ooit zo trotse speeltuin. De speeltoestellen
verdwenen één voor één en de zo mooie
zandbak raakte in verval. Wat uiteindelijk resteerde
was een trapveldje dat in 2009 werd opgeofferd,
toen de herinrichting van de wijk al gevorderd
was. Tijdens archeologisch onderzoek in 2008
werden nog wel resten gevonden van de oude
blekerij. De plaats waar ooit Speeltuin Het Westen
was gevestigd is onherkenbaar geworden. Op de
oorspronkelijke plek staat nu de Parkeergarage
Kamperpoort Stratenvoetbalkampioen 1960. Jongste groep, onderste twee rijen: boven vlnr.: Dick Schiphorst,
Wim Nijboer, Karel van Schubert, Koos Bos, Ronnie van Raan, Tinus van der Vegt. Onder vlnr:
André van Werven, Wim Groothand, John Meijberg, Arnold van Bekkum, Berend van Kleef, Jan Ploeg,
Freddie Klaassen. (Collectie: André van Werven)
Leden van de dameshandbal Kamperpoort eind vijftiger jaren. Tweede van
links op de bovenste rij coach Thijs Platje. (Collectie Buurtmuseum Kamperpoort)
■■■■ 11 11-
192 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Katwolderplein. En de ooit zo idyllische Katerdijk
is veranderd in een belangrijke verkeersader
richting de binnenstad. De Kamperpoort is de
Kamperpoort niet meer. Jacob Donze zag het
in de loop der jaren allemaal tot zijn leedwezen
gebeuren.
‘De deuren stonden hier altijd open. Wij kenden
geen sleutels of sleutelkinderen. Natuurlijk
was er de armoede en de sociale controle, maar
vooral ook de saamhorigheid. Vanaf eind jaren
tachtig is dat sterk veranderd. Het was eerst “wij”
en nu vooral “ik” in deze buurt. Nakoming van
beloften aan de echte Kamperpoorters bleven
ook uit. Maar één ding staat vast’, verzekert Jacob
Donze in 2007 in een serie over de wijk in dagblad
Trouw: ‘Ik ga hier pas weg met de tenen omhoog.’
Het Schildersbuurtgevoel
Tussen de huidige A28, de binnenstad en het
Zwartewater ontstond in de jaren twintig de
Schildersbuurt, gelegen in Dieze(-West). De
Rembrandtlaan was vanaf de draaibrug over de
Achtergracht dé grote doorgaande weg, met zowel
koophuizen en particuliere huurwoningen aan
de linkerkant en veel sociale woningbouw aan
de andere zijde, zoals de Frans Halsstraat en Van
der Helststraat. In de Rembrandtlaan waren in de
jaren vijftig en zestig de meeste winkels en bedrijven
gevestigd, onder meer de kruidenierszaken
Van der Wal (Enkabé) en Van Eijk (Vivo), groenteboer
Faber, houthandel Dogterom en bakker
Mentink. Binnen een straal van nog geen honderd
meter zaten maar liefst drie sigarenmagazijnen:
Dellemijn, Bordewijk en aan de achterkant aan de
Albert Cuijpstraat ook nog Van Beek. Achteraan
in de Vermeerstraat, met de houten Finse woningen,
zat naast slagerij Keizer kaashandel Aan het
Rot, met aan de overkant drogisterij Westenberg
en sigarenwinkel Steinebach. De buurt telde
verder nog wat kappers, schoenmakers en melkboeren.
Schillenman Westerop kwam één keer
in de week langs de deuren, net als de in Zwolle
populaire straatmuzikant ‘Ome Keessie’. Ook de
gehandicapte Albert Nagtzaam uit de Van Miereveltstraat
was een bekend stadstype. Hij werd in
de volksmond vanwege zijn korte armpje ‘Ärmpien’
en ook wel ‘de Sieze’ genoemd. Nagtzaam
inde contributie voor zijn club PEC, verkocht er
ijs bij thuiswedstrijden en op Koninginnedag kon
men bij hem terecht voor feestprogramma’s en
toegangskaartjes voor het vuurwerk.
De auteur van dit verhaal woonde met zijn
ouders en vijf broers, een katholiek gezin, van
‘Ons Eigen Huis’ (voorheen
kleuterschool
Kindervreugd) aan de
Katerdijk, 1970. (Foto
Henneke, collectie
HCO)
De Achtergracht en Rembrandtlaan midden jaren zestig. (Particuliere collectie)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 193
1951 tot 1972 in de Ruijsdaelstraat en kende er een
mooie jeugd. Vooral ook dankzij Speeltuin Het
Noorden. Bij de oprichting in 1932, toen er nog
helemaal geen speeltuin was, werden buurtbewoners
al opgeroepen lid te worden zodat hun kinderen
ongestoord konden spelen ‘zonder de gevaren
van de openbare weg te moeten trotseren’. De
speeltuin op een terrein aan de Albert Cuypstraat
werd uiteindelijk gerealiseerd als werkverschaffingsproject
voor jeugdige werklozen. De opening
vond plaats in mei 1936, door burgemeester De Vos
van Steenwijk hoogstpersoonlijk. Door dezelfde
jonge werklozen was tegelijkertijd een voetbalveld
aangelegd aan de Minervalaan, aan de kant van de
in de beginjaren vijftig gebouwde portiekflats. Bij
de achterste flat lag aan de zijkant de ‘zandvlakte’,
een braakliggend terrein richting de Industrieweg,
waar in de zomervakanties door de buurtkinderen
een compleet huttendorp werd gebouwd.
Feestjes
De speeltuin zelf was verboden terrein voor
de voetballende jeugd. ‘Maar iedereen wist dat
oppasser Achterberg wel eens wat door de vingers
zag als we ook daar een balletje trapten’, lacht
Wichert aan het Rot, die in 1947 werd geboren aan
de Diezerenk en op zijn achtste met zijn ouders,
De aanleg van Speeltuin
Noord als werkverschaffingsproject
voor jonge
werklozen. Op de achtergrond
de gasfabriek met
gashouder op het Assiesplein.
(Collectie HCO)
De opening van Speeltuin Het Noorden in 1936.
(Collectie HCO)
Huttendorp ‘Texas City’ op de ’zandvlakte’ naast de Minervalaan, 1958.
Zie ook cover. (Foto Henneke, collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
194 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
broer en zus verhuisde naar de Vermeerstraat.
‘De Diezerenk en nog wat andere straten waren
een soort overgangsgebied naar de Bollebieste.’
De Bollebieste, het in de stijl van de Amsterdamse
School in de jaren dertig gebouwde wijkje met
bomennamen werd tegen de Schildersbuurt ‘aangeplakt’.
‘In de Diezerenk hoorden we eigenlijk
bij de Bollebieste. Daar was een eigen buurtvereniging.
Mijn moeder zat er op de toneelclub en
met buurtreisjes waren wij ook van de partij. Later
in de Vermeerstraat woonden we boven de zaak,
een kaashandel. Ik zat op de openbare Hobbemaschool,
beter bekend als School 3. Met kinderen
uit de buurt gingen we er altijd samen naar toe.
Veel protestantse kinderen gingen naar de Berkumschool
en de katholieken zaten doorgaans op
de Sint Franciscusschool aan het Assiesplein. Na
schooltijd was ik altijd op het voetbalveld naast de
speeltuin te vinden. Ook na het eten kwamen we
er bijna elke avond met een grote groep voetballers
samen. Henny Willems, Gertie IJzerman en
Appie Dollenkamp waren meestal van de partij
en vaak ook de Be Quick ’28 jongens Henk van
Brummen en Menno Schrik. Coryfeeën van mijn
club PEC zoals Theo Kok, Joop Knol, Hennie
Goudbeek en Jan Vos waren ouder, maar kwamen
ook uit de Schildersbuurt. We keken tegen ze op.
Ze waren toch maar eventjes prof, ook al stelde dat
toen niet zo heel veel voor. Op de speeltuinvoetbalcompetitie
kwam veel volk af. Er was in die tijd
natuurlijk ook verder maar weinig te beleven.’
Omdat zijn vader vroeg overleed, nam
Wichert, met oudere broer Arie, al op zijn zestiende
de kaashandel over. Het was het begin van
een loopbaan als marktkoopman, maar ook een
abrupt einde van een mooie jeugd in een fijne
wijk. Hij bleef wel betrokken bij de speeltuin.
Onder voorzitter en ook gemeenteraadslid Gerrit
van der Brug, die ook in de Vermeerstraat woonde,
kwam hij in 1964 op zijn zeventiende in het
speeltuinbestuur met als portefeuille jeugdzaken.
‘Ik was verantwoordelijk voor het programma
voor de wat oudere jeugd. Sjoelen, tafeltennissen,
dat soort activiteiten. De Schildersbuurt betekende
veel voor me. Ik was er trots op. Toen ik in
1968 trouwde, zijn we in de Ruijsdaelstraat gaan
wonen. Er waren zoveel mensen bij de speeltuin
die de kar trokken, zoals Van der Vegte, Cees
Platje en zijn vrouw, de dames Eikenaar en Plattel,
de families Smit en Kroes en nog vele anderen.
Iedereen droeg zijn steentje bij.’
Naast het begeleiden van de jeugd lag het hart
van Wichert toch vooral ook op het voetbalveld
van Het Noorden. Wedstrijden en toernooien
organiseren. En het scheelde maar weinig of Het
Noorden had haar eigen voetbalclub gehad. ‘We
zouden gaan spelen op het Gemeentelijk Sportpark,
want ons eigen veld had niet de vereiste
afmetingen. Toen alles rond leek ging het plotse-
Speeltuin Het Noorden
(omcirkeld) aan de
Albert Cuypstraat op
een kaart van Zwolle
eind jaren zestig. (Uitsnede,
particuliere collectie)
Leerlingen van de Hobbemaschool
op het
muurtje voor de school,
eind jaren vijftig. (Foto
Henneke, collectie HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 195
ling niet door. De meeste spelers gingen ineens
naar Zwolsche Boys. Een grote teleurstelling voor
me. Ik had er zoveel tijd ingestoken.’
Maar de mooie herinneringen aan vooral de
jaren zestig blijven hangen. ‘Mooi was de week dat
we iedere avond in ons clubgebouw een bazaar
hadden met onder meer bingo en verlotingen om
geld in het laatje te krijgen voor nieuwbouw. Het
was ook hard nodig’, weet Wichert nog. Het oude
houten clubhuis was voor de buurt jarenlang een
toevluchtsoord. Niet alleen voor de jeugd, maar
de verhuur aan derden leverde ook extra en noodzakelijke
financiële armslag op. Talloze feestjes
werden gehouden in het gezellige, maar wel flink
gedateerde onderkomen.
Wichert: ‘In de loop der jaren was er best wat
aan vertimmerd maar het was op. Die acties waren
broodnodig. Er moest simpelweg geld komen
ondanks dat de gemeente ook het nodige bijdroeg
in de kosten.’ In 1971 verhuisde Wichert naar
Westenholte. ‘Toch ben ik nog tot 1973 bestuurslid
bij Het Noorden geweest. Ik had beloofd mijn
tijd uit te zitten. Dan doe ik dat ook.’ Ook in Westenholte
is Wichert aan het Rot al decennialang
betrokken bij het wijkgebeuren, tot op de dag van
vandaag. ‘Dat zal er ook nooit echt meer uitgaan.
Het zit in mijn karakter.’
Op sokken de speeltuin in
De Zeeheldenbuurt is gebouwd in de jaren twintig
en dertig langs de Wipstrikkerallee, de oostelijke
toegangsweg tot de stad. De Wipstrikkerallee was
de scheidslijn tussen de ‘rijke’ Wipstrik-Noord
en de Wipstrik-Zuid, de Zeeheldenbuurt met
Speeltuin Het Noorden
doet mee aan de Koninginnedagoptocht,
jaren
zestig. (Particuliere
collectie)
Familiefeestje in
Speeltuingebouw Het
Noorden, jaren zestig.
(Particuliere collectie)
■ ■■■
11 11-
196 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
vooral veel arbeiderswoningen. In 1938 werd
Speeltuinvereniging Het Oosten opgericht tijdens
een bijeenkomst in het gymnastieklokaal van de
Emmaschool aan de Jacob Catsstraat. Drie jaar
later, in augustus 1941, kon er ook daadwerkelijk
een speeltuin geopend worden nadat de gemeente
het terrein had aangekocht en ook een deel van de
inrichting had bekostigd. De speeltuin lag ingeklemd
tussen de Piet Heinstraat, de Trompstraat
en de De Ruyterstraat. De opening werd verricht
door wethouder Boden.
Freek te Wierike (geb. 1947) is getrouwd met
Beppy Beldman (geb. 1950), die afkomstig is uit
de Jacob Catsstraat, dus de ‘dure’ kant van de Wipstrik.
Kinderen uit de Wipstrik-Noord speelden
ook wel in de speeltuin, zo ook Betty. Het echtpaar
woont nu (weer) in de Heemskerckstraat, waar
Freek ook is geboren en getogen.
Wethouder N. Boden
opende Speeltuin Het
Oosten in augustus
1941. (Collectie: Bestevaer)
Speeltuin Het Oosten
(omcirkeld) tussen de
Piet Heinstraat, de
Trompstraat en de De
Ruyterstraat op een
kaart van Zwolle eind
jaren zestig. (Uitsnede,
particuliere collectie)
Kinderen in de grote zandbak in Speeltuin Het Oosten,
omstreeks 1957. (Collectie Anneke Konkelaar
-van Dijk)
De zweefmolen en de glijbaan in Speeltuin Het Oosten,
omstreeks 1957. (Collectie Anneke Konkelaar
-van Dijk)
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 197
‘De speeltuin was hét bindmiddel in de buurt
en dat is met nu het prachtige wijkcentrum erbij
nog steeds zo. Ik vond Het Oosten vroeger, met
natuurlijk een beetje chauvinisme, altijd de mooiste
speeltuin van Zwolle. Een groot voetbalveld
en een terrein met prachtige speeltoestellen.
Originele schommels met handgemaakte houten
bankjes, glijbanen en een draaimolen. Ik kwam
er bijna elke dag met mijn één jaar oudere broer
Joop. Ook mijn oma van moederskant, Maria
Braakman, was vaak van de partij. Zij was baker
in de Zeeheldenbuurt en werd regelmatig weggeroepen
voor een bevalling. Oppasser was meneer
Hof, niemand waagde het hem bij zijn voornaam
te noemen. Hij was een echte baas. Bij het hek
moesten we de schoenen uittrekken en ze in daarvoor
bestemde schappen deponeren. Als we kattenkwaad
uithaalden en hij ons niet te pakken kon
krijgen, zette hij je schoenen buiten het hek.’
De Zeeheldenbuurt was een typische volkswijk
waar net als elders in de stad het buurtgevoel
groot was, met ook daar de bekende standaardactiviteiten
zoals meedoen aan de optochten in de
stad, zwemmen in het Stilobad en het speeltuinvoetbal.
Freek: ‘We waren trots op ons veld. Jan de
Vries van Zwolsche Boys en later Bert Strijdveen
van ZAC, die daarna bij Go Ahead en FC Twente
speelde, waren de boegbeelden, net als de broers
Herman en Roelie Kraijer. Het gekostumeerd
voetbal was in die jaren ook populair. Met name
ook de middenstanders, zoals bakker Pen, slager
Van Voorst en groenteboer Houtsma waren
te zien in de meest bijzondere uitdossingen. Er
waren trouwens nogal wat middenstanders gevestigd
in de buurt.’
Voetballen vond Freek, die keeper was, leuk
maar muziek was alles in het gezin. Freek werd
een gewaardeerd trompettist bij het ‘rode’ korps
Voorwaarts en daarna de PTT-fanfare. ‘Het zat in
de familie. Mijn broer Joop was beroepsdrummer
en speelde nog eens samen met Herman Brood.
Joop is in 1976 al overleden en werd maar dertig
jaar. Muziek maken was het mooiste. Maar we
waren natuurlijk ook veel op straat. “Trioele”, dat
was puttentikkertje, knikkeren en later met de
meisjes naar de dijk bij het Almelose Kanaal. En
natuurlijk wandelen.’
Voorbereidingen voor
de Koninginnedagoptocht
1963, meisjesgroep
Speeltuin Het
Oosten. Links: Beppy
te Wierike-Beldman.
(Collectie: Gerrie Bartels)
Een van de vele middenstanders in de Zeeheldenbuurt, de groente/fruitzaak
van Rinus Hendriks, op de hoek De Ruijterplein/Trompstraat in 1965. Rinus
stalde zijn kistjes met groente en fruit op de stoep uit. Hij kon vreselijk schelden,
vooral als dames aanmerkingen op zijn fruit hadden. De kistjes stonden altijd
schots en scheef voor zijn winkel. Er werden door de buurtkinderen heel wat van
zijn appeltjes gegapt. (Particuliere collectie)
■ ■■■
11 11-
198 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
De Zwolse Tippelaars
Want vanaf zijn zesde jaar tot op heden is Freek
lid van De Zwolse Tippelaars, de eerste Zwolse
wandelclub die in 1941 werd opgericht, onder
de naam Jan de Tippelaar, pseudoniem voor de
Fries Jan Belgraver, de toen bekendste wandelaar
in Nederland. In 1948 vond een naamswijziging
plaats. De Zwolse Tippelaars is niet, zoals veel
wandelclubs, voortgekomen uit het wijk- en speeltuingebeuren,
zoals De Bollebieste, WV Assendorp
en WV Het Noorden.
In de jaren vijftig en zestig waren er veel wandelverenigingen
in de stad. De kerken hadden hun
eigen clubs, de Zwolse ziekenhuizen en ook veel
grote bedrijven. Ze zijn intussen bijna allemaal
opgegaan in de overkoepelende Stichting Zwolse
Wandelclubs. Alleen de Zwolse Tippelaars en
WSV Wipstrikkwartier zijn nog zelfstandig. De
Zwolse Tippelaars is een neutrale wandelvereni-
Herbouw Speeltuin Het
Oosten, jaren zestig.
(Collectie Bestevaer)
Deelnemers van de Zwolse Tippelaars aan de Vierdaagse Nijmegen. Boven vlnr: Beth Dikken-Koopman,
Jo ten Brink-Lint, Dinie La Faille-Scholten, Ellie Polman-Doedens, Cobi van Dalsum.
Onder vlnr: Derk Dikken, A. de Haan, B. Ketting. (Collectie Zwolse Tippelaars)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 199
ging, met leden uit verschillende Zwolse buurten.
In 1948 liepen acht leden voor het eerst de Nijmeegse
Vierdaagse uit. Freek is trots op zijn mooie
wandelloopbaan. Maar ‘de paden op, de lanen in’
is er vanwege knieproblemen niet meer bij. ‘Ik heb
in de A-klasse elf keer “Nijmegen” gelopen. Een
onvergetelijke tijd.’
Voor Freek en Beppy blijft de Zeeheldenbuurt
anno 2019 nog steeds ‘een paradijsje op aarde’, ook
al is er veel veranderd. Speeltuin Het Oosten heet
nu Wipstrikkwartier en vanaf 1984 staat aan de
Trompstraat het huidige wijkcentrum Bestevaer.
‘Veel huurwoningen zijn verkocht. De wijk heeft
daardoor een andere bevolkingssamenstelling
gekregen. Het karakter van de buurt verandert
dus wel maar bijna iedereen is, vooral ook door de
speeltuin en Wijkcentrum Bestevaer, sterk betrokken
bij de wijk.’
Stratenvoetbal
De ooit zo populaire speeltuinvoetbalcompetitie
doofde eind jaren vijftig uit. Daarna was nog wel
het straatvoetbal een tijd populair. Overal in de
stad werden straatvoetbalteams opgericht, ook
in kinderrijke buurten zonder speeltuin zoals
de Bollebieste, de Vlasakkers (Indische buurt)
en Dieze-Oost, een wijk uit de jaren vijftig met
voornamelijk flats van twee tot vier woonlagen.
Uiteraard waren ook de straatvoetballers uit de
speeltuinwijken present. Het straatvoetbal bleef
een paar jaar populair. Daarna ging het hele speel-
Links: Jeugdleden van
de Zwolse Tippelaars
bij de Avondvierdaagse
1964. (Collectie Anneke
Konkelaar-van Dijk)
Straatvoetbalteam Lely Boys 1960-1961. Boven vlnr.: Theo Storms, Tonny Mensink, Tiki Schaddenhorst,
Rikus Teters, Rudy Spanhak, Arnold Niessen, Jan Hilberdink. Onder vlnr.: Richard Beijer, Herman Rhee,
Thomas Clement, Frans Woldberg, Frans van Duuren, Wilfried Beijer. (Collectie Rudy Spanhak)
■ ■■■
11 11-
200 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
tuin- en buurtwerk stapje voor stapje moeilijker
tijden tegemoet.
Terug van weggeweest
Want de wereld veranderde. De kneuterigheid
van de naoorlogse jaren maakte plaats voor de
moderne tijd, de welvaart maar ook de individualisering.
Het had zijn weerslag op het buurtgevoel.
Er bleek meer te koop dan figuurzagen, timmeren
en lampionnenoptochten. En met de opkomst
van de televisie verdwenen ook de legendarische
filmvoorstellingen op de zaterdagmiddag in de
clubhuizen van de speeltuinverenigingen.
De jaren zeventig en tachtig vormden een
dieptepunt in de speeltuinhistorie. Het oorspronkelijke
speeltuinwerk leek gedateerd, de pretparken
rukten op. Maar klauteren, klimmen en in het
zand spelen blijft altijd trekken bij een kind. In de
jaren negentig kropen de speeltuinverenigingen
langzaam weer uit het dal. Die tendens zet zich
voort tot op de dag van vandaag. Van de vier ‘oude’
speeltuinen in Zwolle is Het Westen verdwenen.
Assendorp, Het Noorden en Het Wipstrikkwartier
(voorheen Het Oosten) zijn nog springlevend,
net als de speeltuinen die in de loop der jaren in
andere wijken en stadsdelen zijn ontstaan en waar
de oppasser allang opzichter, beheerder of toezichthouder
is geworden.
Sylvia Le Febre-Visser (geb. 1956), is geboren
en getogen in de Zeeheldenbuurt en woont er nog
steeds. Ze is nu fulltime werkzaam als beheerder
van Wijkcentrum Bestevaer. ‘Ik ken dat oude
speeltuingevoel hier vanuit mijn jeugd nog als
geen ander. De wijk is natuurlijk veranderd maar
Straatvoetbalteam Dieze Oost 1961-1962. Boven vlnr: Willy Hendriks, Raymond Bartnig, ?, Van Raan, ?,
Wim Spijkerman, leider Bosch. Onder vlnr.: Bennie Visscher, Van Hattum, Hennie Spijkerman,
Hommie de Jong, Bennie van der Steeg, Herbert Barting. (Collectie: Bennie Visscher)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 201
de typerende sfeer blijft. De geschiedenis herhaalt
zich telkens. De vrijwilligers van nu haalden vroeger
zelf ook rottigheid uit. Maar een kind blijft
altijd kind. Wipstrikkwartier is tot Zwolse speeltuin
van het jaar 2018 uitgeroepen. Daar zijn we
erg trots op. We hebben 550 leden, maar iedereen
is hier welkom. We heffen geen entree, de speeltuin
is er voor iedereen. Laagdrempeligheid staat
voorop, maar het is geen vetpot. Voor de aanschaf
van nieuwe en kostbare speeltoestellen zijn we
afhankelijk van derden. Je moet ook aan allerlei
eisen voldoen. Vindingrijk zijn, dat is voor elke
speeltuinorganisatie een continue uitdaging. Maar
speeltuinen zullen er altijd blijven.’
Literatuur
Willem Breunis, De Zwolse Tippelaars en de Vierdaagse,
2015
Bert Evenboer, Dossier Dieze, 2009
Dick en Coleta Hogenkamp, ‘Speeltuinvereniging Assendorp’,
in De Peperbus, 2012
Jeroen Kesselaar en Erika Schuuring, Onze Zeehelden,
2018
Jan van Lunteren, ‘Mondorgel, instrument van de armoe’
in De Oud Utrechter, 5 (2014) nr. 7
Kitty Peetoom, Toen, Nu, Straks, 2001
Willem van der Veen, In de achteruitkijkspiegel, dl 4,
Zwolle 2003
Monique van der Meer (red.), Dit is ons thuis. Geschiedenis
van de Vogelbuurt in woord en beeld, 2011
Internet sites
www.oudekerstversiering.nl
www.mijnstadmijndorp.nl
www.zwolleinbeeld.nl
Met dank aan
Gerrie Bartels, Henri Bartels, Mathijs Bouwhuis,
Egbert Dikken, Jacob Donze, Ria Houtsma-Kölker,
Sylvia Le Febre-Visser, Rini Oude Geerdink, Wichert
aan het Rot, Tjeerd Smit, Rudy Spanhak, Johan Teunis,
Bennie Visscher, André van Werven, Freek en Beppy te
Wierike-Beldman, Joop Zegeling, Buurtmuseum Kamperpoort,
Wijkcentrum Bestevaer
Speeltuin Wipstrikkwartier
in 2018. (Foto:
Peter Denekamp)
■ ■■■
11 11-
202 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
Leven in de Zwolse weeshuizen
In dit artikel ga ik in op het leven in Zwolse
weeshuizen die onder ‘oppertoezicht’ stonden
van het stads- en gemeentebestuur. Dat
doe ik niet ‘uitputtend’, maar meer exemplarisch.
Zeker voor de zeventiende en achttiende eeuw
kan ik maar een beperkt beeld geven. Er zijn wel
in meerdere gevallen persoonlijke gegevens van
weeskinderen te vinden in de ‘Kinderboeken’
(de registers met de opgenomen wezen) zoals de
ouders, doopdatum, opnamedatum, beroepsopleiding
en eigendommen. Daaruit kan ik echter
niets afleiden over de opvoeding die ze krijgen. Uit
de personeelsinstructies kun je wel een en ander
concluderen. Er zijn zakelijke gegevens bekend
wat betreft het dagritme, de samenstelling van de
maaltijden en dergelijke.
Dat ligt anders voor de negentiende en twintigste
eeuw: vanaf 1834 zijn de bestuursnotulen
bewaard gebleven en daarin staan veel bijzonderheden.
Daaruit is een goed beeld te destilleren van
(veranderingen in) het pedagogisch klimaat in het
weeshuis.
Voordat ik aan het leven in de weeshuizen
toekom, ga ik in op de redenen waarom en de oorzaken
waardoor er in de Nederlanden, en ook in
Zwolle, weeshuizen kwamen in de zestiende eeuw.
Begin van de Zwolse weeshuizen
in de zestiende eeuw
De samenleving in de Noordelijke Nederlanden
staat rond 1500 onder grote druk, zowel in de
steden als op het platteland. Mensen van het
platteland zoeken soms veiligheid in steden.
Met de bevolkingsgroei van steden neemt ook
de sociale differentiatie toe tussen de sterkeren
en zwakkeren. Armen hebben geen recht op
sociale zorg, ze zijn afhankelijk van liefdadigheid
en die is weinig geordend. Kloosters, gasthuizen,
(kerkelijke) broederschappen en particulieren
houden zich daar mee bezig, zonder
enige coördinatie.
Renaissance-denkers, humanisten, schrijven
rond 1525 over de manier waarop armoede het
best kan worden bestreden, te weten door onderwijs
en werk. Liefdadigheid moet, vinden ze, door
de stedelijke overheid worden gecoördineerd. Het
stadsbestuur, immers verantwoordelijk voor de
openbare orde en veiligheid, moet ervoor zorgen
dat alleen ‘eerlijke’ (= echte) armen zoals invaliden,
alleenstaande vrouwen met kinderen en
wezen gebruik kunnen maken van liefdadigheid.
Daarom moeten ze toezicht kunnen houden op
liefdadigheidsinstellingen.
De Zwolse stadsbestuurders handelen in de zestiende
eeuw in deze lijn, ook al is niet aantoonbaar
dat ze direct beïnvloed zijn door deze humanisten.
Vanaf 1535 benoemen de schepenen het bestuur
van een Broederschap die vrijdags in de St. Michaëlskerk
(Grote Kerk) aalmoezen uitdeelt. Vanaf
1558 moeten alle liefdadigheidsinstellingen financiële
verantwoording afleggen aan het stadsbestuur.
Dit besluit betreft ook het bestuur van het rond
1555 ‘nyen angefanghen weesenhuis in die Nijstraete’
(Nieuwstraat) naast het Pestengasthuis. In 1582 is
het te klein om nieuwe wezen op te nemen en wordt
het verplaatst naar het Buschklooster dat, net als alle
rooms-katholieke kerken en liefdadigheidsinstellingen,
in 1580 is genaast door de stad Zwolle. Die
gedwongen eigendomsoverdracht hangt samen met
de ‘keuze’ van Zwolle in de Tachtigjarige Oorlog voor
de kant van de Opstand. Daardoor verliest de roomskatholieke
kerk haar openbare status en wordt de
gereformeerde (=calvinistische) kerk steeds meer de
publieke kerk.
Er zijn weesmeesters, stadsfunctionarissen, die de
voogdij van wezen regelen. Dat staat in het eerste
reglement van het weeshuis, uit 1584: ‘Die wesen-
Gégé Callenbach
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 203
meisters [zullen] gien kinderen daerin annemen
dan borgers1 kinderen’. Uit datzelfde reglement
wordt duidelijk dat de bestuurders van het weeshuis,
twee ‘provisoren’, door het stadsbestuur
worden benoemd en daaraan jaarlijks (financiële)
verantwoording moeten afleggen. Dit past dus
helemaal in het beeld dat de stadsregering een
wezenlijke rol speelt in de armenzorg en dus ook
in de wezenzorg.
In het weeshuis worden ‘die wesekinderen tot
een ampt gestelt’ (in een ambacht opgeleid), zoals
in het reglement van 1584 staat, opdat ze later in
hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Het is
vrijwel zeker dat vanaf het begin binnen het weeshuis
ook onderwijs is gegeven.
Ook in de zeventiende eeuw zoeken mensen
van het platteland de veiligheid van de steden.
Veel van deze ‘nieuwkomers’ vinden een woning
buiten de stadsmuren. De ‘gelukzoekers’ zijn
economisch kwetsbaarder dan de gesettelde
inwoners. Sociale zorg is zeker nodig voor deze
mensen en voor hun kinderen wanneer deze wees
zijn geworden. In het weeshuis voor burgerwezen
worden die niet opgenomen. Ze moeten ergens in
een gezin worden ondergebracht, ‘uitbesteed’. De
stedelijk armenzorg dringt er vanaf 1631 bij het
stadsbestuur op aan dat voor deze kinderen specifieke
opvang wordt geregeld. Ze hebben in 1647
succes met hun lobby: voor zulke weeskinderen
(tot 12 jaar) wordt de uitbesteding beter geregeld,
wanneer ze èn ‘vaderloes ende moederloes
zijn ende niemandt anders toegesonden connen
worden.’2 Als zij op de leeftijd van 18 jaar ‘niet
vermochten haer kost voortaen te winnen offte
verdienen’, vangt de gewone stedelijke armenzorg
hen op.
Vanaf 1655 wordt gezocht naar de mogelijkheid
voor zulke wezen een eigen huis te stichten.
Dat lukt in 1670. Dankzij een succesvolle inschrijving
wordt een zo groot kapitaal ingezameld dat
er een nieuw huis gebouwd kan worden op de
hoek van de Broerenstraat en de Bitterstraat: het
Holdehuis. In dit huis worden in 1795 de kinderen
uit beide weeshuizen ondergebracht. Rond 1815
krijgt het dan in de wandelgangen de naam ‘Hervormd
Weeshuis’.
Het dagelijks leven in
de zeventiende en achttiende eeuw
Over de toelating tot de weeshuizen beslist het
stadsbestuur. Dat gebeurt nadat de weesmeester
heeft onderzocht of de ouders niet hebben
gebedeld of ‘bedeeld’ zijn geweest. De ouderlijke
erfenis moet ook zo spoedig mogelijk na het overlijden
van de laatste ouder beschreven worden.
Deze ouderlijke erfenis wordt volledig eigendom
van het weeshuis. Dat zal bij het Burgerweeshuis
meer van betekenis zijn geweest dan bij het Holdehuis;
wezen in dat laatste huis komen vooral uit
de kring van de armere ingezetenen.
Alle weeskinderen dragen kleding in de kleuren
blauw-wit. Ze zijn daardoor altijd herkenbaar
zodat de gehele Zwolse samenleving sociale
controle kan uitoefenen. Op de kleren van burgerwezen
is een dubbele V (=W) geborduurd; op de
kinderen uit het Holdehuis mogelijk een E (naar
de ‘stadarmenkamer’ van de Elemoseniers = aalmoezeniers).
Vanaf het midden van de zeventiende eeuw is het
zeker dat de weeskinderen opgevoed worden in
de ‘gereformeerde’ religie, dat wil zeggen calvinistisch.
Personeelsleden moeten ook (Nederduits)
‘gereformeerd’ zijn.
De dagelijkse leiding ligt in beide weeshuizen
bij een ‘binnenvader’. Die is ook de ‘meester’. Zijn
taken zijn veelomvattend. Eind achttiende eeuw
wordt in zijn instructie3 opgenomen dat de kinderen
‘wel gemanierd in gehoorzaamheid en sedigheid
opwassen en met elkander en een iedereen
in vreede en eendragt leven’ en dat ze ‘om geen
geld speelen, dat haare speelen en uitspanningen
gematigd ende wel geordineert zijn, en sonder
vloeken, sweeren, twist of kwaade bejegeningen
geschieden.’ Ook zal hij zorg dragen ‘dat de jongens
en meisjes geen conversatie met elkander
hebben, en daar toe alle gelegenheid so veel mogelijk
wegnemen en afsnijden.’
Het onderwijs in het weeshuis komt vrijwel
exact overeen met dat op de stadsscholen.4 Dat
geldt zowel de ‘vakken’ als de te gebruiken methodes.
De binnenvader speelt ook de hoofdrol in
de godsdienstige opvoeding van de kinderen:
een tafelgebed wordt opgezegd bij het ontbijt, de
■ ■■■
11 11-
204 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
hoofdmaaltijd ’s middags en de avondboterham.
Hij geeft catechisatie en ‘Hij zal wel letten dat de
kinderen sonder eenig gedruis in de kerk komen,
sig onder den Godsdienst ordentlijk en stil houden,
en met opmerksaamheid toehoren.’ Verder
houdt hij toezicht op de kleding en dat de jongens
op tijd naar hun baas gaan.
Strikte gehoorzaamheid is het meest wezenlijke
kenmerk van de opvoeding: van de kinderen
aan de binnenvader en de naaimatres, en van de
personeelsleden aan de binnenvader en de regenten.
Uniformiteit is bepalend voor het leven in de
huizen, bij kleding, dagritme, menu enzovoort.
De binnenvader is niet alleen verantwoordelijk
voor de dagelijkse gang van zaken in het
weeshuis, maar staat de provisoren ook bij in de
administratie van de huishouding.
‘Hij sal moeten aantekenen groenten, melk,
boter en turf in ’t Huis geleverd wordende, voorts
in ’t Kleerboek de klederen van Linnen en wollen
die […] aan de kinderen worden afgegeven gelijk
ook in een apart Boek de gereedschappen die de
Jongens van tijd tot tijd ontfangen […].’
Hij houdt de registratie van de weeskinderen
in het Kinderboek bij. Daarbij hoort ook dat hij
‘de Provisooren behulpsaam [zal] zijn in het aanvaarden
der Boedels die op kinderen in ’t weeshuis
verpleegt wordende komen te vererven, of die met
kinderen aan ’t Huis komen […]’ ‘Ook sal hij […]
het Pagtzaad dat in het weeshuis gebragt word
examineeren of goed in zijn soort is […].’
In de keuken zwaait de ‘binnenmoeder’ de
scepter. Zij heeft de leiding bij de huishouding en
het schoonhouden van het huis en het beheer van
de voedselvoorraden en turf.
De ‘naaimatres’ heeft, als je het goed beziet,
bijna net zo’n belangrijke rol als de binnenvader;
waar die het onderwijs geeft, dan wel daarvoor
verantwoordelijk is, geeft de naaimatres les in alle
huishoudelijke vakken op het gebied van naaien,
breien en borduren. Die lessen worden ’s morgens
en ’s middags gegeven aan de ‘grote’ meisjes. Dat
betekent dat de meisjes vrijwel voortdurend binnen
het weeshuis verblijven. De naaimatres geeft
ook leiding bij de dagelijkse gang van zaken in de
zaal van de ‘grote’ meisjes, vanaf het opstaan tot en
De kinderen van de kinderkamer
rond 1900.
(Collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 205
met het naar bed gaan. Wat betreft de godsdienstige
opvoeding zorgt zij ervoor dat er bij iedere
maaltijd een gebed wordt uitgesproken door de
meisjes. Haar instructie (einde achttiende eeuw
bij het Holdehuis5) doet sterk denken aan die voor
de binnenvader:
‘De Maitres sal gehouden zijn, goede toesigt
te nemen op de Meisjes, en alle vlijd aanwenden,
dat deselve in alle gehoorsaamheid en sedigheid
opgetrokken worden, en in vrede en eendragt met
malkanderen en iedereen leven, ende dat geen
conversatie hebben met de jongens, tragtende
deselve bij alle occasien, so veel mogelijk, af te
snijden en te vermijden.’
Daarnaast heeft ze de controle op de kleding
van de meisjes, het schoon houden van bedden en
linnengoed.
Waar de meisjes hun beroepsopleiding in het
weeshuis krijgen tot dienstbode, worden de jongens
in een ambacht opgeleid, bij een baas. Veel
voorkomende beroepen zijn kleermaker, timmerman,
kuiper en schoenmaker.
Wanneer weeskinderen het weeshuis verlaten,
normaliter wanneer ze hun opleiding hebben voltooid
en dus in hun eigen kost kunnen voorzien,
krijgen ze een uitzet mee en geld; jongens ook nog
wat leeftocht. In de uitzet zit zowel nette als dagelijkse
kleding.
Het dagritme ligt eeuwenlang vast: vroeg opstaan
(’s zomers om 6 uur en ’s winters om 7), ontbijt,
school of naar de naaikamer of naar de baas, rond
12 uur de warme maaltijd in huis, ’s middags
school of naaikamer of nog steeds bij de baas,
avondbrood rond 18 uur. Oudere jongens krijgen
ook ’s avonds nog school, als aanvulling op hun
beroepsopleiding en gaan dan naar bed.
Het menu in de Zwolse weeshuizen is vergelijkbaar
met dat in weeshuizen elders in de Noordelijke
Nederlanden. Daarvan is bekend dat 25 procent
van de calorieën uit zuivel wordt verkregen
en 60 procent uit graanproducten (brood of pap).
De hoofdbestanddelen zijn vlees (vers, gerookt
of gezouten), gezouten vis (haring), (gezouten)
groenten (kool, wortelen, rapen, uien), erwten en
bonen. Karnemelk is als een goedkope en dagelijkse
drank de grondstof voor karnemelkse pap.
Alles wijst erop dat weeskinderen in weeshuizen
rond de 3.000 calorieën/dag kregen, dus
voldoende. Ze krijgen ook voldoende eiwitten en
vitamines A en B. Er is wel een structureel tekort
aan vitamine C. Na de invoering van aardappels in
de achttiende eeuw verbetert dit.
Ik heb berekend wat in de achttiende eeuw de
gemiddelde direct aan de kinderen toerekenbare
kosten zijn: 150 guldens per kind per jaar; voor
beide weeshuizen. Een Amerikaans onderzoek
naar het Amsterdamse Burgerweeshuis in het
begin van de achttiende eeuw leverde het gegeven
van 100 guldens per jaar per kind. Die kosten zijn
hoger dan wat in Amsterdamse burgergezinnen
beschikbaar is. Het is zeer wel mogelijk dat ook
Zwolse weeskinderen, in beide huizen, een hogere
levensstandaard hebben gehad dan hun leeftijdgenoten
in hun ouderlijke gezin.
Twee provisoren houden toezicht op de gang van
zaken. Zij zijn verantwoordelijk voor de financiële
gang van zaken. Daarover leggen ze jaarlijks verantwoording
af aan schepenen, die het dagelijks
bestuur van de stad vormen. Dezen stellen de
reglementen van de weeshuizen vast en de personeelsinstructies.
De provisoren houden toezicht
op het personeel. Ze beheren het gebouw, het
grondbezit van de weeshuizen en de bezittingen
van de wezen. Wezen konden na opname in het
weeshuis erven, bijvoorbeeld van hun grootouders.
Die mochten dan ook hun kleinkinderen
niet onterven, want het vruchtgebruik van zulke
erfenissen is deel van de inkomsten van het weeshuis.
Let wel, alleen het vruchtgebruik, want het
weeskind blijft eigenaar van die erfenis.
Over de kwaliteit van de opvoeding van Zwolse
wezen is er geen informatie. Het meest waarschijnlijke
is dat strakke discipline en gehoorzaamheid
de opvoeding bepalen. Er is één voorbeeld
bekend waarbij de provisoren de regels minder
strak hanteren: in 1698 loopt een weesjongen
zonder toestemming weg en wordt hij soldaat.
Zoiets is op zich voldoende om het burgerrecht te
■ ■■■
11 11-
206 | jrg. 36 – nr. 4 zwols historisch tijdschrift
verliezen. Zo niet bij hem: hij wordt uit dienst ontslagen
en krijgt, met toestemming van het stadsbestuur,
een uitzet van het weeshuis. Heeft hier de
goede naam van het weeshuis een rol gespeeld?
Wanneer in 1795 alle weeskinderen komen te
wonen in het (voormalige) Holdehuis aan de
Broerenstraat, wordt bepaald dat de huisregels
van het Burgerweeshuis normatief zijn voor de
nieuwe instelling die officieel ‘Huis der Weezen’
wordt genoemd, maar vanaf circa 1815 bekend is
als ‘Hervormd Weeshuis’. Die naam geeft aan dat
alleen wezen uit hervormde gezinnen uit Zwolle
opgenomen mogen worden; het toezicht blijft
echter bij het gemeentebestuur.
Grote veranderingen tussen 1870 en 1940
Aan het eind van de negentiende eeuw zijn er
grote maatschappelijke veranderingen geweest in
vergelijking met de achttiende eeuw.
Nieuwe pedagogische inzichten doen de verwachtingen
groeien dat kinderen met wie het niet
goed gaat, verbeterd kunnen worden. Die gedachte
leidt ertoe dat er meer specifieke zorg ontwikkeld
wordt voor verwaarloosde of misdadige
kinderen. Ook groeit de gedachte dat opvang van
kinderen in een gezin de voorkeur verdient boven
die in een instelling. Daarnaast is de gemiddelde
gezondheid van de bevolking zoveel beter geworden
dat het aantal wezen sterk is afgenomen.
Deze ontwikkelingen doen de gedachte ontstaan
dat weeshuizen breder ingezet kunnen worden
voor andere kinderen dan weeskinderen; en
zelfs dat de tijd van weeshuizen verleden tijd is.
Op het Zwolse weeshuis dat onder toezicht
staat van het gemeentebestuur, het Hervormd
Weeshuis, hebben deze ideeën geen directe
invloed uitgeoefend. Weliswaar worden vanaf de
jaren twintig van de twintigste eeuw ook ‘halfwezen’
toegelaten van wie het ouderlijke gezin niet
Groepsfoto in 1925
bij het afscheid van
mejuffrouw Vastenou.
Zittend op de tweede
rij: juffrouw Vastenou
in het midden; naast
haar juffrouw Olthof;
links onderdirecteur
Kleinmeyer. De kleding
verschilt nog steeds per
leeftijd en nog steeds
hebben de kleine kinderen
kort haar of zijn ze
zelfs bijna kaal. (Foto
F.X.W.J. Ziegler, Collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 4 | 207
meer goed functioneert, maar het bestuur blijft
vasthouden aan de oorspronkelijke functie van
het weeshuis: alleen ‘opvang van wezen’.
Ook in de beroepsopleidingen verandert er voor
de wezen wat in de tweede helft van de negentiende
eeuw: meer kinderen komen terecht in de
commerciële en niet-op-winst-gerichte dienstverlening,
waaronder onderwijs. Dat betekent
dat ze anders begeleid moeten worden. Er zijn
voorbeelden in de notulen te vinden dat bestuursleden
deze taak heel nauwgezet op zich nemen. Zo
wordt een jongen die in 1876 opzichter Waterstaat
wordt in Nederlands-Indië, tot op de boot door
een bestuurslid begeleid, nadat het bestuur eerst
alle moeite heeft gedaan (tot de koning toe) om te
zorgen dat de jongen geen militaire dienst hoeft te
doen.
In 1882 wordt de weeshuisschool opgeheven:
het bestuur kan de wettelijk voorgeschreven en
verhoogde onderwijskwaliteit niet meer waarborgen.
Voor het eerst krijgen de kinderen tot 12
jaar onderwijs buiten de muren van het weeshuis.
Daarna krijgen de ‘grote’ meisjes echter weer
intern hun huishoudelijke opleiding.
De organisatie verandert nu drastisch: voortaan
heeft een vrouw de leiding. Degene die vanaf
1870 als naaimatres leiding heeft gegeven aan de
‘grote’ meisjes wordt de eerste directrice. Zij wordt
als ‘moeder’ aangesproken.
Discipline en strikte gehoorzaamheid blijven
voor het bestuur belangrijk. De tweede directrice,
mejuffrouw Vastenou (1905-1925), krijgt in
1917 het verwijt van het bestuur dat ze een meisje
te veel vrijheid heeft gegeven in het naleven van
de huisregels: maar dat meisje is wel onderwijzeres
in Deventer. Juffrouw Vastenou voert als
nieuwe regel in dat de verjaardag van de kinderen
wordt gevierd. Ze worden minder als nummer
beschouwd.
Ook bij de volgende directrice, mejuffrouw De
Ridder, wil het bestuur vasthouden aan de strakke
orde, zeker waar het contacten betreft tussen
jongens en meisjes. Bij haar spelen aanwijsbaar
pedagogische beginselen een rol. In 1928 – ze is
in 1925 aangetreden – hebben enkele jongens ‘de
vrijheid [genomen] reeds nu de grondslagen voor
hun toekomstig levensgeluk te leggen en daarvan
in ’t openbaar te getuigen, te wandelen met hun
uitverkorene.’ Het bestuur krijgt de indruk dat de
directrice dat niet erg vindt en roept haar op het
matje. In de derde vergadering die aan dit onderwerp
gewijd is, stelt ze ‘dat het decreteeren van
een absoluut verbod altijd verkeerde gevolgen met
zich sleepte en dat iets goeds alleen te bereiken is
door het vertrouwen te winnen van de kinderen.’
Voor haar is van belang het vertrouwen van de
kinderen te krijgen en te houden. De afsluiting in
de notulen is opmerkelijk. ‘Voorzitter kan zich na
de uiteenzetting door Directrice aangetrokken
gevoelen tot haar wijze van optreden; hij wil er
echter nog op wijzen, dat het noodzakelijk is naar
de buitenwereld aan regelen te zijn gebonden.’6
Principieel krijgt de directrice gelijk, maar de
naam van het huis speelt naar buiten toe een grote
rol.
Tijdens de directie van juffrouw De Ridder
worden ook vakanties met alle kinderen ingevoerd
en worden in de jaren dertig de uniformen
afgeschaft.
In mijn net verschenen boek Stevichheit om te
leren gaen. De stedelijke Zwolse weeshuizen tussen
1550 en 1970 beschrijf ik veel meer aspecten van
de geschiedenis van deze huizen. Zie ook de boekbespreking
in dit tijdschrift op pagina 231.
Noten
1. Mits die ten minste zeven jaar burger van Zwolle
waren en niet bedeeld waren geweest
2. Resolutie van Schepenen en Raden, 1 februari 1647
3. Archief Burgerweeshuis en Holdehuis (HCO toegangscode
0902) inv.nr. 63 reglementen / instructies
Burgerweeshuis 1773-1818
4. G.G. Callenbach, Stevichheit om te leren gaen. De
stedelijke Zwolse weeshuizen tussen 1550 en 1970,
(2019) 4
Zwols Historisch Tijdschrift
36e jaargang 2019 nummer 3 – 8,50 euro
De burgemeesters
van Zwolle
■■■■
Suikerhistorie
Café De Rozeboom, Nieuwe Deventerweg 26
Ruim honderdvijftig jaar geleden werd in Ittersum
aan de doorgaande weg naar Deventer een boerenherberg
gebouwd die de naam De Rozeboom
kreeg. Tevens kon men er kruidenierswaren en
later ook brood kopen. De bouw op deze plek hing
nauw samen met de nieuwe weg naar Deventer,
die parallel liep aan de in 1866 aangelegde spoorlijn
van Arnhem naar Zwolle. Voor die tijd was
er al een herberg met dezelfde naam, eerst aan de
Zwarteweg en daarna rond 1840 aan de (wat nu
heet) Oude Deventerstraatweg, destijds nog de
doorgaande verbinding naar Deventer.
In 1947 nam Johannes Freriks café De Rozeboom
over van Willemina (Miene) van Riele,
weduwe van P.M. Jansen aan de Haar. Miene was
jarenlang het gezicht van De Rozeboom. Men
wandelde op zondag vanuit de stad graag daar
naartoe voor de door haar bereide ‘dikke melk’.
Achter De Rozeboom was een grote tuin met
prieeltjes. Ook stond daar een houten gebouwtje
waar onder meer de muziekvereniging ‘Kunst na
Arbeid’ oefende.
Toen er in de jaren zestig van de vorige eeuw
aan weerszijden van de Nieuwe Deventerweg
parallelwegen werden aangelegd, moest het pand
worden afgebroken. Iets verder van de weg af liet
Freriks een hotel-café-restaurant bouwen. De
naam De Rozeboom bleef. Ook diende het als
pension.
In maart 1984 kwam het pand in bezit van de
familie Hsu, die er een Chinees-Indisch restaurant
begon onder de naam Sing-Long. En nog steeds
kun je er voor een Chinese maaltijd terecht.
Om de herinnering aan de oude naam te
bewaren heeft het college van B en W vorig jaar
besloten aan de nieuwe straat naast de Chinees de
naam Rozeboomlaan toe te kennen.
114 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie Hogenkamp)
Het Chinees-Indisch restaurant Sing Long aan de Oude Deventerstraatweg.
Rechts de huizen aan de nieuwe Rozeboomlaan. November 2019.
(Foto Elske Bootsma)
‘llt .. ~1elz \\ ~~
mt ~ oJtboom
J. A. J. FRERIKS
NIEUWE OEVENTERWEG 26
TEL: (65~00) 1 30 83 ITTERSIJM BIJ ZWOLLE
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 115
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 114
‘Zwollenaren zijn trotser op hun stad geworden’
Henk Jan Meijer groeide in zijn rol als
burgemeester Annèt Bootsma – van Hulten
en Steven ten Veen 116
De burgemeesters van Zwolle
Steven ten Veen 123
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 17 en slot: Dromen tussen
Groot Zwolle en Madurodam (1969)
Jan van de Wetering 136
‘Oom Paul veroverde weer aller hart’
Het bezoek van Paul Kruger aan Zwolle
Frank Inklaar 154
Een wolkammer aan de Molenstraat
(Thomas a Kempisstraat) in de Zwolse
Nieuwstad: Philip Peter Banck (1787-1859)
Geert Banck 161
Boeken 173
Mededelingen 175
Auteurs 177
Cover: Burgemeester Henk Jan Meijer op de fiets op
het Grote Kerkplein en zijn voorgangers. Zie voor
namen het artikel op p. 123 e.v. (Gemeente Zwolle
en collectie HCO)
Redactioneel
In dit nummer van het Zwols Historisch Tijdschrift
veel aandacht voor de burgemeesters
die Zwolle in het verleden hebben gediend.
Aanleiding daarvoor is het vertrek van Henk Jan
Meijer uit zijn ambt van burgervader. De eerste
Zwolse burgemeester in de huidige vorm was
Arnoldus Johannes Vos de Wael. Na hem zouden
er nog velen volgen, u vindt ze allemaal terug in
een overzicht van Steven ten Veen. Samen met
Annèt Bootsma interviewde hij ook scheidend
burgemeester Henk Jan Meijer over zijn ambtsperiode
in Zwolle, met als conclusie dat de Zwollenaren
de afgelopen negentien jaar trotser op hun
stad zijn geworden.
Frank Inklaar stofte de oude kranten af die
verslag doen van het bezoek van Paul Kruger aan
Zwolle in de zomer van 1901. Deze voormalige
president van de Zuid-Afrikaansche Republiek
(1883-1900) was mateloos populair in ons land.
En in Zwolle was dat niet anders.
Jan van de Wetering brengt ons in de slotaflevering
van zijn reeks over de jaren zestig terug
naar het Zwolle van het jaar 1969 en u bent vast
gewaarschuwd, sommige illustraties zijn fel realistisch
van aard.
Geert Banck geeft een uitgebreide beschrijving
van de Molenstraat (nu Thomas a Kempisstraat)
en omgeving in de eerste helft van de negentiende
eeuw, toen ‘rafelrand’ van Zwolle. Hij doet dat aan
de hand van het leven van zijn voorouder Philip
Peter Banck, een wolkammer die daar zijn nering
dreef. De straat maakte deel uit van de Nieuwstad,
door historicus Thomas de Vries ooit met enige
overdrijving ‘een eldorado voor smokkelaars’
genoemd.
Ten slotte, let op de Mededelingen, met informatie
over de nieuwe editie van de Grote Zwolle Quiz.
Veel leesplezier!
■■■■ 11 11-
116 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘Zwollenaren zijn trotser op hun stad geworden’
Henk Jan Meijer groeide in zijn rol als burgemeester
Mr. A.J. Vos de Wael was in de vorm
waarin we het burgemeesterschap
sinds twee eeuwen kennen in 1813 de
eerste burgemeester van Zwolle. Liefst 42 jaar
bekleedde hij dit ambt. Burgemeester Henk Jan
Meijer was de vijftiende in rij, twee waarnemers
niet meegerekend. Een vergelijking met zijn
illustere voorganger in de negentiende eeuw valt
uiteraard nauwelijks te maken. Het grootste deel
van de bevolking leefde toen in bittere armoede
en de blauwe dood (cholera) waarde door de
stad. Maar toch zijn er overeenkomsten te vinden.
Bijvoorbeeld de groei van de stad. Toen Vos
de Wael burgemeester werd, telde Zwolle amper
13.000 inwoners, bij zijn vertrek in 1855 waren
het er bijna 19.000. Ook Meijer heeft het inwonertal
sterk zien groeien: van 105.000 in 2000
naar meer dan 128.000 nu. Vos de Wael was,
ondanks de standencultuur die in Zwolle heerste,
voor de bevolking goed te benaderen. Hij ging
dan wel deftig gekleed, in een kniebroek, schoenen
met zilveren gespen en een pruik, maar als
hij een wandeling door de stad maakte sprak hij
met iedereen. Ook burgemeester Meijer had er
plezier in aangesproken te worden, maar anders
dan zijn illustere voorganger heeft hij die rol van
burgervader in de loop der jaren wel moeten
leren.
Burgemeester Henk
Jan Meijer in gesprek
met Annèt Bootsma
en Steven ten Veen op
het terras van de Hofvlietvilla,
met uitzicht
op het Kraanbolwerk
(de voormalige locatie
van Schaepman’s Lakfabrieken)
en het daar
verrezen appartementengebouw
De Stelling
en met inkijk in de
Thorbeckegracht,
22 augustus 2019.
(Foto Hessel Bootsma)
Annèt Bootsma –
van Hulten en
Steven ten Veen
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 117
We spraken met Henk Jan Meijer op een mooie
zomerse dag in augustus op het terras van de
Hofvlietvilla, een van zijn favoriete plekjes in de
stad. Toen hij in 2000 in Zwolle kwam, lag de villa
– met een overdaad aan hosta’s in de tuin – er op
die prachtige plek nog armoedig bij en bevond
zich aan de andere kant van de stadsgracht het
grauwe fabriekspand van Schaepman. Meijer
prijst zich gelukkig dat die situatie totaal anders
is geworden. ‘We zitten hier over de stadsgracht,
maar jarenlang werd de stadsgracht als de grens
van de binnenstad beschouwd. Ze was als het ware
een mentale barrière. We hadden de discussie over
de bibliotheek, die moet in de binnenstad blijven
werd er gezegd. Maar in de binnenstad hebben
we niet zoveel ruimte dat we er een mooie bibliotheek
en een mooie bioscoop kunnen bouwen.
Dus moet je over de stadsgracht heen. Hedon zit
er ook buiten. Omdenken noemde ik dat wel ’s in
het college.’
Toen Zwolle in 2000 een nieuwe burgemeester
moest krijgen, was het een harde wens van de
gemeenteraad dat hij of zij voor langere tijd dit
ambt zou gaan bekleden. Aan Loek Hermans en
Jan Franssen werden wel goede herinneringen
bewaard, maar na respectievelijk vier en zes jaar
waren zij alweer vertrokken. Zij zagen de hoofdstad
van Overijssel als een mooie tussenstap in
hun carrière. Henk Jan Meijer, wethouder in Den
Haag en toen 48 jaar oud, wilde graag aan die
voorwaarde voldoen. Elf jaar was hij wethouder
in Den Haag geweest, het burgermeesterschap
lonkte. ‘Ik zette hoog in. Het moest een gemeente
met meer dan 100.000 inwoners zijn met een historische
binnenstad en het liefst boven de grote
rivieren. Ik heb naar Amersfoort gesolliciteerd,
maar dat werd het niet. Mag ik achteraf misschien
wel blij mee zijn. De centrumfunctie van Zwolle
is veel groter en ik wist meteen dat deze stad veel
meer potentie heeft dan het inwonertal doet vermoeden.’
Wennen
Van de negentien jaar dat Meijer eerste burger
van Zwolle was, beschouwt hij het eerste als zijn
moeilijkste. ‘Ik moest echt aan mijn nieuwe positie
wennen. In Den Haag heerst een heel andere
mentaliteit dan in Zwolle. Daar zijn de mensen
veel directer, zeggen meteen wat ze van iets vinden.
Hier kijkt men de kat uit de boom, lig je snel
onder het vergrootglas en wordt gezegd “doe maar
gewoon, dan doe je al gek genoeg.” Daar moest ik
wel aan wennen. Nee, het eerste jaar viel niet mee.’
Bovendien kende Meijer de hoofdstad van Overijssel
amper. ‘Ik kwam hier wel ’s bij twee vrienden
uit m’n studententijd op bezoek, maar in de binnenstad
was ik nog nooit geweest. Zwolle kende ik
zo’n beetje alleen van de stop bij De Toerist als we
op weg waren naar familie in Oost-Groningen.’
Na dat moeilijke eerste jaar bouwde Meijer
steeds meer gezag op, leerde men hem kennen als
een bekwame bestuurder die hard werkte, boven
de partijen stond (wie wist dat hij lid van de VVD
was?) en feilloos aanvoelde waar de kansen van
Zwolle lagen. ‘Toen na zes jaar mijn herbenoeming
aan de orde was, heb ik gekscherend gezegd
dat ik misschien wel tot aan mijn pensionering in
Zwolle zou blijven. Dat was een grapje, maar zo
is het wel gegaan. Of ik minder ambitie had dan
mijn voorgangers? Tijdens mijn tweede termijn
heb ik wel eens om me heen gekeken naar iets
nieuws, maar niet zo actief. En ik begreep dat
ik bij vertrek ook iets los zou laten. Ik kon goed
besturen, kon mijn werk doen, had draagvlak en
Henk Jan Meijer in zijn
rol als burgemeester bij
de landelijke intocht
van Sinterklaas in
Zwolle, november 2003.
(Gemeente Zwolle)
■ ■■■
11 11-
118 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
groeide nog steeds in mijn rol als burgemeester.
Ik zit trouwens nog steeds in die groeistand. De
laatste maanden zei ik wel eens in het college dat
we bepaalde zaken volgend jaar anders zouden
kunnen gaan doen om me vervolgens te realiseren
dat ik er dan niet meer bij ben.’
Binnenstad
Wat Meijer verbaasde toen hij burgemeester van
Zwolle werd, was dat er in het collegeprogramma
niets over de binnenstad stond. ‘In Den Haag
was ik de wethouder van de binnenstad geweest.
Eigenlijk moet je voortdurend aandacht aan de
binnenstad besteden. Een van de eerste dingen
die ik in Zwolle heb gedaan, was een gesprek
aangaan met de ondernemers van de binnenstad.
Daar werden we het er over eens dat er wat aan de
Grote Markt en de Melkmarkt moest gebeuren en
dat we als gemeente en ondernemers meer met
elkaar moesten samenwerken. De plannen om het
Broerenkerkplein autovrij te maken leverden een
geweldige discussie op. Toen het eenmaal gerealiseerd
was, was iedereen blij. Over de sloop van
de panden aan de Melkmarkt waar de Primark is
gekomen, is ook lang discussie gevoerd. Daar ben
ik nog door mijn voorganger Drijber over aangesproken.
Maar opvallend gladjes is de besluitvorming
over de uitbreiding van De Fundatie verlopen.
Daar ging het om een spannend project, waar
een beetje durf voor nodig was. En Zwolle durfde
dat aan, een bewijs dat men hier grootstedelijker
is gaan denken. Je ziet trouwens de functie van
de binnenstad veranderen: minder winkels, meer
horeca en cultuur.’
Benut je mogelijkheden, is altijd de leidende
draad in het beleid van Meijer geweest. ‘Ik ben
niet zo’n visionair. Toen ik hier in 2000 kwam,
De burgemeester op de
fiets, Grote Kerkplein.
(Gemeente Zwolle)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 119
wist ik niet hoe Zwolle er in 2019 uit zou zien. Ik
zal dus ook niet zeggen hoe de stad in bijvoorbeeld
2030 zal zijn. Ik heb veel meer gestuurd op
het benutten van je mogelijkheden. Ik kan geen
boeken in een kerk bedenken en een koepel op
De Fundatie. Daar heb je mensen voor nodig die
initiatieven nemen en die wij als gemeente dan
faciliteren. Zwolle heeft meer dingen die buiten de
stad bekend zijn. Toen ik hier kwam, was dat De
Librije, maar daar hield het ongeveer wel bij op.
Nu praat men over Waanders in de Broeren en De
Fundatie en vijf jaar geleden hebben we een periode
gehad dat PEC Zwolle een geweldig uithangbord
voor de stad was. Als ik bij een minister of
staatssecretaris op bezoek was, praatte je de eerste
vijf minuten altijd over dat soort zaken. Minister
Ivo Opstelten begon altijd over PEC. Als je meer
aanknopingspunten hebt, krijg je een breder beeld
van de stad. Wat een mooie binnenstad hebben
jullie, wat doen jullie het economisch goed. Dat
soort associaties krijg je er ook bij en dan heb je
een mooi gesprek. Want dan praat je vanuit een
zelfbewuste positie in plaats van een positie waarbij
je de hand moet ophouden. Als ik naar de toekomst
kijk zou ik zeggen, houd dit soort dingen
vast.’
Adviezen
Kijkend naar de toekomst van Zwolle blijft Meijer
terughoudend. Hij wil zijn opvolger niet voor de
voeten lopen. Maar adviezen heeft hij natuurlijk
wel. ‘Het stationsgebied bijvoorbeeld beter benutten.
Het is ook een prachtige ontmoetingsplek.
Binnen een uur of anderhalf uur kunnen mensen
vanuit een groot deel van het land elkaar hier
ontmoeten. De spoorzone is een goede plek om
woningen te bouwen voor tweepersoonshuishoudens
die korte tijd in Zwolle willen wonen. Een
Zwolle-Zuid of Stadshagen moet er in Zwolle niet
bij komen. Er zijn voldoende mogelijkheden om
een paar duizend woningen te bouwen waarbij de
bewoners dan op bestaande voorzieningen terug
kunnen vallen. En als er besloten wordt om in
Berkum-Zuid te bouwen, kan het winkelcentrum
daar uitgebreid worden.’ Meijer is er ook voorstander
van om het station en de binnenstad meer
met elkaar te verbinden ‘Als er een passarel over
het spoor komt, heb je een aantrekkelijke route
om naar de binnenstad te lopen.’
Meijer heeft de stad niet alleen groter zien
worden, maar ook het zelfvertrouwen van de
Zwollenaren zien groeien. ‘Toen ik in Zwolle
begon, verliep de besluitvaardigheid stroperig.
Over de bouw van een nieuw theater en een nieuw
stadion werd bijvoorbeeld gezegd: kan dat allemaal
hier wel. De PvdA vond een nieuw theater
elitair, anderen wilden een onderzoek naar een
andere plek. En dan waren er twijfels over de
grootte van beide accommodaties, waren ze niet
te groot voor Zwolle? Waarbij uit het oog werd
verloren dat PEC er niet alleen is voor de voetballiefhebbers
uit Zwolle maar uit de hele regio. En
hetzelfde geldt voor het theater. Door dit soort
discussies kan de besluitvorming eindeloos worden
vertraagd. Je moet de moed hebben om een
besluit te nemen. Zoals dat bijvoorbeeld met de
Grote Kerk is gegaan. Dat gebouw is niet alleen
een kerk, maar ook een monument waar je op
andere manieren gebruik van kunt maken.’
Regio
De samenwerking binnen de regio is misschien
wel een van de grootste verdiensten die Meijer
voor Zwolle heeft gehad. Aanvankelijk bestonden
er slechts losse contacten tussen de gemeenten en
werd er soms ook met enig wantrouwen naar de
Theater de Spiegel werd
op 30 september 2006
officieel geopend door
koningin Beatrix. (Provincie
Overijssel)
■ ■■■
11 11-
120 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
grootste stad gekeken. Bijvoorbeeld door Kampen,
dat scholen voor hoger onderwijs zoals de
kunstacademie en de school voor journalistiek
naar Zwolle zag vertrekken. Het is de positie die
Zwolle inneemt die het tot de vanzelfsprekende
hoofdkern maakt waar bedrijven als Zara, Primark
en Ikea zich vestigen. Er zijn geen concurrerende
steden in de buurt. ‘Maar dat neemt niet
weg dat je moet proberen om je in de anderen te
verplaatsen, dat je elkaar respectvol moet behandelen’,
vindt Meijer. Mede vanuit die gedachte
is een regioverband ontstaan waar niet minder
dan 21 gemeenten aan meedoen en waarbij ook
bijvoorbeeld het bedrijfsleven en het onderwijs
vertegenwoordigd zijn. ‘De structuur is licht, we
hebben slechts een soort dagelijks bestuur en
tweemaal per jaar wordt er een Regiodag gehouden.
De laatste was in Dronten. De opzet is om
begrip voor elkaar te hebben, elkaar ook wat te
gunnen. In tegenstelling tot Twente hebben we
hier niet zo’n duidelijke regio, maar toch hebben
ze daar veel meer ruzie met elkaar. Misschien
ook wel omdat er drie grotere steden zijn. In onze
regio is Zwolle de grootste, het boegbeeld. Maar je
moet wel bescheiden blijven.’
De manier waarop binnen de regio Zwolle
wordt samengewerkt, is landelijk bekend en ontmoet
waardering en bewondering. Ook in Den
Haag, waarmee goede contacten bestaan. ‘Je moet
er een goed netwerk hebben’, zegt Meijer. ‘Maar
contacten met anderen zijn minstens zo belangrijk,
zoals op ambtelijk niveau, met Kamerleden
en met andere steden. Daarom vind ik het ook
noodzakelijk dat de wethouders in allerlei clubjes
zitten. Zo krijg je informatie. Blijf naar buiten kijken,
je doet het niet alleen, je bent onderdeel van
een geheel.’
Burgervader
Van burgemeester is Meijer in de loop der jaren
ook in een burgervader veranderd. Dat ging niet
vanzelf. ‘Ik ben van nature vrij terughoudend.’
Maar de burgemeester werd in de loop der jaren
steeds spontaner en toegankelijker, ook tijdens
het carnaval zonder dat je kunt zeggen dat hij een
echte carnavalsvierder is. ‘De rol van burgervader
betekent bijvoorbeeld dat je naar plekken gaat van
een brand of een ongeluk. Je praat er met slachtoffers,
biedt vanuit je functie troost. Dat heb ik moeten
leren. Je merkt dat het helpt als je troostend
je arm om een slachtoffer legt en hem of haar een
jaar later nog eens belt om te vragen hoe het gaat.
Je ziet dat het betekenis heeft.’
Veel vaker kreeg Meijer als hij samen met zijn
vrouw Petra in de stad wandelde ook de blikken
van voorbijgangers op zich gericht. ‘Kijk, dat is
de burgemeester’, werd er dan gezegd. Vooral
het laatste half jaar toen bekend was dat hij met
pensioen zou gaan, werd hij vaak aangesproken.
‘We willen u even bedanken voor wat u voor de
De samenwerking binnen
de Regio Zwolle is
provincie overschrijdend
en betreft een
groot aantal gemeenten,
een uniek fenomeen
in Nederland.
(Uit: Lange lijnen)
■■■■
fitten en cijfers:
21 gemeenten
730.000 inwoners
4 provincies
3,3% economische groei in 2017
22,8 mnl bruto regionaal product
16,5 mrd exportwaarde
10 mnl importwaarde
76% familiebedrijven
57.645 bedrijfsvestigingen, waarvan
70% eenmanszaken
65% van de banen is te vinden in het MKB
41.020 personen werken in de industrie
339.550 arbeidsplaatsen
Meppel
SiaphorSI De Wolden
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 121
stad heeft gedaan’, kreeg hij dan te horen. ‘Wat er is
gedaan, kan ik natuurlijk niet alleen op mijn conto
schrijven. Maar het deed me wel goed, ik was er
best trots op.’
Over de vraag of Meijer na zijn pensionering
in Zwolle zou blijven wonen, is niet lang nagedacht.
‘Daar hebben we geen seconde over getwijfeld.
We voelen ons hier thuis, onze beide dochters
zijn hier opgegroeid en we hebben hier van alles
meegemaakt. Mijn vrouw Petra werkt op het stagebureau
van Talentstad en dochter Merle (18) zit
op het Meander. Laura (20) studeert psychologie
in Leiden.’ Zelf zal hij als oud-burgemeester ook
nog van alles te doen hebben. Zo is hij voor de
VVD lid van de Eerste Kamer en is hij presidentcommissaris
van Wildlands Adventure Zoo, de
dierentuin in Emmen.
Trots
Het is aardig om aan het einde van dit artikel nogmaals
een vergelijking te maken met Vos de Wael.
In zijn Geschiedenis van Zwolle schreef Thom. J.
de Vries, gemeentearchivaris in de jaren zestig, dat
deze burgemeester Zwolle bracht van de diepste
armoede tot een opmerkelijke graad van bloei.
Toen hij begon zag Zwolle grauw van ellende; toen
hij aftrad in 1855 waren er tenminste twee stoomwerktuigen
en een gasverlichting.
Als burgervader bij
het slot defilé van de
Avondvierdaagse.
(Foto Frans Paalman)
Koningsdag 2016 in
Zwolle. (Foto Pedro
Sluiter)
■ ■■■
11 11-
122 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘De oudere Zwollenaren waren trots op hun burgemeester
en op hun stad.’ Henk Jan Meijer trof in
2000 geen stad in armoede aan, maar er was wel
werk aan de winkel. Hij zorgde er voor dat er niet
alleen over de grenzen van de gracht, maar ook die
van de stad en van de provincie heen werd gekeken,
waardoor een constructieve samenwerking met
de regio is ontstaan. Twee belangrijke projecten
die tot stand zijn gekomen, theater De Spiegel en
het stadion van PEC Zwolle, hebben een capaciteit
gekregen die is afgestemd op de centrumfunctie die
Zwolle in deze regio heeft. En de Zwollenaren zijn
in de afgelopen negentien jaar trotser geworden op
hun stad en hun burgemeester.
Literatuur
Vries, Thom.J. de, Geschiedenis van Zwolle, dl II.
(Zwolle 1961)
Groepsfoto bij een naturalisatieceremonie in de Schepenzaal. (Foto Cathelijn
van den Akker)
Burgemeester Meijer tussen een oud en een nieuw Zwols icoon, de Peperbus en
de Fundatie. (Gemeente Zwolle)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 123
De burgemeesters van Zwolle
De steden in ons land, waaronder Zwolle,
wisten eeuwenlang redelijk autonoom
te blijven binnen het centrale gezag van
landsheer, staten of stadhouder. Alle belangrijke
zaken, inclusief defensie, rechtspraak en regels
waaraan de bewoners zich dienden te houden,
werden doorgaans door het stadsbestuur bepaald.
Dit veranderde met de komst van de Fransen, de
Bataafse Republiek, het Koningrijk Holland en
vervolgens de inlijving bij Frankrijk. Nadat in
1813 Napoleon was verslagen en twee jaar later
het Koninkrijk der Nederlanden werd gesticht,
werd de verhouding van de steden tot het Rijk
in 1824 wettelijk vastgelegd. Zwolle schikte zich
echter al veel eerder in deze nieuwe orde. Daarmee
kan burgemeester A.J. Vos de Wael de eerste
burgemeester van dit nieuwe tijdperk worden
genoemd. In de rij van Zwolse burgemeesters
sindsdien is de pas aangetreden Peter Snijders
nummer zestien.
A.J. Vos de Wael, 1813-1855
Arnoldus Johannes Vos de Wael (1787-1859), lid
van een vooraanstaande Zwolse katholieke (!)
familie was 42 jaar lang burgemeester van Zwolle.
In zijn Geschiedenis van Zwolle schreef stadsarchivaris
Thom. J. de Vries dat onder zijn bewind
Zwolle was omgevormd van een middeleeuwse
stad tot een moderne provinciale hoofdstad. Dat
dan wel bekeken door de ogen van de negentiende
eeuw. Allerlei voorzieningen die nu als
normaal en onontbeerlijk worden beschouwd,
ontbraken toen en de meeste inwoners van de stad
verkeerden in bittere armoede. Maar onder het
bewind van Vos de Wael werden verbeteringen
tot stand gebracht die Zwolle de weg naar meer
economische voorspoed en ontplooiing boden,
zoals de aanleg van de Willemsvaart. Volgens De
Vries werd daarvoor echter wel een hoge prijs
betaald: prachtige monumenten uit het verleden
sneuvelden onder de slopershamer, zoals het oude
raadhuis en het wijnhuis, de raadstoren, en vele
poorten waaronder de Vispoort en de Grote Jan
Baghs. ‘Indien Zwolle destijds de beschikking had
gehad over een stadsbestuur, dat oog had voor het
werkelijke schone, dan had men toen van Zwolle
het mooiste stadje van Nederland kunnen maken’,
aldus De Vries, die Vos de Wael portretteerde als
een perfecte democraat in een ondemocratische
wereld. Iedere dag maakte de burgemeester een
flinke wandeling door de stad en sprak dan met
iedereen. Iedere morgen en iedere middag kwam
hij een half uurtje op het stadhuis om de ingekomen
stukken te zien, de uitgaande te tekenen en te
vernemen wat er van doen was…
Burgemeester A. J. Vos
de Wael. (Collectie
HCO)
Steven ten Veen
■■■■ 11 11-
124 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Mr. J.A.G. baron de Vos van Steenwijk, 1855-1867
Was zijn voorganger geliefd in Zwolle, van Jan
Arend Godert de Vos van Steenwijk (1818-1905)
kon dat niet worden gezegd. Bij Vos de Wael kon
iedereen terecht, De Vos van Steenwijk liet zich
zelden zien. Hij bestuurde de gemeente vanaf
zijn buitenverblijf Mataram tussen Wijthmen en
Dalfsen en kwam alleen als dat nodig was met
zijn vierspan naar het stadhuis om stukken te
ondertekenen of incidenteel de raad voor te zitten.
Het feit dat De Vos van Steenwijk zich maar af
en toe vertoonde in de stad kwam mede doordat
hij het burgemeesterschap combineerde met het
lidmaatschap van de Eerste Kamer. Hoogtepunt
tijdens zijn ‘bewind’ was de aansluiting van Zwolle
op het spoorwegnet. Op 4 juni 1864 arriveerde de
eerste trein waarvoor heel Zwolle uitliep. De Vos
van Steenwijk trad drie jaar later tamelijk onverwachts
af. Een afscheidsfeest werd niet gehouden,
wel kreeg hij een ‘modern’ cadeau, namelijk een
album met foto’s van Zwolle. De Vos van Steenwijk
vestigde zich in Den Haag, en werd vanaf
1874 voorzitter van de Eerste Kamer. Hij verliet de
Kamer in 1880 vanwege zijn benoeming tot Commissaris
van de Koning in Utrecht, maar omdat
hij weigerde naar Utrecht te verhuizen, kwam daar
in 1881 al weer een einde aan.
Jhr. W.C.T. van Nahuijs, 1867-1897
Burgemeester was hij geweest van achtereenvolgens
Diepenheim, Ambt Almelo, Stad Ommen,
Ambt Ommen, Wijhe en Enschede toen Willem
Christiaan Theodoor van Nahuijs (1820-1901)
tot burgemeester van Zwolle werd benoemd. De
overstap van Enschede naar Zwolle was in die tijd
een promotie, Enschede was nog slechts een dorp.
Echter wel een dorp dat in 1862 door een hevige
brand voor een groot deel in de as was gelegd. Bij
de wederopbouw was Van Nahuijs zo voortvarend
te werk gegaan, dat hij geschikt werd geacht voor
het burgemeesterschap van de hoofdstad van
Overijssel. Omdat hij uit een dorpsmilieu kwam,
had hij tijd nodig om aan de stad te wennen. Hij
zocht zijn relaties vooral in de Groote Sociëteit
en openlijk werd gezegd dat belangrijke benoe-
Het oude, begin negentiende eeuw gesloopte stadhuiscomplex van Zwolle. Vlnr.
het Mosterthuis, het meentehuis en het achter één gevel gelegen raadhuis en
wijnhuis. Aan het Mosterthuis hangt een walviskaak, ten teken dat hier recht
gesproken werd. (Reproductie tekening Cornelis Pronk, 1732, collectie HCO)
Burgemeester mr.
J.A.G. baron de Vos van
Steenwijk. (Collectie
HCO)
Burgemeester jhr. W.C.T. van Nahuijs. (Collectie
HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 125
mingen hier tot stand kwamen. Van Nahuijs kon
nog wel eens in woede uitbarsten als iets hem niet
zinde. Dan bulderde zijn stem door het stadhuis,
waar overigens maar vier klerken werkten… De
burgemeester, klein van stuk, woonde in het pand
waar Grand Hotel Wientjes uit voortgekomen is.
Dertig jaar was hij eerste burger van Zwolle en
onder zijn leiding is veel tot stand gekomen, zoals
rond 1870 de vestiging van de centrale werkplaats
van de spoorwegen bij het station en de aanleg van
de nieuwe Katerveersluis en verdere verbeteringen
van de Willemsvaart. In dezelfde tijd vond de
uitbreiding van de gemeentereiniging plaats die
de hygiëne in de stad sterk verbeterde, de stichting
rond 1880 van een gemeentelijk ziekenhuis (het
Sophia) en rond 1890 de aanleg van een centrale
drinkwaterleiding. Het inwonertal van de stad
groeide van 20.000 naar 30.000. Toen hij in 1897
op 77-jarige leeftijd aftrad, was zijn gezondheid zo
slecht dat hij kort daarna overleed.
Mr. dr. I.A. van Roijen (1897-1933)
Isaäc Antoni van Roijen (1859-1938) was een
geboren en getogen Zwollenaar. Zijn wieg stond
in de Bloemendalstraat. Net zoals zijn vader en
grootvader was hij naast zijn praktijk als advocaat
actief in de politiek. Toen door het vertrek van Van
Nahuijs een nieuwe burgemeester werd gezocht,
deed het raadslid mr. P.J.G. van Diggelen zijn best
om deze functie in de wacht te slepen. De man was
mede vanwege zijn gewoonte om altijd de eerste
viool te willen spelen echter verre van populair, in
tegenstelling tot wethouder Van Roijen die werd
voorgedragen en benoemd. In zijn lange ambtsperiode
kreeg Van Roijen te maken met de opkomst
van links in de politiek. De verkiezing in 1903 van
de eerste socialist in de gemeenteraad – K. Admiraal
– zorgde nog niet voor een ‘revolutie’, maar de
sfeer werd anders toen de marxist Henk Sneevliet
vier jaar later raadslid werd, want die legde zich
toe op het omverwerpen van de bestaande orde.
Zijn raadslidmaatschap duurde overigens slechts
kort, hij vertrok uit Zwolle en zou later internationale
bekendheid krijgen als revolutionair in
Nederlands-Indië en China. In 1919 verschenen
ook de eerste twee vrouwen in de raad, voor de
SDAP en de Vrije Liberalen. Van Roijen was gezien
De jonge burgemeester
mr. dr. I.A. van Roijen
in zijn ambtskostuum.
(POZC, 26 jan. 1933)
Tot 1931 werden koeien verhandeld op de Beestenmarkt (nu Harm Smeengekade),
varkens aan de Pannekoekendijk en paarden op de Brink. Vanwege toenemend
ruimtegebrek en overlast werden alle markten begin jaren dertig op één
locatie samengebracht. Deze nieuwe veemarkt werd op 30 april 1931 geopend
door burgemeester Van Roijen, de grote man met lichte hoed in het midden.
(Collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
126 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
in Zwolle, hij was minzaam, benaderbaar en sprak
zo nodig Zwols, maar hij bestuurde de stad als een
ouderwetse en behoudende regent. Hij zette de
rem op alle investeringen die de stad geld konden
kosten, met als gevolg dat Zwolle zich begin twintigste
eeuw weinig ontwikkelde. Tijdens een van
de laatste jaren van zijn ambtsperiode beleefde
Van Roijen nog wel een hoogtepunt: de opening
op 15 januari 1930 van de IJsselbrug, die mede
op initiatief van zijn vriend, oud-wethouder en
minister van Waterstaat mr. H. van der Vegt was
gerealiseerd. In datzelfde jaar opende hij, zelf oudleerling,
ook het nieuwe gebouw van het gymnasium
aan de Veerallee en een jaar later de nieuwe
veemarkt. Toen Van Roijen per 1 februari 1933
aftrad, geloofde half Zwolle dat hij zou worden
opgevolgd door zijn zoon, die in Amsterdam een
drukke praktijk als advocaat had. Maar het werd
zijn schoonzoon, Jacob Evert de Vos van Steenwijk.
Dr. J.E. baron de Vos van Steenwijk, 1933-1937
Toen Jacob Evert de Vos van Steenwijk (1889-
1978) tot burgemeester van Zwolle was benoemd,
zei een van zijn vrienden: ‘Wat gebeurt er als een
astronoom burgemeester wordt? Dan helpt hij
zijn gemeente naar de maan.’ De in Zwolle geboren
De Vos van Steenwijk was namelijk wis- en
sterrenkundige. Hij had ook politieke aspiraties,
wat hem er toe bracht om te solliciteren naar het
burgemeesterschap van Zwolle. Minister Ruys de
Beerenbrouck vond dat De Vos van Steenwijk het
maar moest proberen. ‘In een kleine gemeente kan
ik u niet gebruiken, in een grote zal het misschien
wel gaan’, zou hij hebben gezegd, want dan konden
de ambtenaren hem voldoende ondersteunen…
Onder het bewind van de nieuwe burgemeester
ging een heel andere wind waaien dan tijdens
het bewind van zijn schoonvader het geval was
geweest. De Vos van Steenwijk was een buitengewoon
welwillend man, waardoor de sfeer in
Groepsfoto van het college
van B en W en de
Zwolse gemeenteraad
in de Schepenzaal op
26 januari 1933, ter
gelegenheid van het
afscheid van burgemeester
Van Roijen.
(Collectie HCO)
Burgemeester dr. J.E.
baron de Vos van Steenwijk.
(Collectie HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 127
de raad prettiger, menselijker en minder formeel
werd. De raadsvergaderingen duurden echter wel
eindeloos, want de voorzitter hield de teugels niet
strak. Dat De Vos van Steenwijk grotere ambities
had, zou al snel blijken. Amper vier jaar na zijn
aantreden in Zwolle werd hij namelijk al benoemd
tot burgemeester van Haarlem en niet veel later tot
Commissaris van de Koningin in Noord-Holland.
Die functie zou hij echter slechts twee jaar uitoefenen,
omdat hij door de Duitse bezetter werd
afgezet. Na de oorlog werd hij president-curator
van de Leidse Universiteit.
A. van Walsum, 1938-1940
Het burgemeesterschap van Arnoldus van
Walsum (1890-1957), die lid was van de Christelijk
Historische Unie (CHU), duurde slechts
twee jaar. Op 26 juni 1940 werd hij als eerste
burgemeester van Nederland door de Duitsers
ontslagen. De diepgelovige Van Walsum was
voor Zwolle een totaal onbekende. Op 25-jarige
leeftijd werd hij al burgemeester van Krimpen
aan de IJssel, waarmee hij de jongste persoon in
Nederland was die dit ambt bekleedde. Daarna
was hij tien jaar burgemeester van Vlaardingen. In
Zwolle ontpopte Van Walsum zich als een dorpsburgemeester
die zich met allerlei nietige details
bemoeide. Toen begin 1940 de oorlog dreigde,
nam hij een historisch raadsbesluit: de gemeente
schafte voor 4.500 gulden zestig karabijnen aan
voor de politie en de luchtafweer. Op de morgen
van de capitulatie sprak Van Walsum de Zwolse
bevolking via het lokale radiodistributienet toe.
Daarbij reageerde hij zeer ontdaan op het vertrek
van koningin Wilhelmina naar Londen. Hij veroordeelde
deze vlucht, ‘terwijl er nog jongens voor
haar in het vuur gaan.’ Hij gebruikte daarbij zelfs
de term ‘misdadig’, wat hem nog heel lang zou
worden nagedragen. Daar stond tegenover dat
Van Walsum officieren van de Sicherheitspolizei
in juni 1940 inzage weigerde in het bevolkingsregister,
omdat hij vermoedde dat ze op zoek waren
naar namen van Joodse families. Van Walsum
werd daarop eerst kort vastgezet en vervolgens uit
zijn ambt ontslagen. De toespraak voor de radiodistributie
noemde Van Walsum later ‘de fout van
mijn leven’. Het blokkeerde na de bevrijding ook
een mogelijke terugkeer in zijn functie als burgemeester
van Zwolle, waarop hij wel had gehoopt.
Zijn bestuurlijke carrière bleef daarna beperkt
tot waarnemend burgemeester in de jaren vijftig
van Waarder, Barwoutswaarder en Rietveld, drie
kleine gemeenten in Zuid-Holland.
Jhr. mr. M.P.M. van Karnebeek, 1940-1944,
waarnemend in 1945
Op 3 oktober 1940, nog geen vier maanden na de
bezetting van ons land, werd Maurits Peter Marie
van Karnebeek (1908-1985) als burgemeester van
Zwolle geïnstalleerd. Jhr. G.A. Strick van Linschoten,
de burgemeester van Zwollerkerspel, was na
het vertrek van Van Walsum korte tijd waarnemer
geweest. Van Karnebeek, liberaal maar politiek
ongebonden, was daarvoor burgemeester van
Zuidlaren. Tijdens zijn inhuldiging pleitte hij,
plichtsgetrouw als hij was, voor samenwerking
met de bezettende macht en eensgezindheid,
teneinde ‘het schip va A. van Walsum. (Collectie HCO) n dit gemenebest door de
■ ■■■
11 11-
128 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
branding van dezen moeilijken tijd veilig heen te
loodsen.’ Toen de Duitsers na de slag om Arnhem
besloten om de IJssellinie te versterken, kreeg Van
Karnebeek opdracht om mannelijke inwoners
van Zwolle in te schakelen voor het graafwerk. De
burgemeester weigerde dat en dook onder. Op 11
oktober 1944 werd hij uit zijn ambt gezet. Na de
bevrijding is hij nog een paar maanden waarnemend
burgemeester van Zwolle geweest. Terugkerend
van zijn onderduikadres werd hij al op 14
april 1945, de dag van de Zwolse bevrijding, door
het Militair Gezag geïnstalleerd. De zuivering
doorstond hij met vlag en wimpel, maar niettemin
trad hij in de herfst van 1945 plotseling af. Officieel
heette het dat Van Karnebeek zich gekrenkt
toonde door opmerkingen van de minister van
Binnenlandse Zaken over het gebrek aan beginselvastheid
van bestuurders die tijdens de oorlog
te lang op hun post waren blijven zitten. Maar
onofficieel speelde zijn scheiding ook een rol. Van
Karnebeek richtte zich daarna op de diplomatieke
dienst, waarbij hij onder andere ambassadeur in
Oslo was.
Mr. A. Meerkamp van Embden, 1944-1945
Het lag voor de hand dat Zwolle na het ontslag
van Van Karnebeek een NSB-burgemeester
zou krijgen Dat werd Adriaan Meerkamp van
Embden (1882-1954), die rijksarchivaris van
Zeeland en vanaf 1942 NSB-burgemeester van
Middelburg was geweest. De man stond bekend
als een wereldvreemde kamergeleerde en had
in Zwolle niets te vertellen, de bezetters maakten
de dienst uit. Dat kwam mede doordat het
hoofdkantoor van de Sicherheitspolizei werd
verplaatst van Den Haag naar Zwolle. De plaatselijke
ondergrondse ondervond daar de gevolgen
van, want velen van hen werden opgepakt
en gefusilleerd. Toen de Duitsers de burgemeester
opdracht gaven om mannelijke inwoners
van Zwolle aan te leveren voor het versterken
van de IJssellinie werden twintig vooraanstaande
Zwollenaren in gijzeling genomen met
de waarschuwing dat een aantal van hen zou
worden geëxecuteerd als er zich niet genoeg
gravers zouden melden. Na de bevrijding zei
Meerkamp dit als een fiasco van zijn beleid te
zien. Na zeven maanden hechtenis werd hij
mild gevonnist, met alleen ontzetting uit zowel
het actieve als passieve kiesrecht, omdat hij als
burgemeester daar waar mogelijk had geprobeerd
om de Duitse maatregelen te verzachten.
Hij keerde terug naar Zeeland en leidde daar tot
zijn overlijden een teruggetrokken leven.
Burgemeester Van
Karnebeek spreekt bij
de herbegrafenis van
Zwolse gefusilleerden
op Kranenburg in april/
mei 1945. (Foto Voerman,
collectie HCO)
Mr. A. Meerkamp van Embden (links) in 1934 op straat in Middelburg, toen hij
nog rijksarchivaris van Zeeland was. (Beeldbank Zeeland)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 129
Jhr. mr. G.A. Strick van Linschoten, 1946-1959
Gustaaf Adolf Strick van Linschoten (1894-1968)
– ‘Strick’ werd hij in Zwolle genoemd – was dertien
jaar burgemeester van Zwollerkerspel geweest
en daarvoor officier bij de cavalerie. Aan heel zijn
houding was te zien dat hij een statige aristocraat
was. Daarbij was hij nuchter, beminnelijk en
lichtelijk excentriek. Strick, lid van de Christelijk
Historische Unie (CHU), reed bij voorkeur met
de fiets door de stad. ‘Ja, van een auto schijnt een
soort cachet uit te gaan, maar misschien ben je
over zoveel jaar wel deftig als je op de fiets zit’,
zou hij er over hebben gezegd. Als burgemeester
was hij bij de bevolking geliefd, maar hij miste
daadkracht. In het kerspel, een pure plattelandsgemeente,
was dat niet zo erg, maar in Zwolle was
iemand nodig om de stad op sleeptouw te nemen.
Toen hij in het jaar van zijn afscheid (1959) door
Bibeb van Vrij Nederland werd geïnterviewd zei
hij het volgende er over: ‘Zwolle heeft een beetje
de naam gehad van een erg rustige, antieke stad.
Dat was vroeger, maar er is veel veranderd. Toch
als je eenmaal de naam hebt, verander je die
niet van vandaag op morgen.’ Gebeurde er dan
helemaal niets onder het bewind van Strick van
Linschoten? Zeker wel. De internationaal vermaarde
architect en stedenbouwkundige W.M.
Dudok werd eind jaren veertig aangetrokken om
een uitbreidingsplan en een structuurplan voor
de binnenstad te maken. Men wist echter geen
consensus te bereiken over zijn in 1951 gepresenteerde
ontwerp en Dudok haakte boos af. Vervolgens
werd stedenbouwkundige S.J. van Embden
gevraagd een plan te maken hoe Zwolle zou moeten
groeien. Als uitvloeisel daarvan werd op 17
september 1958 de eerste paal voor nieuwbouwwijk
Holtenbroek geslagen. Tegelijkertijd werd
een gemeentelijk structuurplan gepresenteerd met
daarin de ambitieuze doelstelling om op termijn
te groeien naar een stad met 200.000 inwoners…
Zwolle telde op dat moment zo’n 55.000 inwoners.
Drs. J.A.F. Roelen, 1960-1969
In de negen jaar dat de planoloog Johannes
Antonius Franciscus (Hans) Roelen (1920-2005)
burgemeester was, is er in Zwolle ontzettend veel
gebeurd. Er kwam met het Zwolle-IJsselkanaal
Burgemeester jhr.
mr. G.A. Strick van
Linschoten. (Collectie
HCO)
Burgemeester drs. J.A.F.
Roelen presenteert
een van de ambitieuze
groeiplannen van
Zwolle, oktober 1967.
(Collectie HCO)
■■■■ 11 11-
130 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
een verbinding tussen de IJssel en het Zwartewater,
Holtenbroek werd gebouwd en de aanleg van
de Aa-landen lag daarvan in het verlengde. Met
de komst van een fabriek van Scania Vabis haalde
Zwolle een grote vis binnen en veel oude Zwolse
bedrijven trokken uit de binnenstad naar nieuw
aangelegde industrieterreinen. De VVD’er Roelen,
die vanuit Delfzijl naar de Overijsselse hoofdstad
was gekomen, liet een totaal andere wind dan
zijn voorganger waaien. Met zijn frisse aanpak en
overtuigingskracht gaf hij de stad nieuwe dynamiek.
Belangrijk daarbij was dat Zwolle al een jaar
voor zijn aantreden door het Rijk was aangewezen
als ontwikkelingskern. Daarmee kwam geld
binnen dat kansen bood om de infrastructuur
belangrijk te verbeteren. De binnenstad ging
op de schop, rond de Broerenkerk werd driftig
gesloopt en daardoor ontstond een troosteloze
zandwoestijn waar een winkelcentrum moest
worden gebouwd. Ook de neogotische St. Michaëlkerk
met karakteristieke toren in de Roggenstraat
ging tegen de vlakte. Nauwelijks een woord
van protest in Zwolle, de stad was in de greep van
de vooruitgang en daar hoorde sloop bij. Door
de opheffing en annexatie van het grootste deel
van Zwollerkerspel in 1967 groeide het aantal
inwoners in dat jaar naar 73.000. Volgens de ontwikkelde
plannen zou de stad overigens nog veel
groter moeten worden, tot zeker 250.000 inwoners
in het jaar 2000. Ondertussen begon er wel
publieke discussie te ontstaan over de plannen van
de gemeente voor de bouw van een groot modern
stadhuis, naar een ontwerp van architect ir. J.J.
Konijnenburg, midden in de oude binnenstad. In
juli 1969 promoveerde Roelen naar Arnhem. Op
de vraag of Zwolle tijdens zijn verblijf was veranderd
zei hij: ‘Het is minder provinciaal geworden,
provinciaal dan in zijn slechte betekenis van
bekrompen. Het is allemaal wat royaler geworden,
wat meer open. Niet alleen uiterlijk, maar ook in
de denkwijze van de bewoners.’
Mr. J. Drijber, 1969-1980
Na al dat slopen dat nog steeds niet ten einde
was, was Zwolle zo langzamerhand wel toe aan
een periode waarin de zandwoestijn in de binnenstad
zou verdwijnen. Johannes (Job) Drijber
(1924-2016) was daar de ideale man voor. Als
burgemeester van Middelburg had hij al bewezen
hoe zorgvuldig met een monumentale binnenstad
moest worden omgegaan. In Zwolle
aangekomen trapte hij onmiddellijk op de rem
bij de sanering van de binnenstad. Waar dat nog
mogelijk was, werd sloop van panden die het
waard waren om behouden te blijven afgelast.
Zo leverde Drijber een essentiële bijdrage aan
de herwaardering van de oude binnenstad. De
lange en soms felle strijd rond de bouw van een
nieuw stadhuis kwam ook tot een goed einde. Op
15 mei 1976 vond de officiële opening plaats. In
dat jaar werd ook het Aldo van Eyckplan gerealiseerd,
een aansprekend stadsvernieuwingsproject
dat bekijks uit de hele wereld trok. Werd er
aan restauraties tussen 1960 en 1970 bijna 2 miljoen
gulden besteed, van 1970 tot 1980 vertwintigvoudigde
dat bedrag tot 39 miljoen. De Aalanden
verrezen en de grondslag voor de sprong
over het spoor, Zwolle-Zuid, werd gelegd.
De ambtsketen is sinds
1852 in gebruik in
Zwolle. Na het samengaan
van een groot
gedeelte van Zwollerkerspel
met Zwolle in
1967 kwam er een nieuwe
ambtsketen voor
de burgemeester. De
wapens van Zwolle en
Zwollerkerspel (Zwolle:
wit kruis op een blauw
vlak, Zwollerkerspel:
blauw kruis op een wit
vlak) met koggeschepen
(verwijzing naar de
Hanze) en een afgietsel
van het oudste stadszegel.
(Collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 131
In januari 2000 werd Drijber (als eerste!) het
ereburgerschap van Zwolle uitgereikt, op grond
van zijn bijzondere inspanningen voor de stad.
Mr. G. Loopstra, 1980-1990
Toen Gauke Loopstra in een artikel in de Zwolse
Courant (1925-2000) een dorpsburgemeester
werd genoemd, voelde hij zich danig in zijn wiek
geschoten. Toch was deze betiteling niet onvriendelijk
bedoeld. Zij was gebaseerd op de manier
waarop hij zijn ambt in Zwolle vervulde: vriendelijk,
onopvallend, bescheiden en vooral ook
menselijk. De benoeming van de in Leeuwarden
geboren Loopstra, evenals zijn beide voorgangers
lid van de VVD, was een verrassing. Via Finsterwolde
en Vlagtwedde was hij burgemeester van de
Noordoostpolder geworden, hij stond niet als een
hoogvlieger bekend en zou bij de invulling van de
vacature in Zwolle niet op de hoogste plek hebben
gestaan. Maar misschien was de stad na de turbulente
jaren zestig en zeventig wel aan een eerste
burger toe die het wat kalmer aan zou doen. Sneu
voor Loopstra was dat hij als bijnaam aan zijn
jaren in Zwolle de betiteling ‘Sloopstra’ overhield.
Burgemeester
mr. J. Drijber, ereburger
van Zwolle. (Collectie
HCO)
Mr. J. Drijber aan het
woord bij zijn installatie
tot burgemeester van
Zwolle op 24 november
1969 in de Schepenzaal.
(Foto Henneke, collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
132 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Toen in 1985 het Gouverneurshuis aan het Ter
Pelkwijkpark door een projectontwikkelaar werd
aangekocht en in grote haast gesloopt, duikelden
boze Zwollenaren over de burgemeester heen. Hij
had er echter nauwelijks of geen schuld aan. Het
Gouverneurshuis was geen monument, de sloop
kon niet worden verhinderd. Zwolle hield er wel
een gemeentelijke monumentenlijst aan over.
Drs. L.M.L.H.A. Hermans, 1990-1994
Loek Hermans (geb. 1951), de burgemeester met
de meeste voornamen (Louis Marie Lucien Henri
Alphonse) kende een kort verblijf in Zwolle. Het
Tweede Kamerlid van de VVD, toen 39 jaar oud,
barstte van de ambitie. In Zwolle wilde hij laten
zien wat hij in zijn mars had om vervolgens de
bestuurlijke weg omhoog te vinden. Dat lukte,
Burgemeester
mr. Gauke Loopstra.
(Collectie HCO)
Bekladding op het
Gouverneurshuis tegen
burgemeester Loopstra,
maart 1985. (Collectie
HCO)
■■■■ 11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 133
want in 1994 werd hij benoemd tot Commissaris
van de Koningin in Friesland en in het
tweede kabinet van Wim Kok was hij minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De ‘erfenissen’
die Zwolle van hem kreeg, waren het Natuureducatiepark
Ecodrome, gesloten in 2012, en De
Stadshof, het museum voor naïeve en outsiderkunst
in het voormalig Paleis van Justitie aan de
Blijmarkt, dat ook allerminst een succes werd. In
tegenstelling tot de huidige bestemming van dat
gebouw: de Fundatie.
J. Franssen, 1994-2000
De opvolger van Hermans was opnieuw een liberaal
Tweede Kamerlid en van dezelfde leeftijd
als zijn voorganger: Jan Franssen (geb. 1951).
Een half jaar na zijn aantreden kon Franssen de
100.000ste inwoner van Zwolle verwelkomen. Op
27 november 1995 werd de eerste paal geslagen
voor de Vinexwijk Stadshagen, de eerste Zwolse
woonwijk aan de overkant van het Zwartewater.
Franssen bleef uiteindelijk twee jaar langer dan
Hermans in Zwolle om daarna Commissaris van
de Koningin in Zuid-Holland te worden. Jan
Franssen voelde zich zo thuis in Zwolle, dat hij er
De jonge burgemeester
Hermans. (Collectie
HCO)
Burgemeester Loek
Hermans met uitgever
Wim Waanders bij
de presentatie van het
eerste nummer van de
reeks Als de Dag van
Gisteren, 1991. (Collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
134 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
nog regelmatig terugkeert. Vlak voor zijn vertrek
in 2000 had hij een opmerkelijk interview met
de Zwolse Courant, waarin hij openlijk over zijn
homoseksuele geaardheid sprak.
Hermans en hij zouden ‘tussenpausen’ kunnen
worden genoemd. Met hun ambitie werkten
zij enthousiast mee aan de verdere ontwikkeling
van Zwolle, maar toen Franssen naar Den Haag
vertrok snakte de stad naar een bestuurder die
langere tijd op zijn post zou blijven.
Drs. H.J. Meijer, 2000-2019
Na twee burgemeesters die Zwolle zagen als een
mooie tussenstap in hun carrière was de stad toe
aan een eerste burger die niet met een schuin oog
naar een belangrijker positie keek. Die man was
Henk Jan Meijer, op 5 augustus 1951 geboren in
Wassenaar, lid van de VVD en wethouder in Den
Haag. Aan die wens van de gemeenteraad zou hij
voor de volle honderd procent voldoen, Meijer
bleef tot aan zijn pensioen dit jaar leiding aan de
stad geven. De stap van Den Haag naar de hoofdstad
van Overijssel, die zijn beide voorgangers
probleemloos maakten, kostte Meijer meer moeite.
Hij moest wennen aan de nieuwe rol die hij
speelde, maar toen hij eenmaal was ‘ingeburgerd’
ontpopte hij zich tot een bekwame bestuurder die
een zeer belangrijke bijdrage heeft geleverd aan
de positie die Zwolle nu heeft: een stad met een
sterke economische positie, een belangrijke cen-
Burgemeester Jan
Franssen met de honderdduizendste
inwoner
van Zwolle, de op
14 december 1994 in
Westenholte geboren
Kyra Mepschen. (Foto
Frans Paalman, collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 135
trumfunctie en een potentie die nog lang niet volledig
is benut. Bij zijn afscheid in augustus 2019
werd hij tot ereburger van de stad benoemd. (Zie
ook het interview met Meijer op p. 116 e.v. en de
bespreking van het boek Lange lijnen op p. 173).
P.H. Snijders, 2019-
De nieuwe burgemeester van Zwolle zal er geen
moeite mee hebben om zich hier thuis te voelen.
Peter Snijders is immers vier jaar lang chef van het
kabinet van de Commissaris van de Koningin in
Overijssel geweest. De op 11 mei 1966 in Dalen
geboren Snijders studeerde bestuurskunde en
bedrijfskunde in Groningen, werd daarna beleidsmedewerker
bij de provincie Drenthe en vertrok
vervolgens naar het Provinciehuis in Zwolle. In
2005 werd hij wethouder in Coevorden, in 2007
burgemeester van De Wolden (Ruinen en omgeving)
en vier jaar later burgemeester van Hardenberg.
Wie deze plaats in Noordoost-Overijssel na
lange tijd weer eens bezoekt, zal verbaasd zijn over
de expansie die hier heeft plaats gevonden. Peter
Snijders heeft een jaar de tijd om met zijn echtgenote
Geeke en hun zoon (20) en dochter (18) naar
Zwolle te verhuizen.
Bronnen
Andere Tijden, ‘Burgemeester in oorlogstijd’, 7 mei
2006 https://www.anderetijden.nl/aflevering/390/
Burgemeester-in-oorlogstijd
Bootsma-van Hulten, Annèt en Wil Cornelissen,
‘Mr. Job Drijber, ereburger van Zwolle. Een portret’,
in ZHT 20 (2003) p. 40-65
Hove, Jan ten, Geschiedenis van Zwolle (Zwolle 2005)
Huijsmans, Wim, ‘De Zwolse Burgemeesters’, in ZHT
17 (2000) p. 34-36
Vries, Thom.J. de, Geschiedenis van Zwolle, dl II. (Zwolle
1961)
Burgemeester Henk
Jan Meijer tijdens een
gemeenteraadsvergadering,
oktober 2018.
(Foto Frans Paalman)
Burgemeester Peter
Snijders. (Gemeente
Hardenberg)
■ ■■■
11 11-
136 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 17 en slot: Dromen tussen Groot Zwolle en
Madurodam (1969)
Jan van de Wetering (72) verplaatst zich vijftig jaar
terug in de tijd. Hij laat zich verrassen door wat hij
in de kolommen van de Zwolsche Courant (verder:
Zwolse Courant) tegenkomt over de stad van zijn
jeugd. Na het voor Zwolse begrippen tumultueuze
jaar 1968, is het jaar 1969, althans in de kolommen
van de Zwolse Courant een oase van rust. De oudere
Zwollenaren lijken hun afkeer van de uitingen van de
nieuwe generatie jongeren te hebben verwerkt. Tegen
de vermeende uitwassen van de jeugdcultuur is geen
kruid gewassen. Dat gevoel heerst ook onder de journalisten,
waarvan de samenstelling langzamerhand
ook een verjongingskuur heeft ondergaan. Maar ook
de stad zelf moet mee met zijn tijd en daar wringt de
schoen nogal eens in 1969.
Op de eerste dag van het nieuwe jaar ontdekte
de bode van het stadhuis dat het
dooiwater de Schepenzaal was binnengedrongen.
Het water lekte langs de muren tot over
de vloer. En zo begon de eerste werkdag in het
stadhuis met dweilen en dat was achteraf gezien
een metafoor voor wat het jaar 1969 met zich mee
zou brengen.1 Had Roelen, burgemeester sinds
1960, er een vermoeden van? En wist hij al dat
dit zijn laatste jaar in Zwolle ging worden? Ongetwijfeld.
Met enorme energie en bezieling had hij
de afgelopen jaren geprobeerd invulling te geven
aan de utopische ideeën van de regering over een
duizelingwekkende groei van de bevolking van
Nederland, maar ook van Zwolle. De stad moest
ruim baan maken voor industrialisatie. De banen
die dat zou opleveren zouden duizenden werkzoekenden
naar Zwolle doen verhuizen. En daar bleef
het niet bij. Net als zoveel andere steden in ons
land wilde Zwolle na de Tweede Wereldoorlog een
nieuwe start maken. Daarvoor was in de ogen van
de bestuurders een volledige herinrichting in het
hart van de stad nodig en een al even ingrijpende
verbetering van de infrastructuur met nieuwe
wegen en een nieuwe brug over de IJssel, om de
toenemende bedrijvigheid te faciliteren en om in
één klap een einde te maken aan de opstoppingen
en onveilige situaties bij de toegangswegen van
de stad. De bedrijven en daarmee de banen zouden
dan vanzelf wel komen. Maar die bedrijven
kwamen niet, althans niet in de gehoopte mate, en
zouden ook niet komen. Dat moet Roelen op de
eerste dag van het nieuwe jaar geweten hebben.
Die lekkage, dat voelde niet lekker als begin van
een nieuw jaar.
Zwolle pijlstad naar het noorden
In 1966 leek het allemaal nog zo mooi. Zwolle zou
volgens de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening in
het jaar 2000 zijn uitgegroeid tot een stad van een
kwart miljoen inwoners. ‘Groot Zwolle’ heette het
einddoel, de weg er naartoe ‘Zwolle Groeistad’
en later ook wel ‘Zwolle pijlstad naar het noorden’.
Aan beeldende taal geen gebrek. Een grote
opwinding moet zich meester hebben gemaakt
van de bestuurders op het stadhuis. Burgemeester
en wethouders gingen in de Structuurschets
Zwolle 2000 (1968) nog een reuzenstap verder
dan de regering. Het werd niet voor onmogelijk
gehouden dat Zwolle op den duur een half miljoen
inwoners zou tellen. Een emmer koud water over
de hoofden van de adviserende planologen had
wonderen kunnen verrichten, maar dat gebeurde
niet. Er werden al kaarten getekend van de plekken
waar woningen gebouwd moesten worden
voor de verwachte duizenden gloednieuwe
Zwollenaren. In de Structuurschets staat dan ook
onomwonden: ‘De tot dusver ontwikkelde structuurplannen
beslaan een gebied met een straal van
circa vier kilometer vanuit de stadskern. Zwolle
2000 echter beslaat een gebied met een straal van
circa acht tot tien kilometer.’2
Jan van de Wetering
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 137
Menig Zwollenaar – nuchter als altijd – had
in 1966 de wenkbrauwen gefronst. Was de burgemeester
vergeten dat zijn stad nog maar net
de 60.000-ste inwoner had mogen begroeten?
Natuurlijk wist hij dat, maar hij wist ook dat Zwolle
een jaar later zijn grondgebied zou vervijfvoudigen
door de inlijving van Zwollerkerspel (van
2.000 naar 10.000 hectare). Daarna was het alleen
nog maar een kwestie van industrie aantrekken
voor de werkgelegenheid en woningen bouwen,
heel veel woningen bouwen. Over de boeren die
daar woonden en over het landschap – ‘de groene
schil’ rond Zwolle – werd, afgezien van de grens
die de IJssel aan het grondgebied stelde, met geen
woord gerept.
Nu, in 1969, was duidelijk dat de komst van
nieuwe grote bedrijven ernstig stagneerde. De
komst van Scania Vabis op bedrijventerrein
Voorst in 1965 sprak nog het meest tot de verbeelding.
Belangrijk was ook de vestiging van het
hoofkantoor van Wavin in Holtenbroek en het
bedrijf M&R Dietetics (onder meer babyvoeding
Similac, nu Abbott) op Voorst. Andere grote
bedrijven zoals Stork en Philips waren al in de
jaren vijftig naar Zwolle gekomen. In hun voetspoor
vertrokken vele kleinere Zwolse bedrijven
uit de binnenstad naar industrieterrein Voorst.
In zijn nieuwjaarstoespraak moest Roelen mededeling
doen van alweer een droom die in duigen
viel. Zwolle had zich al jaren geleden aangemeld
als kandidaat voor de achtste medische faculteit,
maar de commissie die zich daar in opdracht van
de regering over had gebogen (de commissie Van
Walsum), had onze stad te licht bevonden. En
dat, merkte Roelen verongelijkt op, terwijl Zwolle
de laatste jaren door structurele en verkeersverbeteringen
sterk vooruit was gegaan; ook vanuit
landelijk perspectief gezien. Dat een flink deel van
die verbeteringen, zoals de aanleg van de nieuwe
IJsselbrug, nog niet gerealiseerd was, liet hij wijselijk
achterwege.3
De tijden veranderden snel. Drie jaar na de
verschijning van de Tweede Nota Ruimtelijke
Ordening zetten niet alleen gewone Zwollenaren,
maar ook beleidsmakers op landelijk en regionaal
niveau vraagtekens bij de prognoses van de overheid.
Zou Nederland in het jaar 2000 werkelijk
twintig miljoen inwoners tellen? Waarschijnlijk
niet. Als Zwolle in dit tempo zou doorgroeien dan
mocht de stad blij zijn met honderdduizend inwoners
in 2000, in plaats van de verwachte tweehonderdvijftigduizend.
Zo vroeg een onderzoeker van
het Instituut voor Planologie (drs. E.F. Nozeman)
zich af of Zwolle de rol van ‘Pijlstad naar het noorden’
wel waar kon maken. De migratie van nieuwe
inwoners liep in Zwolle ver achter bij steden als
Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Door nieuwe
vestigingen en een gevarieerd industriepakket
kon eerder Apeldoorn dan Zwolle uitgroeien
tot ‘metropool van het oosten’. De onderzoeker
zag wel andere kansen: samen met Kampen kon
Het nieuwe bedrijventerrein
Voorst, toen nog
aangeduid als Gasthuislanden
en Grote
Voort, met bedrijfsaanduiding
op een kaart
van Zwolle eind jaren
zestig. (Uitsnede, particuliere
collectie)
11-
138 | jrg. 36 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Zwolle uitgroeien tot springplank voor Zuid-
Nederland naar de periferie. Een stapje terug voor
Zwolle dus, maar er was nog hoop.4
Toch waren er planologen die nog steeds met
hun hoofd in de wolken liepen. De studiegroep
Zwolle van de afdeling bouwkunde van de Technische
Hogeschool te Delft, presenteerde in een rapport
het idee ‘Bandstad Zwolle-Kampen’, dat een
verdere uitwerking was van de Zwolse structuurschets.
Zelfs met het gebied van Zwollerkerspel
erbij bood Zwolle te weinig mogelijkheden om
bedrijven te plaatsen en woningen te bouwen. De
studiegroep dacht aan een samenhangend geheel
van industrieën en woningen, ondergebracht in
een band van aaneengeschakelde steden, dorpen
en buurtschappen. Dat wil zeggen: Windesheim-
Zwolle-Westenholte-’s Heerenbroek-Wilsum-
IJsselmuiden en Kampen. Dit alles uiteraard
onder de vlag van Zwolle, maar dat werd er niet
met zoveel woorden bij gezegd. De vlucht van de
gedachten van de werkgroep bereikte grote hoogten:
Wilsum zou in het jaar 2000 veertigduizend
inwoners tellen en ’s Heerenbroek maar liefst zestigduizend
inwoners. Op het Kampereiland was
een industrieel havencomplex geprojecteerd.5
Zo buitelden de ideeën over elkaar heen.
Ruim een maand na het rapport Bandstad Zwolle-
Kampen kwam het Economisch Technologisch
Instituut van Overijssel met een iets getemperde
indicatie van de groei van Zwolle. Geen half
miljoen, ook geen kwart miljoen inwoners zou
Zwolle in het jaar 2000 tellen, maar ‘slechts’ tweehonderdduizend.
Zwolle was daarmee wel de kern
van de IJssel- en Vechtdelta. Dit gebied mocht
volgens het instituut wel ‘de Zwolse regio’ worden
genoemd.6 En zo droomde Zwolle voort, in de
ban van de grote getallen. Hoe ironisch was het
dat burgemeester Roelen juist dat jaar een dagje
afreisde naar Den Haag om een bezoek te brengen
aan Madurodam. Met een vorkheftruc plaatste hij
een model van de Sassenpoort in het mini-stadje
ter gelegenheid van de expositie ‘Duizend jaar
Zwolle’. In zijn toespraak memoreerde hij hoe
spijtig het was dat al die fraaie stadspoorten – op
de Sassenpoort na – in de loop der tijden gesloopt
waren.7 De historische panden die tijdens zijn
burgemeesterschap onder de sloophamer vielen,
liet hij wijselijk onvermeld.
Citycentrum: een stuk allure in de presentatie
Roelen moest in zijn laatste jaar als burgemeester
van Zwolle meerdere bordjes zien hoog te houden.
De binnenstad maakte na de sloop van de
afgelopen jaren een desolate indruk. Dat was tijdelijk,
dat wisten bestuurders en inwoners, maar
het antwoord op de vraag hoe het centrum eruit
Veel drukte op de nieuwe
rondweg, augustus
1969. (Foto Henneke,
collectie HCO)
Groot-Zwolse voetballiefhebbers
De futuristische ideeën over Groot Zwolle riepen weinig reacties op bij de
Zwollenaren. Althans niet in de kranten uit die tijd. De Zwolse Courant
publiceerde onverstoorbaar elk nieuw idee – rijp of groen – maar leverde
geen inhoudelijk commentaar. Slechts in de marge zijn wat reacties te lezen,
soms uit onverwachte hoek. Een supporter van Zwolsche Boys schreef op
2 januari in een ingezonden brief aan de krant dat de aankoop van Ivica
Osim, een voetballer uit het voormalige Joegoslavië, een goed voorbeeld
was van ‘Groot Zwolle, een stad met allure’, want met zijn komst zette hij
Zwolle niet alleen nationaal, maar ook internationaal op de kaart.
Het leek wel of de gedachte van Groot-Zwolle vooral in voetbalkringen
populair was. De als altijd lichtvoetige Kantwerker schreef op 31 december:
‘Zwolle wordt toch zo langzamerhand een hele stad! We hebben al meer
dan 76.000 inwoners, de Diezerstraat wordt een promenade, op de Zwartewaterallee
krijgen we roodlicht-camera’s en PEC trekt soms tienduizend
toeschouwers. Dat kan straks wat worden als we in de eerste divisie zitten
om maar te zwijgen over de eredivisie.’
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 3 | 139
zou gaan zien was nog allerminst duidelijk. Die
duidelijkheid leek er te komen toen in de Zwolse
Courant een advertentie verscheen met de kop
‘Belangrijk bericht voor het Zwolse bedrijfsleven
in de binnenstad’. Burgemeester Roelen zou op 15
april in de concertzaal van Odeon een lezing houden
over ‘De functie van de Zwolse binnenstad in
de toekomst’. De lezing was georganiseerd door
Citycentrum Zwolle.8
Het is in meerdere opzichten een wat vreemde
advertentie. Een belangrijk bericht alleen voor
het bedrijfsleven? Wilden andere Zwollenaren na
al die kaalslag ook niet graag weten wat er met de
binnenstad zou gebeuren? En wat was dat Citycentrum?
Die naam was nog niet eerder gevallen,
sterker nog, Citycentrum Zwolle was nog niet
eens opgericht. Een paar jaar later zou wethouder
Witvliet het onnavolgbaar verwoorden: ‘Het
Zwolse City-centrum beoogt het verkopen van
Zwolle als koopcentrum en dat houdt in dat men
een commercieel doel heeft.’9
Een paar dagen later werd alles duidelijk.
Het ging simpelweg om de oprichting van een
winkeliersvereniging. De bijeenkomst trok 150
bezoekers, waaronder vertegenwoordigers van
115 Zwolse winkels. Volgens Roelen moesten de
ondernemers elkaar niet tegenwerken maar elkaar
stimuleren en vinden. Hij had zich het idioom
van de jaren zestig al aardig eigen gemaakt, gezien
zijn uitspraken als ‘We hebben een aanvulling van
het winkelapparaat nodig met een aantal magneten
(…) het geeft frisheid, een stuk allure in de
presentatie.’ En ook nog: ‘(…) de functie van het
winkelapparaat is niet afgenomen, in tegendeel, er
heeft een allurevergroting plaatsgevonden en dat
is winst.’
Wat concreter was zijn opmerking dat ‘artikelen
die met een hoge frequentie verkocht worden
[levensmiddelen] niet in de binnenstad thuis
horen en dat wij [B en W, jvdw] voor het nieuwe
winkelgedeelte bij de Broeren zijn uitgegaan van
enkele grootwinkelbedrijven, aangevuld met
kleine winkels van niveau.’ Zijn standpunt was
in lijn met de in Nederland gangbare ideeën over
stadsontwikkeling: de binnenstad is voor winkels,
banken en horeca; wonen en werken doe je buiten
het centrum. Roelen: ‘Het is uiterst onverstandig
de binnenstad alleen te zien als winkelcentrum.
Afwisseling en variatie maken de binnenstad tot
binnenstad. Hoe meer functies, hoe meer mensen
zich er bewegen en dat geeft juist de levendigheid.’
En dat was volgens de burgemeester de reden dat
het stadhuis in de Sassenstraat moest blijven. De
bijeenkomst was een groot succes. Winkeliersvereniging
Citycentrum Zwolle bestaat vijftig jaar
later nog steeds.10
Roelen onderstreepte in zijn lezing nog eens dat
‘de functie wonen’ niet in een moderne binnenstad
paste. Dat kon in 1969 ook amper meer: het
grootste deel van de woningen was de afgelopen
jaren gesloopt en de grond opgekocht door de
gemeente om ruimte te krijgen voor winkels.
Het grote proble
200 jaar Willemsvaart
Van Zwolle
naar de zee
Zwols Historisch Tijdschrift
36e jaargang 2019 nummer 2 – 8,50 euro
■■■■
Suikerhistorie
Hotel de Vries, Willemskade 8
Bijna honderd jaar lang heeft Willemskade 8 een
horecafunctie gehad. In 1927 kreeg H. Nijland
tostemming om het pand te verbouwen en in te
richten tot een café-restaurant met gelagkamer.
Hij nam daarvoor architect H. Meijerink in de
arm. Voor f 7.000 was de klus geklaard. Nijland
verdiende zijn geld niet alleen als verlofhouder
maar ook als agent van een sleepbootdienst. Tal
van verenigingen vergaderden bij hem. Zo werden
bijvoorbeeld in 1939 via een advertentie in
de Zwolse Courant motorrijders opgeroepen om
te komen tot de oprichting van een motorclub in
Zwolle. Het kwam er wel van, maar de club ging in
de oorlog weer ter ziele.
Op het suikerzakje is voor het pand de Keersluisbrug
te zien, gebouwd in 1876, die bij de
gedeeltelijke demping van de Willemsvaart in
1965/66 weer verdween.
In 1953 werd P.M. de Vries uit Groningen de
nieuwe eigenaar van Willemskade 8. Hij liet het
etablissement verbouwen tot een middenklasse
hotel-restaurant (met 12 kamers en 21 bedden)
en draaide een goede omzet. In 1965 overleed hij
plotseling aan een hartaanval. Zijn weduwe zette
de zaak voort tot 1978. Daarna was onder meer
HCR De Bourgondiër in dit pand gevestigd.
Sinds een dikke twintig jaar vindt men nu op
dit adres restaurant Weekends, dat niet alleen in
de weekends maar ook op woensdag en donderdag
geopend is. Je kunt er heerlijk eten en er is een
goede prijs-kwaliteitverhouding. Door de jaren
heen is Weekends in Zwolle een begrip geworden.
46 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Hotel-Restaurant De Vries aan de Willemskade, links op de foto, tegenover de (voor
het moderne verkeer nogal smalle) Keersluisbrug. Rechts naast de verkeersbrug het
voetgangersbruggetje. Omstreeks 1955. (Foto Dolf Henneke, collectie HCO)
■■■■
11
~
~
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 47
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 46
Zwolle naar zee
200 jaar Willemsvaart (1819 – 2019)
Jos Mooijweer 48
Herinneringen aan de Willemsvaart
Johan R. ter Molen 70
De koning en zijn Zwolse vaart
Jan van de Wetering 73
De Willemsvaart in beeld 76
Vaassens Verdriet rond de Willemsvaart
Willy Smit – Buit 78
De vroegere Willemsvaart: mijn vaart!
Harry Koopman 87
De Willemsvaart in beeld 92
Bedrijvigheid langs de Willemsvaart
met de Nederlandsche Zeildoekweverij
Marcel Overbeek 94
Herinneringen aan de Oude Veerweg
Eef en Rein Warmels 100
Im Jan H. Wigger (1956 – 2019): bijna
veertig jaar lang archivaris Wim Coster 106
Im Bert Kiekebelt Steven ten Veen 107
Mededelingen 108
Auteurs 109
Redactioneel
Van de stad naar de IJssel en vice versa
Tussen Stadsgracht en IJssel stroomt al twee
eeuwen lang, in verschillende gedaantes,
de Willemsvaart. Jos Mooijweer laat in een
boeiend en rijkelijk van kaarten en andere afbeeldingen
voorzien artikel zien, wat er allemaal bij
kwam kijken om dit werk tot stand te brengen en
in stand te houden. Hij schenkt daarbij ook aandacht
aan het verleggen van de vaart, in de jaren
rond 1872. Willy Smit-Buit gaat in dat verband in
op het ‘Vaassens Verdriet’ van Teunis van Lohuizen.
Samen met een plaatsgenoot moest deze
ondernemer zwaar boeten voor zijn goedhartigheid
(of was het lichtzinnigheid ?) als borg voor de
oorspronkelijke aannemer.
Jan van de Wetering neemt ons mee naar de
dag van 24 augustus 1819 toen de vaart op – ook
letterlijk – luisterrijke wijze werd geopend. Mét
de nieuwe verbinding ontstond de bedoelde
bedrijvigheid, eerst vooral op het water, later ook
erlangs. Marcel Overbeek laat die bedrijvigheid
zien in een artikel, waarin hij met name de Zwolse
Zeildoekweverij op nummer 18 belicht. En dan
zijn er vanzelfsprekend de herinneringen aan
het leven op en om de Willemsvaart. Johan R. ter
Molen, Harry Koopman en Eef en Rein Warmels
laten zo het verleden, elk op zijn manier en plaats,
opborrelen en resoneren. Als scharnierpunten
fungeren artikelen met ‘beelden van de vaart’.
Wim Huijsmans opent als vanouds dit themanummer
met een korreltje geschiedenis aan de
hand van een suikerzakje.
In het volgende nummer, en wie weet nog
daarna, komt de Willemsvaart opnieuw aan de
orde. Want het jubileumjaar is nog niet voorbij en
de vaart is het waard!
Cover: Binnenschepen van de IJssel op weg naar de Willemsvaart, eind jaren veertig. (Collectie Spaarnestad, HCO)
■■■■ 11 11-
48 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Zwolle naar zee
200 jaar Willemsvaart (1819-2019)
Wanneer na jarenlang het late nageslacht
nog met een dankbaar oog op Willemsvaart mag staren
en kielen, zonder tal, daar vrolijk door ziet varen
met Neerlandsch vruchtb’ren grond en handel zwaar bevracht;
als dan de aloude roem hen weder tegenlacht
en de IJssel, grijs van hoofd, met witgekamde haren,
door Willems Vaart hen geeft, wat ze op de rug der baren
van heel de Rhijn ontvangt, door Drusus breede gracht;
als vreemde kielen ligt hier op de golven wiegelen
en Zwol met schooner glans zich in die vloed mag spiegelen,
de welvaart van rondsom een sterker kracht ervaart,
dan roeme eens ’t nageslacht aan de oever neergebogen
der vaderlijke vlijt en zeg met vonk’lende oogen:
‘die vaart was Willems naam en zulk een volksfeest waard’.
Klinkdicht (anoniem) ter gelegenheid van de opening
van de Willemsvaart1
Opening
Drommen Zwollenaren staan op 24 augustus 1819
op de beide walkanten om er niets van te missen:
de feestelijke opening van de gloednieuwe Zwolse
vaarweg naar en van de IJssel. Tot tweemaal toe
ziet het toegestroomde publiek het jacht de Boreas
van koning Willem I voorbijvaren. Ook varen
mee twee veerschepen vol met toeschouwers en
drie pramen beladen met hooi, kalk en turf. De
pramen met hun ladingen zijn een voorafspiegeling
van het toekomstige gebruik van het kanaal.
De Zwolse schutterij vaart in een aparte boot
voorop en maakt muziek. De koning heeft vanuit
Amsterdam zijn jacht voor de gelegenheid laten
overvaren, maar is niet zelf aanwezig. Zijn vertegenwoordiger
in Overijssel, gouverneur B.H.
Bentinck, is wel aan boord met nog andere hoge
gasten. Met een vaartocht van de stad naar de IJssel
en weer terug en het spelen van het Wilhelmus
is de vaart plechtig geopend.
Tussenhandel
De Zwollenaren waren die dag getuige van
een historisch moment. Na meer dan 400 jaar
hardnekkig volhouden was het eindelijk gelukt:
een rechtstreekse vaarverbinding tussen de stad
en de IJssel. Want zo lang al waren er plannen
gesmeed om dat te bereiken, maar keer op keer
waren ze op niets uitgelopen. We moeten de
aanleg van de Willemsvaart dan ook zien in breder
perspectief en in het licht van de voortdurende
ambitie van Zwolle om een goede verbinding met
de (Zuider)zee te hebben. Zo kon het immers zijn
ligging tussen Holland en het Duitse achterland
optimaal uitbuiten als verbindingsschakel tussen
de handel over binnenwater en over zee. Pas in
de loop van de achttiende eeuw zou de stad deze
transitofunctie voor het handelsverkeer verliezen.
Maar het belang van een goede zeeverbinding
Jos Mooijweer
Het ‘Willems Kanaal’,
uitsnede op de kaart
van cartograaf C.R.T.
Kraijenhoff uit 1829.
Het is een van de vroegste
kaarten waarop de
Willemsvaart voorkomt.
(HCO, collectie PBO,
inv.nr. 53.8)
■■■
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 49
bleef onverminderd groot, al was het daarna
vooral ter ondersteuning van de eigen economie
en die van de regio. Die zeeverbinding zou in
de loop van de tijd telkens langs andere kanalen
lopen.
Aa en Zwartewater
Zwolle was aan de oever van het bescheiden
waterstroompje van de (Grote) Aa tot
ontwikkeling gekomen. Buiten Zwolle ging de
Aa – al of niet na menselijk ingrijpen, dat is niet
helemaal duidelijk – over in het Zwartewater.
Via dit water hadden de Zwollenaren toegang tot
de Zuiderzee. Andere waterlopen zouden de rol
van de Aa in de loop van de tijd overnemen. Het
belang van het Zwartewater als vaarweg bleef.
Ondanks de gunstige ligging aan deze rivieren
lonkte de IJssel. Directe toegang tot die grote
rivier, zoals Deventer en Kampen hadden, zou
Zwolle’s handelspositie enorm versterken. In
combinatie met de bestaande vaarverbindingen
over het Zwartewater en de Vecht zou dit een
voorsprong op de concurrenten geven die amper
nog in te halen viel. Het was voor de buitenwereld
geen geheim dat Zwolle een begerig oog had op de
IJssel. Het hield Deventer, maar vooral Kampen,
als zijn grootste concurrenten waakzaam. Met
ogen op steeltjes volgden zij elke avance die Zwolle
maakte in de richting van ‘hun’ rivier.
Lonkende IJssel
Volgens eigen zeggen had Zwolle in 1361 van
de bisschop van Utrecht en de hertog van Gelre
het recht gekregen om een gracht naar de IJssel
te graven. Of Zwolle met die concessie op zak
daarna ook daadwerkelijk begonnen was met
het graven van een gracht is onzeker. In 1480
waren de Zwollenaren daar in ieder geval wel
mee bezig. Kampen en Deventer reageerden als
door een wesp gestoken toen ze lucht kregen
van de graverij. De Zwolse plannen vormden
een ernstige bedreiging van hun handelspositie.
Zwolle raakte als IJsselstad in spe hierdoor in
heftig conflict met beide ‘natuurlijke’ IJsselsteden.
Schepen naderen over
het Zwartewater de
haven van Zwolle.
Anoniem schilderij,
midden zeventiende
eeuw. (HCO, Museale
Collectie VORG, inv.nr.
00395)
■■■■ 11 11-
50 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
De ruzie werd beslecht door hun gezamenlijke
landsheer, de bisschop van Utrecht. Hij bepaalde
dat de Zwollenaren mochten houden wat ze aan
gracht door de Assendorperlure hadden gemaakt,
maar dat er geen sluis of overslaghaven bij de
IJssel mocht komen. Dit verbod maakte de gracht
ongeschikt voor scheepvaart, terwijl het juist
daarom was begonnen. Interessant is dat Zwolle
zijn handelwijze rechtvaardigde door te zeggen
dat het ging om het ‘hergraven’ van een gracht,
dus om een verloren gegane toestand te herstellen.
Als we Zwolle op zijn woord mogen geloven, zou
Deventer en Kampen
aan de IJssel, anonieme
etsen, zeventiende
eeuw. (HCO, Collectie
Tekeningen en Prenten,
inv.nrs. TP000766 en
TP000763).
Industriële activiteit
(Reinders Oliefabrieken)
aan de Nieuwe Vecht
in 1894. (Foto G.J.
Wispelweij, collectie
HCO)
■■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 51
het vroeger in enigerlei vorm een IJsselverbinding
moeten hebben gehad. Deze oude verbinding
zou door de zandhoogte van de Assendorperlure
naar de Schellerwade hebben gelopen en zelfs een
schutsluis in de IJsseldijk hebben gehad.
De Nieuwe Vecht
Voorlopig zat een nieuwe vaarroute naar de IJssel
er niet in. Men liet het idee evengoed niet los. In
de tussentijd viel misschien wel de zeeverbinding
via de Vecht en het Zwartewater te verbeteren?
Hierbij was felle tegenstand van Hasselt te verwachten,
maar die stad was geen partij voor
Zwolle. Men besloot een verbindingskanaal te
graven tussen de Nieuwe Wetering en de Vecht.
Het kostbare en grootschalige waterbouwproject,
dwars door de buurschappen Dieze en Berkum
heen, was in 1497 klaar. Deze ‘Nieuwe Vecht’
voerde schepen die de oude Vecht afkwamen
rechtstreeks de stadsgracht in. Scheepsvrachten
met de bestemming Zwolle bespaarden zo een
lange omweg over het Zwartewater. De stad kon
nu nog beter een sleutelrol vervullen in de handel
tussen het Duitse achterland en het opkomende
Holland. Ze deed dat de eerste honderd jaar met
een slimme strategie als ‘low profile’ Hanzestad
om van deze twee walletjes te kunnen eten. De
stad hield die scharnierfunctie tussen oost en west
vol tot ver in de achttiende eeuw. De oevers van
de Nieuwe Vecht en van het Zwartewater zouden
zich gaandeweg ontwikkelen tot de eerste ‘industrieterreinen’
van de stad. Met draaiende wieken
gaven molens er de dynamiek van de bedrijvigheid
aan.
De Zwolse linie
Tijdens de Opstand en in de tijd van de Republiek
vervulde Zwolle een rol in de verdediging
van Holland. In 1589 stelde de Zwolse burgemeester
Godfried Bloemendal in Den Haag
voor om in het belang van de ‘nationale’ defensie
drie opgeworpen schansen tussen de stad en de
IJssel met een gracht te verbinden. Het water
zou een extra defensieve barrière opleveren
en zowel de bevoorrading als het vervoer van
materieel en manschappen naar de schansen
vergemakkelijken. De militaire strategen zagen
direct het nut hiervan in. Toch duurde het even
voordat de IJssellinie haar beslag kreeg. Militaire
successen onder prins Maurits maakten de
verdediging minder urgent. Tegelijk had zich
binnen het Zwolse bestuur een principiële discussie
ontsponnen over de bevoegdheid van de
Staten-Generaal om de stad belastingen op te
leggen voor de bekostiging van uitgaven die niet
per se een Zwols belang dienden. In 1598 was
Zwolle nog steeds in gesprek met prins Maurits
om de IJsselgracht aan te leggen. Kort voor of
tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621)
werd de linie ten slotte voltooid. De verdedigingsgordel
bestond uit een aarden borstwering
met gracht tussen de Katerschans aan de IJssel,
Plattegrond van de stad
Zwolle door Nicolaas
ten Have uit ca. 1650
met daaraan toegevoegd
de IJssellinie, incl.
haar latere aftakking
naar de Nieuwe Schans,
ook wel Nieuwe Werk
(nu Engelse Werk)
genoemd. (HCO, Kaartencollectie,
inv.nr. 237)
11-
52 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
deBergschans op de Spoolderberg en de Kleine
of Luurderschans tussen de Spoolderberg en de
stad. Mogelijk volgde de gracht het tracé van de
gemankeerde middeleeuwse kanaalverbinding.
Het is verleidelijk te denken dat bij Zwolle de
gedachte leefde om de liniegracht in vredestijd
voor zijn handelsverkeer te gaan gebruiken.
Helaas ging die vlieger niet op. De liniegracht
werd bij de stadsgracht (Geldersezijl) en aan de
IJssel met een zijl of duiker afgesloten. Misschien
hadden Kampen en Deventer hier een stokje
voor gestoken? Hoe het zij, het plan voor een IJsselkanaal
belandde voor tweehonderd jaar in de
kast.
Koning Lodewijk Napoleon
Na de val van de Republiek (1795) en het
afgebroken experiment met de Bataafse Republiek
(1795-1806) werd in 1806 het Koningrijk Holland
opgericht. Lodewijk Napoleon Bonaparte – een
broer van de Franse keizer Napoleon – werd
koning van de nieuwe staat. In 1809 maakte de
koning een rondreis door Overijssel. Vertrokken
vanuit paleis Het Loo op de Veluwe stapte hij op
2 maart bij het Katerveer op Overijsselse bodem.
Voor het bezoek aan Zwolle waren twee dagen
uitgetrokken. Het stadsbestuur greep zijn kans om
een eeuwenoude wens onder de aandacht van de
vorst te brengen: een rechtstreekse vaarverbinding
met de IJssel. Voor zijn vertrek maakte de koning
duidelijk dat hij niet onwelwillend tegenover dit
idee stond:
‘Voor deszelfs vertrek heeft de koning aan
het stedelijk bestuur de verzekering gegeven dat
hoogstdezelve met eigen oogen gezien had dat
het mogelijk en in alle opzigten nuttig was de
sedert lang beraamde communicatie tusschen
de stad en den IJssel daar te stellen en dat[…] zij
voornemens was aan deze werken dit jaar nog te
doen beginnen. Doch dat de penningen voor deze
onderneming, die buiten twijfel zeer nuttig was,
zoo voor het departement als voor de stad Zwolle,
bij wijze van negotiatie zoude moeten vallen […]’.2
Een goed begin is het halve werk…
Met steun van de koning en zicht op financiering
viel het besluit om het fel begeerde kanaal aan
Twee details uit een kaart uit 1808 met de liniegracht als gekozen tracé voor de
aanleg van een kanaal tussen de stadsgracht en de IJssel. Blijkbaar is nog geen
definitieve keuze gemaakt voor het tracé langs de Spoolderberg (Oude Schans).
Ook de locatie voor de schutsluis aan de IJssel is nog onbeslist. We zien twee
mogelijkheden ingetekend: ten noorden en ten zuiden van het Katerveer.
(HCO, Rijkswaterstaat, inv.nr. 530)
·- · – :::-L,~.-….~. . –
-:-•.~.~~_:.-_-•• : •r .. .._ •• •
_.,._ –
—
~ KalcrSc hc1n.s
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 53
te leggen. Deventer en Kampen waren niet
bij machte om het plan te torpederen. Om
praktische redenen werd het kanaal vermoedelijk
geprojecteerd op en langs de oude liniegracht.
Afgaande op tracé- en profielkaarten van de
aanleg lijkt het erop dat de gracht exact op de
plek van de liniegracht kwam te liggen en dat
ten zuiden erlangs een nieuw grachtje werd
gegraven, dat toen de naam ‘Liniesloot’ kreeg. Het
plan omvatte de aanleg van een keersluis in de
stadsgracht en een schutsluis in de Katerschans.
Verder waren er bruggen over de vaart gepland
over de Keersluis aan de singel en over de
binnensluis van de schutsluis. Men begon te
graven vanaf de stadsgracht en was gevorderd tot
om de Spoolderschans toen Lodewijk Napoleon
door zijn broer aan de kant werd gezet. Het
Koningrijk Holland werd in juli 1810 ingelijfd
bij het Franse keizerrijk. Bijdragen voor de
uitvoering van het waterbouwkundige werk
stopten. Napoleon zag er blijkbaar onvoldoende
Frans belang in om nog langer geld in het project
te pompen. Zwolle, dat ook aanzienlijke kosten
had gemaakt, zat met een half voltooide gracht.
Kanalenkoning Willem I
Na de Napoleontische oorlogen werd de kaart van
Europa opnieuw getekend. Uit de brokstukken
van het Franse keizerrijk kwam in 1813/1815 het
Koninkrijk der Nederlanden tevoorschijn met
Oranjevorst Willem I op de troon. Het was een
verzoekschrift aan de koning van kooplieden,
factoors en fabrikanten uit Doesburg, Zutphen,
Deventer en Zwolle die de gestokte bouw van het
IJsselkanaal weer vlot trok. De briefschrijvers
brachten naar voren dat turf met een dergelijk
kanaal tussen de IJssel en het Zwartewater veel
sneller op zijn bestemming zou zijn. Vooral de
steenbakkerijen aan de IJssel hadden hier baat
bij. Als we weten dat zojuist de Dedemsvaart was
gereedgekomen voor de afvoer van turf uit de uitgestrekte
venen achter Hasselt, valt dit argument
op zijn plaats. Niet onbelangrijk was verder dat
een verbinding tussen IJssel en Vecht de goederenstroom
over de Rijn en de Waal van zuidelijk
naar noordelijk Duitsland over veilig binnenwater
liet verlopen. Met andere woorden, de aanleg van
Op een kaart uit 1816 is de keuze voor het vervolgtracé tussen de Spoolderberg
en de IJssel wel gemaakt. Hier twee details daaruit, van de aansluiting van de
vaart op de stadsgracht, via een keersluis, en de uitmonding in de IJssel, via een
schutsluis in de oude Katerschans. (NA, 4.WCA, inv.nr. 8889)
■■■■
‘4 r •~t ~-~·-.~ ~t.~. – – – ·—-=–=–::-:~….::….:…..L..:,,;_.:…,t
‘-…. -7[~-:.4.————-11
/.ml•rJ”•rZJl{r ~ ;_; I; .. / ..,,..-;:,4!/1_._.,…_/o;”<....,.,...,_.,_;.,..,
.. 1: }
11 11-
54 | jrg. 36 - nr. 2 zwols historisch tijdschrift
een kanaal naar de IJssel diende vooral de binnenvaart.
Het beroep op de koning had succes. Omdat
Zwolle niet over de financiële middelen beschikte
was het Rijk bereid om voor financiering te zorgen.
De koning, die de geschiedenisboeken zou
ingaan als ‘de kanalenkoning’, had zijn bijnaam in
Zwolle alvast waargemaakt.
Willems-Vaart
Vanaf het punt waar de grondwerkers in 1810
waren gestopt groef men verder, tot het eindpunt
in de Katerschans bij de IJssel was bereikt. Om
de schepen het verschil in waterniveau tussen
het kanaal en de IJssel te laten overbruggen werd
in de Katerschans een schutsluis gebouwd. De
buitensluis fungeerde tegelijk als waterkering.
Op de verjaardag van de koning op 24 augustus
1819 werd het kanaal geopend. Hierbij maakte
de gouverneur bekend dat Zijne Majesteit het
had goedgevonden om het kanaal zijn naam te
geven. De vaart, met een lengte van 2.300 m,
heette vanaf nu: ‘Willems-Vaart’. De kosten (in
guldens) van uitgevoerde werkzaamheden hadden
bedragen:
Graven van het kanaal 27.000
Uitdiepen van de stadsgracht 5.600
Bouw van de buitensluis
aan de IJssel 80.800
Bouw van een binnensluis
bij de IJssel 37.350
Bouw van een nieuwe keersluis
bij de stadsgracht 37.400
Verbreden van de ophaalbrug
bij de Kamperpoort 595
Totaal 188.7453
Ingang van de
Willemsvaart bij de
oude keersluis aan de
stadsgracht omstreeks
1870. (HCO, collectie
Waanders)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 - nr. 2 | 55
Nut en kosten
De Willemsvaart was berekend op kleine vaartuigen
met weinig diepgang. Van alle schepen
die door de vaart voeren moest passage- en
schutgeld worden betaald. De brugwachter aan
de keersluis en de sluiswachter aan de schutsluis
inden die gelden van de schippers. Speciaal voor
de sluiswachter was in 1820 aan de Katersluis een
woning gebouwd. Het geld dat van de schepen
binnenkwam vloeide, na aftrek van de beheerkosten
van de Willemsvaart, in de schatkist van
het Rijk. Tussen 1828 en 1850 beliep de netto
afdracht 145.507,55 gulden. Per maand werd bijgehouden
welke schepen en hoeveel schepen de
sluizen passeerden. Zo weten we dat het vooral
kofjes, pramen, tjalken en zompen waren die
Detail uit de plattegrond
en opstandtekening van
de sassluis (buitensluis)
in de te bouwen schutsluis
aan de IJssel uit
1818. (NA, 4.WCA inv.
nr. 8894)
Tekening voor
de bouw van een
sluiswachterswoning
aan de schutsluis
bij Katerveer uit
1820, detail. (HCO,
Rijkswaterstaat, inv.
nr. 971)
11 ■■■■
}1'1,,,/1, Ç}•r 111/ J/J.rjit ,,, lf"✓l11ml-.?:d•mt"1y ·,w• ,,. 6'k•-• ,l\\\~~M"lm ~ttll\\\~ .tr"' ./f,=:
..YI, ,-/ /111;1 l'fUI hl 'tlllldt{/1,r l'UV01yu1' n,n l,1JNvrrll /16/u ,,,,1m ,~m, m _f,/1 r~ws-8 Il' /l}lll111J~/Onrl
1;,., ..... ~ '" ... ,,,,_:,.,. ,tn"J,-,.,ó:~i,,~,uy ✓~-·y"[/W ,.;,..._ ,..,,..f,. ,.,.,.,,,,,.
n ~-- ~ b1, /.., ,,. ~, 1~ ÎtK>H ✓, .-,•~ – -,_ •• ~ ;,,,. .’t•UIII,
{.,/_.. ._/._, _.. _
1
11-
56 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
over de Willemsvaart voeren en dat het ging om
enige duizenden vaartuigen per jaar. Ondertussen
maakte de scheepvaart door de uitvinding
van de stoommachine een stormachtige ontwikkeling
door. Voor de moderne stoomboten was
de Willemsvaart helaas te smal en te ondiep en
de sluizen niet wijd (ca. 6 m) genoeg. Het nieuwe
kanaal was, niet lang na de voltooiing, alweer
verouderd.
Zwolsche Diep en Almelose Kanaal
Om moderne schepen toch toegang tot de haven
van Zwolle te geven werden halverwege de
negentiende eeuw grootschalige werkzaamheden
uitgevoerd aan het Zwolsche Diep, de
uitmonding van het Zwartewater in de Zuiderzee.
Baggerwerkzaamheden en kilometerslange
strekdammen in zee moesten het vaarwater op
voldoende diepte houden. Vanaf het begin was
er veel rumoer van binnenvaartschippers die
vonden dat de ingevoerde toltarieven op het Diep
hen benadeelden. De afgelegen Willemsvaart
bood voor hen geen uitkomst, al bleef die wel in
bedrijf als vaarweg voor vracht in traditionele
platbodems. Met het Zwolsche Diep bleef het
trouwens aanmodderen, letterlijk.
Schepen in de kleine
schutsluis met de
sluiswachter om het
sluisgeld te innen,
1937. (HCO, collectie
Spaarnestad)
Zeilen door de vaart was niet altijd mogelijk. Over het jaagpad ■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 57
aan weerszijden van de Willemsvaart kon het schip worden voortgetrokken. Foto uit 1942/43. (Foto Sandmann, collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
58 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Het Almelose Kanaal
met aangemeerde
binnenvaartschepen,
1935. (Collectie HCO)
Gezicht op de
Willemsvaart met
veemarkt op de
Beestenmarkt (nu
Harm Smeengekade)
omstreeks 1895. (Foto
F.W.H. Deutmann,
collectie HCO)
■ ■■■
I
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 59
Het effect van een flinke verbetering van Zwolle’s
vaarweg in oostelijke richting door aanleg van
het Overijssels Kanaal in 1855 stelde eveneens
teleur. Het Overijssels Kanaal had Zwolle moeten
verbinden met industrieel Twente. Om dat
te bereiken was de Nieuwe Wetering, een van
de middeleeuwse weteringen die uitkwam in
de stadsgracht, opgenomen in het Overijssels
Kanaal. Het stuk wetering bij Zwolle werd hiervoor
gekanaliseerd en omgedoopt in Almelose
Kanaal. Lagen de beste kansen dan toch bij de
IJssel? Wellicht, maar toch ook niet zonder
hindernissen, want verzanding van de IJssel gaf
steeds grotere problemen voor diepliggende
vaartuigen. Onverwacht vonden de oude rivalen
Zwolle en Kampen elkaar om iets aan de bevaarbaarheid
van de IJssel te doen.
Spoorverbinding
De samenwerking tussen Zwolle en Kampen
was niet helemaal uit de lucht komen vallen.
De introductie van de stoommachine in het
scheepvaartverkeer had in Overijssel eindelijk
een vervolg gekregen in de stoomtrein. De locomotief
op het spoor zou beide steden in reistijd
en reisgemak dichter bij elkaar brengen. Met het
gereedkomen van de spoorbrug over de IJssel
in 1864 was Zwolle op het landelijke spoornet
aangesloten. Het jaar daarop lag er ook een
spoorlijn tussen Zwolle en Kampen. De spoorlijn
maakte de bouw van een spoorbrug over de
Willemsvaart noodzakelijk. Om het railverkeer
in Zwolle per schip van brandstof en materialen
te voorzien werd bij het station een spoorhaven
gegraven die via de Willemsvaart bereikbaar
was. Niet ver daarvandaan lag de zogenoemde
‘veelading’. In deze tijd werd op de noordelijke
kade van de vaart, op de Beestenmarkt (nu Harm
Smeengekade), wekelijks een drukbezochte
veemarkt gehouden. Via een nieuwe draaibrug
over de Willemvaart kon het vee uit en naar de
wagons op het spoor worden geleid. De brug had
daardoor de toepasselijke naam van ‘Veeladingbrug’
gekregen.
Opwaardering
De zo-even genoemde toenadering tussen Zwolle
en Kampen bij de aanpak van de IJssel was niet zo
De Veeladingbrug bij
de spoorhaven en het
spooremplacement in
1967. (HCO, archief
Vrienden van de
Stadskern)
■ ■■■
11 11-
60 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
De Willemsvaart als ‘Waterweg van Zwolle naar zee’ met de geplande nieuwe locaties voor de schutsluis aan de IJssel en keersluis aan
de stadsgracht. In rood de gronden die onteigend moesten worden om de gewenste verbeteringen te kunnen uitvoeren, 1870. (HCO,
Rijkswaterstaat, inv.nr. 533).
De bouw van de draaibrug
over de Willemsvaart
in de spoorlijn
naar Kampen in 1872.
Erachter is een houten
brug zichtbaar, een
noodbrug? (Foto F.W.H.
Deutmann, HCO,
Museale Collectie Zwolle,
ds. 53)
■■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 61
verrassend als het lijkt. Hun gezamenlijke inzet
voor betere bevaarbaarheid betrof het scheepvaarttraject
vanaf de monding van de rivier tot
aan de stadsgracht van Zwolle. Beide steden
zouden er dus van profiteren. Het Zwolse belang
behelsde een totale opwaardering van de Willemsvaart.
In hoofdzaak kwam die neer op het
breder en dieper maken van de vaart over de hele
lengte. Bij de stadsgracht en bij de IJssel had dit
grote gevolgen. Ten noorden van de oude sluis bij
het Katerveer werd in 1872 een ruimere schutsluis
(ca. 12 m doorvaartbreedte) gebouwd. De aansluiting
van de Willemsvaart op de stadsgracht werd
in noordelijke richting verlegd, zodat grote schepen
hier gemakkelijker de stadsgracht konden
indraaien. Op het driehoekig terrein tussen de
vervallen en nieuwe aansluiting op de stadsgracht
verrees een huizenblok van deftige burgerhuizen,
de Emmawijk. In de stadsgracht werd een nieuwe
keersluis met voetbrug gebouwd en van het
De aanleg van de
nieuwe aansluiting van
de Willemsvaart op de
stadsgracht, 1872. (Foto
F.W.H. Deutmann,
collectie HCO)
De in 1872 aangelegde
Keersluisbrug met
daarachter de nieuw
aangelegde Emmawijk,
omstreeks 1890. (Foto
F.W.H. Deutmann,
collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
62 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Eekwalbastion en het Maagjesbolwerk werd een
stukje afgehaald, zodat de schepen hier een ruimere
passage hadden. Door de verbreding van de
vaarweg moesten de oude Spoolderbergbrug (tot
1856 had er een pontveer gevaren) en de recent
gelegde spoorbrug in het Kamperlijntje alweer
worden vervangen. Kort voor de voltooiing van de
werkzaamheden aan de Willemsvaart schreef een
onderzoekscommissie:
‘Onze gemeente heeft twee waterwegen [naar
zee]. Hoewel die van het Zwolsche Diep verbeterd
zal worden, kan die nimmer worden wat de
nieuwe waterweg [Willemsvaart] reeds nu is en
belooft in de toekomst te zullen zijn.’4
Terwijl de ‘oude’ Willemsvaart vooral de
belangen van de binnenvaart had gediend, zou
de vernieuwde Willemsvaart zich richten op de
zeevaart. In de stukken vertaalt zich dat in een
wijziging van de aanduiding van de vaart als
‘communicatie tussen IJssel en Zwartewater’ in
‘waterweg naar zee’.
Kanaal Katerveer-Frankhuis
De ontwikkelingen gingen snel. Zo’n 25 jaar na
de modernisering was de Willemsvaart alweer
verouderd. Een verruiming van de bocht in de
vaart bij Spoolderberg in of kort na 1916 was de
grootste en enige ingreep die nog werd uitgevoerd.
Aan de noordkant van de Willemsvaart
was het Zwolse gemeentebestuur vanaf 1900
volop bezig met de aanleg van een nieuwe woonwijk,
het Veeralleekwartier. Het zou een vrij chique
buitenwijk worden. Aan de andere kant van
de vaart hadden zich na de ingebruikname van
de vernieuwde Willemsvaart in 1887 bedrijven
gevestigd. In de tijd ervoor hadden bedrijvigheid
en bewoning ter plaatse alleen bestaan in diverse
uitspanningen op weg naar het Katerveer, zoals
Recht-uit-best, Nijromen en Theetuin Thijssen,
en in enkele verspreid staande villa’s als Flora,
Maria en Vijverberg. Een volgende moderniseringsslag
van de Willemsvaart lag eigenlijk ook
niet meer zo voor de hand sinds het gemeentebestuur
voor de ontwikkeling van industrieterreinen
zijn oog had laten vallen op andere locaties.
Een ommezwaai in zoekrichting, want nog in
1914 bestond het voornemen om een groot industrieterrein
ten oosten van de Willemsvaart ter
hoogte van de Spoolderberg aan te leggen onder
de naam ‘Rietslagen’. Eén van die andere locaties
was het gebied ten zuiden van Frankhuis. Met
het oog daarop werd een nieuw kanaal geprojecteerd
tussen de Katersluis en de buurschap
Frankhuis. Op 4 november 1919 werd de wet
voor de aanleg van dit kanaal in het Staatsblad
afgekondigd. Vertraging, uitstel en aarzeling bij
de tenuitvoerlegging van de wet, zowel bij het
Rijk als aan de kant van het gemeentebestuur,
schoven het plan op de lange baan. Uiteindelijk
bleef het bij een papieren project met mooie
kaarten.
Kaart uit 1917 met het
geprojecteerde, nooit
uitgevoerde kanaal
tussen het Katerveer
en Frankhuis. (NA,
4.WCA, inv.nr. 30064)
■■■■
q
_….,..
X Il
1, L .1 , D
11
—·—–··——-·-·- i–·–··—·-.-. – —-_-,. – _…. -· —
=–= ;..,.-.; ,:. -.:..: ‘ , …. ~ ~=: == :::: ~: :.._;i! .. ,
.,_.,. _,. ….
==-~!: .. :~~~: -·
=-;:: ::: :-:: =;
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 63
De IJsselbrug
De opening van de eerste verkeersbrug over de IJssel
bij Zwolle in 1930 zette het leven rond de Spoolderberg
op zijn kop. Gemeentebestuur en villabewoners
maakten zich op voorhand grote zorgen
over de aantasting van de landelijke omgeving met
haar imposante bomen. Hoewel het zich feitelijk
afspeelde op het grondgebied van buurgemeente
Zwollerkerspel, schreven B en W van Zwolle op
27 maart 1929 in een brief aan de Minister van
Waterstaat: ‘Wij gevoelen ons gedrongen uwer
excellentie onze ernstige bezwaren tegen dat plan
[van de toegangsweg tot de IJsselbrug] kenbaar
te maken. Wordt het uitgevoerd, dan zal een stuk
natuurschoon onherstelbaar worden vernield. De
Veerallee, één der schoonste en meest bezochte
wandelwegen in de omgeving van Zwolle, zal op
het mooiste punt tusschen den Spoolderberg en de
villa Vijverberg als het ware doormidden worden
gebroken. […] Een groot deel van het zware, oude
geboomte ter plaatse zou moeten worden geveld.’5
Voor veel Zwollenaren was de Veerallee langs
de oever van de Willemvaart een geliefde route
voor een zondagse wandeling. Opeens kreeg het
lome glijden van schepen door het water van
de Willemsvaart en de ontspannen tred van de
paardentram over de Veerallee gezelschap van
voorbijrazend gemotoriseerd wegverkeer over
Rijksweg 828. De bestaande Spoolderbergbrug
over de Willemsvaart kon het verkeer algauw
niet meer aan en werd – voor de derde keer in 78
jaar – in 1934 vervangen. Het Katerveer, dat hier
eeuwenlang de verbinding had verzorgd tussen
Overijssel en Gelderland was met de komst van de
IJsselbrug overbodig geworden en stopte met het
overvaren. Het leven werd jachtiger. De bewoners
van de groeiende wijk Veeralleekwartier wilden
niet meer zo lang wachten bij een openstaande
brug of ver omlopen om aan de overkant van de
vaart te komen. Voor hen werd vanaf 1920 een
particulier voetveer tegenover de Westerlaan in de
vaart genomen.
Kroniek van de Willemsvaart
1361: De bisschop van Utrecht en de hertog van Gelre verlenen Zwolle het recht om een gracht naar de IJssel te graven
1480: Zwolle graaft gracht naar de IJssel en komt daardoor in conflict met Deventer en Kampen.
De bisschop van Utrecht bepaalt dat er geen aansluiting met de IJssel mag komen.
1497: De ‘Nieuwe Vecht’ gegraven, verbindingskanaal tussen de Nieuwe Wetering en de Vecht.
1610: Omstreeks dit jaar de ‘IJssellinie’ voltooid, een verdedigingslinie tussen stad en IJssel
1809: Toestemming en subsidie van koning Lodewijk Napoleon voor aanleg en begin graafwerk kanaal
1810: Na inlijving bij Frankrijk subsidie ingetrokken en graafwerk (gevorderd tot om de Spoolderberg) gestaakt
1819: Opening op 24 augustus van Willemsvaart (2.3 kilometer) en sluizencomplex Katerveer
1855: Overijssels Kanaal (= Almelose Kanaal) gegraven
1864: Spoorbrug over de IJssel
1868: Gedenksteen 50-jarig bestaan aangebracht
1872: Vaart verbreed en verdiept, loop verlegd naar Willemskade
1873: Uitbreiding complex met Grote Sluis en gietijzeren brug
1920: Voetveer over de Willemsvaart ter hoogte van de Westerlaan
1930: IJsselbrug geopend
1964: Opening Zwolle-IJsselkanaal
Zwolle neemt Willemsvaart over van het Rijk
Per 1 december wordt het oude kanaal gesloten voor de doorgaande vaart
1965: Willemsvaart gedempt van de stadsgracht tot aan de Kamperweg
1977: Katerveersluizencomplex aangewezen als rijksmonument
1994: Begin aanleg Nieuwe Veerallee
■ ■■■
11 11-
64 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Het Zwolle-IJsselkanaal
Tijdens de economische crisis van de jaren
dertig waren nieuwe en dure infrastructurele
werken in Zwolle niet meer aan de orde. In
de daaropvolgende oorlogsjaren kwam alles
opnieuw stil te liggen. Tijdens de wederopbouw
lag er een ambitieus plan van W.M.
Dudok voor stadsuitbreiding, gericht op
industrialisatie en economisch herstel. Hierin
was aanleg van een haven met industrieterreinen
aan de Willemsvaart voorzien. Maar het
goedgekeurde plan belandde in de ijskast toen
draagvlak voor de planologische keuzes verdampte.
Pas tegen de jaren zestig, gestimuleerd
door het spreidingsbeleid van het Rijk, kwam
alles weer in beweging. De keuze voor de aanleg
van een groot industrieterrein bij Frankhuis
riep het oude plan voor een kanaal tussen
deze buurschap en de IJssel weer in herinnering.
Alleen gaf men nu de voorkeur aan een
ander tracé naar de IJssel en niet meer naar de
oude Katerveersluizen. Eind 1958 sloten Rijk,
provincie en gemeente een overeenkomst voor
de aanleg van het Zwolle-IJsselkanaal. De provincie
Overijssel financierde hieraan mee voor
8 procent en de gemeente voor 17 procent. Na
de openstelling van de nieuwe vaarweg in 1964
nam de gemeente Zwolle de Willemsvaart van
het Rijk over (bij wet d.d. 14 april 1965) met
bijbehorende sluizen, bruggen (uitgezonderd
de Spoolderbergbrug) en dienstgebouwen.
Zwolle kreeg bij de overname een bedrag mee
van f 750.000.
Slopen of bewaren
De opening van het Zwolle-IJsselkanaal maakte
de Willemsvaart voor de scheepvaart overbodig.
Op 1 december 1964 werd het oude kanaal
gesloten voor de doorgaande vaart. Sloop van
de Katerveersluizen werd overwogen, maar ging
uiteindelijk niet door. Er was veel achterstallig
onderhoud. Zo moest de kleine sluis in afwachting
van een verwacht besluit tot sloop provisorisch
worden hersteld omdat ze anders kans liep
door te breken bij hoogwater in de IJssel. Voor
de grote sluis moest een tijdelijke bedieningsregeling
worden getroffen. Twee bedrijven aan de
Het voetveer of pontje
over de Willemsvaart
begin jaren zestig. Tussen
1920-1965 werden
abonnementhouders en
losse klanten hier door
een pontbaas overgezet.
(Foto B.J. Kam, collectie
ZHT)
De opening van het
Zwolle-IJsselkanaal op
7 december 1964. (Foto
M. Malherbe, collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 65
Willemsvaart, Betonmortel Centrale De IJssel en
Schrale’s Beton, waren voor hun bedrijfsvoering
nog aangewezen op aan- en afvoer over water.
Uiteindelijk brak het inzicht door dat het oude
sluizencomplex als gaaf voorbeeld van industrieel
erfgoed monumentale waarde had. Het geheel
werd in 1977 aangewezen tot rijksmonument en
later in gedeeltes gerestaureerd. De kleine sluis
werd opengehouden voor de pleziervaart. De
grote sluis ging dicht en kreeg in 1992 in de buitensluis
een demontabel gemaal ingebouwd. Een
ander gemaal stond sinds 1967 bij de stadsgracht
aan het andere einde van de vaart, die intussen
was gedempt.
Demping en reconstructie
Het zal de meeste weggebruikers ontgaan, maar
de brede Veerallee waarlangs veel automobilisten
Zwolle nu inrijden, is aangelegd op een gedempt
deel van de Willemsvaart. Het besluit om de vaart
te dempen van de stadsgracht tot de Kamperweg,
met inbegrip van de spoorhaven, werd genomen
Het Katerveersluizencomplex
als
industrieel monument,
voorjaar 2019. (Foto
auteur)
■ ■■■
11 11-
66 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
om de stad beter te ontsluiten en het nieuwe
bedrijventerrein aan de Voorst open te leggen.
Hoewel het volgens hem niet doorslaggevend
kon zijn bij de afweging de Willemsvaart al of niet
open te houden, wees de directeur van de gemeentelijke
reinigings- en vervoersdienst op
5 november 1964 op het volgende:
‘Het is bekend dat de Willemsvaart bij vorst
lang bevaarbaar blijft als gevolg van de door het
koelwater van de IJsselcentrale veroorzaakte temperatuursverhoging
van het IJsselwater dat langs
de sluizen van de Willemsvaart stroomt. Hierdoor
is het mogelijk schepen te doen uitwijken naar de
Willemsvaart, wanneer andere vaarwegen t.g.v. ijs
niet meer bevaarbaar zijn. Van deze mogelijkheid
wordt dan ook gedurende de winter en met name
tijdens de feestdagen door verschillende schippers
een dankbaar gebruik gemaakt. De Nieuwe Haven
ligt meestal vol schepen.’6
Op het terrein van de gedempte spoorhaven
bouwde het PTT-bedrijf in 1968 een stationspostgebouw.
Voor de Emmawijk werd de vaart
gedeeltelijk volgestort met zand om in de resterende
kuil een verdiepte parkeerplaats aan
te leggen. Voorbij de Emmawijk gebeurde de
demping wel tot straatniveau. Hierdoor kon
de draaispoorbrug worden opgeheven en de
gewenste wegontsluiting in noordwestelijke richting
worden gerealiseerd. In het kader van dit
verkeersplan werden de Willemskade en de Veerallee
langs de gedempte vaart gereconstrueerd.
De werkzaamheden zorgden voor veel overlast.
B en W van Zwolle lieten daarom eind 1968 een
brief met situatietekening bezorgen op de adressen
van Willemskade, Veerallee en Emmawijk
met de volgende tekst:
‘De werken tot reconstructie van Veerallee/
Willemskade tussen de vm. keersluis en de
spoorwegovergang zijn in volle gang. Voor u een
tijd van grote ongemakken, die echter noodzakelijk
zijn om in de toekomst een betere verkeersoplossing
te bereiken. Wij streven ernaar
de werkzaamheden zo snel als mogelijk is uit te
voeren.’7
Het overgebleven ‘natte’ deel van de vaart bleef
trouwens niet helemaal in tact, maar werd iets
versmald om van de Veerallee een brede doorgaande
weg te kunnen maken. Dit zou overigens
later nog een keer aangepast worden. De doorgaande
weg ligt sindsdien als ‘Nieuwe Veerallee’
aan de andere kant van de Willemsvaart. Zoals
de Willemsvaart haar geschiedenis was begonnen
eindigde het, maar nu niet half áf, maar nog
half óver.
Port of Zwolle
Vandaag is de infrastructuur van waterwegen
bij de stad te klein geworden voor grootschalige
havenfaciliteiten. Om daar wel de beschikking
over te hebben is – opnieuw! – een vruchtbare
samenwerking met de gemeente Kampen aangegaan.
Voor Zwolle verloopt de grootscheepse aanen
afvoer over water nu via de Zuiderzeehaven in
deze buurgemeente. Vandaaruit varen schepen via
de Lorentzsluis in de Afsluitdijk bij Kornwerderzand
naar de Noordzee. Maar de geschiedenis van
de Willemsvaart lijkt zich te herhalen: de wijdte
en diepte van de Lorentzsluis voldoen niet meer
aan het groeiende volume van schepen. Zwolle,
Kampen en Meppel, verenigd in het havenschap
Port of Zwolle, voeren een stevige lobby bij het
Rijk om de capaciteit van de sluis in de Afsluitdijk
te vergroten en de vaarweg door het IJsselmeer
op vereiste diepte te brengen. Met succes, zo bleek
Het dempen van de
Willemsvaart bij de
stadsgracht in 1966/67.
(Foto B.J. Kam, collectie
ZHT)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 67
zeer onlangs. Het is in deze contreien allang geen
exclusief Zwols belang meer om een goede verbinding
met de zee te hebben. De weg naar zee is van
betekenis geworden voor een veel wijdere economische
regio, waarvan Zwolle wel het middelpunt
vormt.
Erfgoed en veiligheid
Toevalligerwijs brengt de actualiteit van vandaag
de Katerveersluizen weer in beeld. Door
de wereldwijde klimaatverandering wordt een
sterke toename van waterafvoer door de IJssel
verwacht. Om veiligheidsredenen moeten de IJsseldijken
daarom worden verhoogd. Het nationale
Deltaprogramma schrijft dat voor. Momenteel
bekijken het waterschap Drents Overijsselse
Delta, de gemeente Zwolle en de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed hoe dat bij de Katerveersluizen
te realiseren is zonder hun monumentaliteit
aan te tasten. Frappant is dat juist de
geschiedenis hier de oplossing lijkt aan te reiken.
De sluizen zijn aangelegd in en bij de voormalige
Katerschans. De hoogte van de sluizen en van de
voormalige schans waren erop gebouwd om het
water van de Zuiderzee bij hoog peil te keren.
Sinds de bouw van de Afsluitdijk komt het water
De pas gedempte
Willemsvaart met
‘parkeerkuil’ Emmawijk
en het nieuwe PTTgebouw
op het terrein
van de gedempte
spoorhaven omstreeks
1970. (Foto D. Henneke,
collectie HCO)
■ ■■■
11 11-
68 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
niet meer zo hoog. Grote bovengrondse ingrepen
bij het historische Katerveercomplex zijn daarom
niet nodig. Waarschijnlijk is er na de uitvoering
van het dijkversterkingsprogramma Zwolle-Olst
geen andere verandering zichtbaar dan een voorziene
vervanging van de oude sluisdeuren van de
kleine sluis.
Geraadpleegde literatuur
Elberts, W.A., Historische wandelingen in en om Zwolle
(2de dr. Zwolle 1910) 321-327.
Hille-Gaerthé, C.M. van, Zwolse Mijmeringen. Herinneringen
aan de jaren 1881-1914 (3de dr. Zwolle
z.j.) 44-45.
Hoefer, F.A., ‘De vesting Zwolle’ in: Verslagen en Mededeelingen
van de Vereeniging tot beoefening van
Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 27 (1911) 37-81.
Hove, J. ten, Geschiedenis van Zwolle (Zwolle 2005).
Jong, J. de, ‘Katerveer, toekomst voor twee sluizen’ in:
Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle 4 (Zwolle
1998) 57-61.
Jong, J. de, en W. Coster, De Veerallee. Een rondgang
door de wijk en de tijd (Zwolle 2004).
Kroes, A., ‘Katerveersluizen, ontwikkelingen en instandhouding’
in: Archeologie en Bouwhistorie in
Zwolle 4 (Zwolle 1998) 63-71.
Wetering, J. van de, ‘De Willemsvaart 1819’ in: De
Zwolse canon. De geschiedenis van Zwolle in 50
vensters (Zwolle 2008) 54-55.
Geraadpleegde bronnen
Historisch Centrum Overijssel (HCO), locatie Zwolle
– Collectie kleine aanwinsten, inv.nr. 44
– Familie Van Dedem, huis de Colckhof, inv.nr. 717
– Gemeente Zwolle 1813-1924, inv.nr. 3848
– Gemeente Zwolle, Dienst Openbare Werken 1842-
1949, inv.nrs. 631, 858-859, 863
– Gemeente Zwolle, Secretarie 1924-1988, inv.nrs.
3918, 3923, 3999
– Gemeente Zwolle, Reinigingsdienst, inv.nr. 84
De binnensluis van de
nieuwe schutsluis bij
de oplevering begin
jaren zeventig van
de negentiende eeuw.
Gloednieuw, modern
en de monumentaliteit
spat er al vanaf. (Foto
F.W.H. Deutmann,
HCO, Museale Collectie
Zwolle, ds. 53)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 69
– Gemeente Zwollerkerspel 1803-1927, inv.nr. 1387
– Huis Weleveld, inv.nr. 240
– Ontvangers der Domeinen in Overijssel, inv.nrs.
393-395
– Provinciaal Bestuur van Overijssel, inv.nr. 19034
– Rijkswaterstaat Overijssel, inv.nrs. 386, 388-389,
527, 529-533, 581-582, 640-648, 691-692, 694, 971-
972, 1097
Den Haag, Nationaal Archief (NA)
– archief 2.04.07, inv.nrs. 3677-3681
– archief 2.16.05, inv.nr. 2877
– archief 2.16.22.01, inv.nr. 1866
– archief 2.16.5117, inv.nr. 6136
– 4.WCA, inv.nrs. 4014-4016, 5356, 5703, 7399, 7703,
8063, 8889-8891, 8893-8896, 11364-11365, 11372-
11373, 12264-12269, 14756-14758, 14761-14763,
14766-14768, 14770, 14773, 14778-14779, 14891-
14893, 20830- 20832, 20837-20839, 21069, 30063-
3006
– 4.WID, inv.nr. 123
Noten
1. Overijsselsche Courant, d.d. 27 augustus 1819
2. J. Nanninga Uitterdijk, ‘Koning Lodewijk Napoleon
in Overijssel 1809’ in: Bijdragen tot de Geschiedenis
van Overijssel 5 (1879) 32
3. HCO, Provinciaal Bestuur, inv.nr. 19034
4. HCO, Gemeente Zwollerkerspel, inv.nr. 1387
5. HCO, Gemeente Zwolle, Secretarie, inv.nr. 3918
6. HCO, Gemeente Zwolle, Secretarie, inv.nr. 3999
7. HCO, Gemeente Zwolle, Dienst Openbare Werken,
inv.nr. 859
Containers aan de Zuiderzeehaven
in Kampen,
juli 2019. (Foto
auteur)
Links de Nieuwe Veerallee,
doorgaande weg
sinds 1996. Rechts de
Veerallee, toegangsweg
voor de wijk. In het
midden het restant van
de Willemsvaart, alleen
nog van belang voor de
waterhuishouding. De
dukdalven in de berm
herinneren echter nog
aan langvervlogen
tijden. (Foto Elske
Bootsma)
■ ■■■
11 11-
70 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Herinneringen aan de Willemsvaart …
Johan R. ter Molen Mijn ouderlijk huis aan de Oude Veerweg
lag vlakbij de sluizen, die de verbinding
vormden tussen de destijds vrij druk
bevaren Willemsvaart en de rivier de IJssel. Op die
plek had mijn grootvader Johannes ter Molen zich
in 1896 gevestigd, waar hij het ‘van ouds bekende
koffiehuis, vroeger genaamd de Sleep-dienst, thans
Tram-zicht’ exploiteerde. Enkele jaren later liet hij
er een nieuw pand bouwen met daarin een kruidenierswinkel
en een café annex slijterij. Het was gelegen
tussen de Katerveersluizen en het destijds nog
nieuwe voetbalveld van Z.A.C., dat tijdens wedstrijden
ook voor de nodige bedrijvigheid zorgde.
Het bedrijf, dat sinds 1928 door mijn vader werd
voortgezet, was behalve op de buurtgenoten uit
Spoolde in hoofdzaak gericht op de scheepvaart.
Schepen die vanuit Zwolle kwamen, plachten er voor
de deur af te meren om op het moment te wachten
waarop zij de Katerveersluis binnen konden varen.
Die ligtijd werd door veel schippersvrouwen benut
om in de winkel inkopen te doen en door de schippers
om een borreltje te drinken. Bovendien was in
het café een telefoon aanwezig, waarmee zij, in een
tijd ver voor de mobiele telefonie, overleg konden
plegen over bijvoorbeeld het afleveren of ophalen
van hun lading. Uit de begintijd is nog een linnen zak
bewaard gebleven met daarin houten ballen, waarop
nummers geschilderd zijn. Hiermee bepaalden de
schippers hun volgorde achter een sleepboot, wanneer
zij niet op eigen kracht met hun vrachtschip de
rivier op konden varen.
Schippersmaskerades
In ‘de zaal’, zoals het café thuis genoemd werd, hingen
twee foto’s in donkere houten lijsten, die mij als
kind bijzonder intrigeerden. Er was een grote groep
mannen op te zien, waarvan de meeste uitgedost
waren in bizarre gewaden. Tot het bonte gezelschap
behoorden bijvoorbeeld een pierrot, een Chinees,
lakeien en militairen in uniformen uit vroeger eeuwen.
Volgens mijn ouders ging het om een Zwolse
schippersmaskerade. Uit stempels op de passepartouts
blijkt, dat beide foto’s vervaardigd zijn door
de bekende Zwolse fotograaf J.A. Eelsingh. Bij nader
onderzoek is mij inmiddels gebleken dat de groepsfoto’s
gemaakt zijn op de stoep van het Hopmanshuis
aan het Rodetorenplein, destijds de Nieuwe Stadsherberg
geheten. Uit berichten in de Zwolse Courant
valt af te leiden dat de Schippers-IJsclub in de jaren
waarin het ijs dat toeliet een aantal malen een gekostumeerde
hardrijderij heeft georganiseerd. Daartoe
kwam men bijeen in deze Stadsherberg, waar op de
stoep een foto werd gemaakt. Vervolgens liep men,
begeleid door muzikanten van het ‘Kamper Instructie-
Bataljon’, in optocht door de Zwolse binnenstad
naar de ijsbaan in het Groot Wezenland. Na afloop
van de schaatswedstrijd keerde men via een andere
route weer op het vertrekpunt terug. Uit de verslagen
in de krant valt af te leiden dat de beide foto’s uit
ons café betrekking hebben op twee verschillende
verkleedpartijen, die hebben plaatsgevonden op 17
januari 1908 en op 29 januari 1909. De eerste keer
bestond de ‘breede schare mannen’ voornamelijk
uit ‘krachtige figuren, voor ’t meerendeel met zware
baarden en knevels, sierlijk uitgedost in costumes uit
verschillende tijdperken, maar toch voor ’t meerendeel
uit de zeventiende eeuw.’
Advertentie in de
Zwolse Courant van
21 maart 1912, voor de
gedenkwaardige voetbalwedstrijd
Nederland
– Duitsland (5-5!)
op het ZAC-terrein
in 1912. Johannes ter
Molen zag hier duidelijk
een mooie handel
in. (Collectie Harry
Koopman)
11 ■■■■
Voetbalwedstrijd
Nederland-Duitschlartd,
Bereplaats woor ongeveer 1000
wielen op een afgesloten terrein direct 111111
het nieuwe Sportterrein.
I. TEB MOLEN • H.aterw-.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 71
Zoals de foto uit 1909 laat zien, was de samenstelling
toen gevarieerder; de krant maakt melding
van ‘prinsen en beerenleiders, herauten en jockey’s,
Turken en Tyrolers, Chineezen en hansworsten,
edellieden en boeren’. Op de achtergrond wordt het
vaandel omhoog gehouden van de S.V.Z., de Schippers
Vereeniging Zwolle, dat in de stoet voorop
gedragen werd. Eerder al, op 16 juni 1901, werd een
dergelijke gekostumeerde hardrijderij georganiseerd,
maar niet bekend is of ook toen al een foto is
gemaakt. Nadien heeft nog op 22 januari 1914 een
‘Gecostumeerd Schippers ijsfeest’ plaatsgevonden
dat geheel in het teken stond van de terugkeer van
de Prins van Oranje in Scheveningen; hiermee
werd deze gedenkwaardige gebeurtenis van een
eeuw daarvoor – de latere koning Willem I zette
op 30 november 1813 voet aan land – net zoals op
diverse plaatsen elders in het land gevierd. Een foto
uit de winter van 1917, waarop de Zwolse schippers
wederom verkleed voor het Hopmanshuis staan
opgesteld, wordt in het Historisch Centrum Overijssel
bewaard.
Schippers
Uit mijn kinderjaren herinner ik mij hoe de vrij
ruime woning achter de winkel en het café in de wintermaanden
met een paar kachels verwarmd moest
worden; dat lukte maar in beperkte mate en op de
bovenverdieping waren de ramen van de slaapkamers
vaak met een dikke laag ijs bedekt. Bijzonder
streng was de winter van 1962-’63, toen ik als enige
keer in mijn leven lopend de IJssel ben overgestoken.
Vanwege de aaneen gevroren schotsen was schaatsen
daar niet mogelijk; maar dat kon natuurlijk wel op de
Willemsvaart.
Mijn beide ouders waren de hele dag druk in
de weer om voor de winkel te zorgen. Ook op de
momenten, waarop zij achter waren, om het huishouden
te verzorgen of de maaltijd te nuttigen,
klonk vaak de winkelbel. En zelfs in de vroege
ochtenduren of op de late avond, wanneer mijn
vader met de boekhouding bezig was, werd op de
achterdeur geklopt wanneer iemand iets nodig had.
Mijn grootvader van moeders kant, die weduwnaar
was, woonde bij ons in en zorgde in die jaren voor
het café. Door deze bedrijvigheid thuis voelde ik
mij al vanaf mijn prilste jeugd nauw betrokken
bij de scheepvaart in de Willemsvaart. Schippers
vanuit allerlei windstreken, van wie de dialecten
soms maar moeilijk te verstaan waren, liepen bij
ons in en uit. Ik vond het altijd spannend om hen
te beluisteren, bijvoorbeeld wanneer ze zich op
luide toon door de telefoon verstaanbaar trachtten
te maken, of wanneer ze aan mijn ouders om
een artikel vroegen dat ik nooit op die manier had
horen benoemen. Vaak kochten ze een nieuw pakje
pruimtabak, waarna ze hun oude pruim met een
grote boog uitspuugden in het gras voor ons huis.
Mijn vroegste herinnering aan de scheepvaart
bewaar ik aan de turfschipper Sikkes, die elk najaar
met zijn scheepje aanlegde bij de Spoolderbergbrug.
De zwaarbeladen tjalk had geen eigen motor,
maar werd voortbewogen met een heftig puffend
opduwertje. De beelden, die destijds angst bij mij
verwekten en die ik nog steeds in mijn herinneringen
bewaar, zijn van een volledig zwart bestoven
oude man met diepe groeven in zijn gelaat. Je zag
hem op een gammel laddertje vanuit het ruim
omhoog komen met zware manden turf op zijn
schouder; vervolgens gooide hij de inhoud op
boerenwagens die bij hem een wintervoorraad turf
kwamen afhalen. Beelden die sterk doen denken
aan de sombere tekeningen en schilderijen van
Vincent van Gogh uit zijn Drentse periode.
Deelnemers aan een
door de Zwolse Schippers-
IJsclub in 1909
georganiseerde maskerade
en gekostumeerde
schaatswedstrijd. (Particuliere
collectie)
■ ■■■
11 11-
72 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
Schooljaren
Gedurende mijn schooljaren ging ik dagelijks langs
de Willemsvaart op weg naar school. Op mijn fiets
kwam ik voorbij het Spoolderbergje bij de drukke
rotonde, waar ik rechtsaf de Veerallee in kon gaan,
maar vaak reed ik over het ‘spannender’ paadje, dat
achter het kantoor van de Waterleiding Maatschappij
langs liep. Formeel begon de Veerallee pas zo’n
honderd meter verderop bij de Ford-garage, waar
de gemeentegrens van Zwolle en Zwollerkerspel
liep. Uitkijken geblazen was het op de smalle Keersluisbrug,
waarover al het verkeer de stad in moest;
vervolgens reed ik aan de andere kant van het water
terug naar de Westerlaan waar ik op School I zat, de
latere Parkschool. Soms kreeg ik wat kleingeld mee
om ter hoogte van de Westerlaan met het pontje
de Willemsvaart over te kunnen steken. Over het
kanaal was een staalkabel gespannen, waarover de
pontbaas het vaartuigje met een houten klos naar de
overkant trok; wanneer er een schip naderde moest
hij deze draad in het water laten zakken. Later werd
de afstand naar school aanzienlijk korter, toen ik
naar het Gymnasium Celeanum in de Veerallee ging.
Daar zaten we in de zomermaanden met klasgenoten
aan de waterkant van de Willemsvaart om onze
boterhammen op te eten. In mijn vrijetijd voer ik
met mijn kano over de Willemsvaart, meedeinend
op de golven van de voorbijvarende vrachtschepen
en soms zwom ik ook wel in het bepaald niet erg
schone water voor ons huis.
Al voordat de scheepvaart in de Willemsvaart
tot een einde kwam door de opening van het
nieuwe Zwolle-IJsselkanaal in 1964 was de klandizie
van de schippers afgenomen. Hun leven was
jachtiger geworden, waardoor ze niet meer de tijd
namen om langer dan nodig voor de sluizen te
blijven liggen. Bovendien waren in de buurt van
andere aanlegplaatsen supermarkten verrezen,
waar gemakkelijker en goedkoper een voorraad
levensmiddelen kon worden ingekocht. Door de
opkomst van het grootwinkelbedrijf liep de winkelverkoop
terug, hetgeen mijn vader er in 1973
toe heeft doen besluiten om de zaak definitief te
sluiten.
Winkel en café van
J. ter Molen aan
de Oude Veerweg,
omstreeks 1915. (Particuliere
collectie)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 73
Jan van de Wetering
De koning en zijn Zwolse vaart
Twee bijnamen verwierf koning Willem I tijdens
zijn regeerperiode: koning-koopman en kanalenkoning.
Die laatste bijnaam vloeide als het ware
uit de eerste voort. Want de aanleg van kanalen
en andere waterwegen bevorderde niet alleen de
welvaart van het land, maar in toenemende mate
ook die van hem zelf. Dat neemt niet weg dat zijn
belangstelling en enthousiasme voor waterbouwkundige
werken oprecht was. Keer op keer trok hij
met zijn gevolg het land in om zich ter plaatse op de
hoogte te laten stellen.
Koninklijke inspectie werkzaamheden
Zo ging koning Willem I op 4 juni 1818, een jaar
vóór de opening van de Willemsvaart, samen met
zijn tweede zoon Frederik (20 jaar) en zijn opperstalmeester
de voortgang van de werkzaamheden
in Zwolle bekijken. Of, in de wat eerbiediger
bewoordingen van de pers: het had de koning
behaagd zich zo nauwkeurig mogelijk te laten
informeren. En dat deed de koning verrassend
grondig. Begeleid door jonkheer B.H. Bentinck
tot Buckhorst, die niet alleen kamerheer van de
koning was maar ook gouverneur van de provincie
Overijssel, mr. A.J. Vos de Wael, de burgemeester
van Zwolle, een afvaardiging van de Raad en
de verantwoordelijke hoofdingenieur van Waterstaat,
wandelde de koning langs het gehele traject,
dus van de ‘stads cingel, bij den aanvang van het
nog onvoltooide kanaal van vereeniging van de
rivier den Yssel met het Zwarte Water’, tot aan de
plaats waar het kanaal via de sluis zou uitstromen
in de IJssel bij het Katerveer.
Daarna was het tijd voor het informele deel
van het programma, want Zwolle wilde het
koninklijk bezoek niet zomaar laten voorbijgaan.
De koning stapte in een rijtuig voor de weg terug
Koning Willem I,
1772 – 1843. (Uit:
Koch, Koning Willem I)
Berend Hendrik baron
Bentinck tot Buckhorst
(1753-1830), de eerste
gouverneur van Overijssel,
1814-1830. (Wieis-
Wie in Overijssel)
■ ■■■
11 11-
74 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
naar de binnenstad. Hij werd tegemoet gereden en
vervolgens geëscorteerd door een garnizoen van
de in Zwolle gelegerde kurassiers. In de stad aangekomen
volgde, terwijl de klokken van de torens
luidden, een parade van de stedelijke schutterij en
de militie van het garnizoen. Vervolgens reed het
gezelschap onder luide toejuichingen van het volk
naar het provinciehuis, waar de koning audiëntie
hield voor Zwolse en provinciale hoogwaardigheidsbekleders,
gevolgd door een ‘aanzienlijk
diner’. In de stad waren overal vlaggen uitgestoken
en op de Grote Markt was een feestelijk
verlichte ereboog opgericht. Als afsluiting werd ’s
avonds achter het gouverneursgebouw vuurwerk
afgestoken. De volgende dag trok het koninklijk
gezelschap verder de provincie in, onder andere
naar de veenderijen bij Avereest, waar de koning
zich liet informeren over de ontginningen van
de veenderijen en de aanleg van kanalen. Na
een bezoek aan Hasselt en Zwartsluis bezocht
de koning het gewest Vollenhove om te kijken
naar de werkzaamheden voor de verbetering en
De schutsluis van de
Willemsvaart omstreeks
1825, geschilderd door
Ferdinand Weijns
(HCO, Museale
Collectie VORG)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 75
verzwaring van de zeedijken en zeeweringen.
Zes dagen na zijn werkbezoek ‘promoveerde’ de
koning gouverneur Bentinck tot Buckhorst, heer
van Zalk, van jonkheer tot baron.
De opening van de Willemsvaart
Zwolle had goed nagedacht over de dag van de
opening van de Willemsvaart. Die zou plaatsvinden
op 24 augustus 1819, de zevenenveertigste
verjaardag van de koning. Wellicht had de stad
gehoopt dat de koning zelf de opening zou willen
verrichten, maar dat gebeurde niet. Willem
I verleende zijn kamerheer en gouverneur van
Overijssel, baron Bentinck tot Buckhorst, de eer
om zijn honneurs waar te nemen. Ook gaf hij toestemming
zijn naam aan het kanaal te verbinden:
de Willems-Vaart zou het heten. Wat lag meer
voor de hand het kanaal in te wijden door een
vaart vanuit de stad naar de sluis bij het Katerveer.
Voorop voer een schip met muzikanten van
de Zwolse schutterij. Direct daarachter voer het
koninklijk jacht de Boreas, met de gouverneur
van Overijssel en hoogwaardigheidsbekleders
uit Overijssel en Zwolle. Daar weer achter voeren
twee veerschepen met wat mindere, maar toch
bevoorrechte goden uit de Zwolse samenleving.
De optocht van schepen werd afgesloten door drie
pramen met hooi, kalk en turf, allemaal producten
die exemplarisch waren voor de lading van de
schepen die de komende jaren door de Willemsvaart
zouden varen.
Bij aankomst speelden de muzikanten van de
schutterij het Wilhelmus, gevolgd door kanonschoten
van de Boreas. Dat werd beantwoord
‘door de levendigste toejuiching van eene ontelbare
toegevloeide menigte van allerlei standen
die overal de wallen en boorden van het kanaal
had bedekt.’ Terug in de stad ging daar het feest
verder met een groots diner, waarbij de gasten
geestdriftig klonken op de uitgebrachte toosten.
Ook het volk vierde feest, in de stad maar ook
langs het kanaal. De tuin van het wijn- en theehuis
Nij-Romen (ter hoogte van de bocht bij de Spoolderberg)
was ’s avonds geïllumineerd en versierd
met ‘groen en festonnen (bloemdecoraties)’. Op
het schuttersveldje erachter kon het volk vogelschieten,
een destijds geliefd vermaak. Het feest
duurde volgens de berichten tot het aanbreken
van de volgende dag.
Naar aanleiding van de opening van de Willemsvaart
plaatste de Zwolse gelegenheidsdichter
Hk. Assz. Doyer het volgende gedicht in de
Overijsselsche Courant:
‘Toen Koning Willem, Neerlands Vorst
Werd vijf maal acht en zeven jaren,
Heeft Overijssels Gouverneur
Het eerst de IJsselsluis bevaren.
Juicht, Zwollenaren! Om uw lot,
U komt een milde heilzon tegen,
De IJsselsluis en Nieuwe Vaart
Zij u een uitgebreide zegen!
Zoo dat het late Nageslacht
Zich op dien zegen nog beroeme,
En koning Willem, Neerlands Vorst,
Benevens Bentinck dankbaar noeme!’
Bronnen
– Rotterdamsche Courant, 9 juni 1818
– Nederlandsche Staatscourant van 30 augustus 1819
– Overijsselsche Courant, 27 augustus 1819
– ’s Gravenhaagsche 30 augustus 1819
– Filarski, R. Kanalen van de koning-koopman; Goederevervoer,
binnenscheepvaart en kanalenbouw in
Nederland en België in de eerste helft van de negentiende
eeuw, Amsterdam 1995
– Koch, Jeroen, Koning Willem I, 1772-1843. Amsterdam
2013
– Vries, Thom. J. de, Geschiedenis van Zwolle, deel 2,
1961, p.185-186
■ ■■■
11 11-
76 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
De Willemsvaart in beeld …
De Pannekoekendijk omstreeks 1890. Een van die locaties in Zwolle die een flinke metamorfose heeft ondergaan.
De bebouwing rechts vooraan is allemaal verdwenen, nu loopt daar een grote weg. Maar destijds lag
de Pannekoekendijk strategisch aan de scheepvaartroute tussen Willemsvaart en Zwartewater en vervulde
een echte kade functie, goederen werden er gelost, geladen en verder getransporteerd. De geopende brug is de
Kamperpoortenbrug. De Hoogstraat was destijds nog een belangrijke uitvalsweg richting Hasselt en Kampen.
De rekken van de beestenmarkt op de aangrenzende Willemskade zijn ook mooi zichtbaar. (Foto Deutmann,
collectie HCO)
Op deze plek voor de Keersluisbrug en bij de Emmawijk
bevindt zich tegenwoordig het parkeerdek.
Verschillende (turf)schepen liggen hier omstreeks
1900 afgemeerd. In de volksmond werd deze bocht
in de vaart, nieuw sinds 1876, het ‘Ooievaarsnest’
genoemd. Schippers, waarvan de vrouw op het punt
van bevallen stond, mochten hier namelijk gratis ligplaats
kiezen met het oog op de gemakkelijke bereikbaarheid
van de kraamvrouw voor vroedvrouwen.
(Particuliere collectie)
■■■■ 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 2 | 77
De Willemsvaart nog
in volle glorie omstreeks
1950, een binnenvaartschip
op weg richting
IJssel is zojuist de Keersluisbrug
gepasseerd.
Rechts de Emmawijk.
(Collectie Spaarnestad,
HCO)
Binnenschepen van de
IJssel op weg naar de
Willemsvaart, worden
geschut in de Kleine
Katerveersluis. Eind
jaren veertig. (Collectie
Spaarnestad, HCO)
■■■■
11
78 | jrg. 36 – nr. 2 zwols historisch tijdschrift
In 1871, bij de aanleg van de nieuwe Katerveersluis,
heeft Teunis van Lohuizen uit Vaassen
tegen wil en dank een cruciale rol gespeeld.
Die rol viel de eigenaar van een ijzergieterij en
twee papiermolens toe door zijn eigen onnadenkendheid.
1
Ruim twintig jaar later voelde hij de behoefte
om er iets over op te schrijven. In zijn onuitgegeven
memoires gaf hij zich rekenschap van de
toedracht rond