
.„.V
«”pWpp’
r^-ir // n-mrm $$ iatfrr af t
ft» rsfir tm/
mm yw* fttpkat Dunk ér
** P?R I f S Jf 1 2 , 5rC% /7
‘imv» «w .nu/Jfw ma
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Groeten uit Zwolle
Wim Huijsmans en Annèt Bootsma-van Hulten
Ansichtkaart Sassenpoortenbrug
Poststempel 7 januari 1910
Zwolle Jan ’10
Door dezen kom ik U even bedanken voor de oublies
die goed zijn overgekomen en goed smaken, dank
aan allen maar meest aan moeder A. Aaltje deze
kaart stelt voor de Sassenpoortbrug, oud model,
maar nu is hij geheel anders, het is nu een vaste brug
geworden en veel mooijer. Gij moet eens komen kijken.
Zijt alle gegroet en nog bedankt van u(w) zus en
,T. tante H. Paarhuis.
Een kaart uit 1910 met daarop nog de oude Sassenpoortenbrug.
Zoals de afzendster opmerkt, lag de
nieuwe brug er op dat moment nog maar net. De
afgebeelde eenvoudige ophaalbrug dateerde van
1861. De aanleg kostte destijds nog geen tienduizend
gulden. De verkeersdruk werd in het begin
van deze eeuw – ook toen al – echter te groot voor
de brug, vanwege de belangrijke rol die deze verbinding
vervulde als doorgangsroute naar het
groeiende Assendorp en tevens naar het station en
de goederenloods van de spoorwegen. De brug
deed dienst tot 1909; toen kwam de nieuwe brug
gereed. Ontwerper van deze vaste brug, die er vandaag
de dag nog ligt, was stadsarchitect Lourens
Krook. Het was een voor die tijd brede brug –
twaalf meter – en de draagconstructie was vervaardigd
van het toen moderne materiaal beton. De
vormgeving is sober, maar met name in de verlichting
vallen nog wel enkele Jugendstiltrekken te
herkennen. Het is de oudste vaste brug van Zwolle
en deze is opgenomen op de monumentenlijst. De
brug werd in 1977 gerestaureerd omdat vooral de
onderkant in een slechte conditie verkeerde, het
uiterlijk bleef echter behouden.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
Deze aflevering van het Zwols Historisch Tijdschrift
reikt van de zestiende tot in de twintigste eeuw. In
het eerste artikel komt de onrustige periode van de
Opstand in de zestiende eeuw aan de orde.
Een van de leidende figuren die Zwolle door de
moeilijke periode van de Opstand hielp, was
Johan van Haerst. Over hem schreef M.L. Hansen
een beknopte biografie.
Na de Pruissische inval in 1787 vluchtten een
groot aantal Zwolse patriotten naar het Franse
St. Omaars om daar gunstiger tijden af te wachten.
Welke mensen waren dit nu? Het antwoord op
deze vraag is te vinden in het artikel van Johan
Seekles.
Als laatste artikel een bijdrage van J.C. Streng
over de grote landbouwtentoonstelling in 1928 de
‘Zwolland’. Door plaatsgebrek kon dit in het eerder
verschenen themanummer over de Zwolse
landbouw niet geplaatst worden.
Groeten uit Zwolle Wim Huijsmans en Annèt Bootsma-van Hulten 2
Een leven in dienst van de stad:
Johan van Haerst (151O-1583* M.L. Hansen 4
Zwolse patriotten in St. Omaars Johan Seekles 15
Zwolland J.C. Streng 21
Literatuur 28
Mededelingen 33
Agenda 34
Omslag: De belegering van Zutphen door troepen van Alva in 1572, getekend
door Walter Morgan (foto: BMGN98, (1983), 56).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Een leven in dienst van de stad:
Johan van Haerst (1510-1583)
M.L. Hansen Zwolle had in de zestiende eeuw in Johan van
Haerst een krachtige en betrouwbare
bestuurder, een waardevolle bemiddelaar
en afgezant van de stad. Gedurende vele jaren, met
een korte onvrijwillige onderbreking in de jaren
zeventig, behartigde hij de Zwolse belangen. Hij
liet zich niet leiden door persoonlijke voorkeuren
noch door zijn religieuze voorkeur. Zijn reacties
op moeilijke situaties en zijn vermogen deze tot
een bevredigend einde te brengen, geven het beeld
van een intelligent en mild man met een standvastig
karakter.
Johan van Haerst en zijn familie
Zijn voorouders woonden al generaties lang in
Zwolle en in Zwolle’s omgeving. Zijn vader was
Herman van Haerst, later ook Van Haersolte
genoemd. Hij was leenman van het sticht Utrecht,
dijkbewaarder van Mastenbroek en pander van
Salland. Johans moeder was Fenne ten Brink. Zijn
tante Alphijt van Haersolte was mater van het
Olde Begijnenconvent binnen Zwolle,1 zij overleed
in 1539. Hij had twee broers: Bartolt die al op
13-jarige leeftijd stierf en Albert die na zijn dood in
1541 vrouw en drie of vier kinderen achter liet.
Over Johans jeugd en opleiding is niets bekend.
Zijn bezittingen lagen voor een groot deel vlakbij
Zwolle en zijn Zwolse woning lag in de Koestraat
aan de kant van de stadsmuur.
Over de familienamen Van Haerst en Van
Haersolte kan enige verwarring ontstaan. Johans
voorouders werden zowel Van Haersolte als Van
Haerst genoemd. In 1536 trouwde Johan met
Christina van Haersolte, voor zover is na te gaan
waren bruid en bruidegom geen familie van
elkaar. Zij hebben samen zeven kinderen gehad,
waarvan de vier zonen altijd met de naam Van
Haersolte vermeld worden.
Verder had Johan van Haerst nog twee
natuurlijke kinderen. Het is echter ook heel goed
mogelijk dat deze kinderen (Goert en Anna van
Haerst geheten) minder ‘natuurlijk’ waren dan
gewoonlijk wordt aangenomen. In 1553 – drie jaar
na de dood van Christina van Haersolte – wordt
namelijk een Johan van Haerst genoemd die
getrouwd is met Wilhelm, dochter van Willem
van Mulickom en Johanna van Lennep.2 Mogelijk
is Van Haerst dus voor een tweede keer getrouwd
en waren de kinderen uit een wettige verbintenis.
Van Goert is heel weinig bekend, van de dochter
des te meer. Anna van Haerst sloot kort na haar
vaders dood een uitstekend huwelijk met de
katholieke en zeer rijke Emmanuel van Twenhuizen.
In de afwikkeling van de erfenis van Johan en
Christina werd niet gesproken over de twee
natuurlijke kinderen. Vier zonen en één dochter
verdeelden uiteindelijk de nalatenschap van hun
ouders.3
Johan Hermansz. van Haerst begon zijn politieke
loopbaan op 24-jarige leeftijd in de meente
van Zwolle, waarin hij namens de Sassenstraat zitting
had. Aansluitend werd hij – nadat hij het burgerrecht
verworven had – in 1537 tot magistraat
gekozen. De eerste vijftien jaren hebben geen sporen
nagelaten. In 1553 trad hij voor het eerst op de
voorgrond.
Een diversiteit aan opdrachten
Zwolle werd bestuurd door een college van zestien
magistraten. Zij waren verantwoordelijk voor rust
en orde, rechtspraak en veiligheid. Bij toerbeurt
hadden twee van hen de touwtjes van het dagelijks
bestuur in handen; dat waren de zogeheten ‘burgemeesters
indertijd’. Eén magistraat vertegenwoordigde
de stad in de Staten van Overijssel.
In 1528 had Zwolle de Spaanse koning Karel V
als landsheer aanvaard. De stad verzette zich echter
tegen diens plannen tot centralisme omdat het
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
een inbreuk betekende op de plaatselijke privileges.
4 Bij de protesten en verzoeningen wordt
Johan van Haerst als één van de weinige Zwolse
magistraten regelmatig met naam en toenaam
genoemd.
De eerste moeilijkheden ontstonden toen
Zwolle, Deventer en Kampen met keizer Karel V
in conflict raakten over het muntrecht. Van
Haerst reisde naar Deventer waar hij de drosten en
de afgevaardigden van de andere steden trof; zij
vergaderden in het raadhuis. Zij besloten het plakaat
dat de keizer over dit onderwerp had
gestuurd niet te publiceren en aan stadhouder
Van Aremberg5 te schrijven dat het verbod in
tegenstelling was met een ‘loflicken tractaet’ waarin
nadrukkelijk geschreven stond ‘aller vorsten-,
graven-, heren- ende stedenmunte ende pennongen
in dese landschap gangbaer’ niet te verbieden.
De stadhouder verleende op verzoek van de afgevaardigden
een paar weken uitstel maar zij wisten
de zaak langer te rekken. Het beoogde doel werd
bereikt: Overijssel werd bevestigd ‘in alsulcke
qualiteit, vrijheit, possessien, costumen ende
usantien, daer sij in geboren sijn’.6
Toen Karel V zijn landen wilde overdragen
aan zijn zoon Philips II, deed Van Haerst alle
moeite de vorst aan eerder gemaakte afspraken te
houden; de landen en de steden zouden namelijk
alle rechten en privileges behouden zoals zij die
van oudsher hadden. De regering van Overijssel
was vol lof over Van Haerst.7
In mei 1561 reisde Van Haerst samen met Van
Ittersum naar het Karthuizer klooster Sonnenberch
in Mastenbroek. Daar troffen zij De Wolf en
Toe Boecop uit Kampen. De vier magistraten
besloten om Deventer namens hun steden te
waarschuwen dat in Brussel rumoer was ontstaan,
omdat Deventer de priester Karel de Haan niet
wilde wegsturen, ondanks diens gereformeerde
sympatiën. Hij liet het opdragen van de H.Mis na
en deelde zowel het brood als de wijn uit.8 Nadat
Van Aremberg met de komst van 1500 cavaleristen
had gedreigd, reisde een delegatie van Deventer
met de vier heren uit Kampen en Zwolle naar de
Het klooster Sonnenberg
waar de Staten van
Overijssel vergaderden
(foto: Omarmd door
IJssel, 94)-
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
stadhouder in Zevenbergen. Zij wisten een compromis
te bereiken: dat Carolus Gallus [Karel de
Haan] zou vertrekken, maar hij zou een goed
getuigschrift meekrijgen. De dreiging van een fikse
legering extra soldaten was hiermee afgewend.9
Hoewel Johan van Haerst rooms-katholiek was
wilde dat niet zeggen dat hij de priesters onder alle
omstandigheden een hand boven het hoofd hield.
Hij liet een priester gedurende tien dagen in de
raadstoren door twee roedendragers bewaken,
waarna de gevangene ’s nachts naar Utrecht werd
gebracht. Wat de priester misdaan had en wat er in
Utrecht met hem gebeurde is onbekend. Voor
bewaking en vervoer presenteerde de stad de
arrestant een rekening van veertien goudgulden,
twaalf Brabantse stuivers en twee plack.10
Nog in hetzelfde jaar 1561 ontstond onenigheid
tussen de ridderschap en de steden over de zwaarte
van hun stem in de Klaring. De zeventien heren
– waaronder Johan van Haerst – die tot opdracht
hadden het meningsverschil uit de wereld te helpen,
kwamen op 28 januari 1562 tot een regeling
die zij allen ondertekenden. Ook voor specifiek
Zwolse belangen zette hij zich in. Het brandgevaar
was een grote bedreiging en de stad had behoefte
aan betere regels. Samen met burgemeester
Robert van de Beeck en secretaris Johan Holt stelde
hij 41 punten samen om het vuur beter de baas
te worden.”
Johan van Haerst reisde als afgevaardigde van
Zwolle het meest in de omgeving, maar hij maakte
ook langere reizen in opdracht van de stad. In 1564
ging hij met Henrik de Wolf, een secretaris en een
paar knechten met paard en wagen naar een hanzedag
in Wesel. Omdat de wagen het eigendom
was van Van Haerst heeft de stad de kosten van 10
goudgulden en 9 Brabantse stuivers vergoed. Na
afloop van de reis is het gezelschap bij het huis van
Van Haerst gestopt om er nog iets te gebruiken.12
De volgende reis voerde hem naar het noorden.
Philips II maakte zich zorgen over de groeiende
belangstelling voor andere religies dan de zijne.
Om de groei van de gereformeerde religie beter te
kunnen bestrijden zou in Deventer een nieuwe
bisschopszetel komen. Zwolle gaf in het najaar
van 1565 de opdracht aan Van Haerst en aan Van
Ittersum de mening van de Groningers en Drenten
hierover te polsen. Als Zwolle al gehoopt had
op een duidelijk antwoord, moet de uitslag zeer
teleurstellend geweest zijn. De noorderlingen
gaven in het geheel geen antwoord en de heren
keerden on verricht ter zake terug.13
Het meningsverschil met de stadhouder
Amper een jaar later was de spanning tussen
Overijssel en de koning hoog opgelopen. Net zoals
elders in de Nederlanden kwamen de gereformeerden
steeds openlijker voor hun geloof uit. In
de drie grote steden werd de uitoefening van de
gereformeerde religie oogluikend toegestaan, op
het platteland was daar geen sprake van. Voor
Johan van Haerst werd het een drukke tijd. Er
werd veelvuldig vergaderd, vooreerst alleen door
de drie grote steden. Op 30 augustus 1566 werd
Zwolle vertegenwoordigd door Van Haerst en
Van Ittersum, waarschijnlijk in Deventer. De volgende
dag vergaderden de steden in Windesheim.
Zij wilden hun tolerantie met de nieuwe religie
omzetten in een duidelijke acceptatie en zelfs een
handreiking doen. Deventer wilde een kerkgebouw
ter beschikking stellen voor de gereformeerde
erediensten. Zwolle wilde zich daarbij aansluiten,
alleen Kampen had nog drie dagen bedenktijd
nodig voordat ook zij ‘ja’ zei.
De steden stelden een conceptbrief aan de
landvoogdes in Brussel op en Zwolle gaf alvast
toestemming aan de gereformeerden de
O.L.Vrouwekerk te gebruiken. Op 7 september
vergaderden de steden nogmaals in Windesheim.
Twee dagen later legden zij in de proosdij van
Deventer hun mening voor aan de stadhouder.
Deze liet weten zeer verwonderd te zijn over het
ingenomen standpunt. Een brief aan de landvoogdes
raadde hij ten zeerste af. Van Haerst reisde
terug naar Zwolle waar op 12 september de volgende
vergadering plaats vond. Ditmaal was ook
de stadhouder aanwezig en hij liet nogmaals
weten dat die brief onverstandig was.
Na half september begon de situatie uit de
hand te lopen; de kloosters op het platteland
moesten het ontgelden. Men moest snel een
oplossing vinden om de plunderingen een halt toe
te roepen. Er werd een vergadering belegd in Windesheim.
Een paar dagen later volgde een vergadeZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ring met de ridderschap erbij. Tenslotte reisde het
hele gezelschap op het einde van de maand naar
Nijerwal waar de definitieve tekst voor de brief
werd opgesteld. Overijssel verzocht een grotere
vrijheid van godsdienstuitoefening. De stadhouder
waarschuwde nogmaals zeer dringend de brief
niet te versturen, maar het ingenomen standpunt
van ridderschap en steden wijzigde niet en de
stadhouder kreeg de brief om deze aan de landvoogdes
te overhandigen.
Op de landdag in Hasselt op 14 oktober ontdekte
men dat de stadhouder de brief had achter
gehouden. Hij had zelf een brief aan de landvoogdes
geschreven met het advies vooral geen kerken
ter beschikking te stellen voor de nieuwe religie.
De verontwaardiging was groot. Toch duurde het
nog tot 19 december 1566 voordat er een bespreking
plaatsvond tussen Van Aremberg en vier
afgevaardigden van Zwolle, Johan van Haerst,
Wolf van Ittersum, Bitter van der Marsch en Helmich
Splytlof. Het wantrouwen en de verwijten
van de Zwolse delegatie zijn niet moeilijk voor te
stellen. Van Aremberg verweet Zwolle dat de
O.L.Vrouwekerk zonder zijn toestemming aan de
gereformeerden was toegewezen. Dat nieuws had
hij niet zonder opwinding ontvangen. Van Aremberg
had de nieuwe predikant zelfs uitgemaakt
voor een dief en een doodslager. Er was geen
schijn van kans dat het centrale gezag de nieuwkomers
zonder verzet zou accepteren.
Op een speciale landdag tussen kerstmis en
nieuwjaar kwamen in Zwolle in het huis van de
drost van Coeverden, 53 personen voor overleg
bijeen. Zwolle zwichtte toen voor de stadhouder
die al ruiters en knechten had aangenomen om
het verzet te straffen. Daar kwam nog bij dat Van
Aremberg de drost van Vollenhove en de schout
van Hasselt bevolen had het Zwartewater af te
sluiten voor schepen naar en van Zwolle, indien
Zwolle veranderingen in de religie toeliet. Na veel
gepraat werd besloten de kerk voor iedereen te
sluiten. Het door de gereformeerden veroverde
privilege – een eigen kerkgebouw – was van korte
duur geweest.14
Het verzet tegen Alva
Van Aremberg overleed in het voorjaar van 1568.
| IXlGNIVS COMJW AREJIBIB.GÏÏ, FSISI*
ïECTvs 1 xpsmTiosiï MIIIO«U.A* DVX,
Johan de Ligne, graaf
van Aremberg, stadhouder
van Overijssel.
Zijn opvolger werd Van Megen.15 Namens Zwolle
wensten Johan van Haerst en Wolf van Ittersum
hem geluk met het verkregen stadhouderschap.
Binnen een maand kreeg de gloednieuwe stadhouder
van de Magistraat van Zwolle een verzoekschrift
tot opheffing van enige door de hertog van
Alva voorgenomen ‘nijrheiden’.16 Een en ander
was het gevolg van de Criminele Ordonnantiën
waarmee Alva wilde bereiken dat de zeventien
gewesten op den duur eenzelfde gecentraliseerde
en gelijkvormige rechtspraak zouden krijgen.17
Dat idee was niet zo dwaas, maar omdat het de
zelfstandigheid van de landen en steden ernstig
zou aantasten, waren deze er fel op tegen. In antwoord
op het verzoekschrift van Zwolle schreef
Alva dat alles behoorde te geschieden volgens
‘Gods ende conincks wegen’. Alva’s irritatie tegen
Zwolle bleek uit zijn weigering de sleutels aan de
stad te geven zoals Johan van Haerst en Wolf van
Ittersum hem vroegen. En hoewel hij in Kampen
was wilde hij niet naar Zwolle komen.18
Een van de middelen om de deelnemers van de
religie-onlusten te straffen was de Raad van
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Philips II, Heer van
Overijssel.
Beroerten. De oprichting van de Raad van Beroerten
ging gepaard met benoemingen van commissarissen
die moesten achterhalen wat er in 1566
was gebeurd. Het feit dat de stad een roomskatholieke
kerk ter beschikking had gesteld aan de
gereformeerden werd uiteraard niet in Spaanse
dank afgenomen. Op donderdag 21 juni 1569 arriveerde
commissaris Carel Quarree in Zwolle en
werd welkom geheten door een delegatie van de
Zwolse Magistraat. De delegatie bestond uit Bitter
van der Marsch – als burgemeester indertijd – en
uit Johan van Haerst, Wolf van Ittersum, Jacob
Duijsterbeke, Johan Loese en doctor Helmich
Splytlof. Quarree dankte voor de ontvangst en
deelde de heren mee dat zijn opdracht bestond uit
het inwinnen van informatie naar de ‘verleden
trublen’. Hij wilde vaart achter het onderzoek zetten.
Om de tijd goed te besteden wenste hij
meteen te beginnen. De Magistraat van Zwolle
zou ondervraagd worden, zo nodig onder ede en
daarvoor had hij een gerechtsdienaar nodig. Johan
van Haerst protesteerde hiertegen omdat dit tegen
de stadsprivileges inging. Het afnemen van de eed
behoorde te gebeuren door de burgemeester
indertijd en de Magistraat had geen toestemming
gegeven voor een andere gang van zaken. Quarree
informeerde wie dan wel de burgemeester indertijd
was en men wees Van der Marsch aan. Maar
Quarree zei dat hij de burgemeester zelf ook wenste
te horen over zijn rechtzinnigheid en dus was
het onmogelijk dat de burgemeester de eed afnam.
Bovendien was het volgens Quarree helemaal niet
in strijd met de stadsprivileges. Want daar waar de
koning beledigd was, was het onderzoek een zaak
van de koning. Van Haerst, bij deze gelegenheid
vermeld als een der bekwaamste regenten van zijn
tijd, liet zich hierdoor niet intimideren en ging alsnog
met de commissaris in discussie. De stadhouder
graaf van Aremberg, zo sprak hij, had pardon
gegeven voor al wat in het verleden was gebeurd.
Daarmee was er wat de stad betrof een streep
onder de hele affaire getrokken. Maar Quarree
was van mening dat enkel de koning als allerhoogste
instantie bij machte was zo’n algemeen pardon
toe te staan en daarmee was voor hem de discussie
afgesloten. Nadat de gedeputeerden de Magistraat
van dit standpunt in kennis hadden gesteld
besloot men Quarree toestemming te vragen om
de meente in te lichten. Daarnaast wilde de Magistraat
toch dat burgemeester Van der Marsch aanwezig
zou zijn bij de ondervragingen; de raadsleden
hadden bij hun verkiezing een eed afgelegd
‘niet in hun eer aangetast te worden’ en lieten zich
niet zonder protest aan de kant schuiven. De afgevaardigden
brachten de boodschap naar Quarree
die van mening was dat men dit niet aan de meente
behoefde te vragen maar hij had geen bezwaar
als de Magistraat het toch deed. Hij bleef echter op
het standpunt staan dat bij een algemeen beledigend
gedrag tegen de koning alleen de koning als
rechter kon optreden en dat de ondervragingen
dus niet tegen de stadsprivileges ingingen. Sussend
voegde hij daaraan toe dat in het geval dat
een burger persoonlijk beschuldigd zou worden,
de rechtspraak uiteraard in handen van schepenen
en raden zou liggen, maar vooreerst dus niet.
Daarbij, zo argumenteerde Quarree, zou de door
hem verkregen informatie ook tot voordeel van de
Magistraat kunnen strekken, als aanspraken en
bewijzen in andere zaken. En wat betreft het toelaZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ten van de burgemeester bij de ondervragingen
bleef Quarree op zijn standpunt staan: Van der
Marsch mocht er niet bij zijn. Het argument bleef
als voorheen: de burgemeester zou zelf een van de
ondervraagden zijn. Quarree had als commissaris
strikte opdrachten en blijkbaar viel daar met hem
niet over te twisten. De gedeputeerden deelden
hem mee dat besloten was de meente in te lichten
en dat zij niet zouden toestaan dat iemand tegen
zijn zin opgepakt zou worden. Op het raadhuis
werd besloten de meente de volgende ochtend om
zes uur te ontbieden.
De meente kreeg een heel ander verhaal te
horen. Schepenen en raden hadden er een nachtje
over geslapen en vonden dat men de koning de
verzochte ondervraging niet behoorde te weigeren
omdat – en hier klinkt duidelijk het argument van
Quarree door – de gebeurtenissen een belediging
voor de koning waren. Schepenen en raden hadden
begrip voor het standpunt van de meente om
eer en eed te verdedigen, maar ja, Deventer en
andere steden werkten ook mee… Kortom, de
meenteleden werd gevraagd zich niet te verzetten
als zij bij Quarree ontboden werden.19
Hasselt wilde een brug
Eind januari 1570 lagen Zwolle en Hasselt weer
eens met elkaar overhoop. Hasselt wilde een brug
over het Zwartewater bouwen en Zwolle was hier
fel op tegen. Beide steden zagen het effect van zo’n
brug op hun handelsbelangen. Wat een positieve
uitwerking zou hebben voor de ene stad, zou kwalijk
zijn voor de andere. Zwolle wilde haar rechten
op het Zwartewater en daarmee de doorgang van
handelsschepen van en naar Zwolle verdedigen.
Daarom reisde Van Haerst als gezant van Zwolle
naar het stadje Vollenhove. Na een dag wachten
werden de afgezanten van Zwolle toegelaten tot de
kanselier en de Raad van de koning voor de
bespreking van het geschil. Van Haerst nam het
woord en verdedigde het standpunt van zijn stad.
De meeste argumenten die de Zwolse gezanten
aanvoerden waren gericht op degene die een uitspraak
in het geschil moest doen, namelijk de
koning. Het leger van Zijne Majesteit had de brug
niet nodig om in de noordelijker gelegen delen
van het land te komen. Bovendien was men in
staat om zo nodig in zeer korte tijd een scheepsbrug
over het water te leggen, maar een weg door
de Rute zou korter zijn en minder kostbaar. Daar
kwam nog bij dat het voordeel voor Hasselt niet in
verhouding stond met het nadeel voor Zwolle. De
gezanten schroomden niet er op te wijzen dat het
grote Zwolle voor de koning belangrijker was dan
het kleine Hasselt. Tot een overeenstemming
kwam het die dag niet.
De Zwolse gezanten schreven thuis alle argumenten
op en reisden weer naar Vollenhove waar
zij het geschrift ter hand stelden aan de Raad van
de Koning. In het voorjaar ondernam Johan van
Haerst samen met Bitter van der Marsch een tocht
naar Arnhem om hun standpunt te rechtvaardigen
bij de stadhouder. Vandaar reisden zij in vier
dagen tijd via Antwerpen naar Brussel om ook
daar de belangen van Zwolle te verdedigen bij
Alva. In Antwerpen hadden zij twee verguld-zilveren
kroezen gekocht om ‘dieselve binnen Brussel
aan diverse Heren te verschenken’.20 De dag na
aankomst in Brussel werden de afgezanten van
Zwolle ontvangen door de voorzitter van de
Geheime Raad, Viglius, die hun briefin ontvangst
nam. Zij werden uitgenodigd voor het middagmaal
en bezochten daarna de voorzitter van de
Raad van State Tysenach.21
Na twee dagen raadde Viglius hen een bezoek
aan de landvoogd af, hetgeen door Tysenach
beaamd werd. Een ander advies dat de Zwolse
heren kregen was niet te wachten op de uitslag
omdat het onderzoek te lang zou gaan duren. Van
Haerst en Van der Marsch besloten daarop naar
huis te vertrekken. De onderneming was niet vergeefs
geweest, in september werd het geschil door
Brussel in het nadeel van Hasselt beslist. Er kwam
geen brug.22
Aantasting van de zelfstandige rechtspraak
Nog datzelfde jaar ondernam Van Haerst een
tweede reis naar Antwerpen. De landvoogd en de
stad Zwolle waren het nog steeds niet eens over de
vermindering van de gerechtelijke macht inzake
lijfstraffelijke misdaden. Op 13 december 1570 vergaderden
de Staten in Zwolle – het was één dag na
de publicatie van de Criminele Ordonnantiën – en
zij besloten een gezantschap naar het hof te sturen.
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De zes gezanten, waaronder Van Haerst, spraken
in Antwerpen met de landvoogd, maar konden
hem niet overtuigen van hun recht. De kerstdagen
en de jaarwisseling heeft Johan van Haerst in Antwerpen
doorgebracht. Op 3 januari 1571 verklaarde
Alva eerst een bewijs te willen hebben waaruit zou
blijken dat de koning, buiten voorkennis van de
Staten, geen wetten mocht maken, veranderen of
vernietigen. De gezanten verzochten de landvoogd
om uitstel, zodat zij tijd zouden hebben
instructies van hun opdrachtgevers te ontvangen.
Dit verzoek werd ingewilligd. Zij kregen twee
maanden uitstel, een pover resultaat.
Het gezantschap ondernam een moeizame reis
naar Zwolle. Hevig noodweer had de wegen slecht
begaanbaar gemaakt en dijken waren doorgebroken.
Zelfs binnen de muren van Zwolle waren
mensen en vee verdronken. Bij alle ellende werd
het door Alva gevraagde bewijs niet gevonden. In
februari vroeg men om verlenging van het uitstel,
hetgeen werd geweigerd. Tussen de steden kwam
een geheime correspondentie op gang waarbij
Zwolle ‘Pallas’ genoemd werd, Deventer heette
‘Venus’ en Kampen was ‘Juno’. De gezanten reisden
weer naar Antwerpen. Van de ontevreden
landvoogd kregen zij op 30 maart toch een uitstel
van zes weken toegezegd. De tijd bleek te kort. Een
derde reis naar Antwerpen leverde nogmaals een
paar weken uitstel op. Op 23 juni deden de gezanten
verslag in de Statenvergadering die te Zwolle
werd gehouden. Blijkbaar was het onmogelijk de
door Alva gevraagde bewijzen op tafel te leggen.
‘Dog van wat uitwerkinge alle die moeyte was, siet
men nergens gemelt’.23
De Spaanse soldaten
Amper was Johan van Haerst thuis, of hij moest
zijn koffer weer pakken. De hertog van Alva had
Spaanse ruiters in Zwolle en Kampen gestationeerd,
waarvan de steden verlost wensten te worden.
Behalve dat de soldaten overlast bezorgden
met hun baldadig gedrag, betekende het ook een
aanslag op de stadskas want elke ‘bende’ ontving
iedere week honderd kronen van de stad en de
burgers moesten zorgen voor kamers, bedden,
voedsel en drank. Op wat de soldaten nog kochten
aan voedsel en drank en aan haver en stro kregen
zij een-derde deel korting, een verschil dat door de
stad werd aangevuld. Toen er door de hand van de
ongewenste militaire gasten enige burgers het
leven lieten was de maat vol. De steden Zwolle en
Kampen zonden Johan van Haerst en Arent toe
Boecop naar het hof te Brussel om Alva te overtuigen
van de overlast die de beide steden ondervonden
van de bezetting. Na enige weken was het
gewenste resultaat nog niet bereikt. De steden lieten
hun gezanten weten dat het een paar centen
mocht kosten. Zij konden in Antwerpen geld
opnemen zodat zij het hof geschenken konden
aanbieden. Of het nou door de geschenken kwam,
of door het langdurig aanhouden of door overtuigende
argumenten is niet bekend; maar in elk
geval bewerkten zij bij de landvoogd ontslag van
de bezetting, mits zijn zoon Don Frederik ermee
instemde. Frederik werd geraadpleegd en nadat
deze geen bezwaren bleek te hebben, ontvingen zij
een schriftelijke verklaring met de zo zeer begeerde
toestemming. Zonder nog iets te eten of te
drinken keerden zij met spoed naar Overijssel
terug.
Van Hattum weet het kleurrijk te vertellen: ‘Sy
liepen groot gevaar, om op Zee door een Swaren
storm te vergaan, en dus hun vaderlijke genegenheid
voor de Burgers en ingezetenen met verlies
van hun leven te betalen’. Zij wilden namelijk
vóór zondag thuis zijn om zodoende voor de steden
soldij, serviesgeld en bijkomende kosten van
een hele week te besparen. Ze waren op tijd, binnen
drie dagen hebben toen de ruiters de steden
ontruimd.24
Tussen twee vuren in
Nu het Spaanse leger Zwolle verlaten had was de –
nog Spaansgezinde – stad op eigen verdediging
aangewezen. De staatsgezinde graaf Van den Berg
had Zutphen veroverd en de graaf Van Berlaymont25
raadde de steden Kampen en Zwolle tot
‘het houden van goede wachten’. De beide steden
stuurden hun gezanten, waaronder Johan van
Haerst, naar Sonnenberch waar zij over de situatie
vergaderden. De raad van Van Berlaymont werd
ter harte genomen. De steden besloten op eigen
kosten enige schutters in dienst te nemen en de
stadspoorten en -muren kregen een onderhoudsZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
beurt.26 Het was maar net op tijd. Een tiental
dagen later lag het leger van Van den Berg voor
Zwolle. Het was niet voor lang want ’s avonds trok
hij weer weg. Maar Kampen werd door de prins
van Oranje veroverd en Zwolle had blijkbaar geen
vertrouwen meer in haar eigen verdediging. Op 12
augustus 1572 gaf de regering van Zwolle de stad
zonder de minste tegenstand over aan graaf Van
den Berg. Bij de namen van regenten en meenteleden
die de stad twee dagen later officieel overdroegen
is Johan van Haerst niet vermeld, maar toen
de afgevaardigden uit Kampen de graaf een week
later in Zwolle bezochten om zich te beklagen over
de last van een bezetting van twee vendels, was
Van Haerst er met nog drie andere Zwolse raadsheren
bij. Kampen vroeg verlichting en de graaf
werd heel kwaad. Johan van Haerst zal niet de
zwijgzaamste geweest zijn toen ‘Zwolle sprak’,
waarna ‘de toren’ van de graaf minder werd.27
Kampen was niet de enige die de woede van de
graaf over zich heen kreeg. Ook de Zwollenaren
zag hij als kwaadwillende dwarsliggers. ‘Het wil in
Zwolle niet deugen, eer ick twe of drie van den
Raedt over de Clinge late dansen’ zei hij toen
Zwolle twee maanden later op haar beurt verlichting
vroeg.
De Spanjaarden heroverden Zutphen met
bruut geweld. Ogenblikkelijk verzetten de
geschrokken steden hun bakens. Op 20 oktober
1572 zonden zij hun afgezanten naar Zutphen.
Maar liefst elf afgevaardigden uit Kampen en twee
uit Deventer gingen samen naar de stadhouder en
vroegen om vergiffenis, die hen werd geschonken.
Wat later kwam Johan van Haerst als enige afgevaardigde
van Zwolle aan. Ook hij kreeg na een
knieval de gevraagde vergeving. Hierna gingen zij
allen naar het logement van Don Frederik en kregen
ook daar vergeving.28
Reorganisatie van het Zwolse stadsbestuur
Kort daarna verminderde de koning het aantal
Zwolse magistraten van zestien naar twaalf, allen
streng rooms-katholieken. De gereformeerden
werden uit de Magistraat gezet en rooms-katholieke
magistraten die verdacht werden van gereformeerde
sympatiën ook. Johan van Haerst was
de landsheer trouw maar volgde niet kritiekloos:
‘Jan van Haerst, burgemeester toe Swoll, vijand
De belegering van
Zutphen door troepen
van Alva in 1572, getekend
door Walter Morgan
(foto: BMGN98,
(1983), 56>.
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het paleis en de regeringsgebouwen
te Brussel
in de zestiende eeuw.
van de koning’. Zo stond Johan van Haerst vermeld
op een lijst van politieke tegenstanders voor
wie confiscatie van goederen dreigde.29 Waarschijnlijk
was zijn particularistische politiek de
oorzaak dat hij uit zijn functie werd gezet.
Nadat de machtsbalans in Zwolle ten nadele
van Spanje was verschoven, werd het aantal magistraten
weer op zestien terug gebracht. De meente
liet weten dat de magistraten die in 1573 uit hun
ambt waren gezet, weer in hun waardigheden hersteld
zouden worden. De gevraagde heren – Johan
van Haerst, Wolf van Ittersum, Hendrik Knoppert,
Ruerik Wulffs en Berend van Ittersum – lieten
de keurnoten weten beschikbaar te zijn om
indien zij herkozen werden. Maar niet zonder enig
voorbehoud. Zij zouden de richtlijnen van de
Pacificatie van Gent – vrijheid van godsdienstuitoefening
– uitvoeren, maar niets meer. Anders
wensten zij zeer nadrukkelijk van hun eed en ambt
ontslagen te worden. Johan van Haerst was al een
paar maanden eerder tot afgevaardigde van Overijssel
benoemd30 en in januari volgde zijn herverkiezing
tot magistraat van Zwolle. In april 1578
werden Johan van Haerst en Dirk Hertgers door
Zwolle naar het St.Agnieten-bergklooster te Berkum
gezonden waar zij in de Statenvergadering
hun bezwaren kenbaar maakten tegen de aanstelling
van de Staatse graaf Van Rennenberg tot stadhouder
en tegen diens weigering in de geest van de
Pacificatie van Gent te handelen. In opdracht van
de stad deelde Van Haerst aan Van Rennenberg
mee dat Zwolle het niet eens was met zijn benoeming.
31 De graaf trachtte de Zwolse argumenten
als ’te onregt blauwe uitvlugten’ van de tafel te
vegen. Het waren uiteindelijk de edelen die Zwolle
overhaalden de graaf te accepteren. De graaf
accepteerde maar al te graag het geld dat de
(rooms-kathlieke) kloosters uitleenden voor het
beleg van Deventer. Johan van Haerst ging met
vijf andere heren bij dertig kloosters langs en zij
kregen in totaal 8.458 gulden te leen.
In het najaar ging Van Haerst namens Zwolle
naar Deventer voor overleg. Het probleem was dat
de Spaanse landvoogd geen wijzigingen in
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 13
geloofszaken permitteerde. Land en steden van
Overijssel, zo zei hij, zou geen religievrede toegezonden
zijn, dus konden zij zich niet beroepen op
de Pacificatie van Gent.
Van Haerst kwam op 23 november 1578 in
Zwolle terug en bracht de volgende ochtend rapport
uit. De stad besloot zich niet zonder meer bij
de eisen neer te leggen. Ongetwijfeld met de eerdere
moeilijkheden over hetzelfde onderwerp nog
scherp in het geheugen, schreef Zwolle aan de
stadhouder, dat zij niet zonder toestemming een
kerk aan de gereformeerden wilde toekennen. Dit
hoewel de gereformeerden van mening waren dat
zij daar door de religievrede en de Pacificatie van
Gent recht op hadden. De stad wilde het onderwerp
bespreken op de komende landdag in
Deventer, drie dagen later. Zwolle vroeg aan de
stadhouder de hopmannen te schrijven en hen te
bevelen geen kerken in te nemen alvorens daar
toestemming voor zou zijn.32
Wie het ook niet eens waren met de gang van
zaken waren de spaansgezinden. Zij probeerden
de rooms-katholieken tot verzet over te halen.
Toen het stadsbestuur dit merkte besloot zij een
delegatie naar Willem van Oranje te sturen. Eind
februari 1580 ging een Overijsselse afvaardiging
van zes personen naar Elburg, waar Willem van
Oranje zich toen bevond. Weer was Van Haerst
van de partij en ook zijn oude bekende Arend toe
Boecop was erbij.33
In de zomer van 1580 liep de spanning in Zwolle
tussen katholieken en gereformeerden zo hoog
op dat het tot een gewelddadige uitbarsting kwam.
In de stad werd gevochten en er vielen doden, er
werd vernield en geroofd. Een aantal boeren die
de gelederen van de katholieken binnen de stad
kwamen versterken en die de toegang tot de stad
geblokkeerd zagen, klommen over de stadsmuur
en kwamen in de tuin van Johan van Haerst
terecht. Vandaar zijn zij verder de stad ingetrokken.
Het huis van Johan van Haerst is tijdens de
rellen ongemoeid gelaten. Dat kon een aantal
spaansgezinde mede-raadsleden niet zeggen, hun
huizen werden geplunderd. Het waren de huizen
van onder andere Hertgers en Van der Marsch.
Wellicht hebben zij nogmaals bij Van Haerst moeten
aankloppen voor een lening.34 Na afloop van
De raadsherenbeker
van Johan van Haerst
(foto: Stedelijk Museum
Zwolle).
het oproer kreeg de stad weer krijgsvolk binnen de
muren. Datzelfde jaar ondertekende Van Haerst
een verdrag tussen Zwolle en de Staten van Holland
over het leggen van twee vendels knechten in
de stad.35
De laatste jaren
Behalve magistraat en cameraar was Van Haerst
namens Zwolle gedeputeerde in de Staten van
Overijssel. Tijdens een bijeenkomst van de Staten
op 13 maart 1580 werd besloten dat enige gedeputeerden
een vaste woning in Deventer zouden
hebben. Zij zouden de Staten van alle belangrijke
voorvallen verslag doen. Na korte tijd werd Johan
van Haerst met deze opdracht belast. Of zijn laatste
reis hem naar Kampen voerde? In 1583 werd
Jan van Haersolte bij Kampen door Govert Telvorn
neergestoken.36
Bij de dood van Johan van Haerst werd zijn
memorie in leven gehouden door een zilveren
beker. Want omdat de stad haar magistraten achteraf
betaalde, werd ter herinnering bij het overlijden
het bedrag dat nog te goed was aan een beker
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
besteed. Vaak van zilver gemaakt en mooi
bewerkt. De oudst bewaarde beker, met een hoogte
van 27,6 cm., is die van Johan van Haerst.37 Op
de kelk zijn vier wapens te zien, tweemaal het
wapen van Zwolle, eenmaal het wapen van Johan
van Haerst met de drie kepers en daaromheen de
inscriptie: Johan van Haerst An° Do(mi)ni 1583.
Aan de tegenovergestelde zijde is nog eenmaal het
Haersolter wapen aangebracht maar nu in de
vorm van een ruit, het wapen van zijn echtgenote
Christina van Haersolte. Op een rond schildje
onder de voet van de bokaal is gegraveerd:
Do(mi)nii583
An(no) Aetat. suaey^
Consula 46
Noten
1. Rijksarchief Gelderland (RAG), ‘Genealogisch
handschrift van Van Rhemen, inv.nr. 0908 7H, 474.
2. A.P. van Schilfgaarde, ‘Het archief van het huis Yrst
(Ierst) onder Hattem’, RAG, inv.nr. 0445, r50.
3. GJ. ter Kuile, Archief Van Haersolte en andere familie-
archieven, Zwolle 1957, i64. P. Brood, Inventarissen
van de Huisarchieven de Havixhorst, De Klencke
en Oldengaerde en supplement op de inventaris van
Batinge, Assen 1979,12-278C
4. J.C. Streng, ‘Stemme in Staat’. De bestuurlijke elite in
de stadsrepubliek Zwolle 1579-1795, Hilversum 1997,
319-326.
5. Johan de Ligne, graaf van Aremberg (1525-1568),
werd in 1553 stadhouder van Overijssel.
6. W. Nagge, Historie van Overijssel, Zwolle 1915, dl.2,
184-229.
7. Idem, 253-254.
8. F. van der Pol, De reformatie te Kampen, Kampen
1990,145.
9. R. Reitsma, Centrifugal and centripetal forces in the
early Dutch republic. The States of Overyssel 1566 –
1600, Amsterdam 1982,64.
10. B.J. Kam, Capita selecta: Capita occidorum. Doodstraffen
in Zwolle van Columbus tot Napoleon, Zwolle
1992,182.
11. Klaring: B.J. van Hattum, Geschiedenissen der stad
Zwolle, Zwolle 1975, dl.3,7-8. Brand: J. Geesink, ‘Enkele
mededelingen betreffende de Zwolse brandweer
in vroegere dagen’, in: Verslagen en Mededelingen
van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch
Kegten Geschiedenis [VMORG], 26 (1910), 87.
12. Kam, Capita, 185.
13. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,18.
14. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,31; Nagge, Historie,
dl.2, 298-312; Reitsma, Centrifugal, 91; Van der
Pol, De reformatie, 152-159.
15. Karel van Brimeu, graaf van Megen (1525-1572). In
1569 stadhouder van Overijssel.
16. J.G.C. Joosting, Het huis-archiefvan Batinge, Leiden
1910, r72; S. Elte, ‘Godsdienstige Conflicten in Zwolle
in het tijdvak van 1530 – 1580’, in: VMORG, 52
(1936), 58; Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,62.
17. M. van de Vrugt, De Criminele Ordonnantiën van
1570, Zutphen 1978,54.
18. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,55-
19. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3, 63; S. Elte, ‘Bescheiden
betreffende de hervorming in Zwolle’, in:
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap
68 (1937), 110-112; Van de Vrugt, De Criminele
Ordonnantiën, Zutphen 1978, 63; Van der
Pol, De reformatie, 178.
20. B. Dubbe, Monumenten in zilver, Zwolle 1976,27.
21. Viglius van Aytta van Zwichem (1507-1577) en
Charles de Tisnacq (? -1573).
22. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,68-78.V
23. Idem, dl.3,97-99,108.
24. Nagge, Historie, dl.2, 388; Van Hattum, Geschiedenissen,
dl.3,109-110.
25. Willem IV, graaf van den Bergh (1537-1586). In 1581
stadhouder van Gelderland en Karel, graaf van Berlaymont
(1510-1578).
26. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,115.
27. Reitsma, Centrifugal […] forces, 110.
28. Nagge, Historie, dl 2,436-437; Van Hattum, Geschiedenissen,
dl.3, H5> 118,128-130.
29. IJ. van Doorninck, ‘Vijanden en vrienden van
Spanje’, in: Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel
4(1878),168-179.
30. Reitsma, Centrifugal […] forces, 268.
31. George van Lalaing, graaf van Rennenberg (ca.1540-
1581). Mededeling: Van Hattum, Geschiedenissen,
dl.3,158.
32. Elte, ‘bescheiden’, 118-119.
33. Reitsma, Centrifugal […] forces, 209.
34. M.L. Hansen, ‘Het oproer te Zwolle in 1580’, in:
Zwols Historisch Tijdschrift, 13 (1996), 48-53. Van der
Marsch had twee maal geld geleend. De eerste maal
een bedrag van 318 goudgulden, de tweede maal 106
rijksdaalder. Hertgers en zijn vrouw hadden voor 85
goudgulden bij Van Haerst in het krijt gestaan
(RAG 0908 7H, 483-484).
35. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3,200,203-204.
36. Van Hattum, Geschiedenissen, dl.3, *94- Van Rhemen
geeft geen zekerheid maar schreef de opmerking
bij zijn informatie over Johan van Haerst (RAG
0908 7H, 482,491).
37. Dubbe, Monumenten, 46-47.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolse patriotten in St. Omaars
De oplopende spanningen tussen Patriotten
en Oranjegezinden in de jaren voor 1787
leidden er uiteindelijk toe, dat de Pruisen
het land binnenvielen. Met hun hulp werd de
macht van stadhouder prins Willem V en de
Oranjegzinden hersteld. Na de Pruisische inval en
de capitulatie van Amsterdam in oktober 1787,
brak volgens J.G.M.M. Rosendaal een toestand
van volledige anarchie uit: massale plundering van
duizenden huizen, talrijke mishandelingen door
orangisten, het afvoeren en gevangenhouden
onder erbarmelijke omstandigheden van honderden
krijgsgevangenen, het wegvallen van het stedelijk
gezag in een groot aantal, veelal patriotse
Hollandse steden. Deze veelal georganiseerde terreur
van Orangisten en Pruisische soldaten werd
gevolgd door zogenoemde ‘wetsverzettingen’ in
Utrecht, Zeeland en Holland, waarbij de stedelijke
besturen van patriotten gezuiverd werden. Vooral
in Gelderland, Friesland, Utrecht en Holland vonden
ook justitiële vervolgingen plaats.’
Tijdens de eerste paniek in september en oktober
1787, sloegen tienduizenden, waarschijnlijk
zelfs meer dan honderdduizend patriotten – dat
wil zeggen meer dan 5% van de Nederlandse
bevolking – op de vlucht. Enige tienduizenden
trokken naar het buitenland. Sommigen gingen
naar de Verenigde Staten van Amerika, Denemarken,
Engeland of naar één van de Duitse steden,
maar het leeuwendeel koos voor de Zuidelijke
Nederlanden en Frankrijk. De Noordfranse garnizoensstad
St. Omaars werd aangewezen als plaats
voor de opvang van de niet-militaire vluchtelingen.
De eveneens gevluchte Friese regent Coert
Lambert van Beijma werd verzocht om als regeringscommissaris
de leiding over de vluchtelingengemeenschap
op zich te nemen. Vanaf eind
januari 1788 registreerde Van Beijma de vluchtelingen
en kende hun de door de Franse overheid
verstrekte uitkeringen toe. Vanaf 1 april 1788 werd
besloten om de toelating van vluchtelingen te
stoppen. De kosten van het stelsel liepen uit de
hand. Er ontstond een beleid dat erop gericht was
het aantal vluchtelingen terug te dringen. Een
terugkerende vluchteling kreeg vier tot zes keer
zijn wekelijkse uitkering. Dit systeem bleef tot de
Bataafse Omwenteling en de repatriëring van de
meeste gevluchte patriotten grotendeels intact.
In de maanden januari-april 1788 kwamen
ruim 57 Zwolse patriotten in St. Omaars aan.
Mannen, vrouwen en kinderen, die om welke
reden dan ook zich in Zwolle niet langer veilig
voelden. Uit deze lijst is een aantal personen
gelicht, wier achtergrond en levensloop nader
werd onderzocht. Wie waren zij, welke rol speelden
zij in de Zwolse patriottenbeweging en waarom
vertrokken ze; dat zijn de vragen die centraal
staan in dit artikel.
Karakteristiek van de groep
De 57 naar St. Omaar gevluchte Zwolse patriotten
zijn in verschillende beroepsgroepen onder te
brengen:
Johan Seekles
kleermakersknechten:
timmermansknechten:
zilversmidknechten:
hoveniers:
militairen:
metselaars:
mandenmakersknechten:
schoenmakersknechten:
brouwersknechten:
kappers:
leerlooiersknechten:
smidsknechten:
kastenmakersknechten:
klerken:
16 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
In dit pand, ‘de Utrecht’
of ook wel ‘de Mercuur’
geheten, thans Luttekestraatu,
bevond zich in
de zeventiende en achttiende
eeuw de herberg
‘de Wijnkan.’
Daarnaast waren de navolgende beroepsgroepen
éénmaal vertegenwoordigd: voermansknecht,
passementwerker, winkelier, schipper, boekbinder,
verver/glazenmaker, bakker, horlogemaker,
tabakskoper, turfdrager en een kant- en linnenwever.
De lijst verschaft slechts in beperkte mate
inzicht in de leeftijd van de vluchtelingen. Van 31
personen wordt geen geboortejaar vermeldt. Van
de 26 anderen mannen kan enkel bij benadering
de leeftijd worden vastgesteld. Van hen waren er
acht die tussen de 17 en 19 jaar oud waren; er
waren dertien twintigers, variërend in leeftijd tussen
de 21 en 29 jaar; tenslotte waren er vijf dertigers,
variërend in leeftijd tussen de 30 en 37 jaar.
Hoewel, zoals gezegd, van 31 personen geen
leeftijd kon worden achterhaald, mogen we concluderen
dat het hier in hoofdzaak om jonge patriotten
in de leeftijd tussen 20 en 40 jaar handelt.
Dit komt overeen met de bevindingen van Van
Heuven-Bruggeman, die bij haar onderzoek naar
de rekwestranten van het rekwest uit 1785 constateert
dat het overgrote deel van de personen tussen
de 20 en 40 jaar oud is.2
Uit een viertal vermeldingen (Kemper, Beekman,
Koek en Kalff) valt op te maken dat ook
vrouwen en kinderen de wijk naar Frankrijk genomen
hebben. Naar alle waarschijnlijkheid bestonden
er familiebanden tussen Willem en Hendrik
Knaap, Hendrik en Albert Bruins, alsmede Hendrik
en Christoffel Reis. Hermannus, Willem Jan en
Lambert van der Voort waren broers.
Ook de onderverdeling naar kerkelijke gezindte
laat geen afwijkingen van het geldende Zwolse
beeld zien. Gesteld mag worden dat de hoofdmoot
van de vluchtelingen uit leden van de gereformeerde
gemeente bestond (16 personen), gevolgd
door rooms-katholieken (5 personen) en de lutheranen
(3 personen). Van 33 personen konden geen
gegevens over hun kerkelijke gezindte worden
achterhaald.
Betrokkenheid bij Patriottenbeweging
Onderzocht is of van de op de lijst vermelde personen
meer gegevens over hun betrokkenheid bij
de patriottenbeweging en de achtergronden van
hun vlucht kon worden gevonden. Dit bleek
slechts bij enkelen mogelijk.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Hendrik Bruins
In november 1787 vond in de herberg ‘de Wijnkan’
te Zwolle een gevecht plaats tussen Hendrik
Bruins en Jan Jansen, wonende aan de IJsseldijk.
Blijkbaar had Bruins zonder enige aanleiding Jansen
met een mes in de borst gestoken. Bruins
vluchtte de stad uit. Hij schaarde zich vermoedelijk
in de rijen van patriotse vluchtelingen om
strafvervolging te ontlopen. Uiteindelijk kwam hij
in St. Omaars terecht. In augustus 1793 dook
Bruins weer op in Zwolle en werd terstond opgepakt.
Tijdens het verhoor bleek, dat hij zeer dronken
was geweest. Hij kon zich verder van het voorval
niets meer herinneren. Bruins werd veroordeeld
tot verbanning uit de stad, de stadsvrijheid
en het schoutambt voor de tijd van twee jaar. Aangezien
hij de kosten van zijn detentie niet kon
betalen werd hij tevens veroordeeld tot vier dagen
hechtenis op water en brood.3
Melle van Groeningen
De in 1759 te Zwolle geboren Melle van Groeningen
was in 1780/1781 matroos aan boord van het
fregat ‘de Eendracht’ dat onder commando van
kapitein A. de Roode stond.4 Bij de doop van zijn
zoon Berent in 1782, bleek dat Van Groeningen
van werkgever was veranderd. Hij was inmiddels
werkzaam als knecht op een beurtschip naar
Haarlem. Zowel in 1788 als in 1794 is Van Groeningen
lange tijd afwezig. Zijn vrouw, Sophia Hulsbergen,
ontving in juni 1794 ondersteuning van de
Stadsarmenkamer.5 In november 1795 was Van
Groeningen – samen met Adam van Brussel,
Andries Peters en Herman van der Vegte – aanwezig
ten huize van Derk Grevenstuk. Van Brussel
werd wegens het zingen van rustverstorende liederen
en oproerig gedrag opgepakt en veroordeeld
tot acht dagen hechtenis op water en brood.6 Op
13 december 1795 ondertekende Van Groeningen
een verzoekschrift om Prinsgezinde ambtenaren
te vervangen door ‘goede patriotten.’ Andere
ondertekenaars waren Jan Willem Stokebrand,
Gerrit Westerhof, Hendrik Willem van Rhee,
Adolf Glazer en Hermannus van der Voort. Zijn
patriotse gezindheid had Van Groeningen ook na
zijn gedwongen verblijf in Frankrijk behouden.7
Salomon van Deventer*
Salomon van Deventer werd op 30 december 1736
te Zwolle gedoopt als oudste zoon van de mrknoopmaker
Peter van Deventer en diens tweede
vrouw Gesina Reinards. Hij overleed te Zwolle op
n februari 1815.
Van Deventer begon zijn ambtelijke loopbaan
op 15-jarige leeftijd als klerk of kopiist op het
stadshuis. In eerste instantie was hij belast met het
afschrijven van eenvoudige dienststukken. Later
volgden de meer vertrouwlijke stukken, waarvoor
hij in 1763 de eed van secretaris aflegde. In 1768
ontving Van Deventer van het stadsbestuur permissie
om als procureur op te treden. Over een
opleiding aan de Zwolse latijnse school of een universiteit
zijn geen gegevens gevonden. Wellicht
heeft hij zich door zelfstudie of praktijkervaring
de nodige wetskennis eigen gemaakt. Zeker is dat
veel instellingen en particulieren van de diensten
A. W. Baron van Pallandt
tot Zuthem (1728-
1803), een lokale patriotse
voorman die samen
metH. Kemperen
J. Jansen naar Brabant
vluchtte in het najaar
van 1/87. Kemper en
Jansen trokken door
naar St. Omaars.
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Resolutie waarin Hendrik
Bruins wordt veroordeeld
vanwege de
steekpartij in herberg
‘de Wijnkan’ (GAZ,
AAZ01-97, p. 531 Resolutie
Schepenen en
Raden d.d. 16 augustus
1793)-
van Van Deventer als procureur, curator of executeur-
testamentair gebruik hebben gemaakt.
Door zijn functies behoorde Van Deventer tot
de sociale middenlaag van de toenmalige standenmaatschappij.
Zoals zovelen van zijn tijdgenoten
zal ook Van Deventer zich hebben afgezet tegen
heersende misstanden en de Stadhouderlijke
invloed op het stadsbestuur. In 1783 werd hij voor
korte tijd lid van de Burgercommissie en raakte hij
betrokken bij het opstellen van verzoekschriften
met een patriottisch karakter. Nadat hij in maart
1787 secretaris was geworden van de Vergadering
van vertegenwoordigers van gewapende schutterijen,
vrijcorpsen en genootschappen van wapenhandel
– onder leiding van de bekende patriot
Gerrit Jan Pyman – werd het duidelijk dat Van
Deventer patriottische sympathieën koesterde.
Hij werd meer en meer gedwongen partij te kiezen
in een escalerend conflict tussen patriotten en
prinsgezinden.
Na de inval van de Pruisische troepen in september
1787 besloot de nieuwe prinsgezinde magistraat
om Van Deventer vanwege zijn aandeel in
bovengenoemde vergaderingen niet gerechtelijk
te vervolgen, doch enkel uit zijn stadsambt van
klerk te ontslaan. Blijkbaar voelde Van Deventer
zich in die periode niet langer veilig in Zwolle.
Vermoedelijk heeft Van Deventer Zwolle al in
januari 1788 verlaten. Zijn aankomst in St. Omaars
werd geregistreerd op 18 februari 1788. Op dat tijdstip
werden eveneens de Zwollenaren Steven
Meulenbelt, Jan Tusveld, Jan Willemsz. Stokebrand
en Hendrik Willem van Rhee geregistreerd.
Het is onduidelijk of Van Deventer in hun gezelschap
reisde.
Zijn verblijf in St. Omaars duurde tot 7 mei
1788, de dag waarop hij werd weggezonden. Wellicht
hebben zijn ervaringen in Frankrijk de nodige
invloed gehad op zijn plotselinge ommezwaai
van patriot naar prinsgezind. Het zou kunnen verklaren
waarom Van Deventer in april (?) 1788 de
vereiste eed op de Constitutie, het erfstadhouderschap
en de regeringsvorm van Overijssel aflegde.
Deze drastische politieke wending bleef Van
Deventer ook in de jaren na 1788 dramatisch achtervolgen.
Zowel in 1791 en als in 1795 moest hij
zich door middel van verweerschriften tegen lasterpraatjes,
aantijgingen en leugens van patriotse
zijde verweren. Opvallend is dat hij in zijn verweerschrift
van 1791 met geen woord over zijn
vlucht naar en verblijf in Frankrijk rept.9
Van Deventer was één van de weinigen, die
zich meermalen in het openbaar heeft moeten
verantwoorden. Dat maakte hem tot een prominent
slachtoffer, wanhopig bezig zijn inkomsten
en verworven positie veilig te stellen.
Hendrikus Kemper en Jan Jansen
Hendrikus Kemper ontving op 3 september 1783
toestemming van het Zwolse stadsbestuur om met
de gereformeerde Hendrina Slootman of Horstman
te trouwen. Hij moest beloven om de kinderen
gereformeerd op te voeden. Het huwelijk werd
op 21 september 1783 te Windesheim gesloten. Uit
dit huwelijk werden in de periode 1784-1795 een
zestal kinderen geboren. Kemper werd in april
1838 lidmaat van de hervormde gemeente Windesheim
en vertrok in 1843 naar Wijhe.
Jan Jansen (van Zwol) werd op 16 februari 1749
te Windesheim gedoopt als het vijfde kind van de
echtelieden Jan Jansen van Zwol en Maria Engberts.
Hij trouwde op 16 november 1788 in de kerk
te Windesheim met Janna Kuipers. Uit dit huwelijk
werden in de periode 1790-1805 zeven kinderen
geboren. Jan van Zwol overleed op 11 september
1807 te Zuthem.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
In Windesheim bestond in 1787 een Exercitiegenootschap
(of ook wel Genootschap van
Wapenhandel genoemd). De wetten (= reglement)
van dit Genootschap werden in februari
1787 door een groot aantal burgers van Windesheim
ondertekend. Onder de ondertekenaars
bevonden zich ook Hendrikus Kemper en Jan Jansen.
Laatstgenoemde trad op als luitenant, terwijl
Kemper als kapitein het bevel voerde.
Op 30 juni 1787 brachten Kemper en Jansen
een bezoek aan Joachim van Plettenberg, de
bewoner van het Huis Windesheim. Zij waren
gewapend met sabels en werden op een afstand
gevolgd door een groep medestanders. Van Plettenberg,
oud-gouverneur van Kaap de Goede
Hoop, beschreef die ontmoeting als volgt:
…. Zij quamen om mij aantezeggen en te
waarschuwen van niet weder ten mijnen huize te
ontfangen Den Paknaald van Zwolle (onder deezen
bijnaam verstaande den heer Hoekman) want
dat zij officieren en de Gemeene, uit welke naam
spraaken, hem hielden voor een verspieder, ja zelf
landverrader, en dat over het geheel zij alle het
geloop van Oranje-klanten niet langer willen dulden…’
Het leven van Hoekman had volgens Van
Plettenberg gevaar gelopen: ‘… Om mij te meer
afteschrikken den Heer Hoekman te mijnent te
ontfangen, deden die twee officieren mij verstaan,
dat twee dagen bevoorent die heer (— Hoekman)
groot gevaar hadde geloopen van te zijn aangevallen
op de groote landweg, nadien men weetende
zig op het huis Windesheim bevond, eenige lieden
” op de stenen brug na desselfs terugkomst hadden
gewagt, en alleen van haar voornemen hadden
afgezien, omdat het te laat in den avond wierd,
volgens nadere berigten zouden dit menschen zijn
geweest uit het Zwolsche detachement, hetwel na
Deventer moetende voortreijzen, Windesheim
was voorbijgegaan…’ Er wordt verondersteld, dat
het bezoek van de patriotten aan de orangist Van
Plettenberg gezien moet worden als een wraakneming
vanwege diens verhouding met een 17-jarige
dochter van Joan Derk van der Capellen tot den
Pol, de patriotse leider in Zwolle.10
De namen van Kemper en Jansen komen
eveneens voor op een uit september 1787 daterende
lijst van manschappen uit de genootschappen
van Wijhe, Wilsum en Windesheim, die zich
schriftelijk bereid hadden verklaard om te dienen
in het te formeren patriottenleger. Dit leger moest
het platteland van Overijssel verdedigen tegen een
mogelijke Pruissische inval.1′
Kemper en Jansen werkten als knechten bij de
boer Jan van Santen te Windesheim. In november
en december 1787 bracht de gerechtsdienaar M.J.
Voskuil diverse keren een bezoek aan Van Santen,
teneinde aan diens knechten Kemper en Jansen de
dagvaarding om voor het gerecht te verschijnen te
kunnen overhandigen. Het stadsbestuur was
inmiddels een gerechtelijk onderzoek gestart naar
de betrokkenheid van Kemper en Jansen bij de
gebeurtenis op Huize Windesheim. Het eerste
verhoor van Jan Jansen vond plaats op 5 november
1787. Kemper was toen al gevlucht. Op 12 januari
1788 verscheen Voskuil, vergezeld door een
detachement ruiters met een wagen, andermaal
bij Van Santen om beide verdachten op te halen.
Ook Jansen was inmiddels vertrokken. Volgens
Van Santen was Jan Jansen de dag vóór nieuwjaar
Wy ryden naar
St. Omer. Spotprentop
de patriotse vluchtelingen,
die als narren op
ezels zijn afgebeeld.
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
en Hendrikus Kemper al eerder vertrokken. Beiden
waren gevlucht naar Brabant om zich bij
baron A.W. van Pallandt van Zuthem, drost van
IJsselmuiden, te voegen.
Bij publicaties van 6 mei en 14 juni 1788 werden
Kemper en Jansen opgeroepen om op 29 juli 1788
op het raadhuis te verschijnen, ten einde zich te
verantwoorden voor hun gedrag. Uiteindelijk
werden Kemper en Jansen, voormalige officieren
van het Windesheimer vrijcorps, voor hun bedreiging
van de bewoner van Huize Windesheim veroordeeld
tot verbanning uit de provincie Overijssel.
12
De aankomst van Kemper en Jansen in
St. Omaars werd op 21 januari 1788 geregistreerd.
Gelijktijdig kwamen ook Jan Meyer en Henrik Jan
van Dijk aan.Jansen werd al op 28 mei 1788 weggezonden,
terwijl Kemper met vrouw en twee kinderen
pas in maart 1792 uit St. Omaars vertrok.
Terugkeer in Zwolle
Van degenen die in 1788 en 1789 uit St. Omaars
door de autoriteiten werden weggezonden, zoals
Akkerman, Bader, Beekman, Bruins, Cammeron,
Van Deventer, Van Dijk, Eskes, Glazer, Van Groeningen,
Haselhof, Gerardus Jansen, Jan Jansen,
Kok, Lammerts, Meulenbelt, Ney, Hendrik en
Christoffel Reis, Van Rhee, Segerts, Stokebrand,
Straay, Stuivelaar, Tusveld, Veenhuyzen, Lambert
en Willem Jan van der Voort en Wobben keerden
de meesten in de loop van dat jaar of 1789 terug
naar Zwolle. Slechts enkelen bleven langer weg (de
Bos, Cornelisz, Daulan, Gerrit Jansen, Kannegieter,
Hendrik Knaap, Willem Knaap, Kemper,
Koek, Van der Linden, Naas, Niemeyer, Olthuizen,
Stoel en Hermannus van der Voort) of trokken
naar andere steden of plaatsen, zoals Boschhoever
(Duinkerken, 1790), Kalff (Utrecht, 1796),
Lentmeyer (Loosdrecht, 1798) en de Roer (Parijs,
1790).
Conclusie
Van het merendeel van de vertrokken burgers kon
niet worden achterhaald wat de reden voor hun
vlucht was. Berichten over brandstichting, mishandeling
en doodslag in Zwolle ontbreken. Van
een Oranjegezinde furie tegen het volk was in
Zwolle geen sprake. Vermoedelijk werd hun
vlucht meer ingegeven door onheilspellende
berichten uit andere steden of lagen er andere,
wellicht economische, motieven aan ten grondslag.
Slechts van een enkeling, zoals Salomon van
Deventer, Hendrikus Kemper, Jan Jansen en Hermanus
Potgieter, was het begrijpelijk dat ze de
wijk namen. Zij konden immers worden gerekend
tot de leidende voormannen. De overige vluchtelingen
waren minder belangrijk. Hun namen treffen
we niet aan op de lijsten van Patriotse instellingen,
zoals het Comité Revolutionair, de Burgercommissie,
het Commercie College of de Loge
LTnébranlable. Hun vlucht gaf echter wel aan, dat
ze zich serieus bij de Patriottenbeweging betrokken
voelden.
Opvallend is, dat het vooral knechten, kleine
middenstanders en onvermogenden betrof, die de
wijk naar Noord-Frankrijk namen. Vermogende
Zwollenaren, leden van Patriotse magistraatsfamilies
en leidende Patriotse voormannen zochten
hun heil elders, vermoedelijk in Parijs, Londen en
andere Europese steden. Leden van de familie
Doyer weken zelfs uit naar Noord-Amerika.
Noten
1. J.G.M.M.Rosendaal, “Geene Heeren meer, Zalige
Egalité”, De door de Franse overheid ondersteunde
gevluchte patriotse burgers, 1787-1794, in: Jaarboek
l995 van het Centraal Bureau voor Genealogie, 107-
164.
2. M. van Heuven-Bruggeman, Een rekwest in Zwolle
in de nazomer van het jaar 1785, doctoraalscriptie
Vrije Universiteit Amsterdam, 1975, 21. Zie ook
GAZ, Z.Fol.23.
3. Gemeentearchief Zwolle (GAZ), Administratief Archief
Zwolle (AAZ01), Resoluties Schepenen en Raden
(Res.S en R.), dd. 16 augustus 1793, p. 531.
4. GAZ, IA025-400.
5. GAZ, AAZ01, Resoluties Provisionele Representanten,
dd. 28 juni 1794, p. 217.
6. GAZ, AAZ01, Resoluties Provisionele Representanten,
dd. 9 november 1795, p. 99.
7. GAZ, AAZ01-06681.
8. J.J. Seekles, ‘Salomon van Deventer, 1736-1815’, in:
Overijsselse Biografieën, deel 2, Meppel 1992,42-45.
9. GAZ, AAZ01-06835.
10. GAZ, AAZ01-06051.
11. GAZ, AAZ01-06055.
12. GAZ, RA001-00466.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21
Bijlage: alfabetisch overzicht van naar St. Omaars
gevluchte Zwolse patriotten
1. Frans Akkerman, knopenmaker en merselaar (1783-
1.788), aanwezig in Sc. Omaars van 17 februari 1788
tot 7 mei 1788, wanneer hij wordt weggezonden.
2. Jacob Bader, metselaar (1788), aanwezig in St. Omaars
van 19 februari 1788 tot 24 mei 1788, verblijft
ook in Duinkerke.
3. Harmanus Beekman, timmerman (1788), kleermakersknecht
(1788), aanwezig met vrouw en één kind
in St. Omaars en Grevelingen van 28 januari 1788 tot
19 maart 1789.
4. Jan Boschhoever, scheepstimmerman(sknecht)
(1788/1789), aanwezig in St. Omaars op 10 februari
1.788, verblijft in Duinkerke in 1790.
5. Anthonis de Bos, horlogemaker(sknechc)
(1788/1789), aanwezig in St. Omaars van 24 februari
1788 tot vermoedelijk mei 1791.
6. Albert Bruins, verver en glazenmaker (1788), zilversmid
(1789), aanwezig in St. Omaars op 17 februari
1788.
7. Hendrik (Albert) Bruins, zilversmid(sknecht) (1788),
aanwezig in St. Omaars van 17 februari 1788 rot 23
april 1788, wanneer hij wordt weggezonden.
8. Hubert (B.) Cammeron, kastenmaker, schrijnwerkersknecht
(1788/1789), aanwezig in St. Omaars van
17 maart 1788 tot 14 oktober 1789.
9. Roelof Cornelisz, afkomsrig van Meppel,
brouwer(sknecht) (1788/1789), verblijft in 1787 in
Zwolle, aanwezig in St. Omaars van februari 1788 tot
vermoedelijk mei 1791 •
10. Jan Joseph Francois Daulan, pruikenmaker, dameskapper
(1788-1792), aanwezig in St. Omaars van 29
maart 1788 tot vermoedelijk mei 1792.
11. Salomon van Deventer, klerk, kopiist op een kantoor
(1788), aanwezig in St. Omaars van 18 februari 1788
tot 17 mei 1788, wanneer hij wordt weggezonden.
12. Hendrik Jan van Dijk, timmerman, aanwezig in St.
Omaars van 21 januari tot 17 april 1788; wordt uiteindelijk
weggezonden.
13. Hendrikus Eskes, (ger, geboren 1769),
kleermaker(sknecht) (1788/1789), aanwezig in St.
Omaatsvan 12 februari 1788 rot 1.6 oktober 1789-
14. Albertus Glazer,kleermaker (1788/1789), aanwezig
in St. Omaars van 13 februari 1788 rot 1 juli 1789-
15. Melle van Groeningen, schipper(sknecht) (1788), aanwezig
in St. Omaars van 24 februari 1788 tot 17 mei
1788, wanneer hij wordt weggezonden.
16. Elzo Arnoldus Haselhof, tabakskoper (1788), aanwezig
in St. Omaars van 18 maart 1788 tot 17 mei 1788,
wanneer hij wordt weggezonden.
17. Gerardus Jansen,(ger, geboren 1771, vermoedelijk
overleden in St. Omaars vóór 7 april 1788), kleermaker(
sknecht), aanwezig in St. Omaars van 12 februari
1788 tot 7 mei 1788, wanneer hij wordt weggezonden.
18. Gerrit Jansen, mandenmaker(sknecht) (1788/1789),
aanwezig in Zwolle in 1787, in St. Omaars van 10 februari
1788 tot 31 januari 1790.
19- Jan Jansen, hovenier, arbeider, aanwezig in St.Omaars
van 21 januari 1788 tot 28 mei 1788; wordt uiteindelijk
weggezonden.
20. Jan Willem Kannegieter, timmerman, schrijnwerkersknecht
(1788/1789), aanwezig van februari 1788
tot februari 1790 in St. Omaars; wordt uiteindelijk
weggezonden.
21. Hendrik Kemper, conciërge en intendant van het kasteel
van A.W. van Pallandt van Zuthem (1787), hovenier,
tuinman (1788), boerencommandant en daghuurder
(1789); aanwezig met vrouw en twee kinderen
van 21 januari 1788 tot vermoedelijk maart 1792
in St. Omaars.
22. Hendrik Knaap, boekbinder(sknecht) (1788), onderofficier
(1789), aanwezig in St. Omaars van februari
1788 tot vermoedelijk mei 1791.
23. Willem Knaap,timmerman(sknecht) (1788-1790),
militair (1788), aanwezig in St. Omaars van februari
1788 tot februari 1790.
24. Jurgen Johannis Kalff (Kal), pruikenmaker (1790-
1792), aanwezig met zijn vrouw in Grevelingen van
1789 tot maart 1792, duikt in september 1796 op in
Utrecht.
25. Koek, afkomstig uit Zwolle, winkelier, verblijft met
zijn vrouw van 1789-1793 in Frankrijk.
26. Hermen Koek, (geboren 1761), bakker(sknecht)
(1788/1789), dagloner van metselaar (1789), aanwezig
in St. Omaars van 1 februari 1788 tot vermoedelijk
mei 1791.
27. Reinier Kok, bombardeur Reg. d’Averhould (1787),
bakker (1788), aanwezig in St. Omaars van 21 maarr
1788 tot 30 april 1788, terug in Zwolle in september
1789.
28. Jannes Lammercs, brouwersknecht (1788), aanwezig
in St. Omaars van 10 februari 1788 ror 16 april 1788,
wanneer hij wordt weggezonden.
29- Hubert Lantenberg, kistenmakersknecht, timmerman
(1788), aanwezig in St. Omaars op 10 februari
1788.
30. Alleberrus Lentmeijer,milicair (1788), stoelendraaier
(1789-1794), geboren in Kampen in 1760, ve