
‘Predikt dan elkander
de blijdschap in’
Frederik van Leenhof (1647 – 1713),
een ‘spinozist’ uit Zwolle
Zwols Historisch Tijdschrift
36e jaargang 2019 nummer 1 – 8,50 euro
■■■■
11 11-
Suikerhistorie
Inrichting Oefenbad (voor gehandicapten), 1962
Om het zwemmen voor ‘lichamelijk en geestelijk
gehandicapten’ in het Stilobad aan de Turfmarkt
een extra impuls te geven, werd in september
1961 het initiatief genomen tot de bouw van een
instructiebassin en oefenbad. De gemeente zou de
bouw financieren. Een actiecomité trachtte gelden
voor de inrichting in te zamelen. Zij ondervond
daarbij medewerking van de plaatselijke horeca.
Onder de bezielende leiding van kelner Wichert
de Roos (geb. 1919) uit de Korenbloemstraat
kwamen tal van acties van de grond, zoals een
oliebollenactie en een voetbalwedstrijd tussen de
Staphorster jeugd en een studentenvereniging –
gekleed in jacquet – uit Groningen. Ook liet men
bijgaand suikerzakje maken om via de Zwolse
horeca aandacht te vragen voor dit goede doel. Op
zaterdag 16 juni 1962 was de ‘finale’ van de actie
met een optocht in de stad, waaraan onder meer
reclamewagens, muziekkorpsen, carnavalsvereniging
‘De Eileuvers’, wagens van bierbrouwerijen
en van frisdrankfabrikanten meededen. In het
PEC-stadion werd die middag een voetbalwedstrijd
gespeeld tussen Zwols horecapersoneel en
Nederlandse artiesten. Onder hen zanger Willy
Alberti die – volgens het verslag in de krant – als
rechtsbuiten aardige dribbels had, maar het ook
druk had met zijn broekje, want dat gleed telkens
van zijn kogelronde buik… De Zwolse horeca
won met 3-1. ’s Avonds was het groot feest in de
Buitensociëteit met een optreden van de voetballende
artiesten. De actie van de horeca bracht
ruim 10.000 gulden op, een fantastisch resultaat.
Op 18 juni 1964 was de officiële opening van
het instructie- en oefenbad. Na sluiting van het
Stilobad op 1 mei 1991 kwam er een nieuw therapiebad
in het Hanzebad. Ook dat bad is intussen
met de grond gelijk gemaakt.
2 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie HCO)
Het instructie- en oefenbad in het Stilobad aan de Turfmarkt, omstreeks 1990.
(Collectie HCO)
■■■■
11
inrichtinole fe n bad
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 3
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 2
‘Predikt dan elkander de blijdschap in’
Frederik van Leenhof (1647 – 1713),
een radicale verlichtingsman uit Zwolle
Jan Bijlsma 4
Troostwijk rijwielen Theo de Kogel 18
Wie is wie in Overijssel
Nieuw lemma: Wil Cornelissen
Annèt Bootsma – van Hulten 29
Leie, wöör is mien talles? Wil Cornelissen 31
Recent verschenen 36
In memoriam Lydie van Dijk 38
Mededelingen 40
Auteurs 41
Redactioneel
Later dan u van ons gewend bent ligt het eerste
nummer van de nieuwe jaargang voor u,
met een verscheidenheid aan artikelen.
Jan Bijlsma schrijft over Frederik van Leenhof, een
eigenzinnige dominee uit Zwolle rond 1700 die er
radicale opvattingen op na hield en verdacht werd
van spinozisme. Niet iedereen op aarde was blij
met het verschijnen van zijn Den Hemel op Aarden.
Het stadsbestuur van Zwolle bleef hem echter
door dik en dun steunen.
De verkoop van elektrische fietsen is de laatste
jaren in een stroomversnelling geraakt. Hoe
anders ging dat toe met de verkoop van fietsen in
de eerste helft van de vorige eeuw. Theo de Kogel
neemt ons mee naar de Zwolse fietsenmarkt van
toen en specifiek naar de rijwielgroothandel van
de firma Troostwijk.
Annèt Bootsma schreef voor de site WieiswieinOverijssel
een biografie over Wil Cornelissen, in
2014 overleden. Eveneens van haar hand is het In
Memoriam voor Lydie van Dijk, die in januari is
overleden. Beiden zijn van groot belang geweest
voor de redactie van dit tijdschrift.
Postuum is de ontroerende herinnering
opgenomen van Wil Cornelissen aan zijn Joodse
familieleden, die in de Tweede Wereldoorlog zijn
gedeporteerd en vermoord. Dit drama hield hem
zijn hele leven bezig, de talles van zijn opa staat
daar in zijn verhaal symbool voor.
Niet onvermeld mag blijven dat het onze
koning behaagd heeft mevrouw A.H.M Bootsmavan
Hulten, eindredacteur van ons tijdschrift, een
onderscheiding toe te kennen. Zij is benoemd
tot lid in de Orde van Oranje-Nassau vanwege
het vele werk dat zij op vrijwillige basis voor de
redactie van dit tijdschrift en het bestuur van onze
vereniging gedaan heeft. Annèt, proficiat!
Cover: Vijf Zwolse predikanten in ambtsgewaad in
1691. Frederik van Leenhof is de tweede dominee
van rechts. (Foto particulier)
■■■■ 11 11-
4 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
‘Predikt dan elkander de blijdschap in’
Frederik van Leenhof (1647 – 1712),
een radicale verlichtingsman uit Zwolle
In het voorjaar van 1710 maakten de gebroeders
Von Uffenbach een reis door de Nederlanden.
In de eerste week van mei brachten ze
ook een bezoek aan Zwolle. Van deze reis maakte
Zacharias von Uffenbach een verslag. In 1996
heeft Jeanine Otten voor het Zwols Historisch Tijdschrift
in het artikel ‘Schone kunst en vieze huizen’
het deel dat over Zwolle gaat geparafraseerd. De
eerste indruk van de heren was niet echt positief.
De straten waren hobbelig, smal en slecht en de
huizen smerig. Ook waren ze niet te spreken over
het geringe aantal klokken in de stad die ook
nog eens niet goed sloegen. Over de Grote of St.
Michaëlskerk waren ze duidelijk positiever. Von
Uffenbach:
‘De vijfde mei bekeken we ’s morgens eerst de
zogenaamde Grote of Michaëlskerk. Deze staat
op de markt. Het is een mooi, groot, hoog, licht
en prachtig gebouw. De mooie kansel in de kerk
is zeer beroemd. (…) De consistoriekamer is niet
groot maar wel mooi. In het midden, boven de
schouw, hangt een schilderij waarop de nu levende
vijf predikanten naast de koster om een tafel zitten
en consistorie houden, zeer goed geschilderd door
Hendrick ten Oever, 1691. Het schilderij is zó
goed dat, wanneer men het in de kerk van onder af
bekijkt, men denkt dat de mensen levensecht zijn.
We troffen onder die predikanten o.a. Van Leenhof
aan, beroemd vanwege zijn boekje “de Hemel
op aarde”. Op het schilderij is hij afgebeeld met
een veer in de hand.’1
Deze dominee Frederik van Leenhof was in
het begin van de achttiende eeuw niet alleen
beroemd, maar had ook voor grote opschudding
weten te zorgen en bleef na zijn dood in 1713 nog
lang een onderwerp van discussie. Van Leenhof
was een omstreden figuur. Voor zijn tijdgenoten
was hij een echte vrijdenker, iemand die er zeer
gevaarlijke opvattingen op na hield. Onderstaande
tekst, die op een kopergravure van Pieter van
Gunst prijkt, laat niets aan de verbeelding over:
‘Dit ’s beeld van LEENHOF die de Kerck
en ’t land beroerd en door zyn helsche leer veel
menschen heeft vervoerd. Foey! dat men sulck
een swyn, ’t welck loochend alle Godheyd. En
alle vreese Gods maer houd voor enkel sotheyd.
Bedienen laat den Doop en ’t Heyligh Avondmael,
’t Welck stryd met Gods gebod en onsen Heylands
tael. Wel vrienden, siet dan toe die syt in Kerck
Jan Bijlsma
De vijf Zwolse predikanten in ambtsgewaad in 1691. Frederik van Leenhof is
de tweede dominee van rechts. De staande man is de koster. Schilderij van
Hendrick ten Oever in de consistoriekamer van de Grote Kerk. (Zie ook cover)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 5
geseten, Gehoorzaamd God en quyt hier inne uw
geweten.’2
Ook de Middelburgse predikant Carolus Tuinman
(1659-1728) was een geharnaste bestrijder van
allerlei vrijgeesterij. In zijn geschriften trekt hij
van leer tegen ‘heillooze gruwelleeren der Vrijgeesten’
en ‘liegende en bedriegende vrijgeesten’.
Zelfs als die vrijgeesten overleden waren, bleef hij
hen achtervolgen. Dat lot trof Frederik van Leenhof
getuige onderstaand ‘grafschrift’ ook:
‘Dit ’s LEENHOFS graf.
Nu is zyn hemel hier beneen
noch boven. Niemand vraag’:
waar dan? Hy heeft er geen.’3
Dit grafschrift slaat op het door Van Leenhof in
1703 gepubliceerde traktaat Den Hemel op Aarden
dat tot zoveel consternatie in theologische kringen
in de Republiek zou leiden. De ophef was niet tot
de Republiek beperkt gebleven. Von Uffenbach
had er in Duitsland al het nodige over gehoord.
In onze tijd heeft Michiel Wielema al in 1999
in zijn dissertatie Ketters en Verlichters de nodige
aandacht aan de opvattingen van Van Leenhof
gegeven. Maar het is toch Jonathan Israel geweest
die met zijn indrukwekkende studie over de Radicale
Verlichting de hele affaire rond Van Leenhof
nog eens grondig uit de doeken heeft gedaan.
Volgens Israel is het onterecht dat Van Leenhof
zo goed als vergeten is. Er zijn goede redenen om
hem aan de vergetelheid te ontrukken.4
Jonathan Israel – de Radicale Verlichting
De Britse historicus Jonathan Israel (1946)
publiceerde in 2001 Radical Enlightenment, het
eerste deel van een spraakmakende studie over de
Verlichting. In 2005 verscheen een Nederlandse
vertaling. Het is er Israel om te doen het gangbare
beeld van de Verlichting te corrigeren. Tegenover
de Gematigde Verlichting plaatst hij de Radicale
Verlichting. Het overwinnen van bijgeloof en
onwetendheid en het bevorderen van verdraagzaamheid
was het oogmerk van de Gematigde
Verlichting. De Radicale Verlichting ging veel
verder. Volgens Israel zijn democratie, individuele
vrijheid, tolerantie en het recht afwijkende meningen
te verkondigen stuk voor stuk waarden die
door radicale verlichters verkondigd werden.
Nederland was volgens hem de bakermat
van deze Radicale Verlichting en Spinoza en het
spinozisme hebben in die hele ontwikkeling de
hoofdrol gespeeld. Bij Spinoza zie je voor het
eerst alle kernelementen van wat je de moderne,
progressieve waarden van onze seculiere samenleving
zou kunnen noemen. Spinoza is de eerste
filosoof die democratie verbond met individuele
vrijheid, gelijkheid en vrijheid van meningsuiting.
In een interview in de Groene Amsterdammer stelt
Israel onomwonden dat het absurd zou zijn om
te beweren dat de kernwaarden van de moderniteit
uit het christendom zijn voortgekomen. Die
waarden komen volgens hem uit het spinozisme,
om daar enigszins provocerend aan toe te voegen
dat zelfs als het waar zou zijn dat het christendom
het ultieme licht voor de mensheid is, dat dan nog
steeds de christenen bij Spinoza in het krijt staan.5
Getuige het hierboven geciteerde grafschrift van
dominee Tuinman werd hier in het begin van de
achttiende eeuw heel anders over gedacht.
Frederik van Leenhof is een belangrijke speler
in dit hele proces van radicale verlichting geweest.
Israel gaat zelfs zover met te beweren dat ‘een
evenwichtige beschrijving van de Europese Radicale
Verlichting niet mogelijk [is] zonder nauwkeurige
aandacht voor Van Leenhof en zijn “universele
filosofische religie”.’6 Frederik van Leenhof
heeft voor veel opschudding gezorgd. Niet alleen
in Nederland, maar ook in Duitsland. Voor een
goed begrip van alle commotie is een summiere
schets van het denken van Benedictus de Spinoza
onontbeerlijk.
God is de orde van de natuur
Dominee Tuinman had ook een grafschrift voor
Spinoza geschreven. Voor Tuinman was hij de
allergrootste vrijdenker en godsloochenaar. Er
moet op dat graf gespuwd worden en Tuinman
vindt het jammer dat zijn leer daar ook niet begraven
ligt – dan zou de stank namelijk geen ‘zielpest’
meer veroorzaken…
We moeten er voor waken dominee Tuinman
te kapittelen over zijn beperkte zienswijze. Het
denken van Spinoza moet voor de meeste gere-
Radicale Verlichting, de
Nederlandse vertaling
uit 2005 van Jonathan
Israels Radical Enlightenment.
(Internet)
■■■■ 11 11-
6 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
formeerde predikanten uiterst aanstootgevend
zijn geweest. Volgens Tuinman werd de kern van
het christelijk geloof op losse schroeven gezet.
Spinoza’s kijk op God staat namelijk mijlenver
af van wat er in de Heidelberger Catechismus en
de Nederlandse Geloofsbelijdenis staat. Spinoza
wijst de gedachte dat God zich boven en buiten
de schepping bevindt, resoluut van de hand. God
staat niet boven de natuurwetten, maar de wetten
vormen een deel van zijn Wezen. Rampen zijn
geen uitingen van Gods toorn, maar een uitdrukking
van Gods wezen. Er zit geen enkele bedoeling
achter. Niet alleen de wetmatigheden in de
natuur zijn een deel van God, maar ook planten,
dieren en mensen. God is de orde van de natuur.
Mensen moeten leren inzien dat ze niet onafhankelijk
handelende personen zijn, maar zijn
opgenomen in een enorm netwerk van wetten van
oorzaak en gevolg. Aangezien het totaal van al die
wetmatigheden een uitvloeisel is van Gods wezen,
kunnen we onszelf uiteindelijk alleen maar begrijpen
vanuit God. Alleen door een goed gebruik
te maken van ons verstand kunnen we dit doel
bereiken.
Baruch of Benedictus de Spinoza (1632-1677)
was een telg uit een geslacht van Portugese joden.
Op vierentwintigjarige leeftijd was hij uit de
synagoge verbannen omdat hij zich niet stipt aan
de joodse wetgeving had gehouden. Omdat hij
na zijn verbanning onmogelijk handel kon blijven
drijven, legde hij zich toe op het slijpen van
lenzen. Vanaf die tijd ontwikkelde hij gaandeweg
een eigen gedachtensysteem dat zijn uiteindelijke
vorm vond in de postuum verschenen Ethica.
Het theologisch-politiek traktaat
De Ethica is een buitengewoon merkwaardig
boek. Direct na verschijning werd het al verboden.
Het is niet echt een gemakkelijk toegankelijk
boek omdat het geheel opgebouwd is rondom
definities en axioma’s en het van daaruit zijn stellingen
opbouwt. Verderop zullen we zien dat voor
Van Leenhof enkele definities uit dit werk centraal
staan. Het gaat dan om definities van de begrippen
blijheid en droefheid. Een werk dat voor hem erg
belangrijk is geweest, is de Tractatus theologicopoliticus,
het Theologisch-politiek traktaat dat in
1670 anoniem verscheen, in het Latijn. Volgens
Michiel Wielema zijn er aanwijzingen dat bestudering
van dit werk Van Leenhof tot een soort
spinozistische bekering heeft gebracht.7
Baruch of Benedictus
de Spinoza, 1632-1677.
(Internet)
Het Theologisch-politiek
traktaat uit 1670
van Spinoza. (Internet)
■■■■
11
TnACT/\TUs I
THEOLOGICOP
ü L IT Ic u s
Continens
Dilfertationes aliquot,
Qi_1ibu, o(kndimr libcrtatcm Philofoph1ndi non t,ntum
làlva Pict1te, & Rcipublic,e PaccpoOc concedi : fed
candem ni!i cum P•cc Reipuhlicx , ipfaquc
Pirtate tolli Don polie.
Juliin. Epifi. J. Cap. IV. w:rf. XllL
Ptr J,,g ,,•ofli,n1u fUoll in D11 ‘1t;t”111JIII, & DIMJ 11wu1
m “ahiJ, ‘”°”‘ a, Spiritu fo, dtdit 11oiil.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 7
Een groot deel van het Theologisch-politiek
traktaat is gewijd aan een kritisch onderzoek van
de bijbel. Volgens Spinoza is de bijbel niet het
vehikel om inzicht in het ware wezen van God
en het ware geluk te krijgen. Een goed gebruik
van ‘het natuurlijk licht’ van het verstand volstaat
daarvoor. De bijbelschrijvers bedienen zich van
beeldende voorstellingen. De grote massa bereikt
men niet door een beroep op het verstand te doen,
maar door gebruik te maken van zinnebeelden,
vergelijkingen, gelijkenissen en wonderen. De
persoon Jezus moet ontdaan worden van alle dogma’s,
die, zoals het dogma van de drie-eenheid,
daar in de loop der tijden omheen geweven zijn.
Jezus is niet Gods Zoon, maar de grootste en edelste
onder alle mensen. De bijbelse boodschap laat
zich simpel samenvatten: men moet God met een
oprecht gemoed gehoorzamen door rechtvaardigheid
en liefde te betrachten. Heb God lief boven
alles en de naaste als u zelf. Uiteindelijk is dat de
kern van alle bestaande godsdiensten. Essentieel is
dat aan een ieder absolute vrijheid gegeven wordt
om zelf de grondslagen van het geloof naar zijn
eigen aard uit te leggen. Ieders geloof moet uit zijn
daden beoordeeld worden.
‘Het geloof staat dus aan een ieder de opperste
vrijheid om te filosoferen toe, zodat hij over alles
kan denken wat hij maar wil zonder daarmee
een misdaad te plegen; het veroordeelt slechts als
ketters en scheurmakers diegenen die meningen
leren die tot weerspannigheid, haat, twist en toorn
aanzetten, en houdt omgekeerd slechts voor gelovigen
die tot gerechtigheid en liefde opwekken
naar de mate van hun mogelijkheden en redelijke
krachten.’8
Hij ziet er slim genoeg uit
Zowel de Ethica als het Theologisch-politiek traktaat
zijn door dominee Van Leenhof intensief
bestudeerd. Het denken van Spinoza moet voor
hem een regelrechte eyeopener zijn geweest. Zonder
dat hij ook maar één keer de naam Spinoza
noemt, is diens invloed duidelijk aanwijsbaar.
Het mag dan ook geen wonder heten dat hij door
collega-predikanten van spinozisme werd beticht.
Voor Van Leenhof begon de ellende in 1703 met
de verschijning van zijn Hemel op Aarden. Zeven
jaar lang heeft op kerkelijke vergaderingen deze
kwestie op de agenda gestaan en voor enorme
commotie weten te zorgen.
Interessant is dat de gebroeders Von Uffenbach
van de gelegenheid gebruik maakten om in
het voorjaar van 1710 hem een bezoek te brengen,
in zijn huis aan de Stads Aa (of Grote Aa). De
heren uit Duitsland waren van de kwestie op de
hoogte en waren nieuwsgierig naar de man die
voor zoveel beroering had gezorgd. Von Uffenbach
schrijft dat hij zich ‘de woede van de hele
geestelijkheid van alle provincies op de hals heeft
gehaald. Op zijn minst zijn zij er op uit dat hij uit
het predikambt stapt, maar de Magistraat (Zwols
stadsbestuur) en de Staten van de Provincie daarentegen
proberen hem vast te houden.’9
Tussen de regels door valt te lezen dat de heren
Von Uffenbach zich enigszins verbazen over de
coulante behandeling van deze ketterse dominee:
‘Enigen verzekerden mij dat hij deze week
voor de laatste keer preekt, maar dat de uitdeling
van het Avondmaal, het dopen van kinderen, het
troosten der zieken en dat soort zaken, met uitzondering
van het verkondigen van de leer, voor
hem behouden blijven. Wat de bezoldiging betreft
Zacharias von Uffenbach
(1683-1734),
omstreeks 1715. (Uit:
Een plezierreis in
de zomer van 1718,
Waanders 2017)
■ ■■■
11 11-
8 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
krijgt hij van de Magistraat in plaats van de 1000
gulden die hij kreeg 800 gulden, de Staten van
Overijssel geven hem echter uit bijzondere vrijgevigheid
400 gulden jaarlijks. Daar hij voorheen
van de Staten niets ontving, wordt hij er niet slechter
van. Hij kan er van rondkomen omdat hij nog
ongetrouwd is. (…) Of de beschuldigingen en
verdachtmakingen tegen de leer van Van Leenhof
onterecht zijn, laat ik in het midden. Uiteindelijk
ziet hij er slim genoeg uit, hoewel in het overige
zijn eruditie, voor zover ik dat in het discours kon
bespeuren, helemaal zo groot niet is.’10
Voordat de schijnwerper gericht gaat worden
op dat spraakmakende traktaat en alle consternatie
daar om heen, eerst enige biografische
informatie over deze man die toch wel een slimme
indruk maakte.
Een zedig, respectabel en beminnelijk mens
Frederik van Leenhof werd in augustus 1647 in
Middelburg geboren. Hij doorliep daar de Latijnse
School (gymnasium) en ging vervolgens theologie
studeren, eerst in Utrecht en daarna in Leiden. In
Utrecht had hij zich niet thuis gevoeld. De theoloog
Gisbert Voetius gaf daar de toon aan. Hij
was een pleitbezorger van een verinnerlijking van
het geloof. De christen diende zich af te keren van
vermaak en weelde, zich te richten op zuivering
van het dagelijkse gedrag en de zondag als een
strikte rustdag beschouwen. Het aardse leven
moest dienen als een voorbereiding op de eeuwigheid.
In Leiden zette de meer vrijzinnige theoloog
Coccejus de toon. Een belangrijk punt van geschil
in die dagen was de zondagsviering. Tegenover de
strenge opvatting van Voetius stelde Coccejus een
aanmerkelijk vrijere zondag voor.
Na zijn studie diende Van Leenhof in enkele
plaatsen als predikant. Eerst in het streng voetiaanse
Zeeland, waar hij niet op z’n plaats was. Na
enkele korte dienstbetrekkingen in onder meer
Parijs, Leeuwarden (hofprediker) en Velsen werd
hij in 1681 in Zwolle beroepen, waar men ervan
overtuigd was een uiterst bekwaam predikant binnen
te hebben gehaald.
Frederik van Leenhof
woonde sinds 1704 aan
het gedeelte van de Grote
Aa dat tussen de (huidige)
Ter Pelk-wijkstraat
en de Grote Markt
stroomde, in het midden
van de kaart. (Uitsnede
kaart van Blaeu uit
1649, collectie HCO)
Frederik van Leenhof
in 1706, kopergravure
door P. van Gunst naar
R. Koets, achttiende
eeuw. (Collectie v/h
SMZ)
■ ■■■
red,kant le Swo
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 9
Over Van Leenhofs privéleven is weinig
bekend. Uit de schaarse mededelingen over
hem komt hij naar voren als een buitengewoon
innemend mens. In een kort zelfportret schreef
Van Leenhof dat hij graag ‘in gezelschappen van
vreugde lustig en met reden en behoudenis van
mijn character’ verkeerde.11
Van Leenhof moet ook een vrijmoedig mens
zijn geweest. Hij toonde veel moed bij het aan de
kaak stellen van misstanden in kerk en samenleving.
Anders dan voetiaanse predikanten was
voor hem het aardse leven van grote waarde en
zeker niet alleen een voorbereiding op de eeuwigheid.
Muziek, bijvoorbeeld, is volgens hem aangenaam
voor ‘vrije verstanden’ en een buitengewoon
nuttig middel om blijdschap te bevorderen.
Mensen mogen op gepaste wijze genieten van alle
goeds dat de natuur en de samenleving te bieden
heeft. Blijdschap, daar was het hem om te doen.
‘Predikt elkander de blijdschap in’, moet voor
hem als richtlijn voor zijn predikbeurten hebben
gegolden.
Den Hemel op Aarden
Den Hemel op Aarden verscheen in 1703 bij
Berend Hakvoord, boekverkoper en uitgever aan
de Koornmarkt (nu Melkmarkt). Het traktaat telt
152 bladzijden en is opgedeeld in 11 hoofdstukken.
Om er kennis van te nemen hoeft men er
tegenwoordig niet meer voor naar een universiteitsbibliotheek
te gaan. Het boek is eenvoudig via
internet te raadplegen.12 Met enige moeite is het
onderhoudende betoog goed te volgen. Zoals op
het titelblad staat aangegeven, beoogt het traktaat
een ‘korte en klare beschrijving te geven van de
ware en standvastige blijdschap.’
Volgens Van Leenhof moet de ware godsdienst
de mens tot het ware geluk opvoeden. Blijdschap
is het ware geluk. De gelovigen kunnen al tijdens
hun aardse bestaan het blijde leven der zaligen
genieten. De hemel is niet een aanwijsbare plek
maar meer een gemoedstoestand, een toestand
van standvastige blijdschap en datzelfde geldt
voor de hel. Mensen moeten in het hier en nu het
geluk al grijpen. De bijbelse schilderingen van de
hemelse zaligheid zijn bedoeld om de gelovigen
‘een zoete inbeelding’ te geven van de hemelse toestand.
Langs de weg van de beelden kan de mens
tot gehoorzaamheid worden gebracht. Gehoorzaamheid
geeft nog geen inzicht. Dat is uitsluitend
mogelijk via het verstand. Het uiteindelijke doel
is dan ook de volmaking van het verstand of de
geest, waardoor we ons geestelijk verheffen boven
het toeval en van alles de noodzakelijkheid en
onvermijdelijkheid leren begrijpen.
In de Bijbel is ook veelvuldig sprake van ‘blijdschap’,
maar de inhoud die Van Leenhof er aan geeft
is daar niet te vinden. Van Leenhof definieert blijdschap
als een ‘overgang tot een grotere volmaaktheid’
en droefheid als een overgang naar minder
volmaaktheid. Deze definities komen rechtstreeks
uit de Ethica van Spinoza. Met deze begrippen als
uitgangspunt prijst hij met alle mogelijke argumenten
de blijdschap aan en waarschuwt hij voor de
droefheid. Om zijn beweringen te onderbouwen
verwijst hij naar allerlei bijbelteksten. Blijdschap
Titelblad van Den
Hemel op Aarden, uitgave
uit 1704 (tweede
druk) door Berend
Hakvoord uit Zwolle.
(Internet)
■■■■
H E M E
Of ern 11oite en fllaar.e~rfrD1!.lbfnnc
Van· de Waare en SrancvaO:ige
B L Y D S C HA P=
~oo uaor be \lellen/ aftl tic~- ~cb1tft/
boo: olie fla11 ban .flilcnfc!Jrn L m In
llllrrlcl lJ00!~allm. ‘
ZAAMEN-GESTELT
D O O R
FREDERICUS VAN LEEN HOF,
i\)1rOll1iln[ te Z WOL LE.
Te ZWOLLE,
!ee a: HA K vo 0K D • !1aorh11tr[lopre aan De
J\OCQll· Jl>aeltt, • 70+.
…
10 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
op aarde is het hoogste goed en komt voort uit de
kennis en de liefde tot God. De blijdschap is niet
alleen goed voor het eigen zielenheil, maar is ook
van invloed op de regering, de kerk, de handel, de
scholen, de familie en zelfs het leger.
Van Leenhof gaat ook uitgebreid in op de verderfelijke
invloed van de droefheid en naargeestigheid.
Vooral droefgeestige predikanten moeten
het ontgelden:
‘Zy waanen, als Gods gezanten boven alles te
zijn, en magt te hebben (…) zy zugten en steenen
quansuis over ’t schenden van Gods eere, als haar
de menschen niet naar haare zinnelijkheid en
haare droomeryen blindelijk eeren en gehoorzamen,
en door uitwendig gelaat, en devotie willen
ze Heiliger, dan and’re geschat worden en zy gaan,
zeggen ze, de boosheid der waerelt tegen. Zy agten
zig ’t steunzel van Gods Kerke te zijn, en zijn vol
linkernije, bedrog, kuiperijen, onverzadelijke
gierigheid, die de menschelijke bescheidenheid,
en onverschilligheid van arme en rijke dienst te
doen, al lange verzaakt hebben.’13 Droefgeestige
mensen zijn verder eenvoudig bang te maken voor
tovenarij, duivels en spoken die ’s nachts door het
sleutelgat kruipen.
In Den Hemel op Aarden worden allerlei adviezen
verstrekt over de middelen die de kerk, het
gezin en de school ter beschikking staan om de
blijdschap te bevorderen. Ook de overheid heeft
een duidelijke opdracht. Ze moet er op toezien
dat in kerken niet alleen maar over hel en verdoemenis
wordt gepreekt. Ze dient verder publieke
gebeurtenissen en plechtigheden die de droefheid
bevorderen tegen te gaan. Doden zouden niet
meer in de kerk maar ‘buiten de Steden in zekere
afgezonderde en eenzame plaatzen’ begraven
moeten worden.14
Van Leenhof wordt niet moe te benadrukken
dat de godsdienst in tegenstelling tot de filosofie
vooral eenvoudige dingen leert, dat ze gericht is
op deugd, fatsoenlijk leven, gerustheid en blijdschap.
Het zoeken naar waarheid is de taak van de
filosofie. De overheid moet er op toezien dat de
godsdienst niet voor geestelijke onderdrukking
misbruikt wordt. Evenals Spinoza pleit Van Leenhof
voor een eenvoudige algemene godsdienst,
De intro van Den Hemel op Aarden, waarin Van Leenhof meteen al de
‘Blijdschap’ prijst als hoogste goed in het leven. Bron: DBNL, digitale
bibliotheek voor de Nederlandse letteren.
‘Voorreden aan den waarheids-lievenden lezer.
Ik ben, Goedgunstige Lezer, al vroeg aan ‘t schrijven gekomen, en heb nu en
dan de Waerelt al iets mede gedeelt ter gemeene stigtinge over veelerhande
zaaken.
Nu blijkt het, dat ik nog ben bepaalt geweest, om in ‘t licht te geven een
korte Verhandelinge van de Stantvastige Blijdschap, die ik in de Verklaaringe
van eenige Texten mijn Gemeente heb voorgedragen, en naar ernstige
aanmaaninge van eenige Vrienden, onder de Drukpars heb gebragt met de
naam van den Hemel op Aarden.
En dit mogt wel het laatste wezen, ‘t geen ik in mijn Moedertaal aan de
Liefhebberen van Waarheid en Deugt mede deelen zal.
Boven den Hemel kan niemand iets meer begeeren, en die ‘t zoo verre
brengt, dat hy een Hemel op Aarden kan bezitten, behoeft zig zijn studie
en arbeid niet te beklagen, en hy mag daar in wel vrylijk rusten: want hy
geniet dan alles, dat een vol genoegen baart, en hem oneindig verheft boven
‘t geen zienlijk, en vergankelijk is.
Dezen Hemel op Aarden namentlijk begrijpt een zaalig en vergenoegt
leven, daar in elk een zijn lust vind, en een eeuwige verzadinge, ’t zy na
‘t verstand, ‘t zy na de verbeeldinge, die de Heilige Schrift doorgaans te
hulpe komt.
Ik heb dit Schrift die naam gegeven; hoewel ze, dog niet in die kragt,
aan meer dingen kan werden toegeeigent: want ik zou komen van de locht
spreken, daar in, als een Hemel de Vogelen sweven; en beschrijven, hoe ze
ons doet leven, en welke haaren aard op de vlakte des Aardrijks is; ‘t geen
de naam kan dragen van een Hemel op Aarden; gelijkerwijs ook, indien ik
toonde, dat, gelijk de and’re Planeten tot den Hemel van onzen draaykloot
behooren, dat ook alzoo den Hemel is om onze aarde of Planeet. Ik zoude
insgelijks de twee laatste Hooftdeelen van de Openbaaringe van Johannes,
gemeenelijk van den Hemel uitgelegt, konnen brengen tot den staat der
Kerke op Aarden; als ‘t nieuwe Jerusalem in kragt van den Hemel op Aarden
zal nederdalen, en noemen ’t den Hemel op Aarden.
Dog deze Verhandelinge kan best dezen Tijtel voeren; om dat ze toont,
dat alles, dat in de Heilige Schrift tot den Hemel der Zaligen betrokken
werd, alhier aanvankelijk werd genoten van de Heilige der hooge Plaatzen,
al in den Hemel gestelt in dit leven; daar in ze alle vergenoegen en stantvastige
Blijdschap vinden, en al vry verre konnen vorderen in de Goddelijke
gemeenschap, die den waaren Hemel uitmaakt: daar alle blijdschap en een
duirzaam genoegen geschonken word.’ enz.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 11
waarin naastenliefde en gehoorzaamheid en burgerlijke
wetten centraal staan.
‘Maar als men de Godsdienst tot swaarhoofdigheid
misbruikt, of de Menschen prangt door
gebod op gebod en regel op regel, en ze slaafagtig
maake aan concepten, en uitspraken, die tot de
algemeene Godsdienst niet en behooren, zo komt
‘er walge, ongerustheid, dispuiten, tweedragt, veroordeling
van elkanderen, verwerringen en allen
boozen handel.’15
Den Hemel op Aarden in Zwolle
Van dominee Van Leenhof zijn geen preken
bewaard gebleven. Toch zal Van Leenhof niet wat
je noemt een ‘zware’ predikant zijn geweest. Hij
had een grote hekel aan donder en bliksempreken
waarin zondige gelovigen met hellestraffen
gedreigd werden. Zo’n toon hoort volgens hem
in ‘t geheel niet bij het ‘vreedzaam en vrolijk
Evangelium’. Toch zullen zijn preken evenals zijn
geschriften aan Spinoza schatplichtig zijn geweest.
Had dan niemand onder de Zwolse lezers van Den
Hemel op Aarden of toehoorders van zijn preken
door dat hier verboden boeken als de Ethica en
het Theologisch-politiek traktaat zo’n grote rol
speelden? Kennelijk niet. Den Hemel op Aarden
was zonder probleem door de Zwolse boekenvisitators
in orde bevonden. Beschuldigingen van spinozisme
kwamen, zoals we verderop zullen zien,
allemaal van buiten.
Van de Zwolse kerkgangers kon natuurlijk
ook niet verwacht worden dat ze Spinoza gelezen
zouden hebben en collega’s waren onvoldoende
onderlegd om de spinozistische uitspraken in zijn
preken of geschriften te herkennen. Wat ook een
rol kan hebben gespeeld, is dat Van Leenhof een
heel innemend mens moet zijn geweest. In een
anoniem pamflet wordt een beeld geschetst van
een zedig, respectabel, beminnelijk, vredelievend
en vooral ook wereldlijk en geleerd man die zijn
De Grote Kerk in 1716,
tekening door Daniel
Marot. (uit: Ten Hove,
Geschiedenis van
Zwolle)
11
12 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
inzichten graag deelde met anderen.16 Volgens
Von Uffenbach stond hij vanwege zijn humaniteit
bij hoog en bij laag in hoog aanzien.17 Door de
Zwolse regenten werd hij hogelijk gewaardeerd en
op alle mogelijke manieren gesteund. Niet alleen
omdat ze waardering voor hem hadden, maar
zeker ook om haar eigen gezag te laten uitkomen.
18 Van zijn kant deed Van Leenhof zijn best
om de onderdanen tot gehoorzaamheid aan de
overheid te brengen. Verderop zullen we zien dat
toen Van Leenhof in zwaar weer terecht was gekomen
en alle Nederlandse gereformeerde dominees
krachtige maatregelen eisten, het Zwolse stadsbestuur
en de kerkenraad hem altijd zijn blijven
steunen.
Pas met de komst van dominee Kelderman
naar Zwolle in 1711 verandert de situatie. Van
Leenhof wordt dan uitgesloten van deelname aan
het Avondmaal. Of deze strafmaatregel hem echt
geraakt heeft is de vraag, getuige zijn uitspraak dat
‘ik weet dat niemand ontnemen kan mijn Hemel
op Aarde.’
Een slepende kwestie
Toen de kwestie rond Frederik van Leenhof escaleerde,
kwamen de stad Zwolle en de Staten van
Overijssel lijnrecht tegenover de andere provincies
van de Republiek te staan. Het conflict zou
zich tot een regelrechte loopgravenoorlog ontwikkelen.
Het begon ermee dat er van verschillende
kanten de nodige kritiek kwam op Van Leenhofs
traktaat. Van Leenhof probeerde de zaak te sussen,
maar het bleef rommelen. Om de zaak definitief
te regelen begon in het voorjaar van 1704
de Zwolse kerkenraad samen met Van Leenhof
aan het formuleren van een reeks Artikelen van
Satisfactie (genoegdoening). Er werd een kleine
commissie ingesteld om Spinoza’s teksten met die
van Van Leenhof te vergelijken. De kerkenraad
maakte zich er niet met een Jantje van Leiden af.
In de deftige consistoriekamer werd gedurende
enkele maanden bijna alleen nog over Spinoza
gesproken.
Van Leenhof wist zijn collega’s ervan te overtuigen
dat er een onderscheid moest worden
De lijst van Zwolse predikanten
van 1579 tot
1945, op de muur van
de consistoriekamer in
de Grote Kerk. Frederik
van Leenhof is de
zevende van onderen
in de linker kolom.
(Foto particulier)
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 13
gemaakt tussen de definities en waarheden die
Spinoza heeft ontdekt en de eigen mening van
Spinoza zelf, het eigenlijk atheïstische spinozisme.
Van die definities en waarheden mag je best
gebruik maken. Je kunt dan denken aan definities
die hij geformuleerd heeft.19 Zodra een waarheid
(bijvoorbeeld een definitie) eenmaal ontdekt is,
gaat die deel uitmaken van het bestand van menselijke
kennis en mag er dus vrijelijk gebruik van
worden gemaakt.
Van Leenhof werd overigens wel gedwongen
te erkennen dat hij bij het schrijven van zijn
Hemel op Aarden ‘te inadvertent (ondoordacht)
en onvoorzigtig’ was geweest in zijn woordkeus en
dat hij zo onverstandig was geweest veel uitdrukkingen
van Spinoza te gebruiken, waardoor hij de
indruk had gewekt het met Spinoza eens te zijn.
Op de eerste zondag in november 1704 werd in de
drie grote Zwolse kerken afgekondigd ‘dat Dominee
Van Leenhof aan de kerkeraad satisfactie
heeft gegeven en zig gezuivert van heterodoxie en
Spinosistische gevoelens.’ Van Leenhof werd weer
als orthodox en rechtzinnig verklaard.20 Voor de
goede orde: alleen in Zwolle. De rest van kerkelijk
Nederland begreep namelijk niets van wat daar in
Zwolle gebeurde.
Mochten de Zwolse kerkenraad en de regenten
namelijk gedacht hebben dat met deze artikelen
de zaak als gesloten beschouwd kon worden, dan
moeten ze wel erg teleurgesteld zijn geweest door
reacties vaan buitenaf. De kritiek kwam er op neer
dat Van Leenhof veel te coulant behandeld was.
Geëist werd nu dat hij de opvattingen van Spinoza
expliciet diende af te wijzen. Hij moest door het
stof. Het synodebestuur stelde samen met de classis
Zwolle een lijst met aanvullende punten op.
Van Leenhof zou moeten verklaren dat hemel
en hel werkelijk bestaande plaatsen zijn en geen
gemoedstoestanden zoals hij in zijn traktaat had
beweerd In de andere provincies waren predikanten
en synodes niet bereid de Zwolse oplossing te
accepteren. De opwinding nam alleen maar toe,
de ene na de andere kritische publicatie zag het
licht met als enig resultaat dat men in Zwolle en de
Overijsselse Staten de hakken in het zand zette.21
Het was niet alleen de inhoud, maar ook de
toon waarop de kritiek geuit werd, waaraan men
zich in Zwolle en de Overijsselse Staten ergerde.
Waar bemoeide men zich eigenlijk mee? De kerkelijke
procedures werden door de magistraat dan
ook voortdurend doorkruist tot ‘maintain van de
souvereiniteit en het hoge gezagh van d’overigheit
[overheid]’. Men voelde zich diep gekrenkt in
hun waardigheid.22 De Gedeputeerde Staten van
Overijssel rechtvaardigden hun handelwijze door
uit te leggen dat hun eigen synode herhaaldelijk
had verzocht Van Leenhofs boeken te verbieden,
maar dat zij er tot dan toe de voorkeur aan hadden
gegeven dat niet te doen ‘uyt vreeze dat sulks
maer meerdere aanleidinge tot het lesen der selve
soude geven.’23 Oftewel: je kunt maar beter geen
slapende honden wakker maken.
Verdraagzaamheid
Een van de vele predikanten die van leer trok
tegen Van Leenhof was Franciscus Burmannus
(1671-1719). Deze predikant uit Enkhuizen was
bang dat Spinoza’s denkbeelden zich snel zouden
verspreiden in de Nederlanden en dat als dat
zo doorging de Republiek aan de rand van een
godsdienstige, morele en sociale ondergang zou
brengen. Maatregelen tegen Van Leenhof waren
volgens hem dan ook onvermijdelijk. Wat de
opvattingen van Spinoza zo gevaarlijk maakten,
was dat Spinoza het gewaagd had het bestaan te
ontkennen van ‘geesten, van engelen, van Opstandinge,
van oordeel, van eeuwig Leven.’ Maar
waar Burmannus zich interessant genoeg nog het
meest aan stoorde, was dat Van Leenhof in navolging
van Spinoza het verderfelijke principe van
verdraagzaamheid huldigde.24 ‘Veragt niemand
om zijn Godsdienst, als hij er door vreedzaam
leeft,’ had Van Leenhof in zijn Hemel op Aarden
geschreven.25 Net als Spinoza in zijn Theologischpolitiek
traktaat pleitte hij voor de vrijheid van
denken. De wetten van de staat moeten er op
gericht zijn het de mensen mogelijk te maken
om volgens de rede te leven. Grote waarde moet
worden toegekend aan maatschappelijke rust en
stabiliteit. In een dergelijke samenleving zouden
religies dan ook dezelfde rechten moeten hebben.
Volgens Burmannus en zijn rechtzinnige collega’s
was dat een volstrekt ketterse gedachte. Wat
kon erger zijn dan dat de wereldlijke autoriteiten
■ ■■■
11 11-
14 | jrg. 36 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
aan iedereen vrijheid van denken en vrijheid
van meningsuiting zouden toestaan. Volgens de
gangbare gereformeerde opvatting was bescherming
van de ware religie de taak van de staat. De
Gereformeerde Kerk was niet de staatsgodsdienst,
maar wel degelijk de bevoorrechte kerk.
Problemen met attestaties
Door Van Leenhof uit de wind te houden, gingen
de gereformeerde kerken in de andere gewesten
zich steeds meer ergeren aan de handelwijze van
Zwolle en de Overijsselse Staten. Tekenend voor
de verziekte verhoudingen was de behandeling
van nieuwe kerkleden uit Zwolle. Als een gemeentelid
uit Zwolle naar een andere stad verhuisde,
kon die op een kritische ontvangst rekenen.
Het was gebruikelijk dat gemeenteleden bij
verhuizing een zogenaamde attestatie meekregen,
met daarin zakelijke gegevens en het verzoek het
nieuwe lid passende pastorale zorg te bieden. Om
druk op Zwolle uit te oefenen werden steeds vaker
Zwolse attestaties geweigerd. Er vonden ook allerlei
vreemde gesprekken plaats. Een nieuw ingekomene
deed er verstandig aan luid en duidelijk te
verklaren dat hij of zij een grondige afkeer had van
de afschuwelijke ideeën van Van Leenhof. Vaak
hadden de nieuwe kerkleden geen flauw idee waar
het eigenlijk om ging. Toen bijvoorbeeld in 1712
de Zwolse Jannetje Bruynvis met een attestatie in
Den Haag arriveerde, moest de predikant haar
eerst uitleggen wat ‘de gronden (waren) waarop
Frederik Van Leenhof zijn boekje genaamd “de
Hemel op Aarden” hadden gebout’, voordat hij
kon bevestigen dat zij ‘de stellingen van harte verklaarde
te verfoeijen.’26
De afloop
In maart 1709 was er een kentering. De Staten van
Overijssel waren bereid om een algemeen verbod
op Van Leenhofs teksten af te kondigen. Hij zou
zichzelf geheel moeten zuiveren van de verdenking
van spinozisme. Na steeds maar weer kerkelijke
procedures te stremmen of te blokkeren,
gaf Zwolle zich dan uiteindelijk toch gewonnen.
Van Van Leenhof werd verwacht dat hij de aanvullende
Artikelen van Satisfactie zou onderschrijven.
In datzelfde jaar moest Van Leenhof ook nog voor
de synode in Deventer verschijnen. In zijn eentje
stond hij daar voor een geërgerde en bijzonder
vijandige vergadering. Hij hield daar voet bij stuk.
Hij zou nooit ‘Spinosisme geleert of gedogmatiseert’
hebben.27 Het mocht niet baten. Zijn boeken
werden in totaliteit verboden. Er werd op aangedrongen
dat hij uit z’n ambt gezet zou worden.
De Zwolse magistraat bleef halsstarrig weigeren
aan dat verzoek gehoor te geven.
Pas in 1710 werd een oplossing gevonden
waaraan het stadbestuur zonder gezichtsverlies
kon meewerken. De Overijsselse Staten gaven
Zwolle een subsidie voor het benoemen van een
nieuwe predikant. Van Leenhof werd tegelijk in
het oor gefluisterd zelf ontslag aan te vragen. Tot
woede van de Gereformeerde Kerk en de hele
Republiek bleven de burgemeesters en de kerkenraad
nog steeds achter hem staan. Hij kreeg
gewoon betaald en hij kreeg een uitstekend pensioen
toegekend en mocht blijven deelnemen aan
de avondmaalsviering. Hij bleef in de Grote Kerk
recht hebben op de bank die voor de predikanten
van de stad gereserveerd was. Hij bleef kortom
een gerespecteerd persoon.
Zo heeft in Zwolle dus een in 1703 al ‘ontmaskerd’
en kort daarop door alle vergaderingen veroordeelde
spinozist toch kans gezien om nog een
aantal jaren op de preekstoel actief te zijn – een
bijzondere, voor zover bekend unieke situatie,
niet alleen in de Republiek maar ook in de Europese
verhoudingen.28 Pas op 1 januari 1711 hield
Van Leenhof zijn officiële afscheidspreek. Na zijn
overlijden op 13 oktober 1712 werd hij in de Grote
Kerk te Zwolle begraven.29
Het overlijden van Frederik van Leenhof
in 1712 betekende geenszins het einde van alle
opwinding. In Duitsland en de Baltische landen
was veel belangstelling voor alle commotie rond
deze eigenzinnige Zwolse predikant, wat volgens
Jonathan Israel zou bijdragen aan een verdere verspreiding
van spinozisme en radicaal denken in de
achttiende eeuw.
Een centrum van spinozisme in de Republiek
Frederik van Leenhof was in Zwolle niet de enige
die in het begin van de achttiende eeuw in de
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 36 – nr. 1 | 15
ban was geraakt van het radicale denken van de
‘godloochenaar’ en ‘atheïst’ Spinoza. Zo had je
bijvoorbeeld de voorzanger en catechiseermeester
Berend Hakvoord (1660-1730), die een boekenzaak
en uitgeverij had aan de Koornmarkt. Hij
was de auteur van De Schole van Christus. Deze
Hakvoord was door de Zwolse kerkenraad van
spinozisme beschuldigd. Dan had je ook nog de
chirurgijn Hendrik Smeeks (1654-1721), die zijn
filosofische ideeën in een roman getiteld Beschrijvinge
van het magtig Koninkrijk Krinke Kermes
had neergelegd. De kerkenraad achtte de geest
van Spinoza in dit boek eveneens duidelijk aanwijsbaar.
Volgens Jonathan Israel was Zwolle een
van de voornaamste centra van spinozisme in de
Republiek.30
Dat Van Leenhof en de andere spinozisten
in Zwolle onderbelicht zijn geweest zoals Israel
beweert, is slechts ten dele waar. Michiel Wielema
had in zijn dissertatie uit 1999 over spinozistische
denkers al uitdrukkelijk op het belang van Van
Leenhof attent gemaakt. In zijn dissertatie kondigde
hij een uitvoerig verslag van de hele affaire
rond van Van Leenhof aan in zijn boek Frederik
van Leenhof en zijn ‘Hemel op Aarden’(1703). Spinozisme
en Spinoza-kritiek in de vroege Verlichting.
Dit boek zou ook een geannoteerde editie bevatten
van Den Hemel op Aarden.31 Helaas heeft
Wielema dit interessante project niet kunnen
afronden. In januari 2018 is hij overleden. Gelukkig
zijn een aantal hoofdstukken die hij voltooid
had op internet geplaatst.32 Hopelijk komt er ooit
toch nog eens een heruitgave van Den Hemel op
Aarden. Het is een onderhoudende tekst. Niet
alleen die tekst verdient aandacht – ook dat er
in Zwolle aan het eind van zeventiende en het
begin van de achttiende eeuw van die interessante
mensen als Van Leenhof, Hakvoord en Smeeks
woonden en werkten. Was de huur van de consistoriekamer
in de voormalige Grote Kerk niet zo
prijzig, dan zou dat uiteraard de aangewezen plek
zijn om met een studiegroep deze Zwolse radicalen
te bestuderen.
Titelblad van het imaginaire reisverhaal Krinke
Kesmes uit 1708, geschreven door de Zwolse chirurgijn
Hendrik Smeeks. Het is het overlevingsverhaal
van de twaalfjarige jongen El-ho, die op een onbewoond
eiland strandt, maar zichzelf in leven houdt
mede dankzij een onwankelbaar geloof in God. Een
van de lessen die dit verhaal leert is dat autoriteiten
– vorsten, regeringen, staatslieden, kerken, dominees
– niet bang zouden moeten zijn om burgers
hun vrijheid te geven op religieus, politiek en maatschappelijk
gebied. Een redelijk denkende persoon,
zoals hoofdpersoon El-ho, gedraagt zich toch wel
verantwoordelijk. (Internet)
■■■■
11
1’
. . ‘ ‘ . . . b,,lJ~,
ÖJHiéHltY.VING&
• ‘ , _ V;iiti. het ma:gttg Kor1ingryl
KRINKE-KESMES·
. Zynde eeii groot, eu ve.e.lë k.foini{CN
– · l.il:mdèada,ar,111Mlrtrm;:l!l,ck5 _
,’ , lrhh,~ te :z:amc11 cC”C!li g~cette’l’~m. lu:c
· o □&kmdc . –
ZUID·LA. ND~
Or j.:gen o.m&:r den TmplctJ~ CApr.ico’mu~.
(),,,,ldr l4w- ,uw Jf;;, .
1 U A N :tii; . J> 0 S •O s •
. & “” .kr4_ .!üii.,,,ifi~ u, :;,m,,,, t,,fi-