Categorie

1986

Zwolse Historisch Tijdschrift 1986, Aflevering 2

Door 1986, Aflevering 2, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

1986
ZWOLS
HISTORISCH
TIJDSCHRIFT
&i»&^$(£**nïy~^*&*>x
ZWOL6E HI&TODlcSCHE VEDENIGING
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
INHOUDSOPGAVE / NUMMER TWEE / JAARGANG DRIE / 1986
29 VAN DE REDACTIE
ARTIKELEN
30 De naamgeving aan het Dr. G. Horreüs de Haaspad
Mr G. Loopstra
34 Eindbestemming Zwolle. Het levensverhaal van de negentiende-
eeuwse onderwijzeres Alberdina Woldendorp
Mineke van Essen
VAN DE INSTELLINGEN
46 Tentoonstellingsagenda Provinciaal Overijssels Museum
52 Culturele Raad Overijssel: Basiscursus voor amateurhistorici
BOEKBESPREKINGEN
47 “Fragmenten” Besproken door R.G. Fuks-Mansfeld
50 “Handleiding voor de locale en regionale geschiedbeoefening”
Besproken door Jaap Hagedoorn
49 OPROEP
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift:
W.A. Huijsmans, P. Lindhcud, R.T. Oost (eindredacteur),
mevr. I. Wormgoor & mevr. A. van der Wurff.
Redactie Zwols Historisch Jaarboek:
J.F. Borst (eindredacteur) & P.J. Lettinga.
• Zwolse Historische Vereniging
Niets uit deze uitgave mag woeden verveelvoudigd en /
of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopy.
microfilm of op welke wij^e ook, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
VAN DE REDACTIE
In deze aflevering van het Zwols Historisch Tijdschrift treft
U een tweetal artikelen aan. Beide schetsen de levensloop van
bekende Zwollenaren.
Het eerste is gewijd aan Dr. Horreüs de Haas, predikant van de
Nederlands Hervormde Gemeente te Zwolle van 1919 tot 1943 en
prominent lid van de S.D.A.P. Met dit artikel lopen we vooruit
cp de lezing van 27 mei, waarin aandacht besteed zal worden
aan deze bekende Zwollenaar.
In de onderwijzeres Alberdina Woldendorp ontmoeten we een
vrouw, die in een tijd-dat van emancipatie nog geen sprake was,
uitgroeide tot iemand die in de Zwolse geschiedenis zeker een
plaats verdient. Alle aanleiding daarvoor geeft het in dit
nummer opgenomen artikel over haar levensloop.
Eeen tweetal boekbesprekingen, berichten en een beschrijving
van het omslag van ons tijdschrift completeren dit nummer.
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift.
30
DE NAAMGEVING AAN HET DR. G. HORREUS DE HAASPAD
MR. G. LOOPSTRA
Op 24 oktober 1985 gebeurde datgene, wat wellicht veel eerder
had moeten gebeuren. De naam van een bijzonder stadgenoot werd
in de registers van de Zwolse straatnamen opgenomen.
De motivatie om naar ds. Horreüs de Haas een pad te noemen bestond
uit de vermelding dat hij van 1919 tot aan zijn dood in
1943 predikant der Nederlands Hervormde gemeente in Zwolle was
geweest. Echter hij zou zijn bekendheid ook ontlenen aan zijn
functioneren als prominent lid van de Sociaal Democratische
Arbeiderspartij (S.D.A.P.).
Zonder enige twijfel mag gesteld worden dat deze motivatie wat
magertjes is. Wanneer we namelijk de literatuur bekijken, dan
blijkt pas hoe moeilijk het is om de enorme verdiensten van Horreüs
de Haas op doeltreffende wijze samen te vatten. Wanneer wij,
als mensen van de jaren ’80 ons eens zouden verdiepen in de werken,
die hij in de jaren ’20 en ’30 geschreven heeft, dan kan er
slechts een beeld ontstaan van een zeer grote en respect afdwingende
persoonlijkheid. Zij die het genoegen hebben gehad om
hem persoonlijk te kennen of naar hem als dominee hebben kunnen
luisteren, zullen dit zeker beamen.
Gerard Horreüs de Haas werd in 1879 te Beneden-Knijpe (Frl.)
geboren. Zowel van vaders- als van moederszijde stamde hij af
van een oud Nederlands Hervormd predikantengeslacht. Hij studeerde
theologie in Groningen en was vervolgens predikant in
Bergum, Sneek en Zwolle. Het langst stond hij in Zwolle, waar
hij in 1943 vrij plotseling overleed.
Horreüs de Haas was een markant man en een bijzonder geliefd
dominee. Bijna altijd preekte hij voor een volle Grote Kerk.
Hij was een man met een uitzonderlijk groot gezag, wiens visie
op Christendom en geloven aansprak bij het kerkvolk. Hij was een
dominee die als uitgangspunt had, dat het in de godsdienst niet
in de eerste plaats gaat om het aanvaarden van het overgeleverde.
In zijn ogen bestond godsdienst voor een groot deel uit zelfstandig
zoeken, strijden en twijfelen. Deze opvatting drukte hij
eens als volgt uit: “In de 73 Psalm en in dat grote boek Job,
daar zijn zij aan het woord, stoute worstelaars met de godsdienstige
twijfel, mensen wier wereldervaring in strijd gekomen
is met het overgeleverde godsdienstige denken, en die nu te maken
hebben met deze vraag: wat moet ik loslaten, de nieuwe ervaring
of het oude geloof, of hoe vind ik de hogere eenheid,
die aan beiden recht laat wedervaren.” 1)
Dr. G. Horreüs de Haas 1879 – 1943.
Voor Horreüs de Haas is deze strijd tussen “daar staat geschreven”
en “ik zeg u”, tussen het overgeleverde godsdienstige
denken en de nieuwe ervaring, zo oud als de wereld en moet die
strijd steeds opnieuw gestreden worden. Zij is het teken van
onze hogere menselijkheid en door deze strijd kan de eeuwige
Waarheid voortgaan in de harten en de geest van de mensen.
Zijn zoeken en twijfel komt echter niet voort uit onzekerheid;
integendeel, het gaat uit van zijn innerlijke zekerheid: de zekerheid
dat het Heilige is. Een wezenlijk godsdienstig leven
betekent “dat wij trots zwakheid en begeerte, trots verblinding
en onzekerheid willen vasthouden aan dat heilige, zijn wegen
willen leren vinden, zijn wil volbrengen en het dienen en beminnen
als het hoogste goed.” 2) Deze visie verklaart volgens
32
mij veel over het leven en werk van Horreüs de Haas. Kon hij
immers niet met bezieling spreken en schrijven over zijn religieus,
socialistische opvattingen als de hogere eenheid die
recht deed aan zowel zijn ervaringen als aan het oude geloof. Hij
was ervan overtuigd, dat de verwezenlijking van de socialistische
idealen de maatschappij wat dichter zou brengen bij de waarheid
van Christus. Hij was er dan ook van overtuigd, dat godsdienst en
socialisme niet strijdig met elkaar waren – een opvatting waarmee
lang niet alle socialisten en godsdienstige mensen in die tijd
het eens waren. Daarbij was voor hem belangrijk dat een levende
religie ook een reformatorische en revolutionaire strekking had
en dat het socialisme niet vereenzelvigd werd met een materialistische
wereldbeschouwing die een religieuze denkwijze uitsloot.
Net zo min als hij alle godsdienstige overleveringen aanvaardde,
aanvaardde hij alle dogmatische socialistische overleveringen.
Zo wilde hij niet voor de keuze gesteld worden Marx
geheel te aanvaarden of hem geheel te verwerpen. Hij wilde daarentegen
die elementen uit de leer van Marx naar voren halen,
waar hij iets van kon leren. En zelfs de kritiek van Marx op de
kerk aanvaardde hij gedeeltelijk wanneer hij zegt: “Bedenkt u
intusschen even met mij, als Marx en de zijnen kwade woorden gesproken
hebben tegen godsdienst en kerk, dat deze het daar ook
vaak behoorlijk naar gemaakt hadden, in den tijd van Marx, vóór
zijn tijd, en na zijn tijd. Immers, godsdienst en kerk, in den
Katholieken en orthodox-Protestantschen zin, hebben helaas – ik
wilde dat het niet waar was, maar het is zoo – ir de wereld niet
altijd het werk van de rechtvaardigheid, van de waarheid en van
de liefde gediend.” 3)
Horreüs de Haas wilde, zich niet neerleggen bij de bestaande situatie
in de wereld, met al haar onrecht en geweld. Religieuze
socialisten waren daarom verplicht tot behandeling van de reële
problemen op sociaal-economisch en politiek gebied en dat in
zo nauw mogelijke samenwerking met de socialistische volksbeweging.
Op die manier zouden zij kunnen meewerken aan het realiseren
van een hogere maatschappijorde van arbeid en eerbied, van
gerechtigheid, waarheid en vrede. 4)
Dit socialisme vanuit zijn Christen-zijn, droeg Horreüs de Haas
niet alleen in Zwolle uit. Overal in den lande werd hij als
spreker gevraagd en ook werden veel van zijn bijdragen gepubliceerd.
Uit al die geschriften blijkt telkens weer zijn enorme
belezenheid. Onwillekeurig vraag je je dan af waar die man de
tijd vandaan gehaald heeft. Hij moet wel over een onuitputtelijke
werklust beschikt hebben. Ondanks zijn meer dan volle
dagindeling vond Horreüs de Haas ook nog tijd om zich te verdiepen
in de actuele politiek. Hij deed dat op een wijze, die
de grootst mogelijke bewondering verdient. Zijn analyses van
33
de wereldpolitiek na de eerste wereldoorlog zijn opmerkelijk
juist, zo kunnen wij 60 jaar later constateren. In de jaren
’30 waarschuwde hij voor Mussert en het Nationaal Socialisme.
Met “Der Mythus des XXen Jahrhunderts” van Alfred Rosenberg,
door Horreüs de Haas de cathechismus van het Nationaal-Socialisme
genoemd, veegde hij de vloer aan. 5) Het was ook Horreüs
die als een der eersten besefte wat er met de weggevoerde joden
gebeurde. Vanaf de kansel ageerde hij met grote moed tegen de
verschrikkingen van het nazisme. Het was echter allemaal vanzelfsprekend
vrjor hem; hij kwam immers altijd op voor de
zwakkeren.
Toen Horreüs de Haas plotseling overleed in 1943, betekende dat
een klap voor zijn gemeente, voor Zwolle, voor het op dat moment
ondergrondse socialisme en voor zeer velen in Nederland. Want
dat is iets wat ik gaarne zou willen benadrukken, hij was een
prominent Nederlander, die voor de vrijzinnig Hervormden èn voor
de S.D.A.P. zeer veel betekend heeft.
Ik denk dat de straatnamencommissie de suggestie van onder andere
de Partij van de Arbeid, op een goede manier vertaald heeft.
Zij heeft immers een pad, dat loopt van kerspel naar stad naar
Horreüs de Haas vernoemd. Doch niet alleen dat. Doorslaggevend
vind ik dat het Horreüs de Haaspad gelegen is bij een belangrijk
groengebied: het Engelse Werk en het Spoolderbos. Horreüs
was een groot natuurliefhebber en het College van Burgemeester
en Wethouders heeft gemeend in zijn stijl te moeten handelen
door milieu-voorlichting en -educatie van de afdeling Plantsoenen
een natuurpad te laten samenstellen: Het Horreüs ae Haas-natuurpad.
Ik hoop dat velen van het pad gebruik zullen maken en
dat zij op gezette tijden zullen beseffen naar welk groot man
het pad is vernoemd.
Dit artikel is geschreven op basis van een toespraak die ik
op 24 oktober 1985 heb gehouden ter gelegenheid van de naamgeving
van het Ds. G. Horreüs de Haaspad.
Noten.
1. G. Horreüs de Haas, “Oorlog en godsdienst” in: Het Nieuwe
Leven I (1915) nr. 2, 55.
2. Ibidem, 59.
3. Christendom en socialisme: verslag van een openbaar debat
tusschen Ds. G. Horreüs de Haas (S.D.A.P.) en Mr. T.J. Verschuur
(R.K.), gehouden op Maandag 8 Februari 1926, te Breda.
Uitgegeven door het gewest der S.D.A.P. in Noord Brabant,
1926, 4.
4. G. Horreüs de Haas, De inhoud van het religieus socialisme
(s.1. ) 1934, 12 en 15.
5. G. Horreüs de Haas, De Mythe van de XXe eeuw. Assen 1937.
34
EINDBESTEMMING ZWOLLE
Het levensverhaal van de negentiende-eeuwse onderwijzeres
Alberdina Woldendorp
MINEKE VAN ESSEN
INLEIDING
In mei 1817 werd te Zwolle het huwelijk voltrokken tussen de 27-
jarige Geert Spijkerman en de vijf jaar oudere Zwolse koekenbakkersdochter
Jannetje Cornelia van der Veen 1). Het was voor
Jannetje wat je noemt een goed huwelijk. Het jaar daarvoor was
haar man benoemd tot hoofdonderwijzer aan de Nutsschool, wat
hem niet alleen een salaris opleverde van f 700,— per jaar
(terwijl een gemiddeld arbeidersgezin van iets meer dan f 200,—
moest rondkomen), maar hem ook een zekere status verschafte: op
een Nutsschool werd niet de eerste de beste benoemd! 2)
Maar welvaart en aanzien zijn geen garantie voor geluk. Het huwelijk
bleef kinderloos en Geert Spijkerman ging meer en meer
op in zijn werk. Zijn belangstelling voor opvoeding en onderwijs
voerde hem regelmatig naar de stad Groningen, toen beschouwd
als het Mekka van onderwijsland. Daar leerde hij zijn
bekwame collega Roelf Gerrit Rijkens kennen en, via deze, diens
bij hem inwonende schoonzuster Alberdina Woldendorp. Met zijn
huwelijk ging het intussen bergafwaarts en Jannetje en hij besloten
om uit elkaar te gaan. De toen nog tolerante, uit de
Franse tijd stammende, huwelijkswetten maakten hen dat gemakkelijk.
In oktober 1831 scheidden zij “bij werderzijdsche toestemming”.
3) Een half jaar later verbrandde Alberdina Woldendorp
alle schepen in Groningen achter zich en vestigde zich te
Zwolle.
Kenners van de Zwolse onderwijsgeschiedenis zal de naam van Geert
Spijkerman ongetwijfeld bekend zijn voorgekomen. Hij was “Zwolle
’s beroemdste schoolmonarch” in de eerste helft van de negentiende
eeuw 4) en werd een gewaardeerd en invloedrijk lid van
het Nederlandsche Onderwijzers-Genootschap, de onderwijzersvakvereniging
uit die tijd. Diezelfde kenners zullen vermoedelijk
niet weten dat Spijkermans Groningse liefde, Alberdina Woldendorp,
eveneens haar sporen in het onderwijs heeft verdiend.
Over deze vrouw gaat dit verhaal.
35
PROVINCIE GRONINGEN. GEMEENTE GRONINGEN.
EXTRACT uit het Register <•' i n het j««r irtn duizend Zt/Vi liwulcrd ~i:*• •" c 7 c • ' 1/ ^ an Vrouwelijke
Handwerken . op rie •Snkool vtfrv deli
O N D E 11 W TJ Z E B
R. G. R IJ K E N S,
Mot cene Voorrede van den laatstgenoemde.
T e. anottitfoEN) a rj
J. O O M K E N S,
t 8 3 y.
Titelblad van het door Alberdina Woldendorp geschreven
boek (uitgave 1827, J. Oomkens Groningen).
40
TOELICHTING BIJ DE OMSLAG VAN HET ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De omslag is gemaakt naar een kopergravure (anoniem, 18e eeuw)
De prent geeft een beeld van Zwolle rond 1600 en wel vanuit he
bij panorama’s, dat de.tekenaar in zijn wens om zoveel mogelij
plaatst. Hoewel het .lijkt, dat men de stad van één punt ziet,
silhouet van de stad wordt daarbij vertekend.
1 Standaardmolen op het Maagdenbastion
2 Schepen op het Zwarte Water_
3 Rodetoren
4 Draketoren
5 Jan Daghtoren .
6 Kamperpoort (Binnen en Buitenpoort)’
7 Peperbus en Onze-Lieve-Vrouwekerk
8 Kruittoren
9 Torentje huis in de Nieuwstraat
10 Grote of St.Michaëlskerk
11 Gelderse Toren
12 Fraterhuiscomplex
41
WOLLA?
getiteld “Swoïla” (ware grootte 106 x 315 mm).
zuiden gezien. In het algemeen (net als op deze prent) geldt
van een stad te laten zien, zich van tijd tot tijd iets vers
dit in feite van verschillende plaatsen af gedaan. Het
13 Fraterhuiscomplex
14 Broerenkerk
15 een waltoren
16 Raadhuistoren en Latijnse School
17 Toren in de Praubstraat
18 H. Geestgasthuis in de Diezerstraat
19 Toren huis in de Bloemendalstraat
20 Bethlehemskerk
21 een waltoren
22 Sassenpoort
23 Dieserpoort Bron: GAZ, Zwolle.
42
duid als “naaivrouw” – door gebrek aan vooropleiding niet
wist hoe ze les moest geven. Als gevolg daarvan duurde het
lang voordat de meisjes de basisvaardigheden onder de knie hadden,
zaten ze soms uren niets te doen omdat de naaivrouw geen
tijd kon vinden om hen vooruit te helpen en werd de sfeer in de
klas gekenmerkt door ordeloosheid. Aandacht voor- het gedrag van
de meisjes, voor de opvoeding dus, kon de onderwijzeres, als
ze al zou weten hoe ze dat moest doen, helemaal niet opbrengen
10).
Alberdina Woldendorp pakte de zaak heel anders aan. In de eerste
plaats werd er op haar school systematisch les gegeven.
Zij verdeelde de klas in groepjes leerlingen van hetzelfde niveau,
bereidde de lessen goed voor, zorgde ervoor dat het
werk ordelijk werd uitgedeeld, opgehaald en opgeborgen en dat
de meisjes voortdurend aan het werk konden blijven. In zo’n
didactisch verantwoorde situatie konden de meisjes echt iets
leren. In de tweede plaats had Alberdina Woldendorp oog voor
de nadelige kanten van een handwerkschool voor de gezondheid
van de leerlingen. Door de hele dag over hun handwerk gebogen
te zitten liepen de meisjes namelijk het gevaar om krom of
scheef te groeien of om hun ogen te bederven. Op Alberdina’s
school hadden stoelen en banken daarom geen rugleuningen, zodat
de meisjes wel gedwongen waren om rechtop te zitten. Ook
liet zij de leerlingen afwisselend met de linker- en de
rechterkant naar het licht plaats nemen. Zo voorkwam ze dat
de meisjes voortdurend in dezelfde houding zaten en als gevolg
daarvan de kans liepen om scheef te groeien. Het. bederven van
de ogen probeerde zij te voorkomen door de meisjes niet te
lang achter elkaar met fijn priegelwerk bezig te laten zijn en
zulk werk ook niet te laten doen bij lamplicht. Om te zorgen
dat de meisjes tijdens de schooluren ook wat beweging kregen,
liet zij ze zo nu en dan naast de bank staan om te zingen 11).
Al deze in onze ogen weinig spectaculaire maatregelen waren
in Alberdina’s tijd nieuw en bijna revolutionair te noemen.
Het is dan ook geen wonder dat haar school al snel een gunstige
naam kreeg.
, Maar de belangrijkste reden waarom de Zwolse burgers hun dochters
zo graag op deze nieuwe handwerkschool plaatsten was niet
‘de kwaliteit van het onderwijs of de aandacht voor de gezondheid,
maar de pedagogische sfeer op de school. Alberdina stelde
namelijk niet het handwerkonderwijs als zodanig centraal,
maar dat wat z*ij zelf omschreef als de “zedelijke volmaking
der jeugdige meisjes” 12), de opvoeding in ruime zin dus. Er
werd aandacht besteed aan het gedrag van de leerlingen (zo was
het de meisjes verboden om te laat te komen en moesten zij bij
aankomst en vertrek keurig groeten), wekelijks hield zij met
43
de leerlingen een soort “klassegesprek” over een behartigenswaardig
onderwerp, tijdens het handwerken moesten de meisjes
om beurten voorlezen uit “nuttige” boeken en de godsdienstige
vorming werd niet uit het oog verloren. Alberdina’s school had
zo meer weg van een opvoedingsinstituut waar meisjes tot goede
aanstaande echtgenoten, moeders en huisvrouwen werden gevormd,
dan van een doorsnee-handwerkschool.
Het enige verschil met zo’n instituut was eigenlijk dat er
geen Frans werd onderwezen, een in die tijd voor ieder welopgevoed
meisje onmisbaar vak. Het ontbreken daarvan vormde voor de
meer welgestelde burgers van Zwolle de enige reden om hun
dochters niet bij Alberdina Woldendorp op school te doen, en
dat speet hun’eigenlijk zeer. Dus vroegen zij Alberdina of het
niet mogelijk was om op haar school ook Franse lessen te laten
verzorgen. Alberdina voelde daar wel voor, maar kon een dergelijke
uitbreiding van het vakkenpakket niet op eigen-.gezag invoeren;
daarvoor was toestemming nodig van het gemeentebestuur.
Dus richtte zij een verzoek met die strekking aa’n B&W van Zwolle
13). Hiermee deed Alberdina Woldendorp voor de derde keer
in haar leven iets uitzonderlijks. Het omvormen van een gewone
handwerkschóol tot een Franse meisjesschool – want daar kwam
het verzoek in feite op neer – was zeer ongebruikelijk.
Een ongelukkiger moment om zo’n verzoek in te dienen was
nauwelijks denkbaar. B&W van Zwolle hadden namelijk korte tijd
tevoren de euvele moed gehad om naast de enige openbare Franse
meisjesschool in de stad een nieuwe, particuliere school van
dezelfde soort toe te staan, en de directrice van de bestaande
school was daar zeer verbolgen over; zij beschouwde dat als
een ontoelaatbare concurrentie 14). Weliswaar week het gemeentebestuur
niet voor de door de directrice uitgeoefende druk
(zij had daar ook alle reden toe; de bestaande school wekte
veel ongenoegen onder de Zwolse burgerij 15) ), maar had bepaald
geen behoefte om door het verlenen van toestemming tot
de oprichting van een derde meisjesschool nog eens extra olie
op het vuur te gooien! B&W besloten daarom het verzoek voorlopig
in beraad te houden 16).
Alberdina zette dus vooralsnog haar school op dezelfde voet
voort. Een jaar later, in oktober 1834, traden Geert Spijkerman
en zij eindelijk in het huwelijk 17). Voor Alberdina betekende
dit echter niet dat zij haar werk opgaf; zij bleef, zoals
meer getrouwde onderwijzeressen in haar tijd, gewoon haar
school houden.
Zo lagen voor Alberdina Woldendorp, eens een gescheiden jonge
vrouw die om den brode wat handwerklessen moest geven, op vijfendertigjarige
leeftijd alle mogelijkheden open. Ze was nog
jong genoeg om moeder te worden, ze zou misschien over een paar
44
jaar aan het hoofd van een gerenommeerde meisjesschool kunnen
staan, ze kon zich ook verder theoretisch gaan bekwamen en
boeken gaan schrijven voor minder deskundige collega’s. Maar
Alberdina kreeg de kans niet meer om die mogelijkheden te verwerkelijken;
op 6 februari 1835 maakte Geert Spijkerman in de
Overijsselsche Courant haar overlijden bekend:
“Haar nuttig werkzaam leven eindigde kalm en zacht,
in den ouderdom van 35 jaren en 9 maanden, nadat
zij, inzonderheid de beide laatste maanden, zeer
veel, doch steeds onderworpen en geduldig, had geleden
aan eene verouderde ongesteldheid der maag.” 18)
SAMENVATTING
De in 1799 te Groningen geboren onderwijzeres Alberdina Woldendoro
kwam in 1832 naar Zwolle om daar haar beroep uit te oefenen
en om er te trouwen met de hoofdonderwijzer van de Nutsschool
Geert Spijkerman. Zij had op dat moment een scheiding achter de
rug, kon bogen op vijftien jaar ervaring in het meisjesonderwijs
en had een pedagogische handleiding voor onderwijzeressen op
haar naam staan. Haar onderwijscarrière werd door haar dood in
1835 voortijdig afgebroken. Zodoende heeft ze nooit de kans gekregen
haar stempel te drukken op het Zwolse – en wie weet ook
het Nederlandse – meisjesonderwijs. De aanzet daartoe was gezien
haar voorgeschiedenis en haar toekomstplannen duidelijk aanwezig.
Vrouwen kregen in de eerste helft van de negentiende eeuw maar
zelden de gelegenheid om uit te groeien tot het formaat van een
Alberdina Woldendorp. Als hun dat – vaak tegen de verdrukking
in – toch lukte, was dat een bewonderenswaardige prestatie. Om
die reden verdient Alberdina Woldendorp een plaats in de Zwolse
geschiedenis.
Noten.
1 Huwelijksakte 29-5-1817, Gemeentearchief Zwolle, Burgerlijke
stand.
2 W.A. Elberts, Historische wandelingen in en om Zwolle (1e
druk 1890; Zwolle 1973) 87-88.
3 Stukken echtscheiding Spijkèrman-Van der Veen 1830-1831,
Rijksarchief in Overijssel, Rechtbank van eersten aanleg,
79/1a.
4 Elberts, Historische wandelingen, 193.
5 Voor een kort overzicht van de vrouwengeschiedenis in Nederland
wordt verwezen naar Een tipje van de sluier. Vrouwengeschiedenis
in Nederland 1-3 (Amsterdam 1978, 1980, 1984).
Papenstraat anno 1986
Foto: J.P. de Koning. Collectie: Gem. Archiefdienst.
Op de foto staat de voorgevel afgebeeld van het pand thans
genummerd Papenstraat 10-14. Het rechter gedeelte (nr. 10)
is in 1830 voor 950 gis. aangekocht door het departement
Zwolle van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en
diende tot woning voor de hoofdonderwijzer Geert Spijkerman.
In dit perceel is zijn vrouw Alberdina Woldendorp in
1835 overleden. In het rechter gedeelte (nr. 12-14) is vanaf
1817 tot 1 augustus 1841 de Nutsschool gevestigd geweest.
Op die datum verhuisde de school naar de Bitterstraat
46
6 Mineke van Essen, Onderwijzeressen in niemandsland. Vrouwen
in opvoeding en onderwijs (Nijkerk 1985).
7 De annotatie voor dit onderdeel is te vinden in: Van Essen,
Onderwijzeressen in niemandsland, 10-14.
8 Alberdina Woldendorp, Praktische handleiding voor onderwijzeressen
der aanvangs- of kinderscholen en die der vrouwelijke
handwerken voor jeugdige meisjes (Groningen 1827) XV.
• 9 Voor deze bewering baseer ik me op een schriftelijke uitlating
van de Plaatselijke Schoolcommissie van Zwolle over
Alberdina Woldendorp: “(…)dat zij, voor zoo ver de
Schoolcommissie dit heeft kunnen nagaan, de in dat werkje
gegevene voorschriften met den besten uitslag op hare
school in practijk brengt (…)”; Plaatselijke Schoolcommissie
aan B&W van Zwolle 17-2-1833, Gemeentearchief Zwolle,
AAZ02/149.
10 Van Essen, Onderwijzeressen in niemandsland, 191-209.
11 Woldendorp, Praktische handleiding, 95-138.
12 Ibidem, 95.
13 Verzoekschrift van A. Woldendorp 20-12-1832, Gemeentearchief
Zwolle, AAZ02/148.
14 Notulen Plaatselijke Schoolcommissie 27-3, 6-6, 19-7, 3-10
1833, ibidem, CA 013.
15 “Het onderwijs in Overijssel tussen 1830 en 1850 volgens de
rapporten van de inspecteur Wijnbeek”, R. Reinsma ed., Verslagen
en mededelingen van de vereeniging tot beoefening van
Overijsselsch regt en geschiedenis 79 (1964) 83.
16 Notulen Plaatselijke Schoolcommissie 7-2-1833, Gemeentearchief
Zwolle, CA013
17 Huwelijksakte 6-10-1834, ibidem, Burgerlijke stand.
18 Overijsselsche Courant, 6 februari 1835.
AGENDA
TENTOONSTELLINGSAGENDA PROVINCIAAL OVERIJSSELS MUSEUM
18.04 – …08 ZWANEN IN DE STADSGRACHT
Drostenhuis (wisselkabinetten) (Melkmarkt)
09.08 – 18.08 KERMISTENTOONSTELLING
Gouden Kroon (Voorstraat)
07:09 – 07.12 VEESCHILDERSTUK
Gouden Kroon en Drostenhuis
Leden van de Zwolse Historische Vereniging hebben op vertoon
van hun ledenkaart gratis toegang tot het museum (geldt ook
voor huisleden).
47
BOEKBESPREKING
FRAGMENTEN. JOODS LEVEN IN ZWOLLE EN OMGEVING
Redactie J. van Gelderen
IJsselakademie Kampen, Kampen 1985.
111 pagina’s, prijs ƒ 14,40.
R.G. FUKS-MANSFELD
Fragmenten uit een voltooid verleden tijd zijn in deze bundel
samengevat. Weliswaar draagt de titel van het boek het woord
“leven”, maar zoals in vele studies, die zich bezighouden met
de geschiedenis van de joden in de Nederlandse provincies vóór
en tijdens de tweede wereldoorlog, gaat de beschrijving van het
joodse leven maar al te vaak over in registratie van de gang
naar vernietiging.
Het is niet anders in de opstellen, die de inhoud van dit boek
vormen. Of het gaat om voormalige synagoges, die liefderijk gerestaureerd,
nu alleen nog stenen getuigenissen zijn, of om de
geschiedenis van een familie of om het joodse onderwijs in Zwolle,
het eindpunt is de ondergang van het merendeel van de mensen,
die eens op hun eigen wijze mede het leven van woonplaatsen bepaald
hebben.
Er is de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar de geschiedenis
van de joden in verschillende Overijsselse en Gelderse
plaatsen en ook deze bundel draagt weer enige bouwstenen aan
voor het nog te schrijven overzichtswerk.
De bundel valt in twee delen uiteen. De eerste vier bijdragen
zijn gewijd aan aspecten van de geschiedenis van de joden in
Zwolle, de enige in de bundel behandelde stad, die ook thans
nog een joodse gemeenschap herbergt. A.J. Mensema beschrijft
de bouwgeschiedenis van de synagoge in de Schoutenstraat, die
in 1899 werd ingewijd en thans in veranderde vorm weer ten
dienste staat aan de joodse gemeenschap in Zwolle. J. Hagedoorn
geeft een goed gedocumenteerde levensbeschrijving van Overijssels
laatste opperrabbijn S.J. Hirsch (1872 – 1941). Daarna
volgt een gedetailleerd genealogisch overzicht van de familie
Stibbe, samengesteld door P. Jonkers-Stroïnk en G. Sylvain Kahn.
Hierin zijn veel gegevens bijeengebracht over deze oude Overijssels-
joodse familie, waarvan zovele telgen hun einde in
Duitse vernietigingskampen vonden.
Het belangrijkste stuk van het eerste deel van de bundel is de
omvangrijke studie over het joodse onderwijs in Zwolle van 1941
48
tot 1943 door I. Vierstraete-Erdtsieck. Zij maakte een diepgaande
studie van de op bevel van de Duitse bezetters in het
leven geroepen joodse scholen in Zwolle. Omdat joodse kinderen
sinds 1941 niet meer samen met niet-joodse kinderen onderwijs
mochten genieten, moesten er voor de joodse kinderen van Zwolle
en omgeving een nieuwe lagere school, een ULO-school en een
Lyceum worden opgericht. De leerkrachten bestorden uit inmiddels
uit het Nederlandse onderwijs ontslagen joodse onderwijskrachten.
De schrijfster heeft niet alleen de gemeentelijke
archieven over het onderwerp geraadpleegd, zij geeft ook een
beschrijving van de ontwikkeling van het joodse onderwijs in
Nederland tussen 1850 en 1941. Maar het belangrijkste deel van
haar studie is gewijd aan de beschrijving van de docenten en
leerlingen. Zij heeft hiervoor nog in leven gebleven ex-docenten
en -leerlingen geïnterviewd, om de ambtelijke gegevens aan
te vullen. Ook het moeizame rechtsherstel van de onderwijskrachten,
die de oorlog overleefden, heeft zij in haar onderzoek
betrokken.
Aan het einde van de studie is een lijst opgenomen van de
kinderen en leerkrachten, die de Zwolse joodse scholen bevolkten.
Vooral van de kinderen is de meerderheid omgekomen,
achter de namen van hele klassen staat het onheilspellende
“overleden in Auschwitz of Sobibor”. Het onderzoek
naar het lot van deze mensen moet uiterst tijdrovend en moeizaam
geweest zijn. De studie van mevrouw Vierstraete weerspiegelt
niet alleen op kleine schaal de tragedie van het Nederlandse
jodendom in de tweede wereldoorlog, maar toont ook aan,
hoe plichtsgetrouw en zonder enige terughouding de plaatselijke
bestuurders alle bevelen van de Duitse bezetter inzake de. joodse
medeburgers hebben uitgevoerd. Geen aarzeling bij het doorvoeren
van de segregatie van joden en niet-joden, geen uitstel bij het
opgeven van het aantal joden in de gemeenten, geen uiting van
medelijden of solidariteit met de getekenden.
Dit probleem wordt ook op treffend eerlijke wijze aangestipt
door H. Smit, burgemeester van Zwartsluis, wiens rede bij de
onthulling van een plaquette ter nagedachtenis van de omgekomen
joden in zijn gemeente in de bundel is afgedrukt.
Het boek wordt besloten met twee korte overzichten over de geschiedenis
van de joden in Hattem en Dalfsen en een bibliografie
over de geschiedenis van de joden in het land van IJssel
en Vecht, samengesteld door J. van Gelderen.
Een beetje uit het historische kader valt de studie van J. Nijen
Twilhaar over Jiddische vormen in enkele Westoverijsselse dialecten,
waarin de Jiddische uitdrukkingen in het werk van de
joodse schrijver uit Kampen, Samuel Goudsmit (1884 – 1954) uitvoerig
worden geanalyseerd.
49
Uit de bibliografie aan het einde van de bundel blijkt, dat
reeds veel studies over de geschiedenis van de joden in de 0-
verijsselse gemeenten zijn verschenen. Daarbij zijn ook nog
nieuwe bronnen over het onderwerp voor nadere studie ontsloten.
In 1985 zijn de inventarissen van het archief van rabbijn Dr.
J. Frankel, de voorganger van Opperrabbijn Hirsch, en van het
archief van de joodse gemeente in Oldenzaal gereed gekomen.
Beide archieven bevinden zich in de Bibliotheca Rosenthaliana,
Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Misschien is de tijd
aangebroken, om alle krachten en fragmenten te bundelen en te
komen tot een omvattende geschiedenis van de joden in Overijssel,
als een waardig vervolg op het werk van Helena Poppers?
1).
Noot.
1. Helena Poppers, De Joden in Overijssel van hunne vestiging
tot 1814. (Nagelaten Dissertatie). Utrecht 1926.
OPROEP
Vanuit een instelling voor ontwikkelingsgestoorde kinderen te
Zeist zijn ons vragen gesteld over de schutspatroon van Zwolle,
St. Michaël. In die instelling viert men jaarlijks, op 29
september, het Michaëlsfeest. Graag zou men het een en ander
te weten willen komen over St. Michaël:
– zijn er – naast de legende van de draak in het Zwarte Water
– nog andere legenden met betrekking tot St. Michaël
bekend ?,
– waarom is St. Michaël schutspatroon van Zwolle?,
– waren er stadsfeesten ter ere van St. Michaël, bijvoorbeeld
op 29 september?,
– zoja, wanneer werden die gehouden en wat voor type feesten
waren het?
Willen leden die op één of meerdere vragen een antwoord weten
of over eventuele andere informatie beschikken, kontakt opnemen
met het secretariaatsadres Diezerplein 37 te Zwolle?
50
BOEKBESPREKING
HANDLEIDING VOOR DE LOCALE EN REGIONALE GESCHIEDBEOEFENING
IN OVERIJSSEL
G.G.J. RENSEN
Uitgave van het ‘Beraad van historische instellingen en organisaties
in Overijssel’, Zwolle 1985.
238 pagina’s. Prijs f 25,— (bij toezending f 30,—). Verkrijgbaar
bij onder andere het Rijksarchief in Overijssel
te Zwolle, de IJsselakademie te Kampen en het gemeente-archief
te Deventer.
JAAP HAGEDOORN
De historische en heemkundige verenigingen schieten de laatste
tijd als paddestoelen uit de grond. Als voorbeeld hiervan mag
gelden het aantal historische tijdschriften en reeksen dat momenteel
wordt uitgegeven. Dit zijn er totaal zo’n 50. Ongeveer
70% daarvan beleefde zijn eerste uitgave tussen 1975 en 1985
(p. 229-238). De belangstelling voor het verleden is dus groot
en groeiende. Om die behoefte aan historische informatie te bevredigen
is echter onderzoek nodig. En dit is vaak de grote
zorg van de verschillende redacties: er wordt te weinig relevant
en kwalitatief goed onderzoek gedaan. Al te vaak moeten de
redacties terugvallen op een klein groepje zeer actieve, schrijvende
verenigingsleden, die ook nog moeilijk tot schrijven zijn
over te halen. Een groei van de historische belangstelling
vraagt dus onder andere groei van historisch onderzoek, met name
op locaal en regionaal gebied en verricht door meer mensen.
Het in 1983 ingestelde “Beraad van historische instellingen en
organisaties in Overijssel” moet tot dezelfde conclusie zijn
gekomen. Daarom werden in het seizoen 1984-1985 voor het eerst
twee (in Twente en in West-Overijssel) cursussen voor locaalen
regionaal-historisch onderzoek in Overijssel georganiseerd.
Voor beide cursussen bestond al gauw een wachtlijst. Ook dit
jaar vinden de cursussen weer plaats. De bedoeling is de cursisten
de vaardigheden bij te brengen, die vereist zijn om
zelfstandig historisch onderzoek te doen en te verwerken tot
51
een historisch werkstuk. Op basis van het materiaal van de
eerste cursus schreef Gregor Rensen een Handleiding voor locale
en regionale geschiedbeoefening in Overijssel, die in de
toekomstige cursussen gebruikt zal worden, maar ook los verkrijgbaar
is.
Na een inleidend hoofdstuk over de vragen wat (locale en regionale)
geschiedenis en het nut ervan is, behandelt de schrijver
de verschillende stadia van een historisch onderzoek: van het
kiezen en afbakenen van een onderwerp, via literatuur- en archiefonderzoek
en het gebruik van overige bronnen en hulpwetenschappen,
tot het verslag doen in een historisch werkstuk.
Het is niet eenvoudig een Handleiding als deze te recenseren,
vooral waar het gaat om de gepresenteerde, vrij universele methode
van historisch onderzoek. Historische discussiepunten
ontbreken, behalve misschien in het eerdergenoemde eerste
hoofdstuk, zodat van interpretatieverschillen geen sprake kan
zijn. Daarom wil ik hier ingaan op de vormgeving van, of de
wijze waarop de methode aangereikt wordt en op het belang van
de Handleiding.
Rensens werk blinkt uit in duidelijkheid. Omstandig wordt uit
de doeken gedaan wat de ideale weg is om locale en regionale
geschiedenis te beoefenen. Het betoog is over het algemeen begrijpelijk
gesteld, maar het zijn vooral de vele en zeer toepasselijke,
vaak op Overijssel betrekking hebbende voorbeelden,
die de duidelijkheid van het werk bevorderen. Uit alles blijkt
dat de auteur zich gedegen heeft ingewerkt vóór hij zijn Handleiding
schreef; hij heeft daarbij ongetwijfeld de beschreven
methode gevolgd! Daarnaast wil ik nog de literatuurlijsten
noemen die elk hoofdstuk besluiten. Zij zijn zeer belangrijk
voor wie meer over het betreffende onderwerp wil weten.
Het belang van de Handleiding kan dus niet hoog genoeg geschat
worden. Zij werkt daarnaast ook nog drempelverlagend: de leek
ziet nu eindelijk eens dat al die onderzoekers die in archiefzalen
of studeerkamers aan het werk zijn, niets anders doen dan
het volgen van een aangeleerde, door ervaring gerijpte methode.
Een methode die aan te leren is.
Tenslotte is de Handleiding een dankbaar naslagwerk voor ongeoefende
en geoefende onderzoekers in Overijssel. Hoewel het
boekwerk aanvankelijk nogal kloek en uitgebreid lijkt, zal bij
nadere lezing blijken dat het een onmisbare overlevingsmethode
bevat om de eerste wankele schreden op het pad van de geschiedbeoefening
te zetten en het complete doe-het-zelf-pakket voor
52
de gevorderde liefhebber vormt. In sommige gevallen is het
zelfs wenselijk, dat opgeleide en min of meer geoefende historici
eens een blik werpen in de Handleiding.
U ziet het, ik ben enthousiast. Eindelijk een handleiding voor
de geschiedbeoefening in Overijssel, die het meer mensen mogelijk
maakt onderzoek te doen. Dit enthousiasme weerhoudt mij
dan ook om kritische opmerkingen te maken over enkele zeer,
zeer ondergeschikte zaken. Ik zou willen besluiten met de oproep
de Handleiding te kopen, te lezen en te gebruiken, zodat
in de toekomst wellicht ook Uw artikelen de pagina’s van ons
Tijdschrift of Jaarboek zullen vullen.
(N.B.: de eerste oplage van de Handleiding is inmiddels uitverkocht.
Een herdruk is in voorbereiding. Wij houden U op
de hoogte over het verschijnen ervan).
BERICHT VAN DE CULTURELE RAAD OVERIJSSEL
Basiscursus voor amateurhistorici
Het “Beraad van Historische Instellingen en Organisaties” heeft
besloten ten derde male de basiscursus voor amateurhistorici te
verzorgen. De cursus zal bestaan uit tien lessen van 2A uur elk,
die parallel aan elkaar gegeven zullen worden in Enschede en
Zwolle in de periode oktober 1986 – maart 1987. Tijdens de cui—
sus komen aan de orde:
– het opzetten van een historisch onderzoek (1 les),
– literatuur- en bibliotheekonderzoek (3 lessen),
– archiefonderzoek (4 lessen),
– onderzoek in een museum (1 les) en
– evaluatie en afsluiting (1 les).
Men kan zich opgeven bij de secretaris ad interim van het “Beraad”,
mevrouw I. Wormgoor, p/a Culturele Raad Overijssel,
Nieuwstraat 55 te Zwolle, telefoon 038 – 212863, bij wie men
ook voor nadere informatie terecht kan.
De deelnemerskosten zullen circa f 140,— per persoon bedragen.
Hierbij is de 250 pagina’s tellende “Handleiding voor de locale
en regionale geschiedbeoefening in Overijssel” inbegrepen.
(Zie voor bespreking van deze “Handleiding” elders in dit nummer)
.
BESTUUR:
voorzitter:
J. Hagedoorn
secretaris:
B.H. Edel
penningmeester:
H. Brassien
lid/eindredacteur Jaarboek
J7F. Borst
lid/eindredacteur Tijdschrift
R.T. Oost
SECRETARIAATSADRES:
Tyassenbelt 28,
Diezerplein 37,
Brederostraat 76,
Meenteweg 7,
Jellissenkamp 2,
Diezerplein 37 8021 CT
LEDENADMINISTRATIE:
Brederostraat 76 8023 AV
REDACTIE-ADRES ZWOLS HISTORISCH JAARBOEK:
Meenteweg 7 8041 AT
REDACTIE-ADRES ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT:
Jellissenkamp 2 8014 EW
GIROREKENING:
5570775 tnv Zwolse Historische Vereniging
Zwolle
Zwolle
Zwolle
Zwolle
Zwolle
Zwolle
Zwolle
Zwolle
Zwolle
Zwolle
type/layout: henk brassien/OLIVETTI-livius (90%)
druk: Adm.centrum “DE SASSGNPOORT” – Zwolle
omslag: “SWOLLA”, kopergravure, anoniem, 18e eeuw
Zwolle rond 1600 gezien vanuit het zuiden
(ware grootte: 196 x 315 mm).

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1986, Aflevering 1

Door 1986, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

1986
ZWOLS
HISTORISCH
TIJDSCHRIFT
ZWOL&E HISTORISCHE VERENIGING
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
INHOUDSOPGAVE / NUMMER EEN / JAARGANG DRIE / 1986
1 VAN DE REDACTIE
ARTIKELEN
2 Het kadaster van 1832 als bron voor de Zwolse geschiedenis
P.W.J. DEN OTTER
13 Een Karolingische mantelspeld uit Wythmen H. HASSELT
16 Het orgel van de Plantagekerk te Zwolle
H.C.J. WULLINK
VAN DE INSTELLINGEN
12 Tentoonstellingsagenda Provinciaal Overijssels Museum
24 Bericht van het Provinciaal Overijssels Museum
25 Bericht van het Gemeente-Archief Zwolle: publicaties
1985 (mede) gebaseerd op Zwolse bronnen
VERSCHIJNINGSBERICHT
28 Handleiding voor genealogisch onderzoek in Nederland
VERENIGINGSMEDEDELINGEN
27 Lezingencyclus 1986: bekende Zwollenaren
28 Hulp gevraagd
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift:
W.A. Huijsmans, P. Lindhoud, R.T. Oost (eindredacteur),
mevr. I. Wormgoor & mevr. A. van der Wurff.
Redactie Zwols Historisch Jaarboek:
J.F. Borst (eindredacteur) & P.J. Lettinga.
Zwolse Historische Vereniging
Niuls uit deze uitijüvn niay worden verveelvoudigd un ‘
of upenbaai p,emaakl dour miridd vjn diuk. toiucopy,
microfilm of OIJ welkt.- wij/t; ook. /oinler voorafgaande
s(.’hnrieli|ke toesteinnnni.) van ilt; utujtivur
VAN DE REDACTIE
Met dit nummer start de derde jaargang van het Zwols Historisch
Tijdschrift.
Al twee jaar mogen wij ons verheugen over een overwegend goede
ontvangst van het blad, zoals blijkt uit verschillende reacties.
De redactie heeft dan ook gemeend de opzet en de omslag van het
blad niet te moeten veranderen.
Tegen degenen die suggesties met betrekking tot de inhoud en/of
uitvoering van het blad voor zich hielden, zouden wij willen
zeggen: onthoudt ons Uw welgemeende adviezen niet.
Om het werk van de redactie te vereenvoudigen, zijn de uiterste
data voor het inleveren van de copy door de auteurs met een
maand vervroegd. Dat betekent: 1 november voor het eerste nummer
van de nieuwe jaargang, 1 februari voor het tweede, 1 mei voor
het derde en 1 augustus voor het vierde.
Veel leesplezier wensen wij U toe bij dit nummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift.
HET KADASTER VAN 1832 ALS BRON VOOR DE ZWOLSE GESCHIEDENIS
P.W.J. DEN OTTER
Kadastrale archivalia zijn van onschatbare waarde voor de studie
van de locale en regionale geschiedenis. Helaas maken nog
te weinig amateur- èn professionele historici gebruik van deze
bron met vele mogelijkheden. Dit is te wijten aan de moeilijk
te doorgronden structuur van het kadasterarchief en aan de overweldigende
omvang ervan. Alleen al in Overijssel beslaat
het archief vele honderden strekkende meters registers plus
meer dan tienduizend kaarten. De door kadastrale ambtenaren
gebruikte technische termen, die voor een leek veel weg hebben
van een geheimtaal, vormen een laatste belemmering.
VOORGESCHIEDENIS
Vanouds.is veel vermogen belegd in onroerend goed. De belasting
daarop vormt dan ook vanaf de middeleeuwen een belangrijke bron
van inkomsten voor de gewestelijke en plaatselijke overheden.
Daartoe dienen bepaalde gegevens over eigendommen – ligging,
aard, grootte, belastbare opbrengst, belastingplichtige – in registers
vastgelegd te worden. Het eeuwenoude, per gewest nogal
uiteenlopende systeem van de verponding voldoet tegen het
einde van de achttiende eeuw niet meer.
In 1805 valt het besluit tot reorganisatie en uniformering van
de heffing der grondbelasting, waarna in 1807 de opmeting en
kartering van eigendommen volgens dezelfde lengtemaat aanvangt.
Men baseert de belastingaanslag op de huurwaarde, die wordt
vastgesteld door van overheidswege benoemde schatters. Dit zogenaamde
Hollandse Kadaster is nooit voltooid. Ten gevolge van
de inlijving van het Koninkrijk Holland (1806-1810) bij het
Franse Keizerrijk (1810-1813) gaan ook hier de Franse belastingwetten
gelden. Niet langer wordt de aanslag van de grondbelasting
gebaseerd op de huurwaarde. Voortaan geldt de werkelijke
opbrengst als basis. Als gevolg hiervan wordt het reeds verrichte
werk afgekeurd.
De inrichting van het op de Franse leest geschoeide kadaster
begint in 1811. Bij de werkzaamheden laat men zich luiden door
de vertaling van een omvangrijke bundel Franse voorschriften,
de “Méthodique verzameling der wetten, decreten, reglementen,
instructien en decisiè’n betrekkelijk het cadaster van het
Fransche Rijk” in drie talen door Doorman & Compagnie te Amsteriinia
m1
M K T II O O I O tl F.
VERZAMELING
wi n r . ni.<:nrrt, KF.GI.KMKNJTN I s l III f I II (.% I I M I S l t . V , CA0ASTER VAX 11 ET FftANSaiE BUI* s 1K)OB BEN MIXISÏ'EK VA3T PlSASCHX afb.1: Titelpagina van het deel modellen van de "Methodique Verzameling" RAO, Archief Prefect, inv.nr. 4240. Foto: RAO. 4 dam in 1812 uitgegeven (afb.1). Evenals zovele andere Franse wetten is ook dit "Recueil Méthodique" na de onafhankelijkheid van 1813 gehandhaafd. Het duurt uiteindelijk echter nog ruim twintig jaar, voordat op 1 oktober 1832 het kadaster als basis voor de heffing van de grondbelastifg kan worden ingevoerd. Om als reële basis voor de heffing te kunnen blijven dienen, moeten de kadastrale gegevens uiteraard voortdurend bijgehouden worden. Hiertoe worden op 23 oktober 1832 de "Verordeningen tot instandhouding van het kadaster van het Koninkrijk der Nederlanden" uitgevaardigd. De thans voorhanden zijnde kadastrale archiefstukken kunnen worden onderscheiden in de oorspronkelijke stukken, aanwezig op 1 oktober 1832, en de suppletoire stukken ofwel de bijhouding van 1832 tot heden. In de oorsponkelijke stukken mochten na 1832 geen wijzigingen meer worden aangebracht. Ze vormen dan ook een zeer betrouwbare momentopname van de kadastrale situatie van dat moment. In de kadastrale administratie is de term "minuut" in zwang ter aanduiding van documenten, die op of vóór 1 oktober 1832 zijn ontstaan. De suppletoire stukken daarentegen geven inzicht in de ontwikkeling van de situatie sedert eind 1832. De ontwikkeling van de kadastrale administratie van 1832 tot heden is echter een verhaal apart en valt buiten het bestek van dit artikel. INRICHTING VAN HET KADASTER VAN 1832. De werkzaamheden beginnen met uitgebreide metingen. Voor het eerst in de geschiedenis wordt heel Nederland systematisch opgemeten. Meestal uitgaande van kerktorens wordt per gemeente als meetkundige grondslag een driehoeksnet van opvallende punten ingemeten. Dit driehoeksnet staat opgetekend in de minuutregisters van driehoeksmeting. Tevens onderneemt een gezelschap, bestaande uit de landmeter-delimitateur, de burgemeesters der aan elkaar grenzende gemeenten en de door hen aangewezen vertrouwenslieden, een wandeling langs de gemeentegrenzen en stelt de precieze afbakening ervan vast. De gegevens worden vastgelegd in de processen-verbaal der grensbepaling van het grondgebied der gemeenten.Dergelijke processenverbaal bevatten een schat aan topografische en toponymische gegevens. De punten van grensscheiding worden ingemeten en een kaart, de oppervlakkige of figuratieve schets der grenslijnen, completeert het geheel. Aldus is ook op 15 april 1822 de definitieve grens tussen de gemeenten Stad Zwolle en Zwollerkerspel vastgelegd (afb.2 en 3 ) . afb.2: Zuidelijke grensafbakening tussen de gemeenten Stad Zwolle en Zwollerkerspel. RAO, Processen-verbaal van grensbepaling der gemeenten, inv. nr. LXVII. Foto: RAO. afb.3: Topografische beschrijving van een deel van de zuidelijke grensafbakening tussen de gemeenten Stad Zwolle en Zwollerkerspel. GAZ, inv.nr. AAZK1 - 01779. Vervolgens gaat men het eenmaal vastgestelde grondgebied van een gemeente onderverdelen in vakken, sekties in de kadastrale terminologie. Deze sekties worden aangeduid met de hoofdletters A, B, C enzovoorts. Dikwijls is daarbij de oude indeling in gerichten of buurtschappen gevolgd. De sektie-indeling is vastgelegd op een verzamelplan, schaal 1:10.000. Plan is de kadastrale naam voor kaart. Tevens bevat deze kaart de voornaamste wegen, wateren en gebouwen. Perceelsgrenzen staan er niet op. De gemeente Stad Zwolle bijvoorbeeld is in 1822 verdeeld in zes sekties: sektie A Dieze, B Zuidbroek, C Mars en Geren, D Assendorp en F de Stad (afb.4). :.. •>• t
afb.4: Verzamelplan van de gemeente Stad Zwolle’.
RAO, Minuutplans, inv.nr. 1498. Foto: RAO.
Alle afzonderlijke stukken grond, die duidelijk zijn begrensd
en aan één eigenaar toebehoren, de percelen, worden opgemeten
en ingetekend op de kadastrale minuutplans. Het is van het
allergrootste belang voor ogen te houden, dat de minuutplans
primair eigendomsgrenzen aangeven en nooit en te nimmer mogen
of kunnen worden gelezen als topografische kaarten. Dit ondanks
het feit dat ook gebouwen, wateren, wegen en dergelijke op de
plans staan aangegeven. Elk perceel is voorzien van een nummer,
dat op de kaart midden in het perceel is aangebracht. Binnen
elke afzonderlijke sektie loopt de nummering vanaf één. Wanneer
7
een sektie bestaat uit meerdere kaartbladen, loopt de perceelsnummering
door van blad 1 naar blad 2 en zo verder. De volledige
en juiste kadastrale aanduiding van een perceel bevat dus de
volgende elementen: Gemeentenaam, Sektieletter, Perceelsnurrmer.
Zo is de aanduiding van de Broerenkerk in 1832: Gemeente Stad
Zwolle, Sektie F, Eerste Blad, Nummer 458 (afb.5).
afb.5: De Broerenkerk en omgeving kadastraal gezien. Minuutplan
Gemeente Stad Zwolle, Sektie F, Eerste blad.
RAO, Minuutplans, inv.nr. 1510. Foto: RAO.
Kadastrale plans zijn niet allemaal op dezelfde schaal getekend.
Voor dichtbebouwde gebieden is de schaal 1:1250 gebruikt
voor landelijk gebied met verspreide bebouwing de schaal 1-
^öüO, terwijl gebieden met grotere percelen op schaal 1-5000
zijn getekend. Zoals vermeld zijn de verzamelplans 1:10 000 Op
de kaarten zijn de begrenzingen van de percelen aangegeven door
een ononderbroken lijn. Behoort een gebouw tot het perceel
waarbinnen het is getekend, dan is er een pijltje doorheen gestippeld.
Een gestippelde lijn door de percelen geeft het recht
van overpad aan. De oude veldnamen zijn niet opgetekend, wel
worden namen van grotere gebieden vermeld. Huizen zijn in rood
aangegeven, kerken in kobaltblauw, wateren in ultramarijn en
wegen in bruin. Sektie- en gemeentegrenzen zijn ook in kleur
aangegeven.
8
Een volgend kadastraal stuk is de oorspronkelijk aanwijzende
tafel (o.a.t.). Dit register bevat een opsomming van alle percelen
binnen een gemeente, geordend naar sektie en in numerieke
volgorde van de perceelsnummers. Na vermelding van de plaatselijke
benaming van een conglomeraat van percelen, wordt per perceel
vermeld: de eigenaar, diens beroep, zijn of haar woonplaats,
het artikelnummer in de kadastrale legger, het soort eigendom
(bos, heide bouwland, weide, bebouwing etcetera), de grootte in
hectaren, aren en centiaren, de kwaliteitsklasse, het toegepaste
belastingtarief en het uiteindelijk te heffen belastingbedrag.
Voorin elk deel worden de toegepaste tarieven voor de
verschillende soorten en kwaliteitsklassen van gebouwde en ongebouwde
eigendommen vermeld (afb.6).
Ji
/…<: A afb.6: Fragment uit de oorspronkelijk aanwijzende tafel der gemeente Zwollerkerspel, Sektie A, genaamd Streukel. RAO, o.a.t.'s, inv.nr. 3. Foto: RAO. Tot slot wordt in 1832 opgemaakt de perceelsgewijze legger, ook wel kadastrale legger of artikelsgewijze legger genoemd. Hierin treft men weer per gemeente alle percelen aan onder vermelding van dezelfde gegevens als in de o.a.t.. Nu echter zijn de gegevens primair geordend op naam van de eigenaar. Onder één hoofd, bestaande uit naam, voornaam, beroep en woonplaats van de eigenaar zijn diens percelen gerangschikt tot een zogenaamd leggerartikel. Het nummer van dit artikel staat ook in de o.a.t. 9 vermeld. In tegenstelling tot de o.a.t. bevat de legger ook gegevens betreffende de wijze van verwerving van het bezit. Anders dan bij de minuutplans en de o.a.t.'s zijn in de leggers na 1 oktober 1832 wel wijzigingen aangebracht. Bijvoorbeeld bij wisseling van eigenaar of bij splitsing en samenvoeging van percelen. De toestand van 1 oktober 1832 is gemakkelijk te herkennen, omdat op die datum het totale bezit van een eigenaar bij elkaar is opgeteld (afb.7). s ... . •X'- V J « f 't 1 '( f. - -n—- Ki I i i - • ^ . i i "n iv ti i f IV lf|> A l i U M i . M i
– ” ‘ – • • ‘< •'••• -- - id v»l m i 1,* ««-^ (...( f»«, :, si * ^O* i ( f n *• " H - 'I-IJ,". | l' ' • ' • ' • ' : t i t i • '(i'. Tt afb.7: Fragment uit de kadastrale legger der gemeente Zwolle, artikelnr. 816, Hendrik Marsman. GAZ, kad.legger met de artikelnrs. 790 - 1194. Foto: J.P. de Koning, Gem. Fotodienst Zwolle. MOGELIJKHEDEN VOOR ONDERZOEK. Het kadasterarchief biedt onvermoede mogelijkheden tot reconstructie van de historische werkelijkheid in de stad Zwolle en het omringende platteland omstreeks 1832. Desgewenst kan men daarbij uitgaan van het terrein of de kaart (minuutplan), van het perceel (o.a.t.) of de eigenaar (legger). Alle kaarten en registers staan op systematische wijze met.elkaar in verband. Ieder die onderzoek in deze archieven wil gaan verrichten, doet er goed aan het tamelijk onbekend gebleven artikel van A.D. Kakebeek over de reconstructie van de ambachtelij k-agrarische situatie in de Brabantse dorpen rond 1830 te bestuderen (zie literatuurlijst nr.1). Zijn betoog vormt een ware methodische goudmijn. Enkele door hem geschetste onderzoeks- en reconstuctiemogelijkheden zijn: 10 1. De topografische kaart c.q. de overzichtskaart van het gebruik der eigendommen. Op een lichtdruk van een minuutplan kunnen door de onderzoeker de percelen worden ingekleurd naar gebruik. Gegevens hierover treft men per perceel in de o.a.t. aan. Ongebouwde eigendommen zijn verdeeld in bouwlanden, weilanden of hooilanden, tuinen en boomgaarden, hakhout, opgaande bossen, twijgwaarden en rietlanden, heide- en zandplaten, moerassen, kolken, sloten, grachten, vijvers en andere wateren, eendekooien, aanleg tot vermaak, blekerijen etcetera, alsmede de categorie sluisgelden en rechten van visserij en overvaart. Gebouwde eigendommen omvatten huizen, koetshuizen, stallen en schuren, koepels en tuinhuizen, pakhuizen en ambachtelijke en industriële vestigingen als molens, brouwerijen, steenbakkerijen, weverijen en spinnerijen, scheepswerven, leerlooierijen, lijnbanen enzovoorts. De informatie uit de o.a.t. kan mogelijk nog worden aangevuld mot gegevens uit de ouste topografische kaarten. Bijvoorbeeld de in 1849 in opdracht van het Overijsselse provinciale bestuur uitgegeven topografische kaart. 2. Kwaliteitskaarten. Het is ook mogelijk de lichtdrukken in te kleuren volgens de door de schatters van de grondbelasting aan elk perceel toegekende kwaliteitsklasse. De kwaliteitsaanduiding treft men eveneens in de o.a.t. aan. Het archief van de Gouverneur des Konings, vierde afdeling, bevat tal van gegevens over de criteria, welke ten grondslag hebben gelegen aan de schatting naar kwaliteit. Bij landbouwgronden spelen factoren als vruchtbaarheid, bewerkbaarheid, bereikbaarheid, hoogteligging een rol, bij weilanden de aantallen per hektare te weiden vee, bij huizen het aantal kamers, de inrichting ervan en de gebruikte bouwmaterialen. Bij bossen de mogelijkheid tot houtwinning, bij heidevelden de ontginningsmogelijkheden en de plaggenwinning. De hoogte van de belastingaanslag is uiteraard ten nauwste gerelateerd aan de toegekende kwaliteitsklasse. Kwaliteitskaarten zijn mogelijk voor gronden in agrarisch gebruik, bossen en woeste gronden en gebouwen. 3. Plattegrond. Op basis van de minuutplans en de o.a.t.'s kan men een plattegrond van een dorp, stad of gehucht met de eigenaren van de huizen samenstellen. Het is daarbij van belang in de gaten te houden dat de o.a.t. wel de eigenaren van het gebouw vermeldt, maar dat dit niet noodzakelijkerwijze ook de bewoners of de gebruikers behoeven te zijn. Huurders komt men via de kadastrale administratie niet op het spoor. 4. De eigendommenkaart. Met behulp van de legger kan van elke eigenaar tamelijk eenvoudig een overzicht van het totale bezit binnen een kadastrale gemeente opgemaakt worden. Het is misschien goed hier te vermelden, dat de beroepsaanduidingen niet altijd 11 even betrouwbaar zijn. Voor de zekerheid dienen ze aan de hand van andere bronnen gecontroleerd te worden. Voor genealogen doet zich hier een uitgelezen gelegenheid voor hun stamboom "aan te kleden" met andere gegevens dan alleen geboorte-, huwelijks- en sterfdata. Als men heeft vastgesteld dat de eigenaar tevens bewoner is van een boerderij, kan men een spreidingskaart van de percelen van een bepaalde boerderij vervaardigen. 5. Bezit in de Dode Hand. Deze kaart verschaft inzicht in de bezittingen van een bijzondere categorie eigenaars: de kerken en instellingen van weldadigheid. Deze goederen worden aangeduid als bezit in de Dode Hand en zijn vrijgesteld van grondbelastingheffing. Onroerend goed vormt in deze tijd nog een voorname bron van inkomsten voor deze instellingen. Genoemde documenten verschaffen de onderzoeker informatie over het grondgebruik en de agrarische ontwikkeling, de middelen van bestaan, de eigendomsverhoudingen met in het verlengde daarvan de welstand en sociale structuur van de samenleving, de bouwen nederzettingsgeschiedenis, de loop van rivieren en wegen en tal van andere facetten van de historische geografie. Vele gegevens kunnen naast de weergave op kaarten ook met behulp van statistische technieken gekwantificeerd en geïnterpreteerd worden. BEWAARPLAATSEN. Waar worden de stukken betreffende Zwolle en Zwollerkerspel bewaard ? 00 Minuutregisters van driehoeksmeting: Rijksarchief in Overijssel (RAO). 00 Processen-verbaal van grensbepaling: RAO, Gemeente-archief Zwolle (GAZ). 00 Verzamelplans: RAO, GAZ. 00 Minuutplans: RAO, GAZ. 00 Oorspronkelijk aanwijzende tafels: RAO, GAZ (niet van Zwollerkerspel), Dienst voor het kadaster en de openbare registers, directie Overijssel (KADOR). 00 Leggers: GAZ (ten dele van Zwollerkerspel), KADOR. 00 Archief Gouverneur des Konings: RAO. 12 Het Rijksarchief is gevestigd Eikenstraat 20, het Gemeente- Archief Voorstraat 26 en KADOR-Overijssel Zwartewaterallee 7, allen te Zwolle. Bij de beide archiefdiensten is raadpleging gratis. Door KADOR wordt kadastraal recht in rekening gebracht, tenzij men een verklaring kan overleggen dat het voorgenomen onderzoek een wetenschappelijk karakter draagt. Dergelijke verklaringen kunnen alleen door de rijksarchivaris worden afgegeven. Nadere inlichtingen hierover bij het Rijksarchief. LITERATUUR. 1. A.D. Kakebeeke, "Reconstructie van de agrarisch-ambachtelijke situatie onzer dorpen uit de kadastrale bescheiden omstreeks 1830 als project voor een heemkundekring" in: Brabants Heem XXIX (1967), 5-18. 2. F. Keverling Buisman & E. Muller, "Kadaster-gids". Gids voor de raadpleging van hypothecaire en kadastrale archieven uit de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw.('s-Gravenhage, 1979). 3. C. Koeman, "Bijdragen van het kadaster aan de kartografie van Nederland" in: Op goede gronden. Een bundel opstellen ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de dienst van het kadaster en de openbare registers. ('s-Gravenhage, 1982) 103- 131. 4. E. Muller, "De archieven bij het kadaster" in: Nederlands Archievenblad, 82 (1978) 41-54. 5. F. Nijstad, "Het kadaster van 1830. Een weinig gebruikte bron met vele mogelijkheden" in: Groniek, 16 (1982) nr 76, 47-50. TENTOONSTELLINGSAGENDA PROVINCIAAL OVERIJSSELS MUSEUM 23 februari - 7 april Tekeningen van Grasdorp, de recente aanwinst, getoond in het prentenkabinet. Weeshuizen in Overijssel. Zwanen Muskusrat (Natuurmuseum) 7 18 12 maart april mei - 27 april - begin augustus - 13 juli 13 EEN KAROLINGISCHE MANTELSPELD UIT WYTHMEN HENK HASSELT Aan de Heinoseweg, in de Zwolse buurtschap Wythmen, zijn door amateurarcheologen veelvuldig onderzoekingen verricht naar de leefwijze van onze voorouders vanaf de Romeinse tijd tot en met de late middeleeuwen. Een veelvoud aan tastbare stukjes van de puzzel werd bijeengebracht, gedocumenteerd en gepubliceerd 1). Deze onderzoeken vonden plaats omdat door het diepploegen van twee, aangrenzende percelen, veel materiaal naar boven kwam. Onder supervisie van de provinciaal archeoloog, drs. A.D. Verlinde, en met toestemming van de grondeigenaars, de heren Kok en Mulder, kon veelal kort en krachtig geopereerd worden. Dit was noodzakelijk omdat het terrein slechts kort voor onderzoek beschikbaar was. Omdat na de maisoogst op het terrein van de heer Kok gras gezaaid zou worden, bleef daartussen slechts één week voor onderzoek over. Op voorhand werden alle formaliteiten geregeld, zodat onmiddellijk op de situatie ingespeeld kon worden. Eind september 1985 was het zover: een team van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, afdeling IJsseldelta-Vechtstreek onder leiding van R. van Beek had zich, met assistentie van enkele detectoramateurs van de "Coinhunters Company" verzameld 2). Tijdens het wachten op de shovel, die de bovenlaag moest verwijderen, werden de te graven sleuven reeds aan een electronisch bodemonderzoek onderworpen. Een zeer fraaie vondst kon binnen het kwartier worden gemeld. Het betrof hier een Karolingische emaille schijffibula van het rechthoekige type, met naar binnen gebogen zijden en ingelegde decoratie. Tussen de opgehoogde randen ligt een veld dat gevuld is met een glasachtige, doorschijnende blauwe massa, terwijl de vier halfronde uitsparingen zijn opgevuld met een wit, parelmoer-achtig materiaal. De achterzijde laat twee bevestigingspunten zien voor de naaldhouder en naaldschöen. De naald zelf bestond hoogstwaarschijnlijk uit ijzer en was niet meer aanwezig. Dit rechthoekige type behoort tot een kleine groep fibula's waarvan de verspreiding zich hoofdzakelijk beperkt tot noordwest Duitsland en Nederland. Een enkele fibula van dit type is bekend uit Zweden 3 ) . Al deze fibula's zijn opvallend kleiner uitgevoerd dan de Merovingische voorgangers en de Ottoonse navolgers. De ornamenten zijn doorgaans eenvoudig en steeds louter geometrisch, maar altijd met grote nauwkeurigheid uitgevoerd. 14 Rechthoekige emaille schijffibula uit Wythmen Rechthoekige emaille Rechthoekige emaille a. Dorestad b. f d. Schouwen e. I De vondst van Wythmen laat zich bijzonder goed vergelijken met een exemplaar uit een graf te Looveen 4). Behalve de vorm en ornamentiek komen ook de kleuren overeen. Als datering lijkt de achtste eeuw het meest waarschijnlijk. Het is aannemelijk dat dit type fibula enkelvoudig werd gedragen. Een uitzondering vormen twee fibula's uit Birka, die uit één graf stammen en identiek aan elkaar zijn; ongetwijfeld werden zij dubbelvoudig gedragen 5). Vrijwel alle fibula's van dit type zijn gemaakt van brons; slechts één exemplaar bestaat uit een lood/tin-basis 6). Dit exemplaar is niet geëmailleerd. De smeltgevoeligheid van dit materiaal maakt een dergelijke behandeling vrijwel onmogelijk. De ornamentiek, zoals toegepast op de fibula uit Wythmen, treffen we ook aan op exemplaren uit Dorestad, Nassau, Paderborn en Schouwen. Op een ander exemplaar uit Dorestad zijn de halve circels verplaatst naar de vier hoeken. De betekenis daarvan is niet geheel duidelijk, mogelijk heeft men getracht het (Karolingische) kruis weer te geven. Op de ronde (vaak eenkleurig geëmailleerde) schijffibula's herkennen we dit kruis, dat zichtbaar wordt gemaakt door vier halve circels. Als voorbeeld zou kunnen dienen het exemplaar uit Hattem 7). 15 schijffibula uit Looveen Ronde emaille schijffibula uit Hattem ichijffibula's i.ssau >restad
c. Paderborn 3 cm
I l I l
Rechthoekige schijffibula’s komen voor in verschillende emaillekleuren.
We kennen onder andere rood, blauw, groen, geel en wit,
terwijl de ronde schijffibula’s meestal eenkleurig (rood) geëmailleerd
zijn.
Dat brons uit de Karolingische tijd uit Wythmen zeer schaars is,
blijkt wel uit het feit dat – ondanks langdurig en nauwkeurig
speuren – geen Karolingische metaalvondsten meer werden gedaan.
Noten.
1. H.J. Bruins & R. van Beek, “Wythmen (gem. Zwolle), een Sallandse
buurtschap in Romeinse tijd en Middeleeuwen” in:
Westerheem 33 (1984) 6.
2. “The Coinhunters Company” is een vereniging van personen die
werken met een detector, bedoeld om metalen (vooral munten)
op te sporen.
3. T. Capelle in: Nederlandse Oudheden 7 (1978).
4. W.A. van Es, Wijster, a native village beyond the imperial
frontier, 150 – 425,A.D. (Groningen, 1967) graf 138.
5. Zie noot 3.
6. T. Capelle, Der Metallschmuck von Haithabu (Neumünster, 1968).
7. H. Hasselt, “Opmerkelijke vondsten uit Hattem” in Documentatie
199 (15 maart 1984).
16
HET ORGEL VAN DE PLANTAGEKERK TE ZWOLLE
en enige bijzonderheden betreffende de bouw van deze kerk,
H.C.J. WULLINK
HET ORGEL IS EEN BEELT VANT LEVEN HIER BENEDEN.
VEEL PIJPEN STAENDER IN VERDEYLT IN HAER GELEDEN,
EEN YEDER HEEFT SUN PLAETS, EEN YEDER SUN GESCHREY:
SOO IS DEN STAET EN PRAET DER MENSCHEN VELERLEY.
Jacob Revius, OVER-IJSSELSCHE SANGÜN EN DICHTEN,
Op het overlijden van Claude Bernart, organist, tot Deventer.
INLEIDING.
Menigeen heeft zich al eens afgevraagd wie het fraai ogende en
goed klinkende orgel in de Plantagekerk van de Gereformeerde
kerk vrijgemaakt heeft vervaardigd. Deze bijdrage is bedoeld als
een eerste aanzet tot het verkrijgen van meer inzicht in de geschiedenis
van het orgel in deze met sloop bedreigde kerk.
In de orgelhistorische literatuur zijn de gegevens over dit orgel
bijzonder schaars. In 1978 meldt de orgeldeskundige J.F. van
Os dat het hier om een uit 1864 daterend werkstuk gaat van de
Zwolse orgelmaker Jan van Loo (1823-1910) 1). Afgaand op het
front kan worden geconstateerd, dat bepaalde voor Van Loo karakteristieke
kenmerken, zoals bijvoorbeeld de brede voluten (krulvormige
zuilversieringen) aan weerszijden van de kas, ontbreken
2).
Ondermeer aan de hand van gegevens uit de archieven van de
Christelijk Afgescheiden Gemeente (1835-1869) en de Christelijk
Gereformeerde Gemeente (1869-1897) is getracht een antwoord te
vinden op de vraag of Jan van Loo inderdaad de maker is geweest.
De bij het onderzoek opgelegde beperking bestond hieruit dat
voornamelijk een tweetal tijdstippen centraal stond: de periode
van (en voorafgaand aan) de bouw van de Plantagekerk èn, nog
verder in de tijd terug, het moment waarop het orgel werd geplaatst
in de eerste kerk van de Christelijk Afgescheidenen aan
de Nieuwstraat.
Teneinde de orgelhistorische aspecten in een wat ruimer kader
te presenteren, is gekozen voor de hier gebruikte indeling.
Vooraf wordt achtergrondinformatie aangedragen over de te
bouwen Plantagekerk, waarheen het orgel uiteindelijk zou verhuizen.
17
EEN NIEUWE KERK.
Zondag 20 november 1842 werd door de Christelijk Afgescheidenen
Gemeente aan de Nieuwstraat haar eerste kerkgebouw in gebruik
genomen. Toen in 1869 de Afgescheidenen zich verenigden met de
Gereformeerden onder het Kruis (synode van Middelburg) ontstond
weldra de behoefte aan een ruimer kerkgebouw. De hiervoor benodigde
grond werd gevonden aan het einde van de Spoelstraat.
In de notulen van de kerkeraadsvergadering van 29 december 1873
wordt voor de eerste maal over de nieuwe kerk gerept: “De voorzitter
als president der bouwcommissie deelt mede, dat er hunne
vergadering tekeningen van verschillende kerken ter bezichtiging
gelegen hebben, waarvan naar het oordeel der commissie de
Hervormde Kerk te Voorschoten de voorkeur verdiende. Dat de
voorzitter in vereniging met de heer Klinkert en de andere ai—
chitect Bosboom als afgevaardigden een persoonlijk onderzoek
naar de kerk te Voorschoten hebben ingesteld, met dat gevolg
dat alle drie overeenstemden dat onze nieuw te bouwen kerk met
enig wijziging naar die kerk behoort te weden gebouwd, waarom
dan ook de heer Bosboom daar ter plaatse een schets van die
kerk heeft klaargemaakt, die met enige gemaakte veranderingen
de kerkeraad hierbij ter bezichtiging wordt voorgelegd” 3).
‘:y,(.sf k rk.
PLANTAGEKERK omstreeks 1925.
Foto: coll. GAZ. Repro: J.P. de Koning.
18
DE AANBESTEDING.
Tijdens de kerkeraadsvergadering van 23 maart 1874 kwamen de
tekeningen en het bestek van de te bouwen kerk ter sprake. De
tekening bewonderde men wegens “de netheid van vorm en doelmatigheid
van samenstelling” en verkreeg de goedkeuring van de
vergadering 4).
Door wat in de notulen van 1 april 1874 een gunstige beschikking
der voorzienigheid wordt genoemd, kwam een en ander in een
stroomversnelling. Weduwe J. van Assen stelde’een bedrag van
ƒ 20.000,— beschikbaar tegen 4%. Op 1 januari 1875 kon over
het bedrag worden beschikt en binnen de eerste vijftien jaar
behoefde niet te worden afgelost. Na deze voorspoedige ontwikkeling
besloot men de aanbesteding op 24 januari te doen
plaatsvinden. In diverse kranten zou hiervan melding worden
gemaakt. Direct na de aanbesteding vergaderde de bijna voltallige
kerkeraad (er was één absentie) in aanwezigheid van de
architecten Klinkert en Bosboom. Zes inschrijvingsbiljetten waren
ontvangen. De laagste inschrijver was de bekende aannemer
G. Schutte voor een bedrag van ƒ 40.000,—. De hoogste inschrijver,
D. Bruins, wilde het werk uitvoeren voor ƒ 49.750,—.
De namen van de overigen, gerangschikt naar de in hoogte aflopende
begrotingsbedragen, luidden respectievelijk: W.F. Breman,
G.J. Averdijk, G. Beltman en B.H. Trooster.
Desgevraagd antwoordde Bosboom dat zijn begroting wat lager
uitviel dan de laagste inschrijver, maar hij schreef dit toe
aan de prijzen van de materialen, die mogelijk wat aan de lage
kant waren. Klinkert meende dat het werk aan de laagste inschrijver,
dus aan Schutte, gegund moest worden. Met algemene
stemmen werd daarop besloten het werk aan Schutte te gunnen,
zij het onder de voorwaarde dat zijn borgen solide waren 5).
OVERBRENGEN VAN HET ORGEL EN HET AANSTEKEN VAN DE EERSTE GASPIT.
De bouw van de nieuwe kerk vorderde gestaag. Eind september 1874
kwam het traditionele pannebier in zicht. In de notulen wordt
gesproken over de “meiboom” die op de kap zou worden geplaatst.
De kerkeraad trok voor dit gebeuren ƒ 40,— uit, door de aannemer
als volgt te verdelen: voor Harm f 3,—, de overige
knechten van Schutte elk f 1,— en het overige “werkvolk” samen
f 10,— 6).
Op 26 oktober daaropvolgend leidden uitvoerige beraadslagingen
over de vraag of er al of niet een nieuw orgel zou worden geplaatst
tot overeenstemming. Het bestaande instrument, nog in
1866 door de vakbekwame Jan van Loo voor een aanzienlijk bedrag
hersteld en verbeterd, zou worden overgebracht naar de nieuwe
kerk.
19
Bepaald voorbarig reageerde ds. L. Lindeboom te Zaandam door
een brief te schrijven waarin hij met betrekking tot het orgel
vroeg: “hoeveel ruimte het beslaat; voor hoeveel geld het te
koop is; hoelang tijd van beraad [de kerkeraad] hem wil geven”
7). Deze brief werd tijdens de vergadering van 27 april 1874
voorgelezen.
Met de overbrenging van het orgel belastte zich de in Deventer
woonachtige orgelmaker Hermanus Gerhardus Holtgrave (1836-1899).
Op 12 april 1875 werd een brief van Holtgrave voorgelezen waarin
wordt vermeld dat hij voor de som van ƒ 340,— het orgel wil overbrengen;
timmerman en vervoer zijn echter voor rekening van
de kerk. Besloten werd dit voorstel aan te nemen en Holtgrave
te berichten dat “wij naar ons oordeel de nieuwe kerk met 1 juli
kunnen betrekken opdat hij daarna zijne maatregelen kan nemen” 8),
Op 28 juni 1875 stelde men de datum van de officiële ingebruikname
van het kerkgebouw vast: zondag 25 juli. Behalve het verfraaien
van het orgel kwam op deze vergadering ondermeer aan de
orde het vervaardigen van een bestek voor het hek van de kerk
en tenslotte ging de kerkeraad, in gezelschap van de heren Bosboom,
Klinkert en de aannemer Schutte, de kerk binnen om de
gaslichten, die voor het eerst ontstoken zouden worden, te gaan
bezichtigen. Broeder O. Bosch mocht de eer genieten de eerste
gaspit aan te steken, waarmee de vitter van de gasfabriek hem
feliciteerde. Onder het aansteken van de lichten werden de aanwezige
personen aangenaam verrast door welluidende orgelmuziek
“dat beter effect deed dan in onze oude kerk” 9).
•HET ORGEL.
Aanvankelijk werd de gemeentezang in de kerk aan de Nieuwstraat
niet door een orgel ondersteund. In de kerkeraadsvergadering
van 15 januari 1844 verscheen broeder F.J. van Lente en verzocht
een beloning voor het voorlezen en wel ƒ 1,50 per week.
Besloten werd de taak van Van Lente zoveel mogelijk te verlichten
omdat honorering “in de tegenwoordige omstandigheden”
bezwaarlijk zou zijn 10). Op 18 november verscheen Van Lente
opnieuw in de vergadering en stelde dat indien de kerkeraad
mocht besluiten een tractement voor de voorzanger te bepalen
hij daarvoor een bedrag van ƒ 75,— per jaar eiste. Besloten
werd om Van Lente voorlopig tot 1 juli 1845 aan te stellen tegen
een vergoeding van ƒ 40,— per jaar. De financiële positie
van de jonge gemeente was van dien aard dat aan de aanschaf van
een orgel voorlopig niet viel te denken.
W.A. Elberts schrijft dat het orgel is geschonken door ds. B.
Fijnebuik 11). C.J. van Loo voegt hieraan nog een interessant
detail toe: “In 1896 is het met enige pijpenyergroot” 12).
20
Het is echter niet duidelijk of de laatste scribent doelt op
de uitbreiding met een tweede manuaal of op de eind 1894
plaatsgevonden werkzaamheden. In het eerste geval zou er inderdaad
gesproken kunnen worden van “vergroting”, maar met enige
pijpen kom je niet ver. Vanzelfsprekend is het aantal benodigde
pijpen gelijk aan het aantal stemmen (registers) maal
het aantal toetsen (manuaalomvang) plus de extra pijpen voor
de eventuele samengestelde vulstemmen. De werkzaamheden van
1894, uitgevoerd door Proper uit Kampen, betroffen in hoofdzaak
het herstellen van de blaasbalg, veranderen en verbeteren van
de trompet en de viola di gamba en het stemmen 13).
De notulen maken nergens gewag van de herkomst van het door ds.
Fijnebuik geschonken orgel. Dienaangaande wordt in de notulen
van 17 mei 1847 slechts opgemerkt: “Wordt verder gesproken over
het orgel. De praese zegt dat ds. Fijnebuik, die beloofd had
bij hem te komen, tot hiertoe niet bij hem geweest is, dat hij
evenwel nog wel eens bij hem wilde gaan om tot een eindbeslissing
te geraken 14). Kort daarna moet men elkaar hebben gevonden,
want in de vergadering van 19 juli 1&47 werd op voorstel
van diaken A. Bosch besloten met de meeste spoed het orgel
in de kerk in orde te brengen en te voltooien. Deze werkzaamheden
werden opgedragen aan de heer Prins, orgelmaker te Zwolle,
voor een bedrag van ƒ 150,— 15). Georg Frederik Izaak Prins,
Nederlands Hervormd, was geboren op 2 september 1801 te Zwolle
en bewoonde een pand aan de Bitterstraat (C 148) 16). In feite
was hij organist, maar af en toe verrichtte hij aan orgels herstelwerkzaamheden
van geringe omvang. In de jaren 1837 en 1838
werkte Prins bijvoorbeeld aan het Schnitgerorgel in de Lutherse
kerk 17). Op 7 augustus 1860 verhuisde hij naar de gemeente
Coevorden.
In het kasboek zijn begin 1848 verschillende uitgaven verantwoord
die verband houden met de genoemde herstelwerkzaamheden:
ƒ 7,80 voor 24 (?) stuks nieuwe pijpen; ƒ 17,— voor lofwerk
aan het orgel; f 8,— voor onkosten aan het lofwerk; f 13,—
aan de organist Prins en f 2,95 verschot nieuwe orgelpijpen 18).
De financiering geschiedde door middel van een speciaal voor
dit doel ingesteld fonds. Meer dan lapwerk zal het niet zijn
geweest. Met regelmaat kwamen er berichten door over de slechte
toestand van het orgel. Financiële redenen vormden de belangrijkste
oorzaak om de noodzakelijke reparaties steeds weer uit
te stellen.
Op 11 mei 1865 werd in de kerkeraadsvergadering een brief van
de organist Jan Bosch voorgelezen. Deze gaf te kennen de functie
van organist niet langer meer te kunnen uitoefenen wegens de
slechte staat van het orgel. De kerkeraad besloot toen om “zoveel
mogelijk werk te maken dat het orgel weer in orde komt”
21
19). Jan van Loo werd ontboden en na een ingesteld onderzoek
diende deze een begroting van kosten in voor het herstel; totaalbedrag
f 1.200,— 20).
<ïn januari 1866 deelde de eind 1835 ingestelde orgelcommissie mee, dat het herstel van het orgel was aanbesteed voor de som van ƒ 1.120,—. De eerste donderdag na 11 september 1866 werd het instrument weer bespeeld. Broeder L. van der Vegt ontving machtiging om de orgelmaker Van Loo volgens overeenkomst ƒ 720,— uit te betalen en voor het restant ad f 400,— een schuldbekentenis af te geven tegen een rente van 4% procent. 21). Een jaar later werd op voorstel van Van Loo besloten het orgel een jaarlijkse stembeurt te geven a f 3 0 , — 22). De overplaatsing naar de Plantagekerk kwam reeds ter sprake. Holtgrave adviseerde om na de overplaatsing niets aan het orgel te wijzigen, hetgeen als een bewijs voor de degelijkheid van Van Loo's arbeid kan worden uitgelegd 23). Dankzij de Rotterdamse organist M.H. van't Kruys (1861-1919) kennen we de dispositie (het geheel van registers) van vóór 1885 24). Deze opgaaf van stemmen moet redelijkerwijs nagenoeg gelijk zijn aan de dispositie zoals het orgel had na de restauratie in 1866. De dispositie Manuaal Prestant Bourdon Holpijp Fluit Octaaf van kort 8 16 8 8 4 vóór voet voet voet voet voet 1885: Viola di Gamba Octaaf Mixtuur Trompet Aangehangen pedaal 4 2 2-3 8 • 0 voet voet sterk voet Het orgel kwam nadien in onderhoud bij Jan Proper, de zich via zijn stempelafdrukken noemende "orgelfabrikant te Kampen". Hij ook breidde het uit met een tweede manuaal. De eens in de provincie Overijssel woonachtige orgelmakers van de oude en goede stempel waren alle overleden of hadden, zoals Jan van Loo en de zonen van J.C. Scheuer, het bijltje erbij neer gelegd. De in de tweede helft van de dertiger jaren uitgevoerde wijzigingen (ondermeer toepassing van het pneumatisch systeem door de firma Valkx en Van Kouteren uit Rotterdam) moeten ernstig worden betreurd omdat hierdoor het instrument veel aan authenticiteit heeft ingeboet. De huidige dispositie van het orgel bestaat uit negen spekende stemmen op het hoofdwerk, zeven op het nevenwerk en drie op het 22 pedaal. Het hoofdwerk en het nevenwerk hebben een tremulant, terwijl verder de gebruikelijke koppelingen en de bij het systeem behorende zogenaamde vaste combinaties aanwezig zijn. BESLUIT. Architect J.W. Bosboom (1831-1876) moet op de hoogte zijn geweest van de situatie te Voorschoten. De kerk aldaar was namelijk in 1868 gebouwd naar een ontwerp van ene Adolph Dreuding (of Treuding) uit Aschendorff in Hannover en deze was voorheen werkzaam geweest bij de Staatsspoorwegen te Zwolle. De Nederlands Hervormde Kerk te Voorschoten heeft bij het ontwerpen van de Plantagekerk gediend als voorbeeld. De verschillen zijn echter te groot om te kunnen spreken van een kopie 25). v/ti'.rjtie NEDERLANDS HERVORMDE KERK TE VOORSCHOTEN Li.: gevel westzijde. Re.: doorsnede. Uit: Bouwkundige bijdragen deel 19 (1872?), eerste stuk. 23 Het orgel in de Plantagekerk dateert vermoedelijk uit de achttiende eeuw. Hoewel het ontrafelen van de geschiedenis van dit orgel meer onderzoek vereist - zowel van de archieven als van het object zelf - dan tot dusver geschiedde, kan naar aanleiding van het vorenstaande met zekerheid worden gesteld, dat het orgel in eerste aanleg niet door Van Loo kan zijn gemaakt. Een geheel ander argument ter ondersteuning van deze stelling is dat Van Loo rond 1850 nog werkzaam was bij Petrus van Oeckelen in Groningen. Ter verkrijging van aanvullende informatie over de ouderdom en samenstelling kan een inventarisatie van het historische pijpwerk worden overwogen. Vooreerst hebben Elberts en andere schrijvers een juiste voorstelling van zaken gegeven door ds. Berend Fijnebuik de schenker van het orgel te noemen, zij het dat zij niet vermelden dat het om een tweedehandsje ging! Dat de schenker geen tekst en uitleg heeft gegeven over de herkomst van het orgel lijkt aannemelijk. Over ds. Fijnebuik gesproken, hij was een vermogend man en liet bij zijn overlijden in 1881, na aftrek van schulden, een bedrag van f 64.685,35/2 na 26). Noten. 1. J.F. van Os, Langs Nederlandse orgels. Deel Overijssel en Gelderland (Baarn 1978) 47. 2. Jan van Loo leerde het vak bij zijn schoonvader Petrus van Oeckelen (1792-1878) te Haren bij.. Groningen. In 1875 stopte Van Loo met de orgelmakerij en legde zich, als firmant van de voormalige fabriek De Vogel Van Calcar & Co., sindsdien toe op de fabricage van wasdoek (de vloerzeilfabriek Vocaleum). Medefirmant Francois Theodore de Vogel (1830-1910) was zijn zwager. 3. Gemeente-Archief Zwolle (GAZ), inventaris KAO 18, nr. 003. 4. Ibidem. 5. Ibidem. 6. Ibidem. 7. Ibidem. 8. Ibidem. 9. Ibidem. 10. Ibidem, nr. 001. 11. W.A. Elberts, Historische wandelingen in en om Zwolle (Zwolle 1890) 135. 12. C.J. van der Loo, Zwolle in woord en beeld (Zwolle 1904) 58. 13. GAZ, inv. KAO 18, nr. 042. Behalve Proper zelf werkten ook aan het orgel zijn medewerkers Van Loghem, Van Dijk en Helmig. 24 14. GAZ, inv. KAO 18, nr. 001. 15. Ibidem. • 16. GAZ, Bevolkingsregister 1860-1940. 17. O.B. Wiersma, Het voormalige orgel van de Lutherse kerk te Zwolle, Het Orgel 68 (1972) 266-269, aldaar 268. 18. GAZ, inv. KAO 18, nr. 009. 19. GAZ, inv. KAO 18, nr. 003. 20. Ibidem. 21. ibidem. 22. Ibidem. 23. Ibidem. 24. M.H. van 't Kruys, Verzameling van disposities der verschillende orgels in Nederland (Rotterdam 1885/herdruk Amsterdam 1962) 138. 25. Gegevens betreffende de Nederlands Hervormde Kerk te Voorschoten zijn welwillend beschikbaar gesteld door de heer H.J. Walvaart, organist van deze kerk. 26. J. Wesseling, De afscheiding van 1834. Deel I. De classis Zwolle (Groningen 1984) 158. BERICHT VAN HET PROVINCIAAL OVERIJSSELS MUSEUM Per 1 november zijn als educatief medewerkers benoemd (voor halve werktijd) mevrouw K. Beusekamp en mevrouw drs. Y. Lievaart. Kirsten Beusekamp heeft als vooropleiding de Reinwardt Academie te Leiden gevolgd. Haar vorige werkkring was het Gemeentemuseum in Den Haag, waar ze heeft meegewerkt aan de foto-documentaire over glas-in-loodramen. Yvonne Lievaart studeerde kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Zij werkt tevens bij de Christelijke Lerarenopleiding te Zwolle als docente kunstgeschiedenis. De werkzaamheden bij het P.O.M, zijn als volgt verdeeld: Kirsten doet de interne en uitvoerende kant van het educatieve werk, dat wil zeggen adviseren bij opstelling en vormgeving van de vaste collectie, het inrichten van tentoonstellingen en het vormgeven van publicaties. Yvonne verzorgt de inhoudelijkdidactische kant en de externe contacten met het onderwijs, groepen en de pers, zowel schriftelijk als mondeling. Beiden zijn beschikbaar voor het geven van informatie over het P.O.M. Op de door het afscheid van de directeur drs. J.W.M, de Jong leeggekomen stoel, zal per 1 maart 1986 plaatsnemen drs. H.J. Aarts, nu nog directeur van het museum Willem van Haren te Heerenveen. 25 BERICHT VAN HET GEMEENTE - ARCHIEF ZWOLLE Lijst van publicaties in 1985, waarbij gebruik gemaakt is van Zwolse bronnen. Het is de gewoonte, dat iedereen die gebruik maakt van een archiefdienst, opgeeft wat voor onderzoek hij/zij wil verrichten. Het is eveneens gebruikelijk, dat publicaties die zijn samengesteld met behulp van gegevens uit een archief, aan dat archief ter beschikking worden gesteld. Hieronder volgt een lijst publicaties die in 1985 gereed gekomen zijn en waarbij gebruik gemaakt is van Zwolse bronnen. Uit deze lijst blijkt wel dat het gemeente-archief gegevens kan verschaffen over de meest uiteenlopende onderwerpen. Wellicht brengt het U nog op een idee! Alle genoemde publicaties zijn te raadplegen in het gemeentearchief. R. Salet Cornelis Felix (1783-1861), schildert de Zwolse vestingwerken. In: Pomflet 7 (1985), nr.1. CD. Viehoff De geschiedenis van de Remonstrantse kring te Zwolle van 1911 tot 1985. Zwolle, 1985. A. Heutink Genemuiden in de middeleeuwen; historische studies over een kleine Overijsselse stad in de late middeleeuwen. Hilversum, 1985. G. van Hooff De machinefabrieken in Nederland tot 1914; overzicht en bibliografie. Eindhoven, 1984. A. Kuipers & G. Winkelaar Haalbaarheidsonderzoek panden Kamperstraat 19 ep 21 Zwolle. Zwolle, 1985. P.J. Lettinga Zwolle. In: Herstel, hervorming of behoud? Tien Overijsselse steden in de Patriottenti.jd, 1780-1787. Zwolle, 1984. Blz. 47-68. (Overijsselse historische bijdragen, stuk 99). J.C. Streng De afgevaardigden van de provincie Overi issel naar de generale instellingen van de Verenigde Republiek, 1650-1702. Epe, 1985. Caspar van Heel Van christelijk afgescheidenen tot christelijk gereformeerd; een Zwols genealogisch onderzoek. Zwolle, 1985. 26 I. Vierstraete - Erdtsieck De Jodenvervolging in Zwolle; geschiedenis van de Joden te Zwolle tussen 1933 en 1946. Wezep, 1985. J. Hagedoorn Een rentqevend buitentje; de geschiedenis van een plek. Zwolle, 1985. T. Nieuwenhuizen De geschiedenis van de anthroposofie in Zwolle, (ca. 1906-1984). Zwolle, 1985. H.W. van Essen Onderwijzeressen in niemandsland; beroepsontwikkeling in Nederland. 1827-1858. Meppel, 1985. Proefschrift Groningen. J. Odding & H.W. Rodink Rondom Afscheiding en Vrijmaking in Zwolle. Zwolle, 1985. C.M. Ridderikhoff Lambert Daneau, juriste et theologien. In: Bulletin de la Société Archéoloqique et Historique de 1' Orléanais; études Néerlandaises de droit et d'histoire: Nouvelle série, tome 9, nr. 68, april 1968, blz. 155-169. F.C. Berkenvelder Streifzug durch die Geschichte der Stadt Zwolle. In: Mitteilungen der Historischen Vereinigung Wesel; Sonderdruck. Wesel, 1985 (juni). Als een strootje in de maalstroom; Zwolle tijdens de tweede wereldoorlog. Redactie: J. Hagedoorn, W.A. Huijsmans, I. Wormgoor & A. van der Wurff. Zwolle, 1985. Van Beek en land en mensenhand; feestbundel voor R. van Beek bij zijn zeventigste verjaardag. Redactie: V.T. van Vilsteren en D.J. de Vries. Utrecht, 1985. ,. ^, J.A.A.M. Biemans Middelnederlandse bijbelhandschriften• Leiden, 1984. Fragmenten: Joods leven in Zwolle en omgeving. Redactie: J. van Gelderen. Kampen, 1985. (Publicaties van de Usselakademie; nr. 30). Jongere bouwkunst in Overijssel; 1840-1940; catalogus van de tentoonstelling in het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle, 3 november 1985 - 16 februari 1986. Utrecht, 1985. C. van Dijck Helmig Jan van der Vegt, (1864-1944); een oprechte Zwollenaar. In: Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging, juni 1985, blz. 39-47. 27 LEZINGENCYCLUS ZWOLSE HISTORISCHE VERENIGING IN 1986: " BEKENDE ZWOLLENAREN " De lezingen die het bestuur van de Zwolse Historische Vereniging in 1986 organiseert, hebben bekende Zwollenaren tot onderwerp. Soms zullen dit bij iedereen bekende figuren zijn, andere keren zal aandacht besteed worden aan minder bekende historische figuren die op één of andere wijze met Zwolle verbonden zijn. Drie lezingen konden tot nu toe gevuld worden. Drs. F.C. Berkenvelder en drs.ing. D.J. de Vries zullen spreken over de vijftiende-eeuwse kunstenaar-diplomaat Johan van den Mynnesten. Dr. A.N. Paasman zal in zijn lezing de schrijverpoliticus Rhijnvis Feith (1753-1824) behandelen. Tenslotte zal drs. G.J. Hooykaas een lezing houden over de negentiende-eeuwse politicus J.R. Thorbecke. Over de vierde lezing bestond bij het ten perse gaan van dit nummer nog geen uitsluitsel. Gepoogd zal worden een persoon uit de periode 1840-1940 tot onderwerp van een lezing te maken. De sprekers zullen proberen ook aandacht aan nieuwe of onbekende aspecten van deze personen te geven. De lezingen, twee in het voorjaar en twee in het najaar, worden gehouden in het gebouw van de Gemeentelijke Archiefdienst, Voorstraat 26 te Zwolle. De aanvangstijd zal 20.00 uur zijn. De lezingen zijn gratis toegankelijk voor leden en hun introducé( e)s. Op een later tijdstip volgen de preciese data waarop de lezingen worden gehouden. Alle lezingen worden hier onder voorbehoud van wijziging aangekondigd. Voor nadere informatie kunt U zich wenden tot J. Hagedoorn, Tyassenbelt 28, 8014 NW Zwolle, telefoon 038 - 659.354. 28 VERSCHIJNINGSBERICHT J.C. Okkema: Handleiding voor genealogisch onderzoek in Nederland. J.C. Okkema Handleiding voor genealogisch onderzoek in Nederland. Een steeds grotere groep mensen houdt zich bezig met het uitzoeken van de familiestamboom. (Beginnende) genealogen komen soms niet veel verder dan het noteren van reeksen namen en data, maar velen krijgen echt de smaak te pakken en bouwen een boeiende familiegeschiedenis op. Om een familiegeschiedenis te kunnen schrijven, moet men op de hoogte zijn van het materiaal dat bij archiefdiensten ligt opgeslagen en moet men weten hoe dit materiaal te gebruiken. De handleiding is vooral geschreven voor hen die voor het eerst in een studiezaal van een archiefdienst komen, om te voorkomen dat zij in een rijstebrijberg van stukken blijven steken. De beginnende genealoog krijgt een practisch antwoord op de vele vragen waarmee hij bij zijn onderzoek te maken kan krijgen. De handleiding is verkrijgbaar bij de boekhandel of rechtstreeks te bestellen bij Fibula van Dishoeck, Postbus 185, 1380 AD Weesp. De prijs per exemplaar is f 24,50. (128 pp). HULP GEVRAAGD BIJ BEZORGING TIJDSCHRIFT ENZ. Ter besparing van portokosten worden Tijdschrift, Jaarboek en circulaires van de vereniging in Zwolle zelf bezorgd. Bij deze bezorging kunnen wij heel goed enige hulp gebruiken. Wie van U hiervoor enige tijd vrij heeft, wordt verzocht dit door te geven aan de ledenadministratie (telefoon 539.625/ H. Brassien). Per keer (6 a 7 maal per jaar) kost het U misschien een uurtje; voor adressering wordt gezorgd, de spullen kunnen iedere keer bezorgklaar afgehaald worden. BESTUUR, REDACTIE REDACTIE wensen U ZWOLS ZWOLS en de HISTORISCH HISTORISCH Uwen een in VOORSPOEDIG 1986 TIJDSCHRIFT & JAARBOEK alle opzichten BESTUUR: VOORZITTER J. Hagedoorn SECRETARIS B.H. Edel PENNINGMEESTER H. Brassien LID / EINDREDACTEUR JAARBOEK J.F. Borst LID / EINDREDACTEUR TIJDSCHRIFT R.T. Oost SECRETARIAATSADRES Diezerplein 37 LEDENADMINISTRATIE Brederostraat 76 REDACTIE-ADRES ZWOLS HISTORISCH JAARBOEK Meenteweg 7 8041 AT Zwolle REDACTIE-ADRES ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Tyassenbelt 28, zwolle Diezerplein 37, Zwolle Brederostraat 76, Zwolle Meenteweg 7, Zwolle Jellissenkamp 2, Zwolle 8021 CT Zwolle 8023 AV Zwolle Jellissenkamp 2 GIROREKENING 5570775 tnv Zwolse Historische Vereniging 8014 EW Zwolle Zwolle type/layout: henk brassien -OLIVETTI/livius(90%) druk: adm.centrum "De Sassenpoort" - Zwolle omslag: "SWOLLA", kopergravure, anoniem, 18e eeuw Zwolle rond 1600 gezien vanuit het zuiden (ware grootte 196 x 315 mm)

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1986, Aflevering 4

Door 1986, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

1986
ZWOLS
HISTORISCH
TIJDSCHRIFT
ZWOLSE Hl&TODI&CHE VERENIGING
ZWOL& HISTOQI&CH TIJDSCHRIFT
INHOUDSOPGAVE / NUMMER VIER / JAARGANG DRIE 1986
77 VAN DE REDACTIE
ARTIKELEN
78 Schilderingen in de Broerenkerk A.J. Mensema
85 De “welingerigte” kleine-kinderschool van de stadsarmeninrichting
te Zwolle (1827-ca.1841) – deel 1
Jaap Hagedoorn & Willy van der Most
BOEKBESPREKING
97 “Inventaris van de archieven van Jacob Frankel, opperrabbijn
van Zwolle en de joodse gemeenschap van
Oldenzaal” Besproken door Jaap Hagedoorn
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift:
W.A. Huijsmans, P. Lindhoud, R.T. Oost, mevr. I. Wormgoor
& mevr. A. van der Wurff.
Zwolse Historische Verenging
Niels uil (Uil* uttyave may iwoiden veiveelvuudtyd en I
ot openbaar yeniiidkt rjuor midüul van druk. tulocupy.
miLiufilm of op welke wi(/u ook. /onder vuoratyaande
schntteliike luesleriinuny van de uilyever
77
VAN DE REDACTIE
Het viende en laatste nummer van de derde jaargang biedt een
bijdrage van de hand van J. Hagedoorn en W. van der Most over
de kleine-kinderschool van de Stadsarmeninrichting te Zwolle.
Het onderhoudende artikel bleek dusdanig uitgebreid, dat de
redactie, die het stuk graag wilde opnemen in het Tijdschrift,
besloot het in twee delen te knippen. Het tweede gedeelte zal
te lezen zijn in de eerste uitgave van het nieuwe jaar.
De redactie heeft de heer A.J. Mensema bereid gevonden om met
een zekere regelmaat in het Tijdschrift aandacht te besteden
aan de gewelfschilderingen die bij de restauratie van de
Broerenkerk tevoorschijn zijn gekomen. In deze uitgave zal de
heraldieke pronk van de stad Zwolle centraal staan.
Verder wordt in dit nummer de “Inventaris van de archieven van
Jacob Frankel, opperrabbijn te Zwolle en de joodse gemeenschap
van Oldenzaal” besproken.
Wij wensen U veel plezier bij het lezen van dit blad.
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift.
78
SCHILDERINGEN IN DE BROERENKERK
A.J. MENSEMA
Bij de restauratie van de Broerenkerk te Zwolle zijn enige gewelfschilderingen
tevoorschijn gekomen die voor Zwolle uniek
genoemd mogen worden.
De restauratie-architect Th.G. Verlaan noemde ze “zó overweldigend”,
dat ze zeker aandacht verdienen. In de Nieuwsbrief van
onze vereniging van oktober 1984 wijdde hij er dan ook een
artikel aan.
De Broerenkerk ontleent zijn naam aan de broeders van de Dominikaner
Orde die er tot 1580 gebruik van maakten. In dat jaar
gelastte de stedelijke regering van Zwolle de broeders om hun
werkzaamheden te staken en de stad te verlaten. De goederen die
zij bezaten werden door het stadsbestuur overgenomen en samen
met die van andere geestelijke instellingen in Zwolle ondergebracht
in het kantoor van Geestelijke Goederen. Het beheer
hierover werd gevoerd door de stadsmagistraat. Uit de inkomsten
van deze goederen werden later onder andere predikanten, schoolmeesters,
kosters en organisten betaald. Het archief van de Dominikanen
is echter of meegenomen door de broeders of verloren
gegaan. Waarschijnlijk is dit laatste gebeurd, zodat het nu
moeilijk is om vooral dé geschiedenis van kerk en klooster voor
1580 te reconstrueren.
De Orde der Dominikanen ontleent zijn naam aan de stichter,
Dominicus. Deze was een telg uit het Spaanse adellijke geslacht
der Guzmans. In 1206 stichtte hij de Orde die zijn naam zou
gaan dragen. De rondom Dominicus verzamelde broeders zouden
zich voornamelijk bezig gaan houden met prediking en zielzorg.
Zij zouden geen vast inkomen genieten, maar moesten rondkomen
van hetgeen de gelovigen hen gaven. Aan de basis van dit alles
stond een sterk beschouwend leven met koorgebed en studie. Als
leidsman bij die studie trad later vooral Thomas van Aquino
(1225 – 1274) als belangrijkste theoloog in de middeleeuwen op
de voorgrond.
Op een kapittel van de broeders van de Orde te Rijssel in
Noord-Frankrijk werd in 1464 besloten tot het stichten van een
kerk en klooster in het bisdom Utrecht – waaronder destijds
Zwolle ressorteerde – ter ere van Thomas van Aquino, die in
1323 heilig was verklaard met de eretitel “Doctor Angelicus”,
de Engelachtige Leraar. In 1465 werd van paus Paulus II tce79
stemming verkregen tot het stichten daarvan. Een jaar later
werd onder pater Engelbertus Messemaker, die de eerste prior
van de kloostergemeenschap werd, met de bouw begonnen.
Het gehele complex, dat we nu kennen als het Broerenklooster
is in fasen gebouwd. De huidige kerk, die een oudere vervangt,
werd in 1512 ingewijd.
Verwarrend is het opschrift dat bij de restauratie weer tevoorschijn
is gekomen: “So men scref MCCCCC drye ende acht
wort den erst(…) des(…)”. Of hiermee 1511 dan wel 153b
bedoeld wordt is onduidelijk. ]n 1717 zag pater Bernarduf. de
Jonghe het opschrift eveneens bij een bezoek aan Zwolle en h.i j
deelde het als volgt mede: “Als men schreef duisent vyfhondert
drie en acht werd den ersten steen aan dese kerck ghebracht”.
In ieder geval is bekend, dat in 1538, onder pater Berbardus
Gruwel, een stuk aan de kerk gebouwd werd.
De kerk werd in 1610 voor de hervormde eredienst in gebruik genomen.
In de Franse Tijd diende het als stalling voor paarden
van de Franse troepen. In het midden van de vorige eeuw werden
pas de gewelfschilderingen overgekalkt met witkalk. In de
Dietsche Warande werd er nog wel tegen geprotesteerd, maar dat
mocht niet baten. In 1901 werd de kerk opnieuw gerestaureerd
en geschikt gemaakt voor de hervormden. Tot 1976 werd de kerk
gebruikt door die leden van de hervormde gemeente, die men we]
pleegt aan te duiden als Gereformeerde Bonders. In het laatstgenoemde
jaar werd met de laatste restauratie begonnen, waarna
ook de schilderingen weer tevoorschijn kwamen.
De gewelfschilderingen zijn te vinden in het middenschip en in
de zijbeuk. Ongetwijfeld waren ook in de gewelven van het koor
eens schilderingen aangebracht, maar die zijn verloren gegaan.
Zoals Verlaan reeds eerder in zijn artikel opmerkte, zijn verschillende
heiligen en een groot aantal familiewapens afgebeeld,
alsmede op bijna ieder gewelf een aantal vogels, die men
wel identificeert als boerenzwaluwen.
De overweldigende pracht van de wapens is ongekend. Nergens in
de gehele streek langs de IJssel is zo’n groot aantal bewaard
gebleven. De wapens zijn ongetwijfeld afkomstig van weldoeners
van de kerk. Aan een aantal van deze wapens zal hierna aandacht
besteed worden.
De eerste drie gewelven – vanaf net westen – worden gedomineerd
door de heraldieke pronk van de stad Zwolle. Een twaalftal keren
komt het stadswapen op de gewelven voor. In het meest
westelijke gewelf vier maal het bekende wapen: een blauw schild
met een zilveren kruis. Datzelfde wapen wordt vier maal herhaald
op het derde gewelf. Het tweede gewelf toont vier maal
80
een wapenschild beladen met het beeld van St. Michael. Ook komen
we in de genoemde gewelven tweemaal schilderingen van de
aartsengel Michael tegen.
WAPEN VAN ZWOLLE: Sint Michael
Voor Zwolle is die heilige geen onbekende. De hoofdkerk van de
stad – de tegenwoordige Grote Kerk aan de Markt – was aan hem
gewijd. De rechten over die kerk waren in 1040 door bisschop
81
Bernoldus van Utrecht aan het kapittel van St. Lebuinus te Deventer
geschonken. In de loop der tijden is Michael geworden
tot de schutspatroon van de stad. Toen de stad Zwolle in 1230
stadsrechten kreeg en daarmee het recht om te zegelen als gemeenschap,
werd het beeld van de stadspatroon ook in het zegel
opgenomen. Een afbeelding van het oudste zegel komt voor op de
omslag van het Jaarboek van onze Vereniging met het trotse omschrift:
SIGILLUM BURGENSIUM SWOLLIS ( dat wil zeggen: Zegel
van de burgers van Zwolle).
In het Oude Testament wordt Michael aangeduid als de grote
vorst en als beschermer van het uitverkoren volk der gelovigen.
En in het Nieuwe Testament, in het boek der Openbaringen, wordt
hij beschreven als de overwinnaar over de duivel. In de
christelijke traditie wordt hij ook gezien als dé beschermer
van de Kerk en als dé bestrijder van de kwade machten. Bovendien
verschijnt hij als het zinnebeeld van genade en barmhartigheid.
Hij is het die de zielen van de gestovenen verdedigt
tegen de Boze, en volgens het Offertorium uit de Dodenmis geleidt
hij de zielen naar het Paradijs (signifer S. Michael repraesentet
eas in lucem sanctam). Zoals in de Broerenkerk
wordt hij meestal afgebeeld aan de westzijde van de kerk. Het
westen is dan het symbool voor de wereld met al zijn goede en
vooral kwade eigenschappen. Dit in tegenstelling tot de oostzijde
– het koor – als zinnebeeld van het heilige, van de hemel.
De naamdag van Michael – wiens naam betekent “Wie is als
God ?” – valt op 22 september.
Een nadere omschrijving van het Zwolse stadswapen werd gegeven
in de akte, waarbij keizer Frederik III van het heilige Roomse
Rijk te Mechelen op 4 oktober 1488 aan de stad het muntrecht
verleent. De vaststelling luidde: “ein plauer oder lasurter
schilde, dar inn ein weisses oder silberfarbes creutz; auch die
figur des ertz-engels Sannt Michael in gelb oder goldfarb
scheinende, mit einen rotten mantel oder denselven iren schilt
allein”. Het eerst genoemde wapen (in blauw een zilveren
kruis) heeft het uiteindelijk gewonnen van dat met Sint Michael.
Op 24 november 1819 werd het wapen van de stad Zwolle bevestigd.
Bij Koninklijk Besluit van 18 april 1974 nr.11 werd het
op enkele kleine onderdelen gewijzigd.
Na de reformatie, waarna voor heiligen en afbeeldingen daarvan
geen plaats meer was, verdween ook het gebruik van Sint Michael
als symbool van de stad. Een enkele keer werd hij nog wel gebruikt,
zoals op de deuren van de stadszilverkast in de burgerzaal
van het oude raadhuis.
82
De gewelven met de wapens van de stad worden afgesloten door
schilderingen van Sint Joris (of George) en Sint Sebastiaan.
Samen met Michael vormen zij de drie strijders van de
christenheid. Ter weerszijden van de gewelven zijn wereldlijke
vorsten afgebeeld, die uitblonken in de verbreiding en de
grondvesting van het christelijk geloof, zoals Karel de Grote,
maar ook enige ketterbestrijders zoals Simon de Montfort en
Wenceslaus van Bohemen. De eerste bestreed de Katharen in
Zuid-Frankrijk, tegen wie Dominicus predikte, en de laatste vervolgde
de Hussieten in Bohemen. Ook zijn in deze gewelven afgebeeld
de grote leraars van de kerk, Thomas van Aquino en
Albertus Magnus. De reeks wordt afgesloten door de schutspatroon
van het bisdom Utrecht, Sint Maarten.
]n deze drie gewelven is als het ware samengebald een afbeelding
van “de” wereld, waarin men de goede vorsten moet
volgen en ongehoorzaam moet zijn aan de ketterse. De leraars
zijn er om de onwetende tot inzicht te brengen. Pas daarna
kan men geraken tot wijsheid. Maar dan zijn we al aangeland
in de volgende reeks gewelfschilderingen.
Geen wonder dus, dat in de meest westelijke gewelven de wapens
•van de stad zijn aangebracht. Een stad vormde in de middeleeuwen
een wereld op zich.
Schilderingen westelijk gewelf:
1. Aartsengel Michael
2. Justinianus
3. Hendrik II
4. Paulus
5. Theodosius
6. Ka,-el de Grote
7. Thomas van Aquino
8. Edward de Belijder
9. Wenceslaus van Bohemen
10. Aartsengel Michael
11. Simon de Montfort
12. Lodewijk van Frankrijk
13. Albertus Magnus
14. Boëtius
15. Sint Sebastiaan
16. Sint Maarten
17. Sint Joris
18. Appolonius van Tyana

WAPEN VAN ZWOLLE: in blauw een zilveren kruis
85
DE “WELINGERIGTE” KLEINE-KINDERSCHOOL VAN DE STADSARMENINRICHTING
TE ZWOLLE (1827 – ca. 1841) (deel 1)
JAAP HAGEDOORN & WILLY VAN DER MOST
” VERARMDE MOEDER ! NEEM UW KIND
EN LEG HET IN HAAR ARMEN NEDER;
GIJ VINDT DAT PAND, DOOR U BEMIND,
VOLWASSEN IN HET GOEDE, WEDER; ” 1)
INLEIDING
Sinds het begin van de negentiende eeuw bemoeit de rijksoverheid
zich in toenemende mate met het onderwijs. Vanaf 1806 werd gratis
(lager) onderwijs voor alle kinderen toegankelijk, doordat openbare
scholen in het leven werden geroepen. Daarnaast bleef het
zogenaamde particulier of bijzonder onderwijs bestaan. Dit werd
niet of slechts gedeeltelijk door de overheid gefinancierd: er
moest schoolgeld betaald worden. Het aantal scholen, het toezicht
daarop, de inhoud van het onderwijs en ook de vereisten
voor het onderwijzerschap waren vanaf 1806 aan overheidsbepalingen
gebonden. 2)
Aan één vorm van onderwijs stelde de overheid aanvankelijk geen
inhoudelijke en kwalitatieve eisen: de matressenschool.
Kinderen van twee tot zes jaar werden, in daarvoor vaak ongeschikte
ruimtes, zoals kelders, zolders of één-kamer-woningen,
door veelal oudere vrouwen verzorgd en zoetgehouden met snoepgoed
en het zingen van (godsdienstige) liederen. Het ging hier
om bewaarscholen, waar ouders hun kinderen heenbrachten om
zelf te kunnen gaan werken. Aangezien de ouders schoolgeld aan
de matres moesten betalen, gingen de kinderen uit de arme gezinnen
niet naar de bewaarschool: zij werden aan hun lot overgelaten.
Opvoeding en onderwijs, zo daar op de matressenscholen
al aandacht aan besteed werd, waren niet aan normen gebonden en
de pedagogische en didactische kwaliteiten van de matres (bewaarschoolhoudster)
werden niet getoetst.
In Zwolle waren in 1827 39 van deze bewaarscholen, waar in totaal
zo’n 44O kinderen heen gingen. Het schoolgeld bedroeg vijf
tot tien cent per week. De lokalen en speel- en leervoorwerpen
lieten veel te wensen over. 3) Hoe weinig eisen er aanvankelijk
gesteld werden, blijkt uit het verzoek in 1836 van de we86
duwe Aleida Meijer-ten Heuvel. Zij was 61 jaar, had geen opleiding
genoten en haar ‘klaslokaal’ bestond uit een kamertje,
dat ook nog door een andere vrouw werd bewoond. Het verzoek
werd afgewezen. 4) Uit het feit dat dit verzoek werd gedaan
en de weduwe dus een kans tot toelating meende te hebben,
mag blijken dat dergelijke minimale kwaliteiten eerder geen
belemmering waren voor het uitoefenen van de functie van matres.
Al eind achttiende eeuw gingen er in kringen van de Maatschappij
tot Nut van het Algemeen stemmen op om jonge kinderen op
bewaarscholen goed en gestructureerd onderwijs te geven. Men
dacht hierbij vooral aan arme kinderen, die door dit onderwijs
tot nette en oppassende burgers opgevoed konden worden. De
aandacht voor dit nieuwsoortige kleuteronderwijs was in de jaren
twintig van de vorige eeuw het grootst en leidde toen tot
resultaten. In het zuidelijke deel van de Nederlanden, in
Brussel, werd in 1827 de eerste zogenaamde “welingerigte”
kleine-kinderschool geopend voor kinderen uit de arme stand.
De regering wees in een circulaire aan de gouverneurs van de
provincies op het belang van deze zaak. In Zwolle werd de aansporing
ook gehoord en al in september 1828 werd begonnen met
het onderwijs aan behoeftige kinderen tussen twee en zes jaar.
In dit artikel zal onderzocht worden, hoe in Zwolle vorm gegeven
werd aan dit onderwijs en of men zich daarbij liet leiden
door nieuwe ideeën over het onderwijs aan kleine kinderen.
Daartoe wordt aandacht besteed aan de totstandkoming van de
eerste Zwolse school, aan het onderwijzend personeel en de
kinderen. In het tweede deel van het artikel, dat in de eerstvolgende
editie van het Zwols Historisch Tijdschrift zal verschijnen,
komen het onderwijs en de resultaten daarvan aan de
orde.
Hoewel de kleine-kinderschool langer bestond, zijn hier slechts
de eerste jaren van haar bestaan tot onderwerp van onderzoek
gemaakt. In de bronnen zullen oprichting, functioneren en resultaten
immers met name in de eerste tien tot vijftien jaar beschreven
zijn.
DE VERWEZENLIJKING VAN EEN “WELINGERIGTE” KLEINE-KINDERSCHOOL
De regeringscirculaire aan de gouverneurs van maart 1827 kwam
via de Overijsselse gouverneur bij verschillende instanties
binnen, onder andere bij de raad van de stad Zwolle en het Zwolse
departement van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. De
raad schoof de zaak door naar de stedelijke schoolcommissie en
het Nut naar haar geesteskind: de Stadsarmeninrichting.
87
Deze Stadsarmeninrichting was in 1821 door het Nut gesticht, onder
goedkeuring van de Zwolse raad, met als doel de stand der
armen en behoeftigen door arbeid en onderwijs te verheffen. In
de jaren na de verdrijving van de Fransen was er namelijk sprake
van een stijging van het aantal behoeftigen en werklozen, zowel
onder volwassenen als onder de oudere jeugd. Deze stijging
leidde tot een forse toename van het aantal bedeelden, waardoor
er teveel druk op de armenkassen werd uitgeoefend. Deze druk
werd zowel verklaard uit het heersende gebrek aan werk, als uit
de bedelarij.
De oprichters van de Stadsarmeninrichting hadden vooral kritiek
op het feit dat er door de armenkassen ook mensen ondersteund
werden, die tot werken in staat waren. Ook wees men op de nadelige
gevolgen van de bedelarij: zedeloosheid, landloperij en’
andere (niet nader omschreven) ondeugden. Liefdadigheid hield
deze situatie bovendien in stand. Men concludeerde, dat in Zwolle
de werklozen, naar voorbeeld van Nijmegen, van arbeid voorzien
moesten worden. 5) Hierbij moest aan de ouderen werk en
aan de jeugd werk en onderwijs gegeven worden.
In een voormalige kazerne aan de Blijmarkt, ook wel Renovatum
geheten, werd begonnen met een fabriek van sajet en kousen.
Hieraan werden spin-, brei- en naaischolen gekoppeld om de
jeugd te onderwijzen. Het werk werd niet alleen in de fabrieken
verricht, maar kon ook thuis gebeuren. De algehele onderneming
kwam voor rekening van de “aannemer”, die tegen een vergoeding
alle behoeftigen van Zwolle van werk moest voorzien.
In 1838 moest Renovatum plaatsmaken voor het Paleis van Justitie.
Een nieuw gebouw van de Stadsarmeninrichting verrees op de
Genverberg, op de plek waar later het Gouverneurshuis zou worden
gebouwd. 6)
Het was dus niet meer dan logisch, dat het initiatief voor de
oprichting van een kleine-kinderschool voor de behoeftige stand
bij het bestuur van de armeninrichting werd neergelegd. Het bestuur
stond aanvankelijk met gemengde gevoelens tegenover dit
initiatief. De nog jonge inrichting zou zo nog meer werkzaamheden
te dragen krijgen en de raad om extra subsidie moeten vragen.
Anderzijds wenste de landsregering de oprichting van deze
scholen en zag het bestuur het nut ervan in, ook voor de armeninrichting.
De kleine kinderen konden immers voorbereid worden
op het onderwijs op de leer- en werkscholen en men kon iets bijdragen
aan hun zedelijke vorming, door af te weren “alles wat de
zoo tedere en buigzame jeugd eenen verkeerden indruk of plooi
kan geven”. 7)
In overleg met de stedelijke schoolcommissie stelde het bestuur
aan de Zwolse raad voor bij de Zwolse armeninrichting een kleine88
kinderschool in te richten, die tot voorbeeld moest worden van
toekomstige bewaarscholen in de stad. Later zouden dan alleen
bewaarscholen opgericht mogen worden, die voldeden aan de normen
die aan de eerste school gesteld waren. De matressen van die
nieuwe bewaarscholen zouden dan lessen moeten volgen aan de
kleine-kinderschool van de armeninrichting. Op deze wijze zou
de verbetering van het bewaarschoolonderwijs gestimuleerd worden.
8) De raad keurde dit voorstel op 26 augustus 1827 goed.
De stedelijke schoolcommissie en het bestuur van de armeninrichting
stelden samen een reglement voor de kleine-kinderschool
op, dat op 22 september 1827 door de raad van Zwolle
werd goedgekeurd. 9) Uit de memorie van toelichting bij het
reglement, blijkt de nieuwheid van de Zwolse school. Hierin
werd namelijk opgemerkt, dat “geregelde en welingerigte kleine-
kinderscholen nog eene behoefte en op weinig plaatsen, mogelijk
nergens, aanwezig zijn.” 10) Het reglement had daarom een
voorlopig karakter gekregen zodat het aangepast kon worden aan
de praktijk.
In artikel 3 werd het doel van de bewaarschool omschreven:
“de bestemming dezer kinderscholen is niet alleen, om de ouders
voor deze kinderen( …)te ontlasten, maar ook om de verstandelijke
en ligchamelijke vermogens der kinderen aanvankelijk te
ontwikkelenden hun beginselen van zedelijkheid en beschaving
in te prenten.” 11) Met betrekking tot de ontwikkeling van de
verstandelijke en zedelijke vermogens van de kinderen werd opgemerkt,
dat deze ontwikkeling in de vroegste kinderjaren het
grootst was. Een verstandige leiding werd daarom noodzakelijk
geacht.
Op 20 oktober 1827 stelde het bestuur van de armeninrichting
de instructie voor de toekomstige matres vast. Al op 9 oktober
was er in de Overijsselsche Courant een advertentie verschenen,
waarin het bestuur sollicitantes naar de betrekking
van matres aan de kleine-kinderschool opriep om voor de twintigste
van de maand te reageren. 12) Van de zeven sollicitantes
werden er drie bekwaam gevonden om tot matres te worden opgeleid:
Derkje Erdtsieck, de vrouw van Gerrit Eede (Antje de
Vries) en de vrouw van S.C. Spijker. Ook zouden er drie meisjes
van de naaischool van de armeninrichting tot helpster
worden opgeleid: Tonia Bouwmeester, Dieke of Hendrika Torn en
Hendrika ter Bruggen. Uiteraard zou hun ouders om toestemming
worden gevraagd. 13)
Aangezien het onderwijs aan de op te richten school geheel
nieuw zou zijn en de kandidaten dus niet ergens ervaring in de
praktijk konden opdoen, zou dr. Jan ter Pelkwijk (1769 – 1834)
de kandidaat-matressen en -helpsters lesgeven. Hij was lid
van de stedelijke schoolcommissie. Al in 1790 was hij gepromo”
De armeninrigting te Zwolle ” getekend door F.A.C. Hoffmann
onder directie van J. Plugger;
Collectie: Prov.Overijssels Museum. Repro : J.P. de Koning
90
HET BESTUUR. DF.R STADS ARMENINRIGTINÖ TE Ztf’OLLE,
noodigi bij deze uit de Perfouen welke de vereischte gefchiktheid
fcebben, en mogcen willen folliciteeren naar den Post van MAITUES bij
de Kleine Kivderfchool, die van «vege de E. A. Regering, tij die inrigtinR
ztl werden gevoegd, om zich Vóór den , VAN HOBO KEN,
Vaorxitter.
C. LUTTENBBRG,
Overijsselsche Courant dd. 9 oktober 1827
veerd tot doctor in de rechten. Sinds 1813 was hij lid van Gedeputeerde
Staten van Overijssel. Ter Pelkwijk had grote invloed
op het onderwijs in Zwolle en op dat aan de armeninrichting
in het bijzonder. Daarnaast schreef hij schoolboeken en
ontwikkelde onderwijsmethoden. Het onderwijs vatte hij op als
een systeem, waarvan de bewaarschool de eerste fase vormde.
De hoofdpunten van de beide genoemde reglementen waren door hem
opgesteld. 14)
Ruim een half jaar lang gaf Ter Pelkwijk twee keer per week
aan de vrouwen les. Op 31 mei 1828 meldde hij het bestuur van
de armeninrichting, dat Antje de Vries de meeste geschiktheid
had om tot matres te worden benoemd en Antonia Bouwmeester en
Hendrika ter Bruggen tot helpsters. 15) Hij had hierbij niet
alleen gelet op hun vaardigheden, maar ook op “de opslag van
het oog, een helder hoofd, braaf gedrag, goedaardigheid en kinderliefde”.
16) Hoewel Derkje Erdtsieck niet voorgedragen werd,
was haar opleiding blijkbaar succesvol, want zij werd in 1829
tot matres van de naaischool van de armeninrichting benoemd. 17)
De matres en helpsters werden benoemd. De laatsten zouden één
gulden per week verdienen. Antje de Vries wilde haar benoeming
alleen aannemen als zij vier in plaats van de door Ter Pelkwijk
voorgestelde twee a. drie gulden per week kreeg. Haar eis
werd gehonoreerd, want het bestuur vond het belangrijk dat de
school goed zou functioneren. Antje de Vries was de meest geschikte
kandidate en haar salarisvoorstel werd redelijk gevonden,
omdat zij voordien een redelijk goed draaiend bewaarschooltje
had gehouden. 18) Op 19 augustus 1828 werden de kinderen
uitgekozen die toegelaten zouden worden op de kleine91
kinderschool 19) en op 29 september ging de school tenslotte
van start met 35 leerlingen 20), in het gebouw van de stadsarmeninrichting.
Dat was daarvoor met twee lokalen uitgebreid,
waarvoor twee huisjes tegen de Luthense kerk onder de slopershamer
waren gesneuveld.
HET ONDERWIJZEND PERSONEEL
Het onderwijzend personeel bestond aanvankelijk, zoals vermeld,
uit één matres en enkele helpsters. De matres was er voornamelijk
voor het onderwijs, de helpsters meer voor de verzorging
van de kinderen. In 1841 waren er naast de matres al één ondermatres
en vier helpsters. De helpsters waren gerecruteerd uit
de meisjes die zelf aan de armeninrichting werkten en leerden
en zij waren in de regel tussen de veertien en twintig jaar
oud. 21) Het bleek mogelijk, dat helpsters opklommen tot de positie
van matres. Toen Antje de Vries in 1832 overleed, werd
zij opgevolgd door Hendrika ter Bruggen, één van haar helpsters.
22)
Daarmee komen we op de vereisten en bekwaamheden voor het uitoefenen
van de functie van matres en helpster. De laatste moest
aan dezelfde voorwaarden voldoen als de eerste, zo blijkt uit
de eerder genoemde instructie. 23) Dat het onderwijs aan kleine
kinderen het best door vrouwen kon worden gegeven, stond buiten
kijf. In een verslag over het eerste examen van de leerlingen
van de school werd opgemerkt, “dat van kinderen beneden de zes
jaar de opleiding en vorming meest doelmatig aan de vrouwelijke
kunne is opgedragen.” 24)
Ervaring in het onderwijs werd blijkbaar een belangrijke vereiste
voor het uitoefenen van de functie van matres geacht, zoals
blijkt uit de benoeming van Antje de Vries. Ook de benoeming
in 1832 van de toen pas 19-jarige Hendrika ter Bruggen,
die op vier jaar ervaring met de nieuwe vorm van onderwijs kon
bogen, wijst in die richting. Bovendien valt op, dat de vrouwen
die tot matres werden benoemd, niet te oud waren. Antje de
Vries was in 1827 35 jaar oud. Blijkbaar gaf men ook de voorkeur
aan vrouwen die de leeftijd hadden om zelf kleine kinderen
te hebben. Verdere vereiste eigenschappen waren een beschaafd,
zedelijk en ijverig gedrag, onbevooroordeeldheid,
zachtheid ten opzichte van en liefde voor de kinderen. Deze
vereisten sloten nauw aan bij de selectiecriteria die Ter Pelkwijk
eerder had gehanteerd.
Daarnaast waren er bepaalde richtlijnen voor de werkzaamheden
van de matres en haar helpsters. Zij mochten geen ander werk
doen naast of tijdens schooltijd, ze moesten op tijd op school
zijn, er moest een leerlingenlijst worden aangelegd, er
92
mochten geen “toover-, spook- en andere verschrikkelijke leugenachtige
geschiedenissen” verteld worden, de kinderen moest
eerbied voor God worden bijgebracht, maar er mocht geen leerstellig
onderwijs worden gegeven, want de school moest door
kinderen van alle gezindten bezocht kunnen worden. Bovendien
moest de matres volgens de instructie toezicht houden op de
helpsters, moest zij de school schoon houden en was zij verantwoording
schuldig aan het bestuur van de armeninrichting.
Opvallend is het ontbreken van de vereisten van een goede algemene
ontwikkeling en kennis van opvoeding en onderwijs. Weliswaar
was een onderwijsacte officieel vereist en werd in de
instructie geëist dat de matressen “alle vlijt moeten aanwenden,
om zich tot het geven van dit onderwijs te bekwamen”
en van de hulpmiddelen en het hun gegeven onderwijs “nuttig
gebruik” moesten maken, maar een graad van bekwaamheid, laat
staan een toetsing van vaardigheden en kennis, werden niet genoemd
in de instructie. Pas zo’n tien jaar later, onder andere
te Groningen, werden pedagogische en didactische vaardigheden
en algemene ontwikkeling onderdeel van de vereisten voor het
functioneren als matres. 25)
De opleiding die Ter Pelkwijk de matres, de helpsters en later
de kwekelingen gaf, was dan ook voornamelijk gericht op het
opdoen van ervaring, zoals ook elders gebruikelijk was in die
tijd. Kweekscholen voor matressen bestonden er voor de oprichting
van een dergelijke school in Rotterdam in 1836 niet.
Bij het onderwijs aan de vrouwen liet Ter Pelkwijk zich leiden
door de handleidingen voor bewaarschoolhouderessen van
H.W.A.C. Visser en Alberdina Woldendorp, die hij zeer aanprees.
25a) De handleidingen leggen bij het opsommen van vereisten
voor de functie van matres de nadruk op de bovenvermelde,
typisch vrouwelijk genoemde, eigenschappen. Ook stellen
zij voor, dat, zoals ook in Zwolle gebeurde, de vrouwen tot matres
gevormd zouden worden onder leiding van een bekwaam onderwijzer.
Deze kwalificatie is zeker van toepassing op Ter Pelkwijk
.
Ook na de start van de Zwolse kinderschool bleven deze handleidingen,
bijgesteld door de in de praktijk opgedane ervaringen,
het richtsnoer voor het onderwijs aan de kleine kinderen. 26)
Ter Pelkwijk bleef daarnaast de matres begeleiden en verzorgde
ook de lessen die aan kwekelingen aan de Zwolse schooi werden
gegeven. Of men later op andere, meer op het aanleren van pedagogische
en didactische vaardigheden gerichte methodes voor
het onderwijs aan toekomstige matressen is overgestapt, is
niet bpkend.
93
Rest ons nog iets te zeggen over de salariëring van de matres
en haar medewerksters. Antje de Vries bedong, zoals vermeld,
een weekloon van vier gulden, wat een jaarsalaris van ongeveer
ƒ 200,— betekende. Dit bleef in ieder geval het matressalaris
tot 1841. Daarnaast kon het gebeuren dat zij ter gelegenheid
van bijvoorbeeld de jaarlijkse examens een geschenk kreeg. Mogelijk
had zij vrij wonen. In de eerder genoemde instructie
wordt geopperd, dat er bij de lokalen van de school zo mogelijk
een woning voor de matres moest komen. Of dit werkelijk gebeurd
is, is niet bekend.
Het was de matres bij de instructie verboden enig ander beroep
naast haar schoolwerk uit te oefenen. Dat zal ook niet nodig
zijn geweest. Zowel Antje de Vries als Hendrika ter Bruggen
waren gehuwd. Hun echtgenoten hadden een eigen inkomen. Bovendien
blijkt uit het onderzoek van Van Essen, dat de Groningse
matressen met een inkomen van f 250,— geen armoede hoefden te
lijden. 27) De hoofdonderwijzeres van de in 1829 opgerichte
kleine-kinderschool voor de gegoede klasse, zal met haar inkomen
van ƒ 400,— dan ook niet te klagen hebben gehad. 28)
De helpsters hadden een veel lager inkomen. Het onderlinge verschil
in inkomens van de helpsters zal afhankelijk zijn geweest
van hun leeftijd en ervaring. Van dit inkomen konden zij uiteraard
niet rondkomen. Gezien hun leeftijd – ze waren altijd
jonger dan twintig jaar – zal dit salaris dan ook meer gediend
hebben om het gezinsbudget van hun ouderlijk huis aan te vullen.
Het inkomen van de Zwolse helpsters was echter hoger dan
dat van hun Groningse collega’s; wellicht hield hun functie
meer in dan alleen het verzorgen van de kinderen.
functie
matres/hoofdonderwijzeres
ondermatres
helpsters
ZWOLLE
armeninrichting
208
182
40- 78
57-137
(1841)
(1830)
(1841)
ZWOLLE
gegoede
400 (

75-130 (
stand
1841)
1841)
GRONINGEN
250
45-85
15-55
tabel I: Jaarinkomen van personeel aan Zwolse en Groningse bewaarscholen
in guldens. 29)
DE KINDEREN
Hoewel we, bij gebrek aan naamlijsten, niet exact weten welke
kinderen de school bezochten, kunnen we in het algemeen wel
iets over ze zeggen. De school was, zoals vermeld, bedoeld voor
kinderen tussen twee en zes jaar oud van armen en onvermogen94
den. Het onderwijs was dan ook geheel gratis. De toelating van
de kinderen werd bepaald door het bestuur van de armeninrichting.
Vereist was wel, dat de kinderen hetzij ingeënt waren, hetzij de
kinderziekten al gehad hadden. De matres moest er bovendien op
toezien, dat de kinderen schoon waren en geen “gebreken” hadden
die schadelijk konden zijn voor de andere kinderen. 30)
Wanneer het kind toegelaten werd tot de school, dienden de ouders
erop toe te zien dat het kind steeds naar school ging en
gebracht en gehaald werd. De matres hield een absentielijst bij
en alleen bij ziekte en slechte weersgesteldheid was er een
geldig excuus voor afwezigheid. De aanwezigheidsplicht werd
echter goed nagekomen, zo wordt gemeld, ondanks de grote afstand
die sommige kinderen naar school moesten afleggen. Niet alleen
uit de binnenstad, maar ook uit de voorsteden kwamen kinderen
naar de Blijmarkt, later naar de Genverberg. 31) De kinderen
gingen blijkbaar graag naar school, want de grootste straf die
men hen kon opleggen “is het ontzeggen der school voor eene
korte poos tijds.” 32)
Het aantal kinderen dat de school bezocht groeide in enkele
jaren drastisch. Zo drastisch, dat het bestuur zich in 1829 genoodzaakt
zag de aanneming van nieuwe kinderen op te schorten
tot een deel van de kinderen de school op zesjarige leeftijd
zou verlaten en een ander deel van de onderwijzer van de armeninrichting
les zou krijgen. 33) Het aantal kinderen groeide
door tot zo’n 250 per jaar tussen 1833 en 1839. Waarschijnlijk
was de capaciteit van de beide schoollokalen aan de Blijmarkt
niet groter. Als we ervan uitgaan, zoals het reglement voorschrijft,
dat telkens de helft van de leerlingen op de speelplaats
was (of in het speellokaal) en de andere helft onderwijs
kreeg, betekent dit, dat de lokalen elk ongeveer 125 kinderen,
bevatten. De capaciteit van de lokalen in het nieuwe gebouw op
de Genverberg was blijkbaar groter, want vanaf 1839 steeg het,
aantal leerlingen tot ongeveer 300, en in 1847 kregen er zelfs
340 les.
Jaar
1828
1829
1830
1831
1832
aantal
40
119
180
230
?
jaar
1833
1834
1835
1836
1837
aantal
260
254
263
260
jaar
1838
1839
1840
1841
1847
aantal
246
250
300
290
340
tabel II: Aantallen leerlingen van de kleine-kinderschool voor
minvermogenden te Zwolle 1828/1841 en 1847. 34)
95
Deze stijging geeft aan, dat er blijkbaar behoefte was aan bewaarscholen.
De kwaliteit van de kleine-kinderschool had bovendien
tot gevolg, dat men zijn of haar kinderen graag daar
heen bracht. Het moeten opschorten van het aannemen van nieuwe
kinderen wijst er op, dat de school zich in korte tijd een
grote populariteit had verworven. Dit zal niet in de laatste
plaats zijn veroorzaakt doordat deze vorm van onderwijs, in tegenstelling
tot de particuliere bewaarschooltjes, gratis was.
In de tijd dat ouders het gezinsinkomen bijelkaar verdienden,
kregen hun kinderen verzorging en onderwijs, zonder dat dit het
gezinsbudget aantastte.
Wordt vervolgd in het eerstvolgende Tijdschrift.
Noten (bij deel 1)
1. Gedicht van H.Ass.zn. Doyer ter gelegenheid van de opening
van het nieuwe gebouw van de Stadsarmeninrichting, in Overijsselsche
Courant 1839 no. 49 (18-6) 1.
2. Algemene informatie uit de inleiding uit: H.W. van Essen,
Onderwijzeressen in niemandsland. Beroepsontwikkeling in
Nederland (Paterswolde 1985) 4-8 en 15-17; en uit Willy
van der Most, Van matressenschool naar armenbewaarschool
(Nijmegen 1986) .
3. Rijksarchief in Overijssel (RAO), archief van de provinciale
commissie van onderwijs in Overijssel(PCOO), no. 385,
10-10-1827.
4. Gemeentelijke Archiefdienst Zwolle (GAZ), Commissie archief
013 (CA013), Notulen stedelijke schoolcommissie (Notulen),
3-11-1836.
5. GAZ, Administratieve archieven Zwolle 02 (AAZ02)-04044.
Stukken betreffende de stadsarmeninrichting 1820-1821, 9.
6. W.A. Elberts, Historische wandelingen in en om Zwolle (heruitgave
1973 van; Zwolle z.j.) 130-133.
7. GAZ, Instellingsarchieven 024 (IA024), notulen stadsarmeninrichting
(notulen), 13-7-1827.
8. Ibidem, brief aan de Zwolse raad, 11-8-1827.
9. Reglement in Derde verslag van den staat der armeninrichting
te Zwolle (Zwolle 1841) 14-27.
96
10. Ibidem, 21.
11. Ibidem, 14.
12. Overijsselsche Courant 1827 no. 81 (9-10) 2.
13. GAZ, IA024, Notulen, 27-10-1827.
14. G. Luttenberg, Levensbericht van J. ter Pelkwijk (Zwolle
1835).
15. GAZ, IA024, Notulen, 31-5-1828.
16. Luttenberg, 49.
17. GAZ, IA024, Notulen, 17-1-1829.
18. Ibidem, 7-6-1828.
19. Ibidem, 16-8-1828.
20. GAZ, Verenigingsarchieven 005 (VA005), archief van het departement
Zwolle van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen,
notulen, 2-10-1828.
21. Zie: Verslag van den staat der stadsarmeninrichting te
Zwolle (Zwolle 1830) xviii; Tweede verslag van den staat
der stadsarmeninrichting te Zwolle (Zwolle 1834) 41; Derde
verslag, 11.
22. ‘Het onderwijs in Overijssel tussen 1830 en 1850 volgens de
rapporten van de inspecteur Wijnbeek’, R. Reinsma ed. in
Verslagen en mededelingen van de Vereeniging tot beoefening
van Overijsselsen Regt en Geschiedenis 79 (1964) (Wijnbeek
1833) 57.
23. Het navolgende is voornamelijk gebaseerd op de. instructie,
zie Derde verslag, 28-35.
24. Overijsselsche Courant 1829 no. 63 (7-8) 1.
25. Van Essen, 50 en bijlage 3.
25a Zie over Woldendorp: Zwols Historisch Tijdschrift 2 (1986)
34-46.
26. GAZ, Schoolarchieven 003 (SA003), Verslag van den toestand
der kleine kinderschool te Zwolle in July 1830. Dit geschrift
is van de hand van Ter Pelkwijk en staat vrijwel
letterlijk in Tweede verslag. De hier bedoelde informatie
komt van p. 4.
27. Van Essen, 64.
28. Derde verslag, 56-63. Het salarisverschil wordt niet alleen
door het standsverschil verklaard. In haar instructie wordt
namelijk niet gesproken over een vrije woning, zoals bij de
matres. Bovendien doet de benaming ‘hoofdonderwijzeres’ vermoeden,
dat het hier om een onderwijskracht met akte ging.
29. Verslag, xviii; Derde verslag, 11; Van Essen, 62-65.
30. Derde verslag, 28-35.
31. Ibidem, 14.
32. Ibidem, 12.
33. GAZ, SA003, 5.
34. Zie voor 1829 tot 1834 en 1847 de verslagen van de examens
van de leerlingen van de kleine-kinderschool, zie noot
42a (deel 2). 1835-1841 uit Derde verslag, 14.
97
BOEKBESPREKING
INVENTARIS VAN DE ARCHIEVEN VAN JACOB FRANKEL, OPPERRABBIJN
VAN ZWOLLE EN DE JOODSE GEMEENSCHAP VAN OLDENZAAL
LUDY GIEBELS
Uitgave van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam
(speciale catalogi. Nieuwe serie, no.15), Amsterdam 1986.
136 pagina’s. Prijs f 12,50 (bij toezending f 17,50). Te
bestellen bij de Administratie van de Universiteitsbibliotheek
tav de heer P. Anthonio, Singel 425, 1012 WP Amsterdam,
of door overmaking van ƒ 17,50 op girorekening
5032014 tnv Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, met
verzoek om toezending.
JAAP HAGEDOORN
Sinds de verschijning in 1926 van de zogenaamde nagelaten dissertatie
van Helena Poppers over de geschiedenis van de joden
in Overijssel tot 1814 1), is er op provinciaal en locaal gebied
geen alomvattende en gedegen studie meer verricht naar de
geschiedenis van deze bevolkingsgroep in deze provincie. Wel
verschenen er na 1945 enkele kleinere, gedetailleerde of’zeer
algemene publicaties over de joden in één stad of streek 2 ) .
De aandacht richt zich daarbij dan voornamelijk op de gebeurtenissen
die samenhangen met de poging tot vernietiging
van het joodse volk in de tweede wereldoorlog. Van een
grootschaliger aanpak in tijd en ruimte is, ook op locaal
niveau, helaas geen sprake.
Dat een dergelijk onderzoek echter op specifieke problemen kan
stuiten, mag het Zwolse voorbeeld duidelijk maken. Poppers besteedt
in haar studie vrij veel aandacht aan de geschiedenis
van de Zwolse joden. Hoewel zij gebruik had kunnen maken van
de archieven van de joodse gemeente te Zwolle, heeft zij dit
jammergenoeg niet gedaan 3). Jammergenoeg, want deze bronnen
zijn in de tweede wereldoorlog zoekgeraakt. Of liever, de toenmalige
secretaris van de joodse gemeente, Nico van Zwaanenburgh,
heeft de bescheiden van de joodse gemeente op een “goede”
plaats verborgen 4 ) . Zijn geheim nam hij mee naar het vernietigingskamp
Sobibor 5). De archieven van de joodse gemeente
Zwolle, waarin onder andere notulenboeken vanaf 1750, zijn tot
op heden onvindbaar. Gedegen onderzoek en ook een herwaardering
var, Poppers’ bevindingen zijn practisch onmogelijk.
98
Voor de, met name 19de-eeuwse, geschiedenis van de joden in
Zwolle en Overijssel is het daarom van groot belang, dat twee
op deze provincie betrekking hebbende archieven thans geselecteerd
en toegankelijk gemaakt zijn via de Inventaris van de
archieven van Jacob Frankel, opperrabijn van Zwolle en de
joodse gemeenschap van Oldenzaal, samengesteld door Ludy Giebels.
Deze archieven berusten grotendeels bij de Bibliotheca
Rosenthaliana te Amsterdam. In deze bespreking wil ik mij bepalen
tot het archief van Frankel. De Oldenzaalse archieven,
op zich een goed inzicht gevend in het joods leven in die
plaats, zijn voor de bestudering van de geschiedenis van de
Zwolse joden minder relevant.
Jacob Frankel (1814 – 1882) was van 1853 tot zijn dood opperrabijn
van Overijssel (de dn de titel genoemde functie-omschrijving
is dan ook onjuist; een extra komna. had bovendien
het vermoeden weg kunnen nemen, dat Frankel opperrabijn van
twee gemeenten was). Na een opleiding aan verschillende instituten
in Duitsland en een rabbinaat in Pommern, kwam hij op
een rondtocht in 1849 in Zwolle, de hoofdplaats van het ressort
Overijssel, waar de functie van opperrabijn vacant was.
Pogingen om hem in Overijssel tot opperrabijn te benoemen
slaagden pas eind 1852. Oppositie van het onder het Overijsselse
opperrabinaat vallende Drente (dat een eigen opperrabijn
wilde) en van de overige opperrabijnen (die hem te modern,
te veel afwijkend van de joodse orthodoxie vonden) zorgden
voor dit uitstel, dat tot een onverkwikkelijke affaire
werd. Vanaf 1853 kon Frankel zijn functie zonder verdere grote
conflicten uitoefenen. Hij woonde in de Zwolse Nieuwstraat,
niet ver van de synagoge die toen gevestigd was in de Librije
bij de Broerenkerk. Naast het opperrabbinaat bekleedde Frankel
nog verscheidene andere functies, zoals godsdienstleraar in de
Zwolse gevangenis en mohel (besnijder).
Een ruime hoeveelheid inventarisnummers is gereserveerd voor
“de kwestie Frankel”, zo’n 75 van de 240. Daarnaast zijn brievenboeken,
stukken betreffende zijn opleiding en studie, veel
preken, gebeden en voordrachten te vinden in het archief.
Frankel ontwikkelde zich ook als schrijver van wetenschappelijke
en luchtiger artikelen op het gebied van taal- en schriftkuncie
en de joodse geschiedenis en religie. Daarnaast schreef
hij pudichten, aforismen en zelfs een roman. Zeer interessant
lijki.n mij de verslagen van dromen, die Frankel blijkens de
inventaris opmaakte. Stukken met betrekking tot zijn verschillende
functies zijn uiteraard ook aanwezig in het archief. Wie
het ‘. il raadplegen dient echter wel vaardigheid te hebben in
99
het ;ezen van Hebreeuws en gotisch schrift. Enige kennis van de
Duit’e taal is ook geen luxe. Frainkel heeft de Nederlandse taal
nauwelijks geleerd 6 ) .
Ondeizoek in het archief-Frankel kan ons meer informatie verschaifen
over de persoon van deze opperrabbijn, die blijkens de
aan oe inventaris voorafgaande korte levensbeschrijving meermalen
het middelpunt van conflicten was. Daarnaast valt te onderzoeken
welke bijdrage Frankel leverde, via artikelen en lezinqen,
aan de verspreiding en het doordringen van nieuwe ideeën
in Overijssel. Terecht concludeert Giebels, dat deze bijdrage
niet gering geacht moet worden “in een tijd waarin het
doordringen van nieuwe ideeën, zeker in de provincie, afhing
van de eruditie van haar geestelijke leiders 7 ) .
Ook valt er uit het archief veel te halen over het functioneren
van de joodse gemeenschap in Zwolle (en Overijssel) in het tweede
kwart van de negentiende eeuw. Daarnaast is ook onderzoek
mogelijk naar de verhouding tussen joden en niet-joden, dus de
mate van integratie en tolerantie. Met twee voorbeelden van het
laatste wil ik deze bespreking besluiten. In zijn brieven
schrijft Frainkel enkele malen over scheldpartijen tegen hem en
andere joden. De opperrabbijn verzoekt de Zwolse politiecommissaris
deze zaak te onderzoeken, zodat “ook Jooden op straat
met rust kunnen gaan.” 8) Anderzijds schrijft hij, dat gevangenzittende
joden volgens de spijswetten konden eten in de
Zwolse gevangenis: “De Directeur … veroorlooft vleesch voor
Joden binnen te brengen wanneer het hem getoond wordt, dat.
niets verbodenes daarbij ligt.” 9)
Het materiaal in het archief-Frankel, nu zo veel beter toegankelijk,
noodt dus uit om het gat in de geschiedenis van de
Zwols-joodse gemeenschap te dichten. Groot struikelblok hierbij
is dat, zoals geconstateerd, veel van de stukken in het Hebreeuws
of gotisch geschreven zijn. Ook het feit dat de stukken zich in
Amsterdam bevinden zal het onderzoek niet vergemakkelijken. Ik
hoop echter, dat de nu verschenen inventaris het onderzoek in dit
archief zal stimuleren.
Noten:
Helena Poppers, De joden in Overijssel van hunne vestiging
tot 1814 (dissertatie; Ut recht/Amsterdam 1926).
Bijvoorbeeld: Iet Vierstraete-Erdtsieck, De Jodenvervolging
in Zwolle. Geschiedenis van de Joden te Zwolle tussen 1933
en 1946 (Wezep 1985); S. Laansma, De joodse gemeenten in de
kop van Overijssel (Zutphen 1981).
100
6.
7.
8.
S.J.S. Hirsch, ‘De Joden in Overijssel’ in Provinciale Overijsselsche
en Zwolsche Courant 12 en 14 mei 1926; recensie
van Poppers’ dissertatie.
Volgens brief van F.J. Hirsch aan mij, dd. 14-2-1984. F.J.
Hirsch is een zoon van opperrabbijn Hirsch en een zwager van
Van Zwaanenburgh.
Van Zwaanenburgh werd met zijn gezin op 23 juli 1943 te Sobibor
vergast (zie Vierstraete, De Jodenvervolging, 49).
Inventaris, 13.
Ibidem, 5.
L. Fuks en R. Fuks-Mansfeld, Hebrew and Judaic manuscripts
in Amsterdam. Public collections I Catalogue of the manuscripts
of the Bibliotheca Rosenthaliana (Leiden 1973), Hs
Ros 359, B U I 382, dd. 22-2-1855 en BVI 36, dd. 1-12-1858.
Ibidem, Hs Ros 359, BV 698, dd. 18/25-2-1857.
Zwolse Historische Vereniging
begroet 400-ste lid Zwolse Courant
30 sept. 1986
ZWOLLE -De Zwolse Historische
Vereniging kon vrijdag
haar 400-s.te lid begroeten.
Voorzitter J. Hagedoorn
heette het nieuwe lid, mevr.
E. A. van Dijk, namens het
bestuur van harte welkom.
Zij kreeg tevens enkele van
de publicaties van de Vereniging
ten geschenke.
Hagedoorn herinnerde eraan,
dat de Zwolse Historische
Vereniging drie jaar geleden
door enkele historischgeïnteresseerden
werd opgericht.
Zij konden toen niet
vermoeden, dat de Vereniging
zo snel zou groeien en in
korte tijd zo veel activiteiten
zou ontplooien. Hij noemde
naast de regelmatige publikatie
van een Jaarboek en
Tijdschrift, onder andere het
project Tweede Wereldoorlog
(boek en tentoonstelling)
en het boekje over de Moderne
Devotie te Zwolle. Ook de
door de Vereniging georganiseerde
lezingen worden goed
bezocht.
Volgens de voorzitter betekent
de snelle groei van het
ledental niet alleen dat de
Zwolse Historische Vereniging
in een behoefte voorziet
maar ook dat de wijze waarop
zij haar doel na streeft bij
een groot publiek aanslaat.
Hij wenste mevr. Van Dijk,
die bij het Provinciaal Overijssels
Museum werkzaam is,
veel plezier van haar lidmaatschap
en hoopte dat nu
snel het 500-ste lid begroet
mag worden.
IWOlêt IHéTOOIêCMC VtDttllCINC
BESTUUR:
voorzitter:
J . Hagedoorn
secretaris:
R. Salet
penningmeester:
H. Brassien
lid:
R.T. Oost
lid:
B.H. Edel
SECRETARIMTSADRES:
Sellekamp 32
LEDENADMINISTRATIE:
Brederostraat 76
Tyassenbelt 28, Zwolle
Sellekamp 32, Zwolle
Brederostraat 76, Zwolle
Jellissenkamp 2, Zwolle
8014 DR Zwolle
8023 AV Zwolle
REDACTIE-ADRES ZWOLS HISTORISCH JAARBOEK:
Westerstraat 34 8011 CG Zwolle
REDACTIE-ADRES ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT:
Jellissenkamp 2
GIROREKENING:
8014 EW Zwolle
5570775 tnv Zwolse Historische Vereniging Zwolle
type&layout: henk brassien(OLIVETTI-LIVIUS a 90%)
druk: adm.centrum “De Sassenpoort” – Zwolle
omslag: “SWOLLA”, kopergravure, anoniem, 18e eeuw
Zwolle rond 1600 gezien vanuit het zuiden

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1986, Aflevering 3

Door 1986, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

1986
ZWOLS
HISTORIÓCH
TIJDSCHRIFT
ZWOL&E H16TODI6CNE VEDENIGING
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
INHOUDSOPGAVE / NUMMER DRIE / JAARGANG DRIE / 1986
53 VAN DE REDACTIE
ARTIKELEN
54 Zwolle: “Van stuwwal tot stad” of “Van duin tot
dorp” ? A.J. Hendrikman
62 De Zwolse “Fabriek- en Handwerk-Nijverheidtentoonstelling”
van 1860 Dr. P.J.C, de Boer
67 Omslag Zwols Historisch Tijdschrift R. Salet
BOEKBESPREKING
73 “Herstel, Hervorming of Behoud? Tien Overijsselse
steden in de patriottentijd, 1780-1787″
Besproken door N.C.F, van Sas
72 BOEKAANKONDIGINGEN
VAN DE INSTELLINGEN
76 Bericht van de Culturele Raad Overijssel
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift:
W.A. Huijsmans, P. Lindhoud, R.T. Oost (eindredacteur),
mevr. I. Wormgoor & mevr. A. van der Wurff.
• Zwolse Historische Vereniging
Niets uu deze uitgave mag worden verveelvoudigd en /
of openbaar gemaakt door middel van druk. lotocopy.
microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
VAN DE REDACTIE
In dit nurrmer van het Tijdschrift zijn twee artikelen opgenomen.
In het eerste draagt A.J. Hendrikman een aantal argumenten aan
waarom het ontstaan van Zwolle minder verbonden lijkt met de
aanwezigheid van een stuwwal, zoals verondersteld wordt in het
in 1976 verschenen boek Zwolle van stuwwal tot stad, maar is
ontstaan uit een boerennederzetting gevestigd op een rivierduin.
In het tweede artikel staat de Fabriek- en Handwerk-Nijverheidtentoonstelling
van 1860 te Zwolle centraal. Hoewel het initiatief
van de afdeling Zwolle van de Vereeniging ter bevordering
van de Fabriek- en Handwerk-Nijverheid op zich succesvol is geweest,
is er geen industrie van enige omvang uit voortgekomen.
R. Salet geeft een aanvullende toelichting bij de omslag van
het Zwols Historisch Tijdschrift (zie ook het tweede nummer van
deze jaargang) en heft enkele onvolkomenheden in de beschrijving
op.
Verder bevat deze uitgave een boekbespreking, boekaankondigingen
en een bericht van dé Culturele Raad Overijssel.
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift.
54
ZWOLLE: ‘VAN STUWWAL TOT STAD” OF “VAN DUIN TOT DORP” ?
A.J. HENDRIKMAN
INLEIDING
In 1976 verscheen er bij uitgeverij Waanders een boek onder de
titel Zwolle van stuwwal tot stad 1). Hoewel de titel op zich
leuk allitereert is het de” vraag of de vlag de lading geheel
dekt. In dit boek wordt het ontstaan van Zwolle verbonden met
de aanwezigheid van een drempel, die ontstaan zou zijn doordat
de IJssel de heuvelrug van de Noordoost-Veluwe zou hebben afgesneden.
De stuwwal zelf bestaat uit door het landijs opgestuwd
materiaal gedurende de voor-laatste ijstijd. Tijdens de Saaieijstijd
drong een gletsjer het IJsseldal binnen en vormde aan de
westzijde de Veluwse heuvelrug.
In de afgelopen jaren is er nogal wat -archeologisch/bodemkundig
en geologisch onderzoek gedaan in Zwolle tijdens diverse bouwactiviteiten,
waardoor de bestaande bodemkundige kennis is aangevuld.
In dit artikel wil ik, al inventariserend, enkele vragen
stellen bij de relatie stuwwal-Zwolle en pogen argumenten
aan te dragen voor de stelling dat het ontstaan van Zwolle als
nederzetting eerder aan een duin gebonden is, dan aan een stuwwal.
Ik heb mij daarbij in hoofdzaak gebaseerd op de bronnen,
die aan het eind van dit artikel zijn vermeld. Een definitief
antwoord op de vraag of de aanwezigheid van een stuwwal direct
verband houdt met het ontstaan van Zwolle zal alleen door
verdergaand bodemkundig/geologisch onderzoek kunnen worden
verkregen.
BESCHRIJVING VAN BESTAAND BRONNENMATERIAAL
Op bijgaand kaartje is de (natuurlijke) landschapsstructuur van
Zwolle en omgeving aangegeven (fig.1). Gestippeld is de omtrek
van de stuwwal van de noordelijke Veluwe, zoals deze zich
voortzet in de ondergrond tot aan of mogelijk voorbij de Zwolse
binnenstad 2). De hoofdstructuur van de terreinvormen in
dit gebied, de morfologie, is z.o.V n.w. Dit geldt zowel voor
de hoger gelegen zandgronden als voor. het afwateringspatroon,
dat overigens ten dele kunstmatig is. De structuur van de
stuwwal echter staat hier haaks op, namelijk z.w. – n.o. De
strekkingslijnen van de geschubde stuwwallagen worden in défig.
1
zandrug
afgegraven zandrug
contouren begraven stuw al’
1 km.
56
tail aangegeven op de geologische kaart van Nederland (fig.2)
3). Indien nu, zoals in het eerder aangehaalde boek Van stuwwal
tot stad, sprake was van een drempel dan zou die drempel
op de volgende manieren kunnen zijn ontstaan (fig.3):
1. Door een radiaal afwateringspatroon van het regenwater.
2. Door verlegging van de IJsselloop, waardoor het noordoostelijke
stukje van de stuwwal werd afgesneden.
Echter in geen van beide gevallen ontstaat het patroon van
langgerekte (zand)ruggen die z.o. – n.w. georiënteerd zijn.
Vervolgens is het bekend dat na de vorming van de Gelderse
en Sallandse stuwwallen de glaciale bekkens geleidelijk zijn
opgevuld met riviersedimenten. Wat nu nog als heuvelruggen in
het landschap zichtbaar is, zijn in feite de toppen van thans
grotendeels begraven stuwwallen.
Uit een geologisch onderzoek bij het pompstation van het Engelse
Werk blijkt dat er sprake is van zo’n begraven stuwwal die
daar dicht onder het oppervlak ligt 4 ) . Op ongeveer 13 a 15 meter
diepte begint de stuwwal, die veel hoger moet zijn geweest.
Na zijn ontstaan is de heuvel ten dele geërodeerd en later weer
bedekt met dekzand uit de laatste ijstijd en met klei en veen
uit het Holoceen. In het park Eekhout wordt de bovenkant aangetroffen
op -12 m. N.A.P., daarboven bevindt zich (dek)zand met
een dikte van 11 meter. In de inleidende beschrijving geeft het
geologisch rapport bij het structuurplan van Zwolle een variabele
diepte aan van -5 tot -10. meter N.A.P. van de bovenkant
van de stuwwal 5). Aangezien de huidige maaiveldhoogte in dit
gebied ligt tussen de 0,2 en 4,0 m. N.A.P., moet het afdekkende
pakket op de stuwwal een dikte hebben die varieert van 5 tot 14
meter. Er moet direct aan worden toegevoegd dat het tegenwoordige
terreinniveau het resultaat is van zowel afgraving van hogere
zandgronden, ophoging door de mens als bodemdaling door inklinkinc
6). Bij de bouw van het stadhuis is een vloer aangetroffen
op 1,78 m. N.A.P., circa 2,5 meter beneden het niveau
van de Sassenstraat 7). De oorspronkelijke, natuurlijke en ongeroerde
bodemlaag bevindt zich op ongeveer 1,40 m. N.A.P.
Stel dat dat het oorspronkelijke landoppervlak is geweest in
de dertiende en veertiende eeuw bij een toenmalige zeespiegel
van -O,30 m. N.A.P. en derhalve een iets hogere waterstand in
IJssel en Vecht, dan is het toch onwaarschijnlijk dat het hier
om de drempel van een stuwwal gaat 8 ) .
In de Alblasserwaard en de Vijfherenlanden zijn zandige opduikingen
gevonden, zogenaamde donken in hoogte variërend van
6 tot 12 meter 9). Al deze rivierduinen zijn ingepakt in veenlagen,
afgedekt met een kleilaag en rusten op een rivierleemlaag,
die gevormd is aan het eind van het Pleistoceen, de
57
fig.2 Schematische voorstelling van strekkingslijnen
in een stuwwal met een geschubde structuur van
zand- en grindlagen gescheiden door leemlagen.
fig.3 A = radiaal afwateringspatroon
B = strekkingslijnen van de stuwwal
58
“Hochflutlehm”. De donken steken met hun koppen boven het omringende
maaiveld uit en liggen zo’n 1 a 2 meter boven N.A.P.
Op andere plaatsen zijn hele complexen begraven rivierduinen
aangetroffen (fig.4). De donken zijn veelal de vestigingsplaats
van mensen geweest. Men treft er de dorpen Hoornaar,
Minkeloos en Hoogblokland aan. De zandige ruggen in Zwolle en
omgeving doen zeer sterk denken aan het patroon in de Alblasserwaard.
– HA*
.lom.
fig.4 Begraven rivierduinen in de Alblasserwaard.
Rivierduinen op een leemlaag en tussen veen met
ingeschakelde kleilagen.
Ook in Noord-Limburg werden rivierduincomplexen aangetroffen.
Tussen Venlo en Mook zijn zij sterk ontwikkeld en bereiken
plaatselijk een hoogte van meer dan tien meter 10). En ook
hier is het opvallend dat zij gevormd zijn op een leemlaag uit
de laatste periode van de laatste ijstijd, het Laat-Glaciaal.
Door hun hoge ligging ten opzichte van de Maas zijn de duinen
hier niet bedekt door veen en klei (fig.5). Het zou interessant
zijn om na te gaan of er hetzelfde patroon van zandruggen
zou ontstaan, wanneer die Noord-Limburgse rivierduinen
ten dele zouden worden begraven. Met behulp van een gedetailleerde
roogtelijnenkaart is dat mogelijk. Overigens zijn de
rivierduinen overal in ons land gevormd als grote zandmassa’s
bij een veel lagere zeestand dan nu. Ik spreek dan over de periode
7.000 – 6.000 v.Chr. toen bij een zeespiegelstand van
twintig meter boven het huidige niveau, uit de periodiek
droogliggende rivierbeddingen zand opstoof. De overheersende
westenwind legde dit zand oostelijk van de IJssel en de Maas
als duintjes neer. In het ruilverkavelingsgebied Salland-West
is zelfs bij Herxen een complex rivierduintjes aangetroffen
59
in twee etages. De duinvorming is hier doorgegaan tot in het
Holoceen en het zand is ingepakt in afwisselend klei- en veenlagen
(fig.6) 11).
L lom.
fig.5 Rivierduinen in Noord-Limburg op een leemlaag,
waaronder rivierafzettingen uit de Eemtijd en
Weichsel.
-3m .
fig.6 Rivierduinen bij Herxen ingepakt in afwisselend
klei en veenlagen uit het Holoceen.
Poider Sekdoorn met begraven dekzand.
60
Direct oostelijk van de Zwolse binnenstad liggen nog meer zandruggen.
Het betreft onder andere de hoogte van Langenholte,
Berkum .;n Herfte. De eerder besproken duinen grenzen daar direct
aan. Zij hebben dezelfde strekkingsrichting z.o. – n.w.
De ruggen van Herfte, Berkum en Langenholte bestaan uit dekzanden
gevormd tijdens het Laat-Glaciaal, 11.000 – 8.000 v.Chr. Onder
zeer koude en droge omstandigheden en bij een zeespiegelstand
van -90 m. N.A.P. werden door de zuidwestelijke/noordwestelijke
wind dikke pakketten zand afgezet. Hoewel dekzanden grote
oppervlakten van oost en zuid Nederland bedekken, moet niet
gedacht worden aan een egaal tapijt van zand. Het terrein vertoont
het beeld van ruggen en laagten.
BESLUIT
De vraag die nu opkomt is, of de zandrug, waarop Zwolle is ontstaan,
vermoedelijk als boerennederzetting in de achtste of negende
eeuw, een rivierduin is of een dekzandrug 12).
Om dit te weten te komen moet er een antwoord worden gegeven op
de volgende vragen:
1. Bevindt zich onder de zandrug van de Zwolse binnenstad een”
leemlaag ?
2. Wat is de korrelgrootteverdeling van die zandrug ? (Dekzand
bestaat in het algemeen uit fijner zand dan de rivierduinen)
13).
3. Bevat het zand rijkere mineraaldeeltjes, zoals dit bij rivierzand
het geval is of is het net als het dekzand arm
van samenstelling ? ;
Wat vraag 2 betreft: bekend is dat de vorming van de oudste rivierduinen
ten dele samenviel met de vorming van de jongste dekzanden.
Stuifmeelkorrelonderzoek kan dus geen volledig uitsluitsel
geven als het gaat om de ouderdom. Bij graafwerk aan de
Spooldersluis is vastgesteld dat de aanwezige zandrug bestaat
uit dekzand en onmiddellijk grenst aan de afzettingen van het
IJssellandschap 14).
Wat vraag 3 betreft: in de bouwput van het oude stadhuis is destijds
een podsolprofiel aangetroffen Dit wijst op een bodemvorming
in mineralogisch arm zand bij – toenmalig – lage grondwaterstanden
15). Echter in Noord-Limburg zijn ook in de rivierduinen
podsolen aangetroffen die later weer zijn overstoven.
61
CONCLUSIES
Afhankelijk van nader onderzoek dat verder bewijsmateriaal moet
leveren en op grond van de beschikbare literatuur kom ik tot de
volgende voorzichtige conclusie: Op een zandige hoopte, vermoedelijk
een rivierduin of mi»schien een dekzandrug is een boerennederzetting
ontstaan in de achtste/negende eeuw na Christus.
Uit deze nederzetting ontwikkelt zich later de stad Zwolle.
Beide zandige hoogten zijn door de wind gevormd, zodat de titel
in de aanvang van dit artikel gebruikt “Zwolle: van duin tot
dorp”, gewettigd is.
NOTEN
1. R. van Beek e.a., Zwolle van stuwwal tot stad, Zwolle op de
drempel (Zwolle 1976) 5.
2. Zwolle van stuwwal tot stad laat op blz. 5 de stuwwal doorlopen
tot oostelijk van de Vecht. Het rapport van de Rijks
Geologische Dienst uit het Structuurplan van Zwolle (1971)
blz. 4 geeft de begraven stuwwal aan tot aan de Vecht.
3. Dr.Ir. P. Ente, De bodem van Overijssel (Wageningen 1965)
4. Rijks Geologische Dienst, Geologisch onderzoek Engelse
Werk (rapport 10.269, 28-7-1978).
5. Rijks Geologische Dienst, Geologisch rapport bij het
Structuurplan Zwolle (1971)
6. J.P. van den Berg, “Het water als vriend in het historisch
landschap van Salland” in Van Beek en land en mensenhand
(Utrecht 1985) 76.
7. R. van Beek e.a. 11.
8. Ir.D.M. van der Schrier, “Zwolle Zwartewaterstad” in Zwols
Historisch Jaarboek 1985 (Zwolle 1985) 56.
9. Rijks Geologische Dienst, Geologische kaart van Nederland,
Gorinchem Oost (Haarlem 1970).
10. Stichting voor Bodemkartering, Bodemkaart van Nederland,
Oost-Venlo (Wageningen 1975) 40.
11. W.B. Kleinsman e.a., Geomorfologie van het ruilverkavelingsgebied
Salland-West (Wageningen 1980) rapport 1476 afb. 2.
12. R. van Beek e.a. 7.
13. Toelichting bij de bodemkaart van Nederland (Wageningen
1965) 190.
14. C. Hamming e.a., “Afzettingen van de IJssel nabij Zwolle”
in Boor en Spade (1965-14) 89 – 96.
15. R. van Beek e.a., 7.
62
DE ZWOLSE “FABRIEK- EN HANDWERK-NIJVERHEIDTENTOOSBTELLING”
VAN 1860
DR. P.J.C. DE BOER
In de eerste decennia van de negentiende eeuw was er in Nederland
nog niets te bespeuren van een economische ontwikkeling
die gelijkenis vertoonde met de industriële revolutie, zoals
die zich in ole ons omringende landen aan het voltrekken was.
Dit gebrek aaLn ondernemingsgeest werd door de Zwollenaar Potgieter
gekarakteriseerd in de figuur ‘Jan Salie’ uit de, uit
1839 daterende, allegorische novelle ‘Jan, Jannetje en hun
jongste kind’. Ook Hildebrand verwees in de ‘Camera Obscura’
naar deze slappe mentaliteit toen hij over de oude heer Stastok
opmerkte dat deze ‘een vrij bloeiende lintweverij gehad had;
om de strikte waarheid te zeggen, moet ik bekennen dat hij die
nog had, maar er werd volstrekt niet meer gewerkt en op de zolders
lag nog een aanzienlijke partij oortjesband, die hij liever
zag verrotten dan haar onder de markt te verkopen. Hij behoorde
alzoo tot die mensen die hun zaken aan de kant gedaan hebben
en, het uitzicht op verdere winsten opgevende, zich met een vrij
aardig inkomen, een onverzettelijke afkeer van stoommachines en
de Haarlemse Courant tevreden stellen 1)’.
De verandering die zich na 1850, zij het schoorvoetend, begon
af te tekenen heeft ook het Zwolse economische leven niet geheel
onberoerd gelaten. De eerste stoommachine werd daar in
1853 in de ijzergieterij van G.J. Wispelweij & Co, een ‘grootbedrijf’
met tweeënveertig arbeiders, in bedrijf genomen. De
beenzwartfabriek van Krol, de Machinefabriek aan de Veerallee,
de Centrale Werkplaats van de Spoorwegen en de Gemeentelijke
Gasfabriek volgden, zodat omstreeks 1875 er al zo’n achtentwintig
stoommachines in bedrijf waren 2).
Bij deze industriële ontwikkeling heeft de afdeling Zwolle van
de ‘Vereeniging ter bevordering van de Fabrieks- en Handwerk-
Nijverheid’ een niet onbelangrijke rol gespeeld. Dit was
overigens niet het enige terrein waarop zij zich begaf, al passen
de door haar ondernomen activiteiten wel in het kader van
stimulering en vernieuwing van de industriële bedrijvigheid in
Zwolle. Dat zij daarbij het belang van technisch onderwijs niet
onderschatte blijkt wel uit het initiatief in 1853 om te komen
tot een industrieschool. Op 21 januari van dat jaar werd daarvan
in een advertentie in de Zwolsche Courant melding gemaakt.
63
Als initiatiefnemer hiervan werd de heer W.E.J. Tjeenk Willink
genoemd, terwijl de heren L. Vroom, K.T.W. Eymaal en A.J.
Doyer Hzn daarbij als commissarissen van de school werden genoemd.
Deze industrieschool was een van de weinige, die het
landelijk gezien, goed zou doen. Voorts was er een Commissie
van Werkverschaffing waarin zitting hadden de heren B. Reinders
(voorzitter), G.W. Robow, J. Kamphuis en de al eerder genoemde
A.J. Doyer Hzn 3). In mei 1859 werd door de Commissie in Comitium
(een vergaderlokaal, thans het pand Papenstraat 7) een
‘Vereerend Getuigschrift’ ingevoerd, dat uitgereikt zou gaan
worden aan hen die meer dan twintig jaar in hetzelfde bedrijf
werkzaam waren geweest 4). Daarnaast werden er door de ‘Vereeniging’
herhaaldelijk prijsvragen uitgeschreven waarbij, zoals
uit de in de advertentie gegeven opdrachten blijkt, een beroep
werd gedaan op de vindingrijkheid en beheersing van velerlei
technieken 5).
PROGRAMMA fan PRIJSVRAGEN
LITOESClïKEVEN EOOB DE
AFDEELIWG ZWOLLE,
PEn
YETÏEENir.ING TOT BFVOKDETtïNG VAN FABRIEKEN
HANDUEKK-NIJ VERHEID IN NEDERLAND.
X». 1. Een t.ifiUje op éeüc »olo;n — het blad iagerigt tot ichaalcen
dambord Prijl f 10.00
N». 2. Een siei’.ijk bewirkt Bloemc-jtafeltjc vao gev!
ot!iteu ijzerdraad, waarop geplaatst eeae
rogclkooi van di’.o werk . „ 10.00
N», 3. Eene plank half met link-, half met loodwit
gercrird, waarop iii tehrGetter» het pswooe
alphslieth is geselingen, e:i een zelfje alpbjbct
ia k.ip.’laie of trck!i.tt;rs; de «..LirijQtltcr» ioof
3 ueder!. i!»i:acn ue kap.tale lettrrs uiar
evcoiv:ii:liüid „ » 5.00
X°. 4. Een ijzt’ren E-spasnnlct dienvnile tot slal’in!;
van een gewoon Jraairaam , de stnaf !;tr,i ^.60
El , de bcwegic; of sluiting ter keuze vau
den vcrTaardiypr ,. 10.00
N». 5. 2 Cunsoles, gebeiteld uit wit maruier , ia Hen
vorm van Corinthische tEodilloot, volgoiu Vig.
no.la — de Coiiioïes lang 0.23 breed nanr eisrh » » 10.00
afb.1 PROGRAMMA van PRIJSVRAGEN
(uit: Zwolsche Courant 3 februari 1857)
Hoewel deze activiteiten van de ‘Vereeniging1 zeker niet onbelangrijk
te noemen zijn, behoorden toch tot de meest in het oog
lopende activiteiten vooral de door haar georganiseerde tentoonstellingen.
De betekenis hiervan werd steeds groter en kan
wellicht een indicatie vormen voor de toename van de industriële
ontwikkeling in Zwolle. Waren er op de eerste tentoonstelling
in 184O slechts 31 inzendingen, twintig jaar later waren dat er
bijna duizend en wist deze een kleine vijfduizend bezoekers aan
64
te trekken 6). Hiervoor was dan ook door de plaatselijke courant
al weken lang het publiek in stad en provincie warm gemaakt. Zo
schreef zij op 25 juni 1860: “Het zal niet noodig zijn onze staden
gewestgenooten tot verdere belangstelling in de zaak op te
wekken. Ieder, die weet in welk verband de bloei van de nijverheid
met de welvaart des volks staat, verheugt zich voorzeker
in het uitzigt op eene vrij volledige voorstelling van datgene
wat Overijssels industrie op het uitgebreide gebied der nijverheid
levert. De dagen dezer tentoonstelling te Zwolle zullen
zeer veraangenaamd worden door andere exposities, volksspelen en
vrijwillige medewerking van onderscheidene colleges en particuliere
personen”.
De tentoonstelling, die duurde van 13 tot 26 augustus, werd gehouden
in de zalen van Odeon. De organisatoren hiervan waren
J. Thiebout (voorzitter), A. van Naamen van Eemnes (onder-voorzitter),
J.S. van Deventer (penningmeester), W. Koch (secretaris)
en verder de heren S.A. Jacobs, J. Cnopius, R. Reinders,
G. Schaepman en G.D. Swannenburg de Veye. De heren wisten zich
in elk geval verzekerd van de steun van de Zwolsche Courant,
die op 6 augustus bovendien de verwachting uitte dat velen
‘door het uitsteken van vlaggen een bewijs hunner belangstelling
zullen geven in de Vereeniging van wie deze tentoonstelling
uitgaat’. Dat deze loftuiting gegrond was, blijkt wel uit
het feit dat er bijna duizend voorwerpen werden ingezonden.
Op maandag 13 augustus werd door de voorzitter van de ‘Vereeniging’
Mr. J. Thiebout de opening verricht. Na deze plechtigheid
‘vereenigden zich de vele aanwezigen in de tuin van Odeon, die
nooit sierlijker aanzien had dan nu, niet alleen door de ten
toon gestelde bloemen en vruchten, maar ook door de keurige decoratiën
en schoone verlichting. Het muziek der Stedelijke
Schutterij verhoogde daar het feestelijk genot. De groote zaal
van het Odeon zelve is smaakvol gedrapeerd met de oranje en
nationale kleuren, waartusschen de busten van Z.M. de Koning
en Z.K.H. Prins Frederik, benevens de wapenschilden van onderscheidene
van Overijssels Gemeenten een fraai effect maakten 7)1.
De zorg dat ook het ‘gewone volk’ kon delen in deze festiviteiten
werd toevertrouwd aan de ‘Vereeniging tot het houden van
Volksvermaken te Zwolle’. De door haar georganiseerde roeiwedstrijd
en vermakelijkheden als een wedstrijd op waterschoenen,
vlaggespel te water, boegsprietlopen, tobbespel enzovoorts waren
toch van een andere orde dan de geïmproviseerde buitenpartij
die de heren die de algemene vergadering van de ‘Vereeniging’
bezochten voor zichzelf in petto hadden. Zij lieten
zich, zoals de Zwolsche Courant op 17 augustus 1860 wist te
melden, in de geïllumineerde tuin bij Thijssen, onder de muzi65
Vereenlglog tot bet boaden van
Volksvermaben te Zwolle.
Ter peiegenheid v»n de TentoonsleüH.g T»O l’ro»inci«’f
Nijverheid ui het gewone Zomerfeeat plaats heülieu op /-o.-
drrdag den 16 /tiigmtm aorntaande, op de Tuifm.nia en dr
IVelen’m, heginntride om 3 uren cn ruiildag! mei ttn ROEIWEDSTRIJD
met Booten der Vcr«*n:Ling, Prijs f 1.3. P r e m i e tj.
Verdfr zuilen onderscliriJeu Wedstrijd u CD Veim.iLciijko?-
dm plaats debbeu , »!a: Wedttriji op Watersclineneii, YLugtspel
te Water, Boegspiic;!oopeo , Zaklocpen, Tuhbespel nu
AM’t zul wordeu «f^euisitl^ door de Mjütk vau lul
SteJrüjk Muziekcorps eu worden besla:ea met tta Prachtig: Vuurwerk.
afb.2 Aankondiging van diverse wedstrijden
kale omlijsting van de Schutterij, door bekroonde soorten begonia’s,
fuchsia’s, chrysanten, dahlia’s, verbena’s, rozen enzovoorts,
letterlijk in de bloemetjes zetten.
De ingezonden stukken op de tentoonstelling werden voorgelegd
aan een jury bestaande uit acht personen. Om een neutrale beoordeling
te garanderen, waren hiervan slechts drie Zwollenaren
lid, namelijk Mr. J. Thiebout en de heren J. van Wijngaarden en
B. Reinders. De jury was zeer te spreken over de inzendingen en
meende zelfs dat ‘meerdere van de tentoongestelde voorwerpen
aanspraak zouden hebben op eene Wereldtentoonstelling bekroond
te worden 8)1. Naast het grote aantal voorwerpen, valt ook de
diversiteit ervan op. Voor de jury dus bepaald geen gemakkelijke
opdracht om het zestigtal zilveren en bronzen medailles en de
‘Vereerende Getuigschriften’ toe te kennen. Onder de prijswinnaars
bevond zich een tweeëndertigtal Zwollenaren. Zo werd een
zilveren medaille toegekend aan G.J. Wispelweij voor een door
hem ontwikkelde hydraulische hooipers, waarmee hooi in vervoerbare
pakken kon worden geperst. Door de sterke uitbreiding van
het Pruisische leger was hooi namelijk een belangrijk exportartikel
aan het worden. Voorts waren er bronzen medailles voor
A.J. Kamphuis (meubelen), Schaepman en Helmich (geëmailleerd
ijzeren potwerk) H. van Tongeren (kookmachine), G. en W. Eleveld
(badkuip met verwarmingstoestel. Het betrof hier een
stort-, douche- en regenbad, dat de onverplaatsbare gemetselde
baden kon vervangen). Brons werd ook toegekend aan W.E.J.
Tjeenk Willink voor drukwerk. ‘Vereerende Getuigschriften’
werden behaald door onder meer E.D. Schaepman (kunst-, mineraalen
geneeskundige wateren), de Wed. A. Schuttelaar (brandwaarborgkast),
J.M.W. Waanders (bindwerk), terwijl W.O. Sterk voor geconfijte
oranjes en verduurzaamde groenten deze erkenning wist
te behalen.
66
Een aanzienlijk aantal voorwerpen, namelijk 176, werd vervolgens
aangekocht om samen met tweehonderd zogenaamde Rozen of Gezigten
van Zwolle, als prijzen te dienen voor een loterij. Hiervoor
werden 2.442 loten a f 1,— verkocht. Voor dit, voor die tijd
toch aanzienlijke bedrag, kon naast de Gezigten van Zwolle, ook
meegedongen worden naar – onder andere – een ovalen vleesstulp,
open haard, dertig el geweven cocosgaren, dolkmes, damesschrijftafel,
reiskoffer, wastafel, hondehuisje, springveren matras,
buffetétagère, zitbank, aquarium, paraplubak, guéridon (siertafeitje
op een poot), turfbak en een buste van Koning willem III.
De prijzen moesten acht dagen na de trekking zijn opgehaald.
Wat achterbleef zou verkocht worden ten bate van de algemene
armen van Zwolle 9).
Hoe succesvol de tentoonstelling ook geweest is, industrie van
enige omvang is daaruit niet voortgekomen. Zwolle had dan wel
een gunstige geografische ligging, maar kapitaal en grondstoffen
ontbraken. Ook de Zwolse arbeiders, als deze al over de
benodigde technische vaardigheden beschikten, verkozen het
werken in de buitenlucht boven dat in de fabriek. Dit overigens
wel in tegenstelling tot de Twentse boerenfamilies die door de
huistextielnijverheid wel over de technische vaardigheden beschikten
en voor wie de overstap naar een fabrieksmatige productie
makkelijker te maken was. De ontwikkeling van Zwolle
van een rustige, wat stijve en deftige provinciehoofdstad met
veel ambtenaren naar een stad waarin de industrie economisch
van belang werd, vergt een nader onderzoek en valt dan ook
buiten het bestek van dit artikel.
Noten.
1. Hildebrand (ps. N. Beets), ‘De familie Stastok’ in Camera
Obscura (Haarlem 1970, 1e druk Haarlem 1839), 23 e.v..
2. F.C. Berkenvelder, Ach lieve tijd; 750 jaar Zwolsen,
Zwollenaren en hun nijverheid en industrie (Zwolle 1980),
455.
3. Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 29 december
1854.
4. Idem, 13 mei 1859.
5. Idem, 13 mei 1854 en 3 februari 1857.
6. Thom. J. de Vries, Geschiedenis van Zwolle II (Zwolle 1961),
253.
7. Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 15 augustus
1860.
8. Idem, 20 augustus 1860.
9. Idem, 15,17,20,22,23,27,29 augustus en 3 september 1860.
67
OMSLAG ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT (2)
R. SALET
Aanvullende opmerkingen bij de toelichting bij de omslag van
het Zwols Historisch Tijdschrift.
In het Zwols Historisch Tijdschrift nr. 2 1986 wordt een toelichting
bij de omslag van het tijdschrift gegeven. In de toelichting
zitten naar mijn mening een paar onvolkomenheden die
ik wil opheffen. Daarnaast wil ik nog wat aanvullingen geven.
De anonieme kopergravure “Swolla” uit de achttiende eeuw is
een kopie van een eveneens anonieme gravure uit de zestiende
eeuw getiteld “Swolla”. De prent toont een stadsgezicht vanuit
het zuiden. De graveur moet ongeveer ter hoogte van het huidige
stationspostkantoor gestaan hebben om zijn schetsen te maken.
Hij is daar in ieder geval voor 1580 aan het werk geweest.
Dit weten we omdat de Zwolse raad in 1577 besluit, op aandrang
van de landsregering, om de zwakste plekken van nieuwe vestingwerken
te voorzien. Deze lagen kennelijk in het zuiden, want in
1579 besluit de raad tot de aanleg van een bolwerk tussen de
Kamperpoort en de oude Kruittoren. Tien jaar later wordt er ook
één aangelegd tussen de Gelderse Toren en de Sassenpoort.
In 1593 is de noordzijde van de stad aan de beurt. Cornelis
Bloemaert krijgt de opdracht om een reeks van bolwerken voor de
,,-<*• Cornelis Bloemaert; Ontwerptekening voor nieuwe vestingwerken te Zwolle, 1593 (copie) (Collectie P.O.M.) 68 Diezerpoort te ontwerpen. Op zijn ontwerptekening gedateerd 1593 zijn de zuidelijke bolwerken, het zogenaamde Eekmolenbolwerk en Suikerbergbolwerk te zien. Op de anonieme prent ontbreken ze echter. Het stadsgezicht kan dus met zekerheid voor 1580 gedateerd worden. Wat heeft de graveur nu allemaal precies afgebeeld? Uiterst links zijn schepen (2) op het Zwarte Water te zien. De molen (I) staat niet op het Maagdenbastion maar op het Rode Torenplein. Als men de stadsplattegrond van Braun en Hogenberg erbij neemt, die in dezelfde tijd is gemaakt als de prent, wordt het duidelijk. Wat men voor het Maagjesbolwerk heeft aangezien is namelijk de halfronde kade (?) bij de monding van de Grote Aa. Het bolwerk zou pas veel later worden aangelegd. De Rode Toren is niet afgebeeld. De graveur kon vanaf de plek waar hij stond de toren niet zien. Evenals de waterpoort over de Grote Aa (zie Braun en Hogenberg). Afgebeeld is de in 1502 gebouwde Organisttoren (3), zo genoemd omdat de toren aan de stadsorganist werd verhuurd, die aan het eind van de huidige Voorstraat stond. Vervolgens de Drake(n)toren (4), 36 meter hoog en bekroond met een windvaan in de vorm van een draak (niet zichtbaar afgebeeld), Dan volgt de grootste verdedigingstoren die de Zwolse vesting gekend heeft en die lange tijd als gevangenis heeft dienst gedaan, de uit de eerste helft van de veertiende eeuw stammende Jan Baghstoren(.5). De toren stond vlakbij het Hopmanshuis. De fraaie Kamperpoort is de volgende. Bestaande uit de in 1488 gebouwde Kamperbuitenpoort (6) en de veel oudere, waarschijnlijk vroeg dertiende eeuws, voormalige Voorsterpoort (6b), nu Kamperbinnenpoort genoemd. Tussen de Kamperpoort en de Sassenpoort bevindt zich een dubbele stadsmuur van elkaar gescheiden door de oude, vroeg middeleeuwse stadsgracht (zie Braun en Hogenberg). De binnenmuur (h) stamt uit de dertiende eeuw, de buitenmuur (i) is laat veertiende vroeg vijftiende eeuws. Voor de Peperbus en de Onze-Lieve-Vrouwekerk (7) is in de binnenmuur de Oude Kruittoren (8) zichtbaar. Hij wordt gebruikt als kruitmagazijn en daarom zijn de gewelven met klei afgedekt. Op de voorgrond een watertje dat via een sluisje (c) in de stadsgracht uitmondt. Verder de binnenmuur volgend komen we bij het Veldhuisrondeel (d), een grote halfronde verdedigingstoren. Schuin achter deze toren zien we in de verte een torentje van een huis (9) in de Nieuwstraat. Hoog boven alles uit steekt de toren van de Groteof St. Michaelskerk (10). Op de voorgrond is de Gelderse Toren (II) en de Nieuwe Kruittoren (12) te zien. De beide torens vormen één complex verbonden door muren (zie Braun. en Hogenberg). o I I2 i 1 1 1 I i4 b '1 I I i ZWO 15 E H I6TO R 16C H VER EN 1 C i 1; C Anoniem; Gezicht op Zwolle, gravure plm. 1580 (Collectie P.O.M.) ier bevond zich namelijk tot 1531 de Luttekepoort, een landpoort (de toegangsweg is op de kaart van Braun en Hogenberg nog te zien). Deze al in 1393 vermelde poort wordt bij de aanleg van de buitenmuur gesloten en in 1531 gesloopt en vervangen door een nieuwe die dienst doet als kruitmagazijn. Rechts van de Kruittoren is een dakruiter (een klein puntvormig torentje op de nok van een dak geplaatst) van het Fraterhuiscomplex (13) zichtbaar. Nog iets verder naar rechts een dakruiter van de Broerenkerk (14). Vervolgens in de Binnenmuur ter hoogte van de Blijmarkt de Gerrit Lesckertoren (151, een uit de veertiende eeuw stanmende ronde, spitse toren. De Raadhuistoren (16) en een dakruiter van de Latijnse School (e) volgen, dan een toren van een huis (17) in de Praubstraat. Een dakruiter van het Heilige Geestgasthuis (18) is eveneens zichtbaar. Dan gebeurt er iets merkwaardigs: in plaats van de Bethlehemskerk beeldt de graveur een toren van een huis (19) in de Bloemendalstraat af, om vervolgens alsnog de Bethlehemskerk (2û) aan de horizon te laten verschijnen, op een plaats waar de dakruiter van de kapel van het St. Geertruidenconvent, de huidige Waalse Kerk, had moeten verschijnen. Heeft hij zich hier vergist of is het bewust om der wille van de compositie zo gedaan? Een raadsel dat waarschijnlijk nooit opgelost zal worden. Voor de Bethlehemskerk wordt het in de buitenmuur gebouwde wachthuis (21) met bijbehorende toren afgebeeld. 71 c I I Braun en Hogenberg; Stadsplat tegrond van Zwol le, plm. 1581 ( C o l l e c t i e P.O.M. I 1 72 Tot s l o t volgen de Sassenpoort (22) en een halfronde muur die het p l e i n voor de poort beveiligde en waar de buitenmuur op aansluit. Aan de landzijde staat een u i t k i j k t o r e n (i)). Vanaf deze toren hield men het vee dat op de stadsweiden graasde i n de gaten en kon men naderend onheil signaleren. Tussen de u i t k i j k t o r e n i S nog de Diezerpoort (23) afgebeeld. Naast de a l genoemde torens en poorten bevonden zich i n de buitenmuren ook nog zes zogenaamde Halve Manen, kleine halfronde verdedigingswerken (9). OP de Prent z i j n er twee afgebeeld die tussen de Kamperpoort en de Gelderse Toren waren gelegen en vier tussen de Gelderse Toren en de Sassenpoort. Op de plattegrond van Braun en Hogenberg staat er één minder afgebeeld, terw i j l er ook een aantal voor de binnenmuur i s getekend. Deze laatste kon de graveur vanaf z i j n p o s i t i e n i e t waarnemen. Afgezien van het ontbreken van de kapel van het St. Geertruidenconvent heeft de maker van het stadsgezicht "Swolla" een zeer nauwkeurige afbeelding van de stad gemaakt zoals deze er na 1531 (de sloop van de Luttekepoort) en voor 1580 (aanleg Eekmolen- en Suikerbergbolwerk) vanuit het zuiden moet hebben uitgezien. Bron: Salet, R.; Opkomst en ondergang van de Zwolse vesting, i n P m f l e t V I I (1985) nr. 1. BOE KAAN KONDIGINGEN Van provinciehuis t o t bibliotheek; onder eindredactie van L. Lapoutre. Zwolle, Waanders - Bibliotheek Zwolle, 1986. 24 cm., 32 blz., afb. 1961 - 1986 ; Kroniek van 25 jaar wijkorganisatie Holtenbroek. Meppel, 1986. 21 cm., 24 b l z . , afb. Ley, Henri Voor Zwoll' t o t nut en sieraad; de totstandkoming van de schouwburg Odeon t e Zwolle 1838 - 1840. Zwolle, 1986. 21 cm., 34 b l t . , afb. 73 BOEKBESPREKING HERSTEL, HERVORMING OF BEHOUD? TIEN OVERIJSSELSE STEDEN IN DE PATRIOTTENTIJD, 1780-1787. M.A.M. FRANKEN EN R.M. KEMPERINK (ea) Overijsselse Historische Bijdragen, 99 (1984) N.C.F. VAN SAS Het langdurige verblijf van onze achttiende-eeuwse patriotten in het verdoemhoekje lijkt nu wel definitief tot het verleden te behoren. Het oude verwijt dat hun optreden "onnederlands" zou zijn geweest, is door Geyl en De Wit met klem van redenen weerlegd, en dat de patriotten anti-orangistisch waren vormt al lang geen belemmering meer voor een serieuze bestudering. Voor het jaar 1987 staan de nodige tentoonstellingen en bijeenkomsten op stapel en Overijssel heeft op die festiviteiten al een voorschot genomen met de herdenking van Joan Derk van der Capellen, de burgerbaron en symboolfiguur van het patriotse protest, die echter al in 1784 kwam te overlijden. Cap^llens herdenking was de aanleiding voor de verschijning van het hier besproken boek over de patriottenbeweging in tien Overijsselse steden. Het komt voort uit scripties geschreven door M.O.-studenten aan de Noordelijke Leergangen en vormt een geslaagd voorbeeld van projectmatig onderzoek, in de historische wereld nog altijd een vrij ongebruikelijke figuur. De tien auteurs hebben allen gewerkt volgens hetzelfde stramien, zonder evenwel de individualiteit van de afzonderlijke steden geweld aan te doen. Het boek vormt tevens een sprekend pleidooi voor de waarde van locale en regionale geschiedenis. Naast de drie hoofdsteden Zwolle, Deventer en Kampen, komen zeven -dus niet alle- kleinere steden aan de orde. De auteurs geven steeds een korte schets van de demografische, economische en religieuze structuur van hun stad en proberen de politieke ontwikkeling doorzichtig te maken door die te faseren. Ze kijken naar de dragers van de patriottenbeweging, naar hun tegenstanders, naar de gestelde eisen, de rol van magistraat en gezworen gemeente, burgercommissies, gilden, vrijkorpsen en petitionnementen. Gelukkig houdt hun verhaal niet op bij het binnentrekken van de Pruisische troepen in de nazomer van 1787, maar kijken ze nog even verder, om te zien hoe de contrarevolutie zich heeft voltrokken. In deze bespreking zal het accent liggen op de gebeurtenissen in Zwolle. Er was daar zonder twijfel sprake van een patriottenbeweging met een breed draagvlak, maar de reactie van de autoriteiten -steeds van groot belang voor het 74 al dan niet op gang komen van een revolutionaire beweging- was van dien aard dat het patriottisme in rustiger banen werd geleid dan bijvoorbeeld in Deventer. De man die hiervoor vooral verantwoordelijk was, was burgemeester L.G. Rouse, de vertrouwensman van de stadhouder in 'Zwolle en behorend tot het informele netwerk van correspondenten waarmee Willem V zijn invloed in de Republiek probeerde geldend te maken. De persoonlijke standing en de wijze van optreden van zo'n plaatselijke contactman konden van groot belang zijn. Aanstootgevend en willekeurig handelen kon het patriottisme stimuleren; beheerst en redelijk gedrag (zoals in het geval van Rouse) had soms het omgekeerde effect. Evenals in Deventer speelden de gilden in Zwolle bij het op gang brengen van het patriottisme een belangrijke rol. In september 1782 zetten zij een petitiebeweging op touw -één van de geijkte actiemiddelen uit die tijd- die meer dan 2.000 handtekeningen opleverde. Op een bevolking van ongeveer 12.000 is dat een verbluffend resultaat dat heel duidelijk de intrinsieke kracht van het Zwolse patriottisme aangeeft. De gilden speelden in Zwolle ook een centrale rol bij de oprichting van het burgercorité, eind 1782. Met de creatie van een vrijkorps, een jaar later, was in Zwolle het vertrouwde rijtje van patriotse actiemiddelen compleet. Op een kritiek moment etaleerde ook de grote massa van de bevolking haar betrokkenheid bij het plaatselijke hervormingsproces door met duizenden in de Onze-Lieve-Vrouwekerk samen te komen om politieke eisen kracht bij te zetten. Het Zwolse patriottisme ontwikkelde zich overigens volgens een niet ongebruikelijk patroon. Evenals elders in Overijssel was het eerst de meente die haar positie trachtte te versterken ten opzichte van de magistraat om vervolgens in de radicale jaren 1785-1787 links te worden ingehaald door de burgercommissie die een verdergaand program van democratisering voorstond. Het Twolse patriottisme is door P.J. Lettinga in het algemeen helder en competent in kaart gebracht. Maar natuurlijk blijft er nog wel wat te wensen over. Soms worden de ontwikkelingen wel erg beknopt beschreven en wordt een nadere detaillering node gemist, een bezwaar dat trouwens ook geldt voor diverse andere bijdragen uit de bundel. Zo ergens, dan moeten toch bij de beschrijving van politieke verhoudingen op locaal niveau, de mannetjes die het beeld hebben bepaald het volle licht krijgen. Door de ondertekenaren van petities te vergelijken met gildeboeken en, voorzover aanwezig, ledenlijsten van het vrijkorps, sociëteiten, vrijmetselaarsloges, leesgezelschappen, en wat er verder ook aan verenigingen geweest mag zijn, moet het mogelijk zijn nog dieper door te dringen in de sociale structuur van het Zwolse patriottisme. Door die "sociabiliteit" in al haar facetten bij het onderzoek te betrekken, kan het proces van politi75 sering beter zichtbaar gemaakt worden en kunnen bijvoorbeeld crypto-politieke leesgezelschappen worden ontmaskerd. De auteur maakt melding van het bestaan van een burgersociëteit in Zwolle, maar daarover zijn helaas weinig gegevens bewaard gebleven. Intrigerend, en zeker niet onaannemelijk, is zijn veronderstelling dat deze sociëteit ook na de Restauratie van '87 als patriotse mantelorganisatie is blijven voortbestaan. Dit vragen-naar-meer wil overigens niets afdoen aan de waardering voor het werk dat nu al verricht is. Een vraagteken plaats ik wel bij de summiere mededeling dat de Zwolse katholieken (22% van de bevolking) "dezelfde politieke rechten (kregen) als de gereformeerde ingezetenen", en bij de apodictische slotopmerking dat het religieuze profiel van Zwolle "geen invloed" heeft gehad op de patriottenbeweging. Op zijn minst vereist een dergelijke bewering enige toelichting. Hoe stond het bijvoorbeeld met het percentage katholieke ondertekenaren van de diverse petities, welke rol speelden de katholieken in het vrijkorps, hoe gedroegen de (geestelijke) leiders van de katholieke bevolkingsgroep zich? Van de overige hoofdstukken heeft elk wel zijn eigen aantrekkelijkheden. Eén van de meest interessante bijdragen is die over Kampen, waarin een op zichze'.f vrij gematigde patriotse ontwikkeling wordt geanalyseerd met veel gevoel voor plaatselijke en persoonlijke bijzonderheden. Paradoxen levert de bundel ook op: in Oldenzaal zien we de bekende patriot Racer actief op zijn thuisbasis, maar in Almelo treedt dezelfde Racer op als verdediger van de rechten van het Huis en de familie Van Rechteren tegen de locale patriotten. Waar elders de "teergeliefde" Willem V als vijandbeeld fungeert, is dat in Almelo de gravin Van Rechteren, hetgeen nog eens het sterk anti-aristocratische karakter van het Overijssels patriottisme onderstreept. In Almelo vielen bij het contact tussen het patriotse vrijkorps en het legertje grafelijke pachters soms rake klappen. Ook in verschillende andere plaatsen werd het gebruik van geweld niet geschuwd en het lijkt niet onaannemelijk dat de patriottentijd per saldo toch wat gewelddadiger is geweest dan vaak wordt aangenomen. In zijn slotbeschouwing constateert Franken terecht dat de roep om Grondwettige Herstelling meer inhield dan alleen herstel van oude rechten en wel degelijk ook eigentijdse politieke vei— langens omvatte. Verder wijst hij onder meer op de wijde verspreiding, zowel geografisch als sociaal, van het patriottisme in Overijssel en op de toenemende religieuze tolerantie. Ook brengt hij de ontwikkelingen in Overijssel in verband met Palmers conceptie van een democratische revolutie in de hele westerse wereld, en met de door C.H.E. de Wit gehanteerde 76 aristocratisch-democratische antithese. Het vele goede van deze bundel doet hopen dat de editors hun voorzichtige aankondiging van een vervolgdeel over het Overijsselse platteland gestand zullen kunnen doen. Misschien zou daarin de ideologische dimensie van het patriottisme, het bewerken van de publieke opinie in pamfletten en periodieken, en de wijze waarop over politiek werd gediscussieerd, nog wat meer aandacht kunnen krijgen dan in deze bundel. Hoe lonend die aandacht kan zijn bewijst het verhaal over het kleine Hardenberg (nog geen 700 inwoners), waar een geschil over enkele weggelopen koeien leidde tot een principiële discussie over de aard van de plaatselijke democratie en de rechten van burgers in een vrije republiek. BERICHT VAN DE CULTURELE RAAD OVERIJSSEL Nieuwe consulent voor de afdeling musea, oudheidkunde, monumenten. De heer G. Buist uit Deventer wordt de opvolger van Frits Zeiler, die met ingang van 1 maart jongstleden werd benoemd tot hoofd bureau culturele zaken van de gemeente Kampen. De heer Buist is 30 jaar. Hij studeerde aan de Rijksuniversiteit van Groningen geschiedenis met als hoofdvak: sociale en economische geschiedenis, en als bijvakken: culturele antropologie, historische geografie en nieuwste geschiedenis. Regionaal en historisch onderzoek heeft altijd de voorkeur van de heer Buist gehad. Na zijn studie heeft hij in samenwerking met het Nedersaksisch Instituut te Groningen een portret gemaakt van het dagelijks leven in de gemeente Oosterhesselen gedurende de periode 1900- 1940. Van 1982 - 1984 was hij coördinator volwasseneneducatie bij de gemeenten Hoogeveen en Zuidwolde. Daarna was hij studieconsulent bij het studiecentrum Deventer van de Open Universiteit. De heer Buist begon zijn werkzaamheden bij de Culturele Raad Overijssel op 1 juli 1986. ZWOLét HI«TODIêCIU VtDtNICINC BESTUUR: voorzitter: J. Hagedoorn secretaris: R. Salet penningmeester: H. Brassien lid: R.T. Oost lid: B.H. Edel SECRETARIAATSADRES: Sellekamp 32 LEDENADMINISTRATIE: Brederostraat 76 Tyassenbelt 28, Zwolle Sellekamp 32, Zwolle Brederostraat 76, Zwolle Jeilissenkamp 2, Zwolle 8014 DR 8023 AV REDACTIE-ADRES ZWOLS HISTORISCH JAARBOEK: Westerstraat 34 8011 CG REDACTIE-ADRES ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT: Jeilissenkamp 2 8014 EW GIROREKENING: 5570775 tnv Zwolse Historische Vereniging Zwolle Zwolle Zwolle Zwolle Zwolle type/layout: henk brassien/OLIVETTI-livius (90%) druk: adm.centrum "DE SASSENPOORT" - Zwolle omslag: "SWOLLA", kopergravure, anoniem, 18e eeuw Zwolle rond 1600 gezien vanuit het zuiden

Lees verder

Nieuwsbrief 1986

Door 1986, Zoek in ons tijdschrift

1986
ZWOLS
HISTORISCH
TIJDSCHRIFT
ZWOL&E HISTORISCHE VERENIGING
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
INHOUDSOPGAVE / NUMMER EEN / JAARGANG DRIE / 1986
1 VAN DE REDACTIE
ARTIKELEN
2 Het kadaster van 1832 als bron voor de Zwolse geschiedenis
P.W.J. DEN OTTER
13 Een Karolingische mantelspeld uit Wythmen H. HASSELT
16 Het orgel van de Plantagekerk te Zwolle
H.C.J. WULLINK
VAN DE INSTELLINGEN
12 Tentoonstellingsagenda Provinciaal Overijssels Museum
24 Bericht van het Provinciaal Overijssels Museum
25 Bericht van het Gemeente-Archief Zwolle: publicaties
1985 (mede) gebaseerd op Zwolse bronnen
VERSCHIJNINGSBERICHT
28 Handleiding voor genealogisch onderzoek in Nederland
VERENIGINGSMEDEDELINGEN
27 Lezingencyclus 1986: bekende Zwollenaren
28 Hulp gevraagd
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift:
W.A. Huijsmans, P. Lindhoud, R.T. Oost (eindredacteur),
mevr. I. Wormgoor & mevr. A. van der Wurff.
Redactie Zwols Historisch Jaarboek:
J.F. Borst (eindredacteur) & P.J. Lettinga.
Zwolse Historische Vereniging
Niuls uit deze uitijüvn niay worden verveelvoudigd un ‘
of upenbaai p,emaakl dour miridd vjn diuk. toiucopy,
microfilm of OIJ welkt.- wij/t; ook. /oinler voorafgaande
s(.’hnrieli|ke toesteinnnni.) van ilt; utujtivur
VAN DE REDACTIE
Met dit nummer start de derde jaargang van het Zwols Historisch
Tijdschrift.
Al twee jaar mogen wij ons verheugen over een overwegend goede
ontvangst van het blad, zoals blijkt uit verschillende reacties.
De redactie heeft dan ook gemeend de opzet en de omslag van het
blad niet te moeten veranderen.
Tegen degenen die suggesties met betrekking tot de inhoud en/of
uitvoering van het blad voor zich hielden, zouden wij willen
zeggen: onthoudt ons Uw welgemeende adviezen niet.
Om het werk van de redactie te vereenvoudigen, zijn de uiterste
data voor het inleveren van de copy door de auteurs met een
maand vervroegd. Dat betekent: 1 november voor het eerste nummer
van de nieuwe jaargang, 1 februari voor het tweede, 1 mei voor
het derde en 1 augustus voor het vierde.
Veel leesplezier wensen wij U toe bij dit nummer van het Zwols
Historisch Tijdschrift.
HET KADASTER VAN 1832 ALS BRON VOOR DE ZWOLSE GESCHIEDENIS
P.W.J. DEN OTTER
Kadastrale archivalia zijn van onschatbare waarde voor de studie
van de locale en regionale geschiedenis. Helaas maken nog
te weinig amateur- èn professionele historici gebruik van deze
bron met vele mogelijkheden. Dit is te wijten aan de moeilijk
te doorgronden structuur van het kadasterarchief en aan de overweldigende
omvang ervan. Alleen al in Overijssel beslaat
het archief vele honderden strekkende meters registers plus
meer dan tienduizend kaarten. De door kadastrale ambtenaren
gebruikte technische termen, die voor een leek veel weg hebben
van een geheimtaal, vormen een laatste belemmering.
VOORGESCHIEDENIS
Vanouds.is veel vermogen belegd in onroerend goed. De belasting
daarop vormt dan ook vanaf de middeleeuwen een belangrijke bron
van inkomsten voor de gewestelijke en plaatselijke overheden.
Daartoe dienen bepaalde gegevens over eigendommen – ligging,
aard, grootte, belastbare opbrengst, belastingplichtige – in registers
vastgelegd te worden. Het eeuwenoude, per gewest nogal
uiteenlopende systeem van de verponding voldoet tegen het
einde van de achttiende eeuw niet meer.
In 1805 valt het besluit tot reorganisatie en uniformering van
de heffing der grondbelasting, waarna in 1807 de opmeting en
kartering van eigendommen volgens dezelfde lengtemaat aanvangt.
Men baseert de belastingaanslag op de huurwaarde, die wordt
vastgesteld door van overheidswege benoemde schatters. Dit zogenaamde
Hollandse Kadaster is nooit voltooid. Ten gevolge van
de inlijving van het Koninkrijk Holland (1806-1810) bij het
Franse Keizerrijk (1810-1813) gaan ook hier de Franse belastingwetten
gelden. Niet langer wordt de aanslag van de grondbelasting
gebaseerd op de huurwaarde. Voortaan geldt de werkelijke
opbrengst als basis. Als gevolg hiervan wordt het reeds verrichte
werk afgekeurd.
De inrichting van het op de Franse leest geschoeide kadaster
begint in 1811. Bij de werkzaamheden laat men zich luiden door
de vertaling van een omvangrijke bundel Franse voorschriften,
de “Méthodique verzameling der wetten, decreten, reglementen,
instructien en decisiè’n betrekkelijk het cadaster van het
Fransche Rijk” in drie talen door Doorman & Compagnie te Amsteriinia
m1
M K T II O O I O tl F.
VERZAMELING
wi n r . ni.<:nrrt, KF.GI.KMKNJTN I s l III f I II (.% I I M I S l t . V , CA0ASTER VAX 11 ET FftANSaiE BUI* s 1K)OB BEN MIXISÏ'EK VA3T PlSASCHX afb.1: Titelpagina van het deel modellen van de "Methodique Verzameling" RAO, Archief Prefect, inv.nr. 4240. Foto: RAO. 4 dam in 1812 uitgegeven (afb.1). Evenals zovele andere Franse wetten is ook dit "Recueil Méthodique" na de onafhankelijkheid van 1813 gehandhaafd. Het duurt uiteindelijk echter nog ruim twintig jaar, voordat op 1 oktober 1832 het kadaster als basis voor de heffing van de grondbelastifg kan worden ingevoerd. Om als reële basis voor de heffing te kunnen blijven dienen, moeten de kadastrale gegevens uiteraard voortdurend bijgehouden worden. Hiertoe worden op 23 oktober 1832 de "Verordeningen tot instandhouding van het kadaster van het Koninkrijk der Nederlanden" uitgevaardigd. De thans voorhanden zijnde kadastrale archiefstukken kunnen worden onderscheiden in de oorspronkelijke stukken, aanwezig op 1 oktober 1832, en de suppletoire stukken ofwel de bijhouding van 1832 tot heden. In de oorsponkelijke stukken mochten na 1832 geen wijzigingen meer worden aangebracht. Ze vormen dan ook een zeer betrouwbare momentopname van de kadastrale situatie van dat moment. In de kadastrale administratie is de term "minuut" in zwang ter aanduiding van documenten, die op of vóór 1 oktober 1832 zijn ontstaan. De suppletoire stukken daarentegen geven inzicht in de ontwikkeling van de situatie sedert eind 1832. De ontwikkeling van de kadastrale administratie van 1832 tot heden is echter een verhaal apart en valt buiten het bestek van dit artikel. INRICHTING VAN HET KADASTER VAN 1832. De werkzaamheden beginnen met uitgebreide metingen. Voor het eerst in de geschiedenis wordt heel Nederland systematisch opgemeten. Meestal uitgaande van kerktorens wordt per gemeente als meetkundige grondslag een driehoeksnet van opvallende punten ingemeten. Dit driehoeksnet staat opgetekend in de minuutregisters van driehoeksmeting. Tevens onderneemt een gezelschap, bestaande uit de landmeter-delimitateur, de burgemeesters der aan elkaar grenzende gemeenten en de door hen aangewezen vertrouwenslieden, een wandeling langs de gemeentegrenzen en stelt de precieze afbakening ervan vast. De gegevens worden vastgelegd in de processen-verbaal der grensbepaling van het grondgebied der gemeenten.Dergelijke processenverbaal bevatten een schat aan topografische en toponymische gegevens. De punten van grensscheiding worden ingemeten en een kaart, de oppervlakkige of figuratieve schets der grenslijnen, completeert het geheel. Aldus is ook op 15 april 1822 de definitieve grens tussen de gemeenten Stad Zwolle en Zwollerkerspel vastgelegd (afb.2 en 3 ) . afb.2: Zuidelijke grensafbakening tussen de gemeenten Stad Zwolle en Zwollerkerspel. RAO, Processen-verbaal van grensbepaling der gemeenten, inv. nr. LXVII. Foto: RAO. afb.3: Topografische beschrijving van een deel van de zuidelijke grensafbakening tussen de gemeenten Stad Zwolle en Zwollerkerspel. GAZ, inv.nr. AAZK1 - 01779. Vervolgens gaat men het eenmaal vastgestelde grondgebied van een gemeente onderverdelen in vakken, sekties in de kadastrale terminologie. Deze sekties worden aangeduid met de hoofdletters A, B, C enzovoorts. Dikwijls is daarbij de oude indeling in gerichten of buurtschappen gevolgd. De sektie-indeling is vastgelegd op een verzamelplan, schaal 1:10.000. Plan is de kadastrale naam voor kaart. Tevens bevat deze kaart de voornaamste wegen, wateren en gebouwen. Perceelsgrenzen staan er niet op. De gemeente Stad Zwolle bijvoorbeeld is in 1822 verdeeld in zes sekties: sektie A Dieze, B Zuidbroek, C Mars en Geren, D Assendorp en F de Stad (afb.4). :.. •>• t
afb.4: Verzamelplan van de gemeente Stad Zwolle’.
RAO, Minuutplans, inv.nr. 1498. Foto: RAO.
Alle afzonderlijke stukken grond, die duidelijk zijn begrensd
en aan één eigenaar toebehoren, de percelen, worden opgemeten
en ingetekend op de kadastrale minuutplans. Het is van het
allergrootste belang voor ogen te houden, dat de minuutplans
primair eigendomsgrenzen aangeven en nooit en te nimmer mogen
of kunnen worden gelezen als topografische kaarten. Dit ondanks
het feit dat ook gebouwen, wateren, wegen en dergelijke op de
plans staan aangegeven. Elk perceel is voorzien van een nummer,
dat op de kaart midden in het perceel is aangebracht. Binnen
elke afzonderlijke sektie loopt de nummering vanaf één. Wanneer
7
een sektie bestaat uit meerdere kaartbladen, loopt de perceelsnummering
door van blad 1 naar blad 2 en zo verder. De volledige
en juiste kadastrale aanduiding van een perceel bevat dus de
volgende elementen: Gemeentenaam, Sektieletter, Perceelsnurrmer.
Zo is de aanduiding van de Broerenkerk in 1832: Gemeente Stad
Zwolle, Sektie F, Eerste Blad, Nummer 458 (afb.5).
afb.5: De Broerenkerk en omgeving kadastraal gezien. Minuutplan
Gemeente Stad Zwolle, Sektie F, Eerste blad.
RAO, Minuutplans, inv.nr. 1510. Foto: RAO.
Kadastrale plans zijn niet allemaal op dezelfde schaal getekend.
Voor dichtbebouwde gebieden is de schaal 1:1250 gebruikt
voor landelijk gebied met verspreide bebouwing de schaal 1-
^öüO, terwijl gebieden met grotere percelen op schaal 1-5000
zijn getekend. Zoals vermeld zijn de verzamelplans 1:10 000 Op
de kaarten zijn de begrenzingen van de percelen aangegeven door
een ononderbroken lijn. Behoort een gebouw tot het perceel
waarbinnen het is getekend, dan is er een pijltje doorheen gestippeld.
Een gestippelde lijn door de percelen geeft het recht
van overpad aan. De oude veldnamen zijn niet opgetekend, wel
worden namen van grotere gebieden vermeld. Huizen zijn in rood
aangegeven, kerken in kobaltblauw, wateren in ultramarijn en
wegen in bruin. Sektie- en gemeentegrenzen zijn ook in kleur
aangegeven.
8
Een volgend kadastraal stuk is de oorspronkelijk aanwijzende
tafel (o.a.t.). Dit register bevat een opsomming van alle percelen
binnen een gemeente, geordend naar sektie en in numerieke
volgorde van de perceelsnummers. Na vermelding van de plaatselijke
benaming van een conglomeraat van percelen, wordt per perceel
vermeld: de eigenaar, diens beroep, zijn of haar woonplaats,
het artikelnummer in de kadastrale legger, het soort eigendom
(bos, heide bouwland, weide, bebouwing etcetera), de grootte in
hectaren, aren en centiaren, de kwaliteitsklasse, het toegepaste
belastingtarief en het uiteindelijk te heffen belastingbedrag.
Voorin elk deel worden de toegepaste tarieven voor de
verschillende soorten en kwaliteitsklassen van gebouwde en ongebouwde
eigendommen vermeld (afb.6).
Ji
/…<: A afb.6: Fragment uit de oorspronkelijk aanwijzende tafel der gemeente Zwollerkerspel, Sektie A, genaamd Streukel. RAO, o.a.t.'s, inv.nr. 3. Foto: RAO. Tot slot wordt in 1832 opgemaakt de perceelsgewijze legger, ook wel kadastrale legger of artikelsgewijze legger genoemd. Hierin treft men weer per gemeente alle percelen aan onder vermelding van dezelfde gegevens als in de o.a.t.. Nu echter zijn de gegevens primair geordend op naam van de eigenaar. Onder één hoofd, bestaande uit naam, voornaam, beroep en woonplaats van de eigenaar zijn diens percelen gerangschikt tot een zogenaamd leggerartikel. Het nummer van dit artikel staat ook in de o.a.t. 9 vermeld. In tegenstelling tot de o.a.t. bevat de legger ook gegevens betreffende de wijze van verwerving van het bezit. Anders dan bij de minuutplans en de o.a.t.'s zijn in de leggers na 1 oktober 1832 wel wijzigingen aangebracht. Bijvoorbeeld bij wisseling van eigenaar of bij splitsing en samenvoeging van percelen. De toestand van 1 oktober 1832 is gemakkelijk te herkennen, omdat op die datum het totale bezit van een eigenaar bij elkaar is opgeteld (afb.7). s ... . •X'- V J « f 't 1 '( f. - -n—- Ki I i i - • ^ . i i "n iv ti i f IV lf|> A l i U M i . M i
– ” ‘ – • • ‘< •'••• -- - id v»l m i 1,* ««-^ (...( f»«, :, si * ^O* i ( f n *• " H - 'I-IJ,". | l' ' • ' • ' • ' : t i t i • '(i'. Tt afb.7: Fragment uit de kadastrale legger der gemeente Zwolle, artikelnr. 816, Hendrik Marsman. GAZ, kad.legger met de artikelnrs. 790 - 1194. Foto: J.P. de Koning, Gem. Fotodienst Zwolle. MOGELIJKHEDEN VOOR ONDERZOEK. Het kadasterarchief biedt onvermoede mogelijkheden tot reconstructie van de historische werkelijkheid in de stad Zwolle en het omringende platteland omstreeks 1832. Desgewenst kan men daarbij uitgaan van het terrein of de kaart (minuutplan), van het perceel (o.a.t.) of de eigenaar (legger). Alle kaarten en registers staan op systematische wijze met.elkaar in verband. Ieder die onderzoek in deze archieven wil gaan verrichten, doet er goed aan het tamelijk onbekend gebleven artikel van A.D. Kakebeek over de reconstructie van de ambachtelij k-agrarische situatie in de Brabantse dorpen rond 1830 te bestuderen (zie literatuurlijst nr.1). Zijn betoog vormt een ware methodische goudmijn. Enkele door hem geschetste onderzoeks- en reconstuctiemogelijkheden zijn: 10 1. De topografische kaart c.q. de overzichtskaart van het gebruik der eigendommen. Op een lichtdruk van een minuutplan kunnen door de onderzoeker de percelen worden ingekleurd naar gebruik. Gegevens hierover treft men per perceel in de o.a.t. aan. Ongebouwde eigendommen zijn verdeeld in bouwlanden, weilanden of hooilanden, tuinen en boomgaarden, hakhout, opgaande bossen, twijgwaarden en rietlanden, heide- en zandplaten, moerassen, kolken, sloten, grachten, vijvers en andere wateren, eendekooien, aanleg tot vermaak, blekerijen etcetera, alsmede de categorie sluisgelden en rechten van visserij en overvaart. Gebouwde eigendommen omvatten huizen, koetshuizen, stallen en schuren, koepels en tuinhuizen, pakhuizen en ambachtelijke en industriële vestigingen als molens, brouwerijen, steenbakkerijen, weverijen en spinnerijen, scheepswerven, leerlooierijen, lijnbanen enzovoorts. De informatie uit de o.a.t. kan mogelijk nog worden aangevuld mot gegevens uit de ouste topografische kaarten. Bijvoorbeeld de in 1849 in opdracht van het Overijsselse provinciale bestuur uitgegeven topografische kaart. 2. Kwaliteitskaarten. Het is ook mogelijk de lichtdrukken in te kleuren volgens de door de schatters van de grondbelasting aan elk perceel toegekende kwaliteitsklasse. De kwaliteitsaanduiding treft men eveneens in de o.a.t. aan. Het archief van de Gouverneur des Konings, vierde afdeling, bevat tal van gegevens over de criteria, welke ten grondslag hebben gelegen aan de schatting naar kwaliteit. Bij landbouwgronden spelen factoren als vruchtbaarheid, bewerkbaarheid, bereikbaarheid, hoogteligging een rol, bij weilanden de aantallen per hektare te weiden vee, bij huizen het aantal kamers, de inrichting ervan en de gebruikte bouwmaterialen. Bij bossen de mogelijkheid tot houtwinning, bij heidevelden de ontginningsmogelijkheden en de plaggenwinning. De hoogte van de belastingaanslag is uiteraard ten nauwste gerelateerd aan de toegekende kwaliteitsklasse. Kwaliteitskaarten zijn mogelijk voor gronden in agrarisch gebruik, bossen en woeste gronden en gebouwen. 3. Plattegrond. Op basis van de minuutplans en de o.a.t.'s kan men een plattegrond van een dorp, stad of gehucht met de eigenaren van de huizen samenstellen. Het is daarbij van belang in de gaten te houden dat de o.a.t. wel de eigenaren van het gebouw vermeldt, maar dat dit niet noodzakelijkerwijze ook de bewoners of de gebruikers behoeven te zijn. Huurders komt men via de kadastrale administratie niet op het spoor. 4. De eigendommenkaart. Met behulp van de legger kan van elke eigenaar tamelijk eenvoudig een overzicht van het totale bezit binnen een kadastrale gemeente opgemaakt worden. Het is misschien goed hier te vermelden, dat de beroepsaanduidingen niet altijd 11 even betrouwbaar zijn. Voor de zekerheid dienen ze aan de hand van andere bronnen gecontroleerd te worden. Voor genealogen doet zich hier een uitgelezen gelegenheid voor hun stamboom "aan te kleden" met andere gegevens dan alleen geboorte-, huwelijks- en sterfdata. Als men heeft vastgesteld dat de eigenaar tevens bewoner is van een boerderij, kan men een spreidingskaart van de percelen van een bepaalde boerderij vervaardigen. 5. Bezit in de Dode Hand. Deze kaart verschaft inzicht in de bezittingen van een bijzondere categorie eigenaars: de kerken en instellingen van weldadigheid. Deze goederen worden aangeduid als bezit in de Dode Hand en zijn vrijgesteld van grondbelastingheffing. Onroerend goed vormt in deze tijd nog een voorname bron van inkomsten voor deze instellingen. Genoemde documenten verschaffen de onderzoeker informatie over het grondgebruik en de agrarische ontwikkeling, de middelen van bestaan, de eigendomsverhoudingen met in het verlengde daarvan de welstand en sociale structuur van de samenleving, de bouwen nederzettingsgeschiedenis, de loop van rivieren en wegen en tal van andere facetten van de historische geografie. Vele gegevens kunnen naast de weergave op kaarten ook met behulp van statistische technieken gekwantificeerd en geïnterpreteerd worden. BEWAARPLAATSEN. Waar worden de stukken betreffende Zwolle en Zwollerkerspel bewaard ? 00 Minuutregisters van driehoeksmeting: Rijksarchief in Overijssel (RAO). 00 Processen-verbaal van grensbepaling: RAO, Gemeente-archief Zwolle (GAZ). 00 Verzamelplans: RAO, GAZ. 00 Minuutplans: RAO, GAZ. 00 Oorspronkelijk aanwijzende tafels: RAO, GAZ (niet van Zwollerkerspel), Dienst voor het kadaster en de openbare registers, directie Overijssel (KADOR). 00 Leggers: GAZ (ten dele van Zwollerkerspel), KADOR. 00 Archief Gouverneur des Konings: RAO. 12 Het Rijksarchief is gevestigd Eikenstraat 20, het Gemeente- Archief Voorstraat 26 en KADOR-Overijssel Zwartewaterallee 7, allen te Zwolle. Bij de beide archiefdiensten is raadpleging gratis. Door KADOR wordt kadastraal recht in rekening gebracht, tenzij men een verklaring kan overleggen dat het voorgenomen onderzoek een wetenschappelijk karakter draagt. Dergelijke verklaringen kunnen alleen door de rijksarchivaris worden afgegeven. Nadere inlichtingen hierover bij het Rijksarchief. LITERATUUR. 1. A.D. Kakebeeke, "Reconstructie van de agrarisch-ambachtelijke situatie onzer dorpen uit de kadastrale bescheiden omstreeks 1830 als project voor een heemkundekring" in: Brabants Heem XXIX (1967), 5-18. 2. F. Keverling Buisman & E. Muller, "Kadaster-gids". Gids voor de raadpleging van hypothecaire en kadastrale archieven uit de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw.('s-Gravenhage, 1979). 3. C. Koeman, "Bijdragen van het kadaster aan de kartografie van Nederland" in: Op goede gronden. Een bundel opstellen ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de dienst van het kadaster en de openbare registers. ('s-Gravenhage, 1982) 103- 131. 4. E. Muller, "De archieven bij het kadaster" in: Nederlands Archievenblad, 82 (1978) 41-54. 5. F. Nijstad, "Het kadaster van 1830. Een weinig gebruikte bron met vele mogelijkheden" in: Groniek, 16 (1982) nr 76, 47-50. TENTOONSTELLINGSAGENDA PROVINCIAAL OVERIJSSELS MUSEUM 23 februari - 7 april Tekeningen van Grasdorp, de recente aanwinst, getoond in het prentenkabinet. Weeshuizen in Overijssel. Zwanen Muskusrat (Natuurmuseum) 7 18 12 maart april mei - 27 april - begin augustus - 13 juli 13 EEN KAROLINGISCHE MANTELSPELD UIT WYTHMEN HENK HASSELT Aan de Heinoseweg, in de Zwolse buurtschap Wythmen, zijn door amateurarcheologen veelvuldig onderzoekingen verricht naar de leefwijze van onze voorouders vanaf de Romeinse tijd tot en met de late middeleeuwen. Een veelvoud aan tastbare stukjes van de puzzel werd bijeengebracht, gedocumenteerd en gepubliceerd 1). Deze onderzoeken vonden plaats omdat door het diepploegen van twee, aangrenzende percelen, veel materiaal naar boven kwam. Onder supervisie van de provinciaal archeoloog, drs. A.D. Verlinde, en met toestemming van de grondeigenaars, de heren Kok en Mulder, kon veelal kort en krachtig geopereerd worden. Dit was noodzakelijk omdat het terrein slechts kort voor onderzoek beschikbaar was. Omdat na de maisoogst op het terrein van de heer Kok gras gezaaid zou worden, bleef daartussen slechts één week voor onderzoek over. Op voorhand werden alle formaliteiten geregeld, zodat onmiddellijk op de situatie ingespeeld kon worden. Eind september 1985 was het zover: een team van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, afdeling IJsseldelta-Vechtstreek onder leiding van R. van Beek had zich, met assistentie van enkele detectoramateurs van de "Coinhunters Company" verzameld 2). Tijdens het wachten op de shovel, die de bovenlaag moest verwijderen, werden de te graven sleuven reeds aan een electronisch bodemonderzoek onderworpen. Een zeer fraaie vondst kon binnen het kwartier worden gemeld. Het betrof hier een Karolingische emaille schijffibula van het rechthoekige type, met naar binnen gebogen zijden en ingelegde decoratie. Tussen de opgehoogde randen ligt een veld dat gevuld is met een glasachtige, doorschijnende blauwe massa, terwijl de vier halfronde uitsparingen zijn opgevuld met een wit, parelmoer-achtig materiaal. De achterzijde laat twee bevestigingspunten zien voor de naaldhouder en naaldschöen. De naald zelf bestond hoogstwaarschijnlijk uit ijzer en was niet meer aanwezig. Dit rechthoekige type behoort tot een kleine groep fibula's waarvan de verspreiding zich hoofdzakelijk beperkt tot noordwest Duitsland en Nederland. Een enkele fibula van dit type is bekend uit Zweden 3 ) . Al deze fibula's zijn opvallend kleiner uitgevoerd dan de Merovingische voorgangers en de Ottoonse navolgers. De ornamenten zijn doorgaans eenvoudig en steeds louter geometrisch, maar altijd met grote nauwkeurigheid uitgevoerd. 14 Rechthoekige emaille schijffibula uit Wythmen Rechthoekige emaille Rechthoekige emaille a. Dorestad b. f d. Schouwen e. I De vondst van Wythmen laat zich bijzonder goed vergelijken met een exemplaar uit een graf te Looveen 4). Behalve de vorm en ornamentiek komen ook de kleuren overeen. Als datering lijkt de achtste eeuw het meest waarschijnlijk. Het is aannemelijk dat dit type fibula enkelvoudig werd gedragen. Een uitzondering vormen twee fibula's uit Birka, die uit één graf stammen en identiek aan elkaar zijn; ongetwijfeld werden zij dubbelvoudig gedragen 5). Vrijwel alle fibula's van dit type zijn gemaakt van brons; slechts één exemplaar bestaat uit een lood/tin-basis 6). Dit exemplaar is niet geëmailleerd. De smeltgevoeligheid van dit materiaal maakt een dergelijke behandeling vrijwel onmogelijk. De ornamentiek, zoals toegepast op de fibula uit Wythmen, treffen we ook aan op exemplaren uit Dorestad, Nassau, Paderborn en Schouwen. Op een ander exemplaar uit Dorestad zijn de halve circels verplaatst naar de vier hoeken. De betekenis daarvan is niet geheel duidelijk, mogelijk heeft men getracht het (Karolingische) kruis weer te geven. Op de ronde (vaak eenkleurig geëmailleerde) schijffibula's herkennen we dit kruis, dat zichtbaar wordt gemaakt door vier halve circels. Als voorbeeld zou kunnen dienen het exemplaar uit Hattem 7). 15 schijffibula uit Looveen Ronde emaille schijffibula uit Hattem ichijffibula's i.ssau >restad
c. Paderborn 3 cm
I l I l
Rechthoekige schijffibula’s komen voor in verschillende emaillekleuren.
We kennen onder andere rood, blauw, groen, geel en wit,
terwijl de ronde schijffibula’s meestal eenkleurig (rood) geëmailleerd
zijn.
Dat brons uit de Karolingische tijd uit Wythmen zeer schaars is,
blijkt wel uit het feit dat – ondanks langdurig en nauwkeurig
speuren – geen Karolingische metaalvondsten meer werden gedaan.
Noten.
1. H.J. Bruins & R. van Beek, “Wythmen (gem. Zwolle), een Sallandse
buurtschap in Romeinse tijd en Middeleeuwen” in:
Westerheem 33 (1984) 6.
2. “The Coinhunters Company” is een vereniging van personen die
werken met een detector, bedoeld om metalen (vooral munten)
op te sporen.
3. T. Capelle in: Nederlandse Oudheden 7 (1978).
4. W.A. van Es, Wijster, a native village beyond the imperial
frontier, 150 – 425,A.D. (Groningen, 1967) graf 138.
5. Zie noot 3.
6. T. Capelle, Der Metallschmuck von Haithabu (Neumünster, 1968).
7. H. Hasselt, “Opmerkelijke vondsten uit Hattem” in Documentatie
199 (15 maart 1984).
16
HET ORGEL VAN DE PLANTAGEKERK TE ZWOLLE
en enige bijzonderheden betreffende de bouw van deze kerk,
H.C.J. WULLINK
HET ORGEL IS EEN BEELT VANT LEVEN HIER BENEDEN.
VEEL PIJPEN STAENDER IN VERDEYLT IN HAER GELEDEN,
EEN YEDER HEEFT SUN PLAETS, EEN YEDER SUN GESCHREY:
SOO IS DEN STAET EN PRAET DER MENSCHEN VELERLEY.
Jacob Revius, OVER-IJSSELSCHE SANGÜN EN DICHTEN,
Op het overlijden van Claude Bernart, organist, tot Deventer.
INLEIDING.
Menigeen heeft zich al eens afgevraagd wie het fraai ogende en
goed klinkende orgel in de Plantagekerk van de Gereformeerde
kerk vrijgemaakt heeft vervaardigd. Deze bijdrage is bedoeld als
een eerste aanzet tot het verkrijgen van meer inzicht in de geschiedenis
van het orgel in deze met sloop bedreigde kerk.
In de orgelhistorische literatuur zijn de gegevens over dit orgel
bijzonder schaars. In 1978 meldt de orgeldeskundige J.F. van
Os dat het hier om een uit 1864 daterend werkstuk gaat van de
Zwolse orgelmaker Jan van Loo (1823-1910) 1). Afgaand op het
front kan worden geconstateerd, dat bepaalde voor Van Loo karakteristieke
kenmerken, zoals bijvoorbeeld de brede voluten (krulvormige
zuilversieringen) aan weerszijden van de kas, ontbreken
2).
Ondermeer aan de hand van gegevens uit de archieven van de
Christelijk Afgescheiden Gemeente (1835-1869) en de Christelijk
Gereformeerde Gemeente (1869-1897) is getracht een antwoord te
vinden op de vraag of Jan van Loo inderdaad de maker is geweest.
De bij het onderzoek opgelegde beperking bestond hieruit dat
voornamelijk een tweetal tijdstippen centraal stond: de periode
van (en voorafgaand aan) de bouw van de Plantagekerk èn, nog
verder in de tijd terug, het moment waarop het orgel werd geplaatst
in de eerste kerk van de Christelijk Afgescheidenen aan
de Nieuwstraat.
Teneinde de orgelhistorische aspecten in een wat ruimer kader
te presenteren, is gekozen voor de hier gebruikte indeling.
Vooraf wordt achtergrondinformatie aangedragen over de te
bouwen Plantagekerk, waarheen het orgel uiteindelijk zou verhuizen.
17
EEN NIEUWE KERK.
Zondag 20 november 1842 werd door de Christelijk Afgescheidenen
Gemeente aan de Nieuwstraat haar eerste kerkgebouw in gebruik
genomen. Toen in 1869 de Afgescheidenen zich verenigden met de
Gereformeerden onder het Kruis (synode van Middelburg) ontstond
weldra de behoefte aan een ruimer kerkgebouw. De hiervoor benodigde
grond werd gevonden aan het einde van de Spoelstraat.
In de notulen van de kerkeraadsvergadering van 29 december 1873
wordt voor de eerste maal over de nieuwe kerk gerept: “De voorzitter
als president der bouwcommissie deelt mede, dat er hunne
vergadering tekeningen van verschillende kerken ter bezichtiging
gelegen hebben, waarvan naar het oordeel der commissie de
Hervormde Kerk te Voorschoten de voorkeur verdiende. Dat de
voorzitter in vereniging met de heer Klinkert en de andere ai—
chitect Bosboom als afgevaardigden een persoonlijk onderzoek
naar de kerk te Voorschoten hebben ingesteld, met dat gevolg
dat alle drie overeenstemden dat onze nieuw te bouwen kerk met
enig wijziging naar die kerk behoort te weden gebouwd, waarom
dan ook de heer Bosboom daar ter plaatse een schets van die
kerk heeft klaargemaakt, die met enige gemaakte veranderingen
de kerkeraad hierbij ter bezichtiging wordt voorgelegd” 3).
‘:y,(.sf k rk.
PLANTAGEKERK omstreeks 1925.
Foto: coll. GAZ. Repro: J.P. de Koning.
18
DE AANBESTEDING.
Tijdens de kerkeraadsvergadering van 23 maart 1874 kwamen de
tekeningen en het bestek van de te bouwen kerk ter sprake. De
tekening bewonderde men wegens “de netheid van vorm en doelmatigheid
van samenstelling” en verkreeg de goedkeuring van de
vergadering 4).
Door wat in de notulen van 1 april 1874 een gunstige beschikking
der voorzienigheid wordt genoemd, kwam een en ander in een
stroomversnelling. Weduwe J. van Assen stelde’een bedrag van
ƒ 20.000,— beschikbaar tegen 4%. Op 1 januari 1875 kon over
het bedrag worden beschikt en binnen de eerste vijftien jaar
behoefde niet te worden afgelost. Na deze voorspoedige ontwikkeling
besloot men de aanbesteding op 24 januari te doen
plaatsvinden. In diverse kranten zou hiervan melding worden
gemaakt. Direct na de aanbesteding vergaderde de bijna voltallige
kerkeraad (er was één absentie) in aanwezigheid van de
architecten Klinkert en Bosboom. Zes inschrijvingsbiljetten waren
ontvangen. De laagste inschrijver was de bekende aannemer
G. Schutte voor een bedrag van ƒ 40.000,—. De hoogste inschrijver,
D. Bruins, wilde het werk uitvoeren voor ƒ 49.750,—.
De namen van de overigen, gerangschikt naar de in hoogte aflopende
begrotingsbedragen, luidden respectievelijk: W.F. Breman,
G.J. Averdijk, G. Beltman en B.H. Trooster.
Desgevraagd antwoordde Bosboom dat zijn begroting wat lager
uitviel dan de laagste inschrijver, maar hij schreef dit toe
aan de prijzen van de materialen, die mogelijk wat aan de lage
kant waren. Klinkert meende dat het werk aan de laagste inschrijver,
dus aan Schutte, gegund moest worden. Met algemene
stemmen werd daarop besloten het werk aan Schutte te gunnen,
zij het onder de voorwaarde dat zijn borgen solide waren 5).
OVERBRENGEN VAN HET ORGEL EN HET AANSTEKEN VAN DE EERSTE GASPIT.
De bouw van de nieuwe kerk vorderde gestaag. Eind september 1874
kwam het traditionele pannebier in zicht. In de notulen wordt
gesproken over de “meiboom” die op de kap zou worden geplaatst.
De kerkeraad trok voor dit gebeuren ƒ 40,— uit, door de aannemer
als volgt te verdelen: voor Harm f 3,—, de overige
knechten van Schutte elk f 1,— en het overige “werkvolk” samen
f 10,— 6).
Op 26 oktober daaropvolgend leidden uitvoerige beraadslagingen
over de vraag of er al of niet een nieuw orgel zou worden geplaatst
tot overeenstemming. Het bestaande instrument, nog in
1866 door de vakbekwame Jan van Loo voor een aanzienlijk bedrag
hersteld en verbeterd, zou worden overgebracht naar de nieuwe
kerk.
19
Bepaald voorbarig reageerde ds. L. Lindeboom te Zaandam door
een brief te schrijven waarin hij met betrekking tot het orgel
vroeg: “hoeveel ruimte het beslaat; voor hoeveel geld het te
koop is; hoelang tijd van beraad [de kerkeraad] hem wil geven”
7). Deze brief werd tijdens de vergadering van 27 april 1874
voorgelezen.
Met de overbrenging van het orgel belastte zich de in Deventer
woonachtige orgelmaker Hermanus Gerhardus Holtgrave (1836-1899).
Op 12 april 1875 werd een brief van Holtgrave voorgelezen waarin
wordt vermeld dat hij voor de som van ƒ 340,— het orgel wil overbrengen;
timmerman en vervoer zijn echter voor rekening van
de kerk. Besloten werd dit voorstel aan te nemen en Holtgrave
te berichten dat “wij naar ons oordeel de nieuwe kerk met 1 juli
kunnen betrekken opdat hij daarna zijne maatregelen kan nemen” 8),
Op 28 juni 1875 stelde men de datum van de officiële ingebruikname
van het kerkgebouw vast: zondag 25 juli. Behalve het verfraaien
van het orgel kwam op deze vergadering ondermeer aan de
orde het vervaardigen van een bestek voor het hek van de kerk
en tenslotte ging de kerkeraad, in gezelschap van de heren Bosboom,
Klinkert en de aannemer Schutte, de kerk binnen om de
gaslichten, die voor het eerst ontstoken zouden worden, te gaan
bezichtigen. Broeder O. Bosch mocht de eer genieten de eerste
gaspit aan te steken, waarmee de vitter van de gasfabriek hem
feliciteerde. Onder het aansteken van de lichten werden de aanwezige
personen aangenaam verrast door welluidende orgelmuziek
“dat beter effect deed dan in onze oude kerk” 9).
•HET ORGEL.
Aanvankelijk werd de gemeentezang in de kerk aan de Nieuwstraat
niet door een orgel ondersteund. In de kerkeraadsvergadering
van 15 januari 1844 verscheen broeder F.J. van Lente en verzocht
een beloning voor het voorlezen en wel ƒ 1,50 per week.
Besloten werd de taak van Van Lente zoveel mogelijk te verlichten
omdat honorering “in de tegenwoordige omstandigheden”
bezwaarlijk zou zijn 10). Op 18 november verscheen Van Lente
opnieuw in de vergadering en stelde dat indien de kerkeraad
mocht besluiten een tractement voor de voorzanger te bepalen
hij daarvoor een bedrag van ƒ 75,— per jaar eiste. Besloten
werd om Van Lente voorlopig tot 1 juli 1845 aan te stellen tegen
een vergoeding van ƒ 40,— per jaar. De financiële positie
van de jonge gemeente was van dien aard dat aan de aanschaf van
een orgel voorlopig niet viel te denken.
W.A. Elberts schrijft dat het orgel is geschonken door ds. B.
Fijnebuik 11). C.J. van Loo voegt hieraan nog een interessant
detail toe: “In 1896 is het met enige pijpenyergroot” 12).
20
Het is echter niet duidelijk of de laatste scribent doelt op
de uitbreiding met een tweede manuaal of op de eind 1894
plaatsgevonden werkzaamheden. In het eerste geval zou er inderdaad
gesproken kunnen worden van “vergroting”, maar met enige
pijpen kom je niet ver. Vanzelfsprekend is het aantal benodigde
pijpen gelijk aan het aantal stemmen (registers) maal
het aantal toetsen (manuaalomvang) plus de extra pijpen voor
de eventuele samengestelde vulstemmen. De werkzaamheden van
1894, uitgevoerd door Proper uit Kampen, betroffen in hoofdzaak
het herstellen van de blaasbalg, veranderen en verbeteren van
de trompet en de viola di gamba en het stemmen 13).
De notulen maken nergens gewag van de herkomst van het door ds.
Fijnebuik geschonken orgel. Dienaangaande wordt in de notulen
van 17 mei 1847 slechts opgemerkt: “Wordt verder gesproken over
het orgel. De praese zegt dat ds. Fijnebuik, die beloofd had
bij hem te komen, tot hiertoe niet bij hem geweest is, dat hij
evenwel nog wel eens bij hem wilde gaan om tot een eindbeslissing
te geraken 14). Kort daarna moet men elkaar hebben gevonden,
want in de vergadering van 19 juli 1&47 werd op voorstel
van diaken A. Bosch besloten met de meeste spoed het orgel
in de kerk in orde te brengen en te voltooien. Deze werkzaamheden
werden opgedragen aan de heer Prins, orgelmaker te Zwolle,
voor een bedrag van ƒ 150,— 15). Georg Frederik Izaak Prins,
Nederlands Hervormd, was geboren op 2 september 1801 te Zwolle
en bewoonde een pand aan de Bitterstraat (C 148) 16). In feite
was hij organist, maar af en toe verrichtte hij aan orgels herstelwerkzaamheden
van geringe omvang. In de jaren 1837 en 1838
werkte Prins bijvoorbeeld aan het Schnitgerorgel in de Lutherse
kerk 17). Op 7 augustus 1860 verhuisde hij naar de gemeente
Coevorden.
In het kasboek zijn begin 1848 verschillende uitgaven verantwoord
die verband houden met de genoemde herstelwerkzaamheden:
ƒ 7,80 voor 24 (?) stuks nieuwe pijpen; ƒ 17,— voor lofwerk
aan het orgel; f 8,— voor onkosten aan het lofwerk; f 13,—
aan de organist Prins en f 2,95 verschot nieuwe orgelpijpen 18).
De financiering geschiedde door middel van een speciaal voor
dit doel ingesteld fonds. Meer dan lapwerk zal het niet zijn
geweest. Met regelmaat kwamen er berichten door over de slechte
toestand van het orgel. Financiële redenen vormden de belangrijkste
oorzaak om de noodzakelijke reparaties steeds weer uit
te stellen.
Op 11 mei 1865 werd in de kerkeraadsvergadering een brief van
de organist Jan Bosch voorgelezen. Deze gaf te kennen de functie
van organist niet langer meer te kunnen uitoefenen wegens de
slechte staat van het orgel. De kerkeraad besloot toen om “zoveel
mogelijk werk te maken dat het orgel weer in orde komt”
21
19). Jan van Loo werd ontboden en na een ingesteld onderzoek
diende deze een begroting van kosten in voor het herstel; totaalbedrag
f 1.200,— 20).
<ïn januari 1866 deelde de eind 1835 ingestelde orgelcommissie mee, dat het herstel van het orgel was aanbesteed voor de som van ƒ 1.120,—. De eerste donderdag na 11 september 1866 werd het instrument weer bespeeld. Broeder L. van der Vegt ontving machtiging om de orgelmaker Van Loo volgens overeenkomst ƒ 720,— uit te betalen en voor het restant ad f 400,— een schuldbekentenis af te geven tegen een rente van 4% procent. 21). Een jaar later werd op voorstel van Van Loo besloten het orgel een jaarlijkse stembeurt te geven a f 3 0 , — 22). De overplaatsing naar de Plantagekerk kwam reeds ter sprake. Holtgrave adviseerde om na de overplaatsing niets aan het orgel te wijzigen, hetgeen als een bewijs voor de degelijkheid van Van Loo's arbeid kan worden uitgelegd 23). Dankzij de Rotterdamse organist M.H. van't Kruys (1861-1919) kennen we de dispositie (het geheel van registers) van vóór 1885 24). Deze opgaaf van stemmen moet redelijkerwijs nagenoeg gelijk zijn aan de dispositie zoals het orgel had na de restauratie in 1866. De dispositie Manuaal Prestant Bourdon Holpijp Fluit Octaaf van kort 8 16 8 8 4 vóór voet voet voet voet voet 1885: Viola di Gamba Octaaf Mixtuur Trompet Aangehangen pedaal 4 2 2-3 8 • 0 voet voet sterk voet Het orgel kwam nadien in onderhoud bij Jan Proper, de zich via zijn stempelafdrukken noemende "orgelfabrikant te Kampen". Hij ook breidde het uit met een tweede manuaal. De eens in de provincie Overijssel woonachtige orgelmakers van de oude en goede stempel waren alle overleden of hadden, zoals Jan van Loo en de zonen van J.C. Scheuer, het bijltje erbij neer gelegd. De in de tweede helft van de dertiger jaren uitgevoerde wijzigingen (ondermeer toepassing van het pneumatisch systeem door de firma Valkx en Van Kouteren uit Rotterdam) moeten ernstig worden betreurd omdat hierdoor het instrument veel aan authenticiteit heeft ingeboet. De huidige dispositie van het orgel bestaat uit negen spekende stemmen op het hoofdwerk, zeven op het nevenwerk en drie op het 22 pedaal. Het hoofdwerk en het nevenwerk hebben een tremulant, terwijl verder de gebruikelijke koppelingen en de bij het systeem behorende zogenaamde vaste combinaties aanwezig zijn. BESLUIT. Architect J.W. Bosboom (1831-1876) moet op de hoogte zijn geweest van de situatie te Voorschoten. De kerk aldaar was namelijk in 1868 gebouwd naar een ontwerp van ene Adolph Dreuding (of Treuding) uit Aschendorff in Hannover en deze was voorheen werkzaam geweest bij de Staatsspoorwegen te Zwolle. De Nederlands Hervormde Kerk te Voorschoten heeft bij het ontwerpen van de Plantagekerk gediend als voorbeeld. De verschillen zijn echter te groot om te kunnen spreken van een kopie 25). v/ti'.rjtie NEDERLANDS HERVORMDE KERK TE VOORSCHOTEN Li.: gevel westzijde. Re.: doorsnede. Uit: Bouwkundige bijdragen deel 19 (1872?), eerste stuk. 23 Het orgel in de Plantagekerk dateert vermoedelijk uit de achttiende eeuw. Hoewel het ontrafelen van de geschiedenis van dit orgel meer onderzoek vereist - zowel van de archieven als van het object zelf - dan tot dusver geschiedde, kan naar aanleiding van het vorenstaande met zekerheid worden gesteld, dat het orgel in eerste aanleg niet door Van Loo kan zijn gemaakt. Een geheel ander argument ter ondersteuning van deze stelling is dat Van Loo rond 1850 nog werkzaam was bij Petrus van Oeckelen in Groningen. Ter verkrijging van aanvullende informatie over de ouderdom en samenstelling kan een inventarisatie van het historische pijpwerk worden overwogen. Vooreerst hebben Elberts en andere schrijvers een juiste voorstelling van zaken gegeven door ds. Berend Fijnebuik de schenker van het orgel te noemen, zij het dat zij niet vermelden dat het om een tweedehandsje ging! Dat de schenker geen tekst en uitleg heeft gegeven over de herkomst van het orgel lijkt aannemelijk. Over ds. Fijnebuik gesproken, hij was een vermogend man en liet bij zijn overlijden in 1881, na aftrek van schulden, een bedrag van f 64.685,35/2 na 26). Noten. 1. J.F. van Os, Langs Nederlandse orgels. Deel Overijssel en Gelderland (Baarn 1978) 47. 2. Jan van Loo leerde het vak bij zijn schoonvader Petrus van Oeckelen (1792-1878) te Haren bij.. Groningen. In 1875 stopte Van Loo met de orgelmakerij en legde zich, als firmant van de voormalige fabriek De Vogel Van Calcar & Co., sindsdien toe op de fabricage van wasdoek (de vloerzeilfabriek Vocaleum). Medefirmant Francois Theodore de Vogel (1830-1910) was zijn zwager. 3. Gemeente-Archief Zwolle (GAZ), inventaris KAO 18, nr. 003. 4. Ibidem. 5. Ibidem. 6. Ibidem. 7. Ibidem. 8. Ibidem. 9. Ibidem. 10. Ibidem, nr. 001. 11. W.A. Elberts, Historische wandelingen in en om Zwolle (Zwolle 1890) 135. 12. C.J. van der Loo, Zwolle in woord en beeld (Zwolle 1904) 58. 13. GAZ, inv. KAO 18, nr. 042. Behalve Proper zelf werkten ook aan het orgel zijn medewerkers Van Loghem, Van Dijk en Helmig. 24 14. GAZ, inv. KAO 18, nr. 001. 15. Ibidem. • 16. GAZ, Bevolkingsregister 1860-1940. 17. O.B. Wiersma, Het voormalige orgel van de Lutherse kerk te Zwolle, Het Orgel 68 (1972) 266-269, aldaar 268. 18. GAZ, inv. KAO 18, nr. 009. 19. GAZ, inv. KAO 18, nr. 003. 20. Ibidem. 21. ibidem. 22. Ibidem. 23. Ibidem. 24. M.H. van 't Kruys, Verzameling van disposities der verschillende orgels in Nederland (Rotterdam 1885/herdruk Amsterdam 1962) 138. 25. Gegevens betreffende de Nederlands Hervormde Kerk te Voorschoten zijn welwillend beschikbaar gesteld door de heer H.J. Walvaart, organist van deze kerk. 26. J. Wesseling, De afscheiding van 1834. Deel I. De classis Zwolle (Groningen 1984) 158. BERICHT VAN HET PROVINCIAAL OVERIJSSELS MUSEUM Per 1 november zijn als educatief medewerkers benoemd (voor halve werktijd) mevrouw K. Beusekamp en mevrouw drs. Y. Lievaart. Kirsten Beusekamp heeft als vooropleiding de Reinwardt Academie te Leiden gevolgd. Haar vorige werkkring was het Gemeentemuseum in Den Haag, waar ze heeft meegewerkt aan de foto-documentaire over glas-in-loodramen. Yvonne Lievaart studeerde kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Zij werkt tevens bij de Christelijke Lerarenopleiding te Zwolle als docente kunstgeschiedenis. De werkzaamheden bij het P.O.M, zijn als volgt verdeeld: Kirsten doet de interne en uitvoerende kant van het educatieve werk, dat wil zeggen adviseren bij opstelling en vormgeving van de vaste collectie, het inrichten van tentoonstellingen en het vormgeven van publicaties. Yvonne verzorgt de inhoudelijkdidactische kant en de externe contacten met het onderwijs, groepen en de pers, zowel schriftelijk als mondeling. Beiden zijn beschikbaar voor het geven van informatie over het P.O.M. Op de door het afscheid van de directeur drs. J.W.M, de Jong leeggekomen stoel, zal per 1 maart 1986 plaatsnemen drs. H.J. Aarts, nu nog directeur van het museum Willem van Haren te Heerenveen. 25 BERICHT VAN HET GEMEENTE - ARCHIEF ZWOLLE Lijst van publicaties in 1985, waarbij gebruik gemaakt is van Zwolse bronnen. Het is de gewoonte, dat iedereen die gebruik maakt van een archiefdienst, opgeeft wat voor onderzoek hij/zij wil verrichten. Het is eveneens gebruikelijk, dat publicaties die zijn samengesteld met behulp van gegevens uit een archief, aan dat archief ter beschikking worden gesteld. Hieronder volgt een lijst publicaties die in 1985 gereed gekomen zijn en waarbij gebruik gemaakt is van Zwolse bronnen. Uit deze lijst blijkt wel dat het gemeente-archief gegevens kan verschaffen over de meest uiteenlopende onderwerpen. Wellicht brengt het U nog op een idee! Alle genoemde publicaties zijn te raadplegen in het gemeentearchief. R. Salet Cornelis Felix (1783-1861), schildert de Zwolse vestingwerken. In: Pomflet 7 (1985), nr.1. CD. Viehoff De geschiedenis van de Remonstrantse kring te Zwolle van 1911 tot 1985. Zwolle, 1985. A. Heutink Genemuiden in de middeleeuwen; historische studies over een kleine Overijsselse stad in de late middeleeuwen. Hilversum, 1985. G. van Hooff De machinefabrieken in Nederland tot 1914; overzicht en bibliografie. Eindhoven, 1984. A. Kuipers & G. Winkelaar Haalbaarheidsonderzoek panden Kamperstraat 19 ep 21 Zwolle. Zwolle, 1985. P.J. Lettinga Zwolle. In: Herstel, hervorming of behoud? Tien Overijsselse steden in de Patriottenti.jd, 1780-1787. Zwolle, 1984. Blz. 47-68. (Overijsselse historische bijdragen, stuk 99). J.C. Streng De afgevaardigden van de provincie Overi issel naar de generale instellingen van de Verenigde Republiek, 1650-1702. Epe, 1985. Caspar van Heel Van christelijk afgescheidenen tot christelijk gereformeerd; een Zwols genealogisch onderzoek. Zwolle, 1985. 26 I. Vierstraete - Erdtsieck De Jodenvervolging in Zwolle; geschiedenis van de Joden te Zwolle tussen 1933 en 1946. Wezep, 1985. J. Hagedoorn Een rentqevend buitentje; de geschiedenis van een plek. Zwolle, 1985. T. Nieuwenhuizen De geschiedenis van de anthroposofie in Zwolle, (ca. 1906-1984). Zwolle, 1985. H.W. van Essen Onderwijzeressen in niemandsland; beroepsontwikkeling in Nederland. 1827-1858. Meppel, 1985. Proefschrift Groningen. J. Odding & H.W. Rodink Rondom Afscheiding en Vrijmaking in Zwolle. Zwolle, 1985. C.M. Ridderikhoff Lambert Daneau, juriste et theologien. In: Bulletin de la Société Archéoloqique et Historique de 1' Orléanais; études Néerlandaises de droit et d'histoire: Nouvelle série, tome 9, nr. 68, april 1968, blz. 155-169. F.C. Berkenvelder Streifzug durch die Geschichte der Stadt Zwolle. In: Mitteilungen der Historischen Vereinigung Wesel; Sonderdruck. Wesel, 1985 (juni). Als een strootje in de maalstroom; Zwolle tijdens de tweede wereldoorlog. Redactie: J. Hagedoorn, W.A. Huijsmans, I. Wormgoor & A. van der Wurff. Zwolle, 1985. Van Beek en land en mensenhand; feestbundel voor R. van Beek bij zijn zeventigste verjaardag. Redactie: V.T. van Vilsteren en D.J. de Vries. Utrecht, 1985. ,. ^, J.A.A.M. Biemans Middelnederlandse bijbelhandschriften• Leiden, 1984. Fragmenten: Joods leven in Zwolle en omgeving. Redactie: J. van Gelderen. Kampen, 1985. (Publicaties van de Usselakademie; nr. 30). Jongere bouwkunst in Overijssel; 1840-1940; catalogus van de tentoonstelling in het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle, 3 november 1985 - 16 februari 1986. Utrecht, 1985. C. van Dijck Helmig Jan van der Vegt, (1864-1944); een oprechte Zwollenaar. In: Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging, juni 1985, blz. 39-47. 27 LEZINGENCYCLUS ZWOLSE HISTORISCHE VERENIGING IN 1986: " BEKENDE ZWOLLENAREN " De lezingen die het bestuur van de Zwolse Historische Vereniging in 1986 organiseert, hebben bekende Zwollenaren tot onderwerp. Soms zullen dit bij iedereen bekende figuren zijn, andere keren zal aandacht besteed worden aan minder bekende historische figuren die op één of andere wijze met Zwolle verbonden zijn. Drie lezingen konden tot nu toe gevuld worden. Drs. F.C. Berkenvelder en drs.ing. D.J. de Vries zullen spreken over de vijftiende-eeuwse kunstenaar-diplomaat Johan van den Mynnesten. Dr. A.N. Paasman zal in zijn lezing de schrijverpoliticus Rhijnvis Feith (1753-1824) behandelen. Tenslotte zal drs. G.J. Hooykaas een lezing houden over de negentiende-eeuwse politicus J.R. Thorbecke. Over de vierde lezing bestond bij het ten perse gaan van dit nummer nog geen uitsluitsel. Gepoogd zal worden een persoon uit de periode 1840-1940 tot onderwerp van een lezing te maken. De sprekers zullen proberen ook aandacht aan nieuwe of onbekende aspecten van deze personen te geven. De lezingen, twee in het voorjaar en twee in het najaar, worden gehouden in het gebouw van de Gemeentelijke Archiefdienst, Voorstraat 26 te Zwolle. De aanvangstijd zal 20.00 uur zijn. De lezingen zijn gratis toegankelijk voor leden en hun introducé( e)s. Op een later tijdstip volgen de preciese data waarop de lezingen worden gehouden. Alle lezingen worden hier onder voorbehoud van wijziging aangekondigd. Voor nadere informatie kunt U zich wenden tot J. Hagedoorn, Tyassenbelt 28, 8014 NW Zwolle, telefoon 038 - 659.354. 28 VERSCHIJNINGSBERICHT J.C. Okkema: Handleiding voor genealogisch onderzoek in Nederland. J.C. Okkema Handleiding voor genealogisch onderzoek in Nederland. Een steeds grotere groep mensen houdt zich bezig met het uitzoeken van de familiestamboom. (Beginnende) genealogen komen soms niet veel verder dan het noteren van reeksen namen en data, maar velen krijgen echt de smaak te pakken en bouwen een boeiende familiegeschiedenis op. Om een familiegeschiedenis te kunnen schrijven, moet men op de hoogte zijn van het materiaal dat bij archiefdiensten ligt opgeslagen en moet men weten hoe dit materiaal te gebruiken. De handleiding is vooral geschreven voor hen die voor het eerst in een studiezaal van een archiefdienst komen, om te voorkomen dat zij in een rijstebrijberg van stukken blijven steken. De beginnende genealoog krijgt een practisch antwoord op de vele vragen waarmee hij bij zijn onderzoek te maken kan krijgen. De handleiding is verkrijgbaar bij de boekhandel of rechtstreeks te bestellen bij Fibula van Dishoeck, Postbus 185, 1380 AD Weesp. De prijs per exemplaar is f 24,50. (128 pp). HULP GEVRAAGD BIJ BEZORGING TIJDSCHRIFT ENZ. Ter besparing van portokosten worden Tijdschrift, Jaarboek en circulaires van de vereniging in Zwolle zelf bezorgd. Bij deze bezorging kunnen wij heel goed enige hulp gebruiken. Wie van U hiervoor enige tijd vrij heeft, wordt verzocht dit door te geven aan de ledenadministratie (telefoon 539.625/ H. Brassien). Per keer (6 a 7 maal per jaar) kost het U misschien een uurtje; voor adressering wordt gezorgd, de spullen kunnen iedere keer bezorgklaar afgehaald worden. BESTUUR, REDACTIE REDACTIE wensen U ZWOLS ZWOLS en de HISTORISCH HISTORISCH Uwen een in VOORSPOEDIG 1986 TIJDSCHRIFT & JAARBOEK alle opzichten BESTUUR: VOORZITTER J. Hagedoorn SECRETARIS B.H. Edel PENNINGMEESTER H. Brassien LID / EINDREDACTEUR JAARBOEK J.F. Borst LID / EINDREDACTEUR TIJDSCHRIFT R.T. Oost SECRETARIAATSADRES Diezerplein 37 LEDENADMINISTRATIE Brederostraat 76 REDACTIE-ADRES ZWOLS HISTORISCH JAARBOEK Meenteweg 7 8041 AT Zwolle REDACTIE-ADRES ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT Tyassenbelt 28, zwolle Diezerplein 37, Zwolle Brederostraat 76, Zwolle Meenteweg 7, Zwolle Jellissenkamp 2, Zwolle 8021 CT Zwolle 8023 AV Zwolle Jellissenkamp 2 GIROREKENING 5570775 tnv Zwolse Historische Vereniging 8014 EW Zwolle Zwolle type/layout: henk brassien -OLIVETTI/livius(90%) druk: adm.centrum "De Sassenpoort" - Zwolle omslag: "SWOLLA", kopergravure, anoniem, 18e eeuw Zwolle rond 1600 gezien vanuit het zuiden (ware grootte 196 x 315 mm) 1986 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT &i»&^$(£**nïy~^*&*>x
ZWOL6E HI&TODlcSCHE VEDENIGING
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
INHOUDSOPGAVE / NUMMER TWEE / JAARGANG DRIE / 1986
29 VAN DE REDACTIE
ARTIKELEN
30 De naamgeving aan het Dr. G. Horreüs de Haaspad
Mr G. Loopstra
34 Eindbestemming Zwolle. Het levensverhaal van de negentiende-
eeuwse onderwijzeres Alberdina Woldendorp
Mineke van Essen
VAN DE INSTELLINGEN
46 Tentoonstellingsagenda Provinciaal Overijssels Museum
52 Culturele Raad Overijssel: Basiscursus voor amateurhistorici
BOEKBESPREKINGEN
47 “Fragmenten” Besproken door R.G. Fuks-Mansfeld
50 “Handleiding voor de locale en regionale geschiedbeoefening”
Besproken door Jaap Hagedoorn
49 OPROEP
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift:
W.A. Huijsmans, P. Lindhcud, R.T. Oost (eindredacteur),
mevr. I. Wormgoor & mevr. A. van der Wurff.
Redactie Zwols Historisch Jaarboek:
J.F. Borst (eindredacteur) & P.J. Lettinga.
• Zwolse Historische Vereniging
Niets uit deze uitgave mag woeden verveelvoudigd en /
of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopy.
microfilm of op welke wij^e ook, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
VAN DE REDACTIE
In deze aflevering van het Zwols Historisch Tijdschrift treft
U een tweetal artikelen aan. Beide schetsen de levensloop van
bekende Zwollenaren.
Het eerste is gewijd aan Dr. Horreüs de Haas, predikant van de
Nederlands Hervormde Gemeente te Zwolle van 1919 tot 1943 en
prominent lid van de S.D.A.P. Met dit artikel lopen we vooruit
cp de lezing van 27 mei, waarin aandacht besteed zal worden
aan deze bekende Zwollenaar.
In de onderwijzeres Alberdina Woldendorp ontmoeten we een
vrouw, die in een tijd-dat van emancipatie nog geen sprake was,
uitgroeide tot iemand die in de Zwolse geschiedenis zeker een
plaats verdient. Alle aanleiding daarvoor geeft het in dit
nummer opgenomen artikel over haar levensloop.
Eeen tweetal boekbesprekingen, berichten en een beschrijving
van het omslag van ons tijdschrift completeren dit nummer.
Redactie Zwols Historisch Tijdschrift.
30
DE NAAMGEVING AAN HET DR. G. HORREUS DE HAASPAD
MR. G. LOOPSTRA
Op 24 oktober 1985 gebeurde datgene, wat wellicht veel eerder
had moeten gebeuren. De naam van een bijzonder stadgenoot werd
in de registers van de Zwolse straatnamen opgenomen.
De motivatie om naar ds. Horreüs de Haas een pad te noemen bestond
uit de vermelding dat hij van 1919 tot aan zijn dood in
1943 predikant der Nederlands Hervormde gemeente in Zwolle was
geweest. Echter hij zou zijn bekendheid ook ontlenen aan zijn
functioneren als prominent lid van de Sociaal Democratische
Arbeiderspartij (S.D.A.P.).
Zonder enige twijfel mag gesteld worden dat deze motivatie wat
magertjes is. Wanneer we namelijk de literatuur bekijken, dan
blijkt pas hoe moeilijk het is om de enorme verdiensten van Horreüs
de Haas op doeltreffende wijze samen te vatten. Wanneer wij,
als mensen van de jaren ’80 ons eens zouden verdiepen in de werken,
die hij in de jaren ’20 en ’30 geschreven heeft, dan kan er
slechts een beeld ontstaan van een zeer grote en respect afdwingende
persoonlijkheid. Zij die het genoegen hebben gehad om
hem persoonlijk te kennen of naar hem als dominee hebben kunnen
luisteren, zullen dit zeker beamen.
Gerard Horreüs de Haas werd in 1879 te Beneden-Knijpe (Frl.)
geboren. Zowel van vaders- als van moederszijde stamde hij af
van een oud Nederlands Hervormd predikantengeslacht. Hij studeerde
theologie in Groningen en was vervolgens predikant in
Bergum, Sneek en Zwolle. Het langst stond hij in Zwolle, waar
hij in 1943 vrij plotseling overleed.
Horreüs de Haas was een markant man en een bijzonder geliefd
dominee. Bijna altijd preekte hij voor een volle Grote Kerk.
Hij was een man met een uitzonderlijk groot gezag, wiens visie
op Christendom en geloven aansprak bij het kerkvolk. Hij was een
dominee die als uitgangspunt had, dat het in de godsdienst niet
in de eerste plaats gaat om het aanvaarden van het overgeleverde.
In zijn ogen bestond godsdienst voor een groot deel uit zelfstandig
zoeken, strijden en twijfelen. Deze opvatting drukte hij
eens als volgt uit: “In de 73 Psalm en in dat grote boek Job,
daar zijn zij aan het woord, stoute worstelaars met de godsdienstige
twijfel, mensen wier wereldervaring in strijd gekomen
is met het overgeleverde godsdienstige denken, en die nu te maken
hebben met deze vraag: wat moet ik loslaten, de nieuwe ervaring
of het oude geloof, of hoe vind ik de hogere eenheid,
die aan beiden recht laat wedervaren.” 1)
Dr. G. Horreüs de Haas 1879 – 1943.
Voor Horreüs de Haas is deze strijd tussen “daar staat geschreven”
en “ik zeg u”, tussen het overgeleverde godsdienstige
denken en de nieuwe ervaring, zo oud als de wereld en moet die
strijd steeds opnieuw gestreden worden. Zij is het teken van
onze hogere menselijkheid en door deze strijd kan de eeuwige
Waarheid voortgaan in de harten en de geest van de mensen.
Zijn zoeken en twijfel komt echter niet voort uit onzekerheid;
integendeel, het gaat uit van zijn innerlijke zekerheid: de zekerheid
dat het Heilige is. Een wezenlijk godsdienstig leven
betekent “dat wij trots zwakheid en begeerte, trots verblinding
en onzekerheid willen vasthouden aan dat heilige, zijn wegen
willen leren vinden, zijn wil volbrengen en het dienen en beminnen
als het hoogste goed.” 2) Deze visie verklaart volgens
32
mij veel over het leven en werk van Horreüs de Haas. Kon hij
immers niet met bezieling spreken en schrijven over zijn religieus,
socialistische opvattingen als de hogere eenheid die
recht deed aan zowel zijn ervaringen als aan het oude geloof. Hij
was ervan overtuigd, dat de verwezenlijking van de socialistische
idealen de maatschappij wat dichter zou brengen bij de waarheid
van Christus. Hij was er dan ook van overtuigd, dat godsdienst en
socialisme niet strijdig met elkaar waren – een opvatting waarmee
lang niet alle socialisten en godsdienstige mensen in die tijd
het eens waren. Daarbij was voor hem belangrijk dat een levende
religie ook een reformatorische en revolutionaire strekking had
en dat het socialisme niet vereenzelvigd werd met een materialistische
wereldbeschouwing die een religieuze denkwijze uitsloot.
Net zo min als hij alle godsdienstige overleveringen aanvaardde,
aanvaardde hij alle dogmatische socialistische overleveringen.
Zo wilde hij niet voor de keuze gesteld worden Marx
geheel te aanvaarden of hem geheel te verwerpen. Hij wilde daarentegen
die elementen uit de leer van Marx naar voren halen,
waar hij iets van kon leren. En zelfs de kritiek van Marx op de
kerk aanvaardde hij gedeeltelijk wanneer hij zegt: “Bedenkt u
intusschen even met mij, als Marx en de zijnen kwade woorden gesproken
hebben tegen godsdienst en kerk, dat deze het daar ook
vaak behoorlijk naar gemaakt hadden, in den tijd van Marx, vóór
zijn tijd, en na zijn tijd. Immers, godsdienst en kerk, in den
Katholieken en orthodox-Protestantschen zin, hebben helaas – ik
wilde dat het niet waar was, maar het is zoo – ir de wereld niet
altijd het werk van de rechtvaardigheid, van de waarheid en van
de liefde gediend.” 3)
Horreüs de Haas wilde, zich niet neerleggen bij de bestaande situatie
in de wereld, met al haar onrecht en geweld. Religieuze
socialisten waren daarom verplicht tot behandeling van de reële
problemen op sociaal-economisch en politiek gebied en dat in
zo nauw mogelijke samenwerking met de socialistische volksbeweging.
Op die manier zouden zij kunnen meewerken aan het realiseren
van een hogere maatschappijorde van arbeid en eerbied, van
gerechtigheid, waarheid en vrede. 4)
Dit socialisme vanuit zijn Christen-zijn, droeg Horreüs de Haas
niet alleen in Zwolle uit. Overal in den lande werd hij als
spreker gevraagd en ook werden veel van zijn bijdragen gepubliceerd.
Uit al die geschriften blijkt telkens weer zijn enorme
belezenheid. Onwillekeurig vraag je je dan af waar die man de
tijd vandaan gehaald heeft. Hij moet wel over een onuitputtelijke
werklust beschikt hebben. Ondanks zijn meer dan volle
dagindeling vond Horreüs de Haas ook nog tijd om zich te verdiepen
in de actuele politiek. Hij deed dat op een wijze, die
de grootst mogelijke bewondering verdient. Zijn analyses van
33
de wereldpolitiek na de eerste wereldoorlog zijn opmerkelijk
juist, zo kunnen wij 60 jaar later constateren. In de jaren
’30 waarschuwde hij voor Mussert en het Nationaal Socialisme.
Met “Der Mythus des XXen Jahrhunderts” van Alfred Rosenberg,
door Horreüs de Haas de cathechismus van het Nationaal-Socialisme
genoemd, veegde hij de vloer aan. 5) Het was ook Horreüs
die als een der eersten besefte wat er met de weggevoerde joden
gebeurde. Vanaf de kansel ageerde hij met grote moed tegen de
verschrikkingen van het nazisme. Het was echter allemaal vanzelfsprekend
vrjor hem; hij kwam immers altijd op voor de
zwakkeren.
Toen Horreüs de Haas plotseling overleed in 1943, betekende dat
een klap voor zijn gemeente, voor Zwolle, voor het op dat moment
ondergrondse socialisme en voor zeer velen in Nederland. Want
dat is iets wat ik gaarne zou willen benadrukken, hij was een
prominent Nederlander, die voor de vrijzinnig Hervormden èn voor
de S.D.A.P. zeer veel betekend heeft.
Ik denk dat de straatnamencommissie de suggestie van onder andere
de Partij van de Arbeid, op een goede manier vertaald heeft.
Zij heeft immers een pad, dat loopt van kerspel naar stad naar
Horreüs de Haas vernoemd. Doch niet alleen dat. Doorslaggevend
vind ik dat het Horreüs de Haaspad gelegen is bij een belangrijk
groengebied: het Engelse Werk en het Spoolderbos. Horreüs
was een groot natuurliefhebber en het College van Burgemeester
en Wethouders heeft gemeend in zijn stijl te moeten handelen
door milieu-voorlichting en -educatie van de afdeling Plantsoenen
een natuurpad te laten samenstellen: Het Horreüs ae Haas-natuurpad.
Ik hoop dat velen van het pad gebruik zullen maken en
dat zij op gezette tijden zullen beseffen naar welk groot man
het pad is vernoemd.
Dit artikel is geschreven op basis van een toespraak die ik
op 24 oktober 1985 heb gehouden ter gelegenheid van de naamgeving
van het Ds. G. Horreüs de Haaspad.
Noten.
1. G. Horreüs de Haas, “Oorlog en godsdienst” in: Het Nieuwe
Leven I (1915) nr. 2, 55.
2. Ibidem, 59.
3. Christendom en socialisme: verslag van een openbaar debat
tusschen Ds. G. Horreüs de Haas (S.D.A.P.) en Mr. T.J. Verschuur
(R.K.), gehouden op Maandag 8 Februari 1926, te Breda.
Uitgegeven door het gewest der S.D.A.P. in Noord Brabant,
1926, 4.
4. G. Horreüs de Haas, De inhoud van het religieus socialisme
(s.1. ) 1934, 12 en 15.
5. G. Horreüs de Haas, De Mythe van de XXe eeuw. Assen 1937.
34
EINDBESTEMMING ZWOLLE
Het levensverhaal van de negentiende-eeuwse onderwijzeres
Alberdina Woldendorp
MINEKE VAN ESSEN
INLEIDING
In mei 1817 werd te Zwolle het huwelijk voltrokken tussen de 27-
jarige Geert Spijkerman en de vijf jaar oudere Zwolse koekenbakkersdochter
Jannetje Cornelia van der Veen 1). Het was voor
Jannetje wat je noemt een goed huwelijk. Het jaar daarvoor was
haar man benoemd tot hoofdonderwijzer aan de Nutsschool, wat
hem niet alleen een salaris opleverde van f 700,— per jaar
(terwijl een gemiddeld arbeidersgezin van iets meer dan f 200,—
moest rondkomen), maar hem ook een zekere status verschafte: op
een Nutsschool werd niet de eerste de beste benoemd! 2)
Maar welvaart en aanzien zijn geen garantie voor geluk. Het huwelijk
bleef kinderloos en Geert Spijkerman ging meer en meer
op in zijn werk. Zijn belangstelling voor opvoeding en onderwijs
voerde hem regelmatig naar de stad Groningen, toen beschouwd
als het Mekka van onderwijsland. Daar leerde hij zijn
bekwame collega Roelf Gerrit Rijkens kennen en, via deze, diens
bij hem inwonende schoonzuster Alberdina Woldendorp. Met zijn
huwelijk ging het intussen bergafwaarts en Jannetje en hij besloten
om uit elkaar te gaan. De toen nog tolerante, uit de
Franse tijd stammende, huwelijkswetten maakten hen dat gemakkelijk.
In oktober 1831 scheidden zij “bij werderzijdsche toestemming”.
3) Een half jaar later verbrandde Alberdina Woldendorp
alle schepen in Groningen achter zich en vestigde zich te
Zwolle.
Kenners van de Zwolse onderwijsgeschiedenis zal de naam van Geert
Spijkerman ongetwijfeld bekend zijn voorgekomen. Hij was “Zwolle
’s beroemdste schoolmonarch” in de eerste helft van de negentiende
eeuw 4) en werd een gewaardeerd en invloedrijk lid van
het Nederlandsche Onderwijzers-Genootschap, de onderwijzersvakvereniging
uit die tijd. Diezelfde kenners zullen vermoedelijk
niet weten dat Spijkermans Groningse liefde, Alberdina Woldendorp,
eveneens haar sporen in het onderwijs heeft verdiend.
Over deze vrouw gaat dit verhaal.
35
PROVINCIE GRONINGEN. GEMEENTE GRONINGEN.
EXTRACT uit het Register <•' i n het j««r irtn duizend Zt/Vi liwulcrd ~i:*• •" c 7 c • ' 1/ ^

Lees verder