
Historisch
4 •
NG 1 9 9 9 NU R I J S ¥ 1 2 , 5 0
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Groeten uit Zwolle
Annèt Bootsma-van Hulten en
Wim Huijsmans
Wasch-, Mangel- en Strijkinrichting
Bleekerij
„DE BOSCHBLEEK”
A. Westmeljer, Zwolle. Telef. Int 614
Bleekerij „AURORA”
WENUM bij Apeldoorn. Tel. Int. 222.
Moderne Inrichtingen, Hygiënische
behandeling. Keurige, deugdelijke, correcte
en prompte aflevering, tegen billijk tarief.
Vraagt prijzen. Zendt proefwasch.
ü
Ansichtkaart ‘De Boschbleek’
Poststempel: Zwolle 2 november 1917
Beste Dorus,
Namens Moeder kom ik even vragen of je het deze
zomer geleende beddegoed, dezer dagen terug wilt
zenden, maar weer in de waschmand, zeide moeder,
dan zullen we die wel weer terug sturen, want het
moet dienst doen (in ’t) tweede huis in ’t Weezenland,
voor een verdrukte man. Het ledikant is
onnoodig. Hier alles wel.
Heel veel groeten van Albert en Christine.
Op de kaart, in 1988 aan het Gemeentearchief
geschonken door de heer G.T. Oldenhof uit Westenholte,
zijn de Dominicanenkerk aan de Assendorperstraat
en de Thomasschool, een R.K. jongensschool,
aan de Blekerstraat te zien. E’e Boschbleek
lag aan het Groot Weezenland achter de
Nutsschool. De was ligt te bleken op de plaats
waar nu het politiebureau en de nieuwbouw van
het ziekenhuis De Weezenlanden staan. De
Boschbleek verdween in de jaren zestig.
De wasserij en de bleekvelden van de Boschbleek,
eigendom van A. Westmeyer, waren na zijn
overlijden in 1871 in het bezit gekomen van zijn
stiefzoon, Gerrit Jan Oldenhof. Oldenhof breidde
de wasserij uit en schafte een stoommachine aan
om het zware werk te verlichten. Na zijn overlijden
in 1905 zette de weduwe Oldenhof De Boschbleek
voort, samen met haar zoon Albert. Deze
trouwde in 1916 met Christine Hulshof. Th(eodorus)
Oldenhof, aan wie de kaart geadresseerd is,
was een broer van Albert en werd in 1899 in
Utrecht tot priester gewijd.
Een andere broer, Herman Oldenhof, was in
1916 eigenaar geworden van stoomwasserij ‘De
Waterstroom’ aan het Blekerswegje, vlakbij de
Schoenkuipenbrug. Het Blekerswegje en de
Oldenhofveste zijn anno 1999 getuigen van de
activiteiten van de Oldenhofs als wasbazen en blekers.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 39
Redactioneel Inhoud
In dit nummer treft u weer een keur aan interessante
artikelen aan over de geschiedenis van Zwolle.
De nadruk ligt op de periode rond de Tweede
Wereldoorlog. Ank Meliesie-Appelhof beschrijft
haar herinneringen aan het leven in de binnenstad
in de jaren dertig: van de voetbaluitslagen bij Piet
Kok tot de koffie bij bakker Appelhof in de Voorstraat.
Kees Ribbens vertelt over Duitse scholieren
die in september 1944 naar Zwolle kwamen om
aan de IJssel verdedigingswerken te graven. Zijn
artikel is voor een deel gebaseerd op de herinneringen
die één van die scholieren, Karl Traupe uit
Braunschweig, kort geleden naar het Gemeentearchief
stuurde. Ook in de jaren vijftig werd Zwolle
met oorlog geconfronteerd: de Russische inval
in Hongarije in 1956. Van de duizenden vluchtelingen
kwamen er ook een paar naar Zwolle. Fiona
de Heus en Anita Klappe onderzochten hoe de
families Vermesi en Schreiber in Zwolle werden
opgevangen. Ze wonen er nog steeds.
Over een andere periode gaat het doorwrochte
artikel van de historicus Jean Streng. Hij beschrijft
hoe Zwolse uitdragers en verkopers van tweedehands
goederen in de achttiende eeuw aan de kost
kwamen. Ze hadden geen dik belegde boterham.
Frivoler is het verhaal achter de ansichtkaart
hiernaast. De uitbaters van blekerij en wasserij De
Boschbleek, lieten hun broer Dorus, die pastoor
was in Frederiksoord, fijntjes weten dat hij het
geleende beddegoed eens terug moest bezorgen.
Lezenswaardig is overigens ook de recensie
door Frits David Zeiler van het alom bejubelde
boek van dr. Jean Streng, Het is thans zeer briljant.
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma-van Hulten en Wim Huijsmans 38
Herinneringen J.A.M. Meliesie-Appelhof 40
Het onverwachte optreden van de Hitler-jugend in Zwolle
K. Ribbens 46
Hongaarse vluchtelingen in Zwolle Fiona de Heus en Anita Klappe 53
Uitdragerij en uitdragers in de achttiende eeuw J.C. Streng 57
Literatuur Marieke Schaap-Steegmans 62
Boekbespreking(en) 63
Mededelingen 67
Agenda 68
Auteurs 70
Omslag: Blekerij en wasserij De Boschbleek. (foto: Gemeentearchief Zwolle).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Herinneringen
J.A.M. Meliesie-
Appelhof
Bakker Jan Appelhof en
zijn vrouw Derkje van
Dorth; ïgiy (foto: particuliere
collectie).
Oude Vismarkt
De eerste jaren van mijn leven, begin jaren
dertig, heb ik doorgebracht in een bovenwoning
aan de Oude Vismarkt. We woonden
boven de sigarenzaak van Piet Kok. Ieder zondagmiddag
wemelde het daar van mannen, die
wachtten tot de voetbaluitslagen op de winkelruit
werden geplakt. Als de favoriete club had gewonnen,
ging er een gejuich op; als diezelfde favoriete
club een nederlaag had geleden, stonden de
gezichten van de voetbalfans somber. Er werd
gediscussieerd over de prestaties van ZAC, PEC en
Zwolsche Boys, maar ik geloof niet dat men elkaar
in de haren vloog. Voetbal was in die tijd nog geen
oorlog!
Mijn vader was voor ZAC. Hij ging regelmatig
naar de ‘mets’. Als de wedstrijd was afgelopen, liep
mijn moeder hem tegemoet over de Veerallee. Op
die manier ging ik al in de kinderwagen in de richting
van het ZAC-terrein, een terrein waar ik later
vele voetstappen heb gezet: eerst op spikes en later
op handbalschoenen.
Onze bovenwoning huurden we van de heer
Hollander. Hij had een drogisterij naast de sigarenzaak
van Piet Kok en woonde boven de zaak.
Mijn zus en ik hebben in onze kinderjaren veel
met zijn drie dochters gespeeld. In de eerste jaren
was er een tuin met een hoog hek eromheen; op
deze plaats kwam later een parapluwinkel. Er
waren een wip en een grote zandbak. Verder hadden
de Hollanders een souterrain, dat als ik het me
goed herinner als keuken dienst deed. Ook daar
heb ik veel gespeeld.
Buiten spelen is er tegenwoordig nauwelijks
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
meer bij in de binnenstad, maar als klein kind
speelde ik wel op straat: op de Oude Vismarkt
waar we woonden en ook op het Koningsplein. Er
was altijd wel iets te zien in de straat. Ons huis had
een balkonnetje aan de voorzijde. Daarom hadden
we altijd bezoek als er op Koninginnedag een
optocht was; de stoet kwam namelijk altijd langs
ons huis.
Op zondagochtend zagen we soms groepen
kinderen langskomen, die op weg waren naar de
Rooms-Katholieke kerk. De meisjes waren als
bruidjes gekleed in mooie witte jurken en ze hadden
een kransje op het hoofd. Ik vond dat prachtig.
Ik wilde daar ook graag bij zijn, maar als lid
van de Hervormde Kerk deed je geen heilige communie.
Wat dat was wist ik uiteraard niet.
Er is heel wat veranderd op de Oude Vismarkt.
De drogisterij van Hollander is er niet meer. De
sigarenzaak van Piet Kok was al veel eerder verdwenen
en ook de kledingzaak van Wieringa, aan
de andere kant, is al vele jaren weg. Ook de groentenboer
en de melkboer, die vroeger met paard en
wagen hun waren kwamen brengen, zijn al lang
verleden tijd. Wat voelde je je de koning te rijk,
wanneer je op de bok mocht zitten.
Als ik in bed lag, hoorde ik soms de eentonige
roep van de visboer. Wat hij precies riep, heb ik
nooit begrepen. Iets met ‘mooie garnalen’. Als het
donker was klonk het een beetje luguber. En
’s morgens hoorde je de ratel van de vuilnisman.
Die vertrouwde geluiden hoorden erbij.
Voorstraat
Mijn grootouders woonden in de Voorstraat.
Mijn opa was bakker en had daar een bakkerij en
winkel. Behalve brood werden er in de winkel ook
kruidenierswaren verkocht. Vooral op marktdagen
– vrijdag – was het vol in de winkel. De boerinnen
uit de omgeving deden hun inkopen en werden
in de kamer achter de winkel gelaafd met koffie.
Achter die kamer was de bakkerij. Op een lange
plank werden de ongebakken broden in de
oven geschoven. Als we ’s morgens op bezoek
kwamen kreeg mijn oudere zus een warme kadet
en ik een warme krentenbol. Verder was er beneden
een kleine keuken en een binnenplaats met
een tonnetjes-WC en een volière met parkieten
van oom Jan. Oom Jan mijn ongetrouwde oom,
was eveneens bakker en nam later, na opa’s dood,
de zaak over.
Aan de voorkant op de eerste verdieping, was
de kamer. Vandaaruit keek je uit op de achterkant
van de Erven J.J.Tijl, waar de Overijsselsche en
Zwolsche Courant werd gemaakt. Heel interessant
vond ik het spionnetje, waardoor je een gedeelte
van de straat kon zien.
De gang liep een beetje af naar de keuken. Het
water dat uit de kraan kwam, was altijd lauw. In de
gang was de WC – eveneens een ouderwetse ton -,
waar ik niet graag op ging, want het stonk er altijd.
Liever ging ik naar de WC op de binnenplaats.
Mijn grootmoeder was een strenge vrouw die
altijd in donkere jurken was gehuld. Over die
japon droeg zij altijd een boezelaar. Of dat een
Zwols woord is, weet ik niet. Zij had haar grijze
haren in een knoetje. Opa was een stille, goedige
man. De laatste jaren van zijn leven bracht hij
door in een leunstoel bij het raam. Naast zijn stoel
stond een wandelstok van donker, gedraaid hout.
Na een beroerte was hij kinds geworden, zoals
dementie destijds werd genoemd. Ik was te jong
om dat allemaal te beseffen. Ik herinner mij flauwtjes,
dat hij verhalen vertelde, die nogal luguber
waren. Het enige verhaal, dat mij is bijgebleven
gaat over twee witte paarden, die uit het bos
tevoorschijn komen en die een doodkist achter
zich aan sleepten.
Er was ook een poes waar ik doodsbang voor
Drogist Hollander had
een tuin met een zandbak
waar de kinderen
Appelhof regelmatig
speelden (foto: particuliere
collectie).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Derkje Appelhof-van
Dorth met kleinkinderen
in de Voorstraat;
1928 (foto: particuliere
collectie).
was. Zij had mijn nichtje dat van mijn leeftijd was
en met wie ik vaak optrok, op haar voorhoofd
gekrabd toen zij per ongeluk op het beest trapte.
Als ik de winkel in kwam – je moest altijd hard
‘blijf maar’ roepen – en de kat zat op de trap
gemeen naar mij te loeren (het dier keek natuurlijk
gewoon) moest oma haar eerst wegjagen,
anders deed ik geen stap verder. Aan deze poes is
het niet te danken, dat ik zoveel van dieren houd!
Ik vond het wel leuk om met de kleine poesjes,
die aan de lopende band geboren werden, te spelen.
Ik zat dan op de grond in de kamer en deed ze
in een omgekeerde stoof, waarmee ik ging rijden.
Opa en oma raakten die jonge poesjes gemakkelijk
kwijt aan de vele boeren die op vrijdag de winkel
bezochten.
De gastvrijheid van mijn grootouders op de
vrijdagochtenden hebben mijn ouders geen windeieren
gelegd. In de oorlogsjaren hebben zij vele
liters melk gehaald bij boerderijen in Haerst,
Wijthmen en Schelle.
Opoe
De grootmoeders van tegenwoordig zien er heel mm1
anders uit dan mijn opoe. Grootmoeders gedragen
zich tegenwoordig ook anders. Ik kan me mijn
grootmoeder onmogelijk voorstellen in een lange
of korte broek, schaatsend, zwemmend, roeiend
of tennissend. Dat deed ze gewoon niet – evenmin
als alle andere opoes. Oudere vrouwen – en wat
was men vroeger gauw oud!- hadden een keurige
jurk aan, droegen een mantel en hoed en meestal
ook handschoenen. Ze deden het huishouden en
waren onderdanig aan hun echtgenoten. (Het is
overigens moeilijk om me voor te stellen dat mijn
oma onderdanig was, omdat ze naar mijn weten
nogal dominant was; opa was daarentegen een
goedige man.)
Vroeger zeiden wij ‘opoe’. Een jonger nichtje
ging op de moderne toer en begon ‘oma’ te zeggen.
Wij namen dat langzamerhand over. Oma
was een echt familiemens. Ze genoot ervan als ze
haar kinderen en kleinkinderen om zich heen had,
hoewel ze dat nooit zou zeggen. Ze had veel gevoel
voor humor, net zoals de meeste van haar zoons
en dochters. Ze kon erg ad rem zijn. Toen ze oud
was verbleef ze regelmatig bij haar dochters. Op
een dag vroeg een nichtje haar moeder of ze een
paar schoenen ‘met doorlopende hakken’ (zoals
wij de toen in de mode zijnde plateauzolen noemden)
mocht kopen. Waarop oma zei: ‘Och kind,
dan stoa’j nooit meer stille in oen lèèv’n.’
Oma was een flinke vrouw. Toen ze oud was
zag ik er vaak tegenop om bij haar op bezoek te
gaan. Het op visite gaan was niet zo’n corvee, want
je kon best gezellig met haar praten. Alleen als je
vroeg hoe het met haar ging, antwoordde ze altijd
op sombere toon: ‘Giet wel.’ Als ik na een poosje
weg wilde gaan durfde ik dat niet te zeggen, want
dan klonk het steevast: ‘Goa’j alweer. Och ja, er is
ook niks an bi’j zo’n old mense.’ En dan vertrok ik
met een schuldgevoel. Haar laatste jaren heeft ze
doorgebracht in bejaardentehuizen. Eerst in huize
Allegonda in Ittersum (waar nu het kantoor van te
Siepe is gevestigd) en later in het oudeliedenhuis
aan de van Karnebeekstraat. Dat was een droefgeestige
omgeving. Hoeveel ze van haar familie
hield bleek uit de laatste woorden die ik van haar
hoorde, vlak voordat ze stierfin de bedompte kleine
kamer van het tehuis: ‘Ik vind het zo erg, dat ik
jullie nou niet meer zal zien.’
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 43
Oom Jan
Oom Jan was vrijgezel en een erg lastige man. Wij,
de nichtjes en neefjes, waren bang voor hem,
omdat hij zo vreselijk tekeer kon gaan. ‘Angaon’
noemde mijn oma dat.
Ik heb het altijd erg raar gevonden dat mijn
opa en oma twee van hun zoons Jan noemden. De
oudste noemden wij ‘oom Jan de bakker’ en de
jongste zoon werd door de familie aangeduid als
‘kleine Jan’; deze naam bleef gangbaar ook toen hij
later de langste van de kinderen was. Opa heette
eveneens Jan, maar hij werd door zijn vrouw nooit
bij zijn voornaam aangesproken. Hoe ze hem wel
noemde weet ik niet. Jan was duidelijk de familienaam
want de beide kleinzoons van opa en oma
heetten ook allebei Jan.
Oom Jan de bakker was een hoofdstuk apart.
Hij was altijd nadrukkelijk aanwezig. Iedere zondagmorgen
gingen wij op bezoek in de Voorstraat.
Wij speelden met mooi weer buiten.
Tegenover het huis, voor de drukkerij van Tijl,
lagen roosters en het was erg leuk om daar overheen
te rennen. Dat maakte veel lawaai.
In de vakanties kwamen ook de ooms en tantes
die buiten Zwolle woonden, met hun kinderen.
Wij gingen dan winkeltje spelen. De oudste nichtjes
waren winkeljuffrouw. Daar kwamen wij, jongeren,
helaas niet aan te pas. Wij stonden, met een
mand aan de arm, voor de toonbank om boodschappen
te doen. De ‘verkoopsters’ bliezen een
zakje op en dat legden wij in de mand. Wij ‘woonden’
meestal ergens: in de kamer achter de winkel,
in de keuken of in de kamer op de tussenverdieping,
vanwaar je uitkeek op de winkel.
Maar na een poosje kwam steevast oom Jan
furieus naar beneden stuiven. Hij was woest,
omdat we zo’n rommel maakten, hoewel dat best
meeviel en wij alles altijd netjes opruimden. Maar
als oom Jan het op zijn heupen had was Leiden
(Zwolle) in last.
Boven waren de ouders altijd hevig aan het
discussiëren. Het leek alsof ze grote ruzie hadden,
want ze hadden harde stemmen. En boven alles uit
hoorde je de ruzie-achtige stem van oom Jan.
Toen hij op een zondagmorgen weer eens hevig
aan het ‘angaon’ was geweest, zei één van de nichtjes:
‘Als oom Jan dood is huppel ik achter zijn
begrafenis.’ Dat was natuurlijk niet echt gemeend,
maar toen oom Jan overleed moest ik daar weer
aan denken. Hij is niet oud geworden. Toen wij bij
zijn begrafenis met ernstige gezichten in een volgkoetsje
zaten schoten mij die spontane woorden
in gedachten. En het kostte mij, ondanks de droevige
gebeurtenis, even moeite om niet te lachen.
Familie
Mijn opa heb ik niet lang gekend. Ik was nog jong
toen hij overleed. Hij schijnt een goedig mens te
zijn geweest. Zijn wortels lagen in Dalfsen en
omgeving. Verschillende ooms en tantes van zijn
kant woonden in Zwolle.
Oma kwam uit Den Ham. Zo nu en dan kwam
er een familielid op visite. Er moet een tante Betje
geweest zijn, maar die herinner ik mij niet meer.
Verder was er ‘dove oom Jan.’ Hij moest een grote
donkerbruine hoorn tegen zijn oor houden om
ons te kunnen verstaan. De levendigste herinneringen
heb ik aan oom Mannus. Als ik Vader
Abraham zie moet ik aan die aardige oom denken,
want daar leek hij sprekend op. Hij had een lange,
grijze baard, een bolhoed op het grijze hoofd en
een donker kostuum. Het was altijd leuk als oom
Mannus in de Voorstraat kwam, want dan kregen
Wandelen op de Wipstrikkerallee;
1928 (foto:
particuliere collectie).
44 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Boodschappen doen in
de Diezerstraat; 1929
(foto: particuliere collectie).
wij een reep chocola uit de winkel van hem. Hij
was vrijgezel.
Verder was er nog tante Dina die ook ongetrouwd
was. Het was een klein, mager mensje, dat
altijd ziekelijk was. Ze is overigens vrij oud geworden.
Het verhaal ging dat tante Dina altijd flauw
viel als er een familielid binnen kwam. Ze viel echter
nooit op de grond omdat ze steeds viel wanneer
er een stoel achter haar stond. Ik heb haar
overigens nooit flauw zien vallen. Ze zei nauwelijks
iets tegen ons. Je kreeg alleen een slap handje.
Op een zondagochtend ben ik erg geschrokken.
Toen ik de kamer binnen kwam zat er een in het
wit geklede gestalte. Ik dacht, dat ik een spook zag,
maar het was tante Dina in nachtgewaad. Met een
zacht, beverig stemmetje zong ze psalmen mee
met de radio.
Binnenstad
Er is in de loop der jaren heel wat veranderd in de
Zwolse binnenstad. Toen ik kind was kon je overal
fietsen en autorijden. In de Diezerstraat zijn veel
van de oude bekende winkels verdwenen: Oldenhof,
Vroom en Dreesmann, de stoffenzaak van
Covers, de handwerkwinkel van Tine Prins, de
fraaie gevel van de bontzaak van Hendriksen en
niet te vergeten bioscoop de Kroon. In de goede
oude tijd hield men de Nederlandse taal nog in
ere. Wij gingen niet ‘shoppen’, maar winkelen. En
er was nog uitverkoop en geen ‘sale’. E’e Grote
Markt had een ronde vluchtheuvel in het midden.
Daar kon je rustig omheen fietsen. Hotel Peters
was een gezellig restaurant waar heerlijke koffie
werd geschonken.
De Roggenstraat had een rijbaan met blauwe
steentjes. In deze smalle straat nam de St.
Michaëlskerk met zijn sierlijke spitse torentje, een
belangrijke plaats in.
Als kind heb ik vaak op het Gasthuisplein
gespeeld. Daar stonden prachtige kastanjebomen.
In het najaar gingen we kastanjes zoeken. Thuisgekomen
gingen we daar allerlei leuke dingen van
maken, zoals paardenleidsels en poppetjes. Op
vrijdag was er markt. Er werden kippen en konijnen
verkocht en heel dikwijls heb ik met vertedering
gekeken naar donzige, gele eendenkuikens en
zelfs naar jonge hondjes, die ik allemaal wel mee
wilde nemen. Zwolle was toen nog een knusse
provinciestad. Je kon onbezorgd door de straten
lopen en fietsen en het was zelfs niet nodig om je
rijwiel op slot te zetten, want ‘zwijntjesjagers’
waren een zeldzaamheid. Bovendien surveilleerden
er regelmatig politie-agenten – ’tuten’ noemde
de jeugd hen – door de straten. Als ie zonder
achterlicht fietste kon je geheid een bekeuring verwachten!
Er was een behoorlijke discipline in die
tijd. Toen we later van de Oude Vismarkt naar de
Wipstrikbuurt verhuisden moest ik regelmatig
over het Kerkbrugje. Daar mocht je vroeger niet
overheen fietsen, maar je had niet altijd zin om af
te stappen. Als je een klein eindje de brug op fietste
had je al kans te worden aangehouden. Het leek
wel of er overal ’tuten’ waren, die voor en achter
ogen hadden!
Op nationale feestdagen was het altijd gezellig
druk in de binnenstad. Op het Grote Kerkplein
hebben wij met alle kinderen van de lagere scholen
veel gezongen. Hier klonken overbekende
vaderlandse liedjes, zoals ‘Wij willen Holland
houden’, ‘O schitterende kleuren van Nederlands’
vlag’, ‘Waar de blanke top der duinen’ en ‘In naam
van Oranje doe open de poort’. Iedereen kende
die versjes, die in de klas eindeloos tweestemmig
werden gerepeteerd.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 45
Zwols
Ik heb altijd gedacht een echte Zwolse te zijn.
Maar dit blijkt volgens deskundigen allesbehalve
waar te zijn. Mijn vader was weliswaar geboren en
getogen in Zwolle, maar mijn moeder kwam uit
Kampen en ook mijn grootouders kwamen uit
andere plaatsen.
Bij ons thuis werd geen Zwols gesproken. In
het ouderlijk huis van mijn vader aan de Voorstraat
spraken mijn vader en zijn broers en zusters
wel het Zwolse dialect. Ik heb me laten vertellen
dat er drie soorten Zwols bestaan: Kamperpoorten-,
Diezerpoorten- en binnenstadszwols. In het
voormalige Zwollerkerspel klonk het dialect weer
anders. Mijn moeder heeft vroeger ongetwijfeld in
haar jeugd thuis Kampers gesproken. Daar plaagde
mijn vader haar wel eens mee. Want volgens
hem klinkt ‘götte’ veel beter dan ‘geute’. Hij leerde
ons ook Zwolse zinnetjes, zoals: ‘Een jonge dodde
op een liekelattien spiekeren’ en ‘Sidi tamentis,
astoe entis paktem’. Maar echt dialect spreken was
er niet bij. Tegenwoordig worden de dialecten
weer in ere hersteld.
Wanneer tante Nellie, de weduwe van een
jong-overleden vriend van mijn vader, op bezoek
kwam kon je echt sappig Zwols horen. Ze had verscheidene
Zwolse stopwoorden: ‘Rojdum’, ’t Ken’
en ‘mu’j mèèmaak’n’. Tante Nellie was een ‘best
mense’, maar ze had één lastige eigenschap: ze
kwam altijd te laat. Ze sloeg geen verjaardag van
mijn ouders over, maar ze had de onprettige
eigenschap pas tegen zes uur op bezoek te komen.
Dan wilde mijn moeder graag eten, want ’s avonds
kwam er weer veel visite en alles moest bijtijds
worden klaargezet. Er was op zo’n feestdag altijd
veel aanloop. Dat vond ik – als kind- erg gezellig.
Nu begrijp ik dat het voor mijn moeder wel eens
een corvee was, want haar hoofd liep om. Vooral
’s avonds was de kamer vol. Aan de ene kant zaten
de mannen en aan de andere kant van de kamer de
vrouwen. Later op de avond kon je de mannenzijde
niet meer zien van de rook.
Maar voordat het zover was kwam tante Nellie,
meestal met haar jongste dochter. Als het middagbezoek
weg was zeiden wij: ‘Gauw tafel dekken,
dan ziet ze tenminste dat we haast hebben’.
Ze zei wel: ‘Mutt’n jullie èt’n. Ik blieve niet lange’,
maar een uur later zat ze er nog. Als ze eindelijk
weg was werden er in allerijl stoelen van boven
gehaald, kopjes klaargezet en dan kwam de eerste
visite al. Dergelijke hoogtijdagen zullen altijd in de
herinnering blijven.
In 1930 werd uitbundig
gevierd dat Zwolle 700
jaar eerder stadsrechten
had gekregen. Op de
Oude Vismarkt was
deze poort gebouwd
(foto: particuliere collectie).
Wandelen in het Ter
Pelkwijkpark; 1930
(foto: particuliere collectie).
46 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het onverwachte optreden van de Hitlerjugend
in Zwolle1
Kees Ribbens
De Hitlerjugend had
een overweldigend succes.
Volgens Hitler
moest de Hitlerjugend
‘Vlug als windhonden,
taai als leer en hard als
het staal van Krupp’
zijn (Friedrich Heer,
Jeugd in beweging.
Grote stromingen der
20e eeuw. Den Haag
1972,106).
September 1944 was een chaotische maand.
Na meer dan vier jaar Duitse bezetting leek
de bevrijding van Nederland eindelijk naderbij
te komen. Na hun landing in Normandië in
juni 1944, rukten de geallieerde strijdkrachten in
hoog tempo op in noordelijke richting. Begin september
1944 moesten de Duitsers Parijs en Brussel
uit handen geven. Op 5 september, Dolle Dinsdag,
leek het even alsof de geallieerden Nederland
bereikt hadden. Hoewel die indruk niet juist
bleek, voelden de Duitsers de druk toenemen.
Niet alleen hun aanwezigheid in Nederland werd
bedreigd, ook het Derde Rijk zelf leek steeds meer
in gevaar te komen.
Onder de Duitsers die zich bewust werden van
de toenemende druk bevond zich de Gauleiter van
het Bezirk Zuid-Hannover-Braunschweig, Hartmann
Lauterbacher. Deze 35-jarige aanhanger van
Hitler, Oostenrijker van geboorte, was tevens
Reichsverteidigungskommissar voor dit gebied en
had eerder een hoge positie ingenomen in de
organisatie van de Hitlerjugend. De geallieerde
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 47
opmars baarde hem grote zorgen. Lauterbacher
meende zijn Führer een grote dienst te bewijzen
door mensen uit zijn regio in te zetten bij de Duitse
verdediging. Het Duitse Rijk moest volgens
hem verdedigd worden bij de Nederlandse IJssel;
daar diende het geallieerde offensief gekeerd te
worden. Hij besloot daarom op zeer korte termijn
leden van de Hitlerjugend in te zetten bij de Westwallbau:
de aanleg van de IJssellinie. Zo raakten
honderden Duitse scholieren in september 1944 in
Zwolle verzeild.
Op donderdag 7 september 1944 kregen de
vierde- tot achtsteklassers van verschillende Oberschulen
in Braunschweig, allen leden van de Hitlerjugend
(HJ), opdracht om uiterlijk om 6 uur
’s avonds aanwezig te zijn bij de Martino-Katherineumschool.
Ransel, deken, broodzak en kookgerei
dienden meegenomen te worden. De verzamelde
jeugd, allen tussen de 14 en 17 jaar oud,
werd die avond toegesproken door de plaatselijke
Kreisleiter van de NSDAP. De scholieren kregen
niet veel meer te horen dan dat er voor hen een
belangrijke taak was wegggelegd; op de inhoud
daarvan werd niet nader ingegaan. Zij marcheerden
vervolgens naar het station waar zij tegen 10
uur met een speciale trein vertrokken. In die trein
bevonden zich op dat moment 525 scholieren en
negen begeleidende docenten uit Braunschweig,
Wolfenbüttel, Helmstedt en Schöningen. Er werd
eten meegenomen voor drie dagen. Via Peine en
Hannover, waar nog eens 566 scholieren met
enkele begeleiders instapten, ging het transport in
westelijke richting. De bestemming was voor
velen een raadsel; geen van de scholen was eerder
dan 6 september op de hoogte gebracht van deze
operatie.2 Toch was de stemming in de trein goed.
Dat de ernst van de situatie niet geheel tot de jongens
doordrong, bleek uit het feit dat enkelen van
hen af en toe op het dak van hun wagon klommen
of bij korte stops in en uit de trein sprongen.3
Sommigen doodden de reistijd door kaart te
spelen terwijl de trein via Bentheim de Nederlandse
grens bereikte en doorreed naar Deventer. Hoewel
Deventer de geplande eindbestemming was,
werd het transport door de Organisation Todt
(OT) alhier, belast met de aanleg van de IJssellinie,
doorgestuurd naar Zwolle. Pas op vrijdagmiddag
rond 3 uur kwam de trein in Zwolle aan. Een deel
van de passagiers werd verder gezonden naar
Meppel, maar 917 scholieren bleven in Zwolle.4 Zij
werden begeleid door 23 docenten, een arts en vier
verpleegsters. Allen stonden onder leiding van de
rangaltester Hitlerjugendführer, Starnmführer Dr.
Koken, en zijn twee assistenten van de Lehrerbildungsanstalt
Braunschweig, Hauptgefolgschaftsführer
Grasshof en NSFK- Obersturmführer
Erich Ehlers.5
De plaatselijke leiding van de OT was pas twee
uur eerder op de hoogte gebracht van de komst
van dit transport. Onduidelijk is of dit het gevolg
was van de chaotische militaire en administratieve
situatie in deze dagen (in de wirwar van de toch
reeds onduidelijk afgebakende verantwoordelijkheden
van Reichskommissariat, Wehrmacht,
NSDAP, OT en Hitlerjugend) of van belemmeringen
in het telefoonverkeer vanwege een door het
Nederlandse verzet doorgesneden telefoonkabel.6
De sfeer in de stad was bij aankomst van het
transport gespannen. ‘Die Bevölkerung verhielt
sich zwar ruhig, aber sichtlich feindselig.’7 Om de
De Hitlerjugend begon
in de politieke strijd met
hamer en sikkel als
symbool van het nationaal-
socialisme, voordat
Hitler in 1933 aan
de macht kwam (FriedrichHeer,
Jeugd in
beweging. Grote stromingen
der 20e eeuw.
Den Haag 1972,108).
48 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Wilhelminaschool
en Kweekschool aan het
Assendorperplein waar
een gedeelte van de
Duitse jongens in september
1944 was ondergebracht
(foto: Gemeentearchief
Zwolle).
lhelrninaschöo.t„en Kweek’schoöl
spanning niet verder op te drijven werd afgezien
van de mogelijkheid een groot aantal huizen te
vorderen als onderkomen. Na enkele uren werden
de scholieren vervolgens op verschillende plaatsen
in de stad ondergebracht door de OT. Zo kwam
een van de groepen terecht in een gebouw aan het
Zwarte Water waar zich ook soldaten van de
Kriegsmarine bevonden. De verpleegsters werden
uiteindelijk ondergebracht in de Duitse School
waar zij een ziekenboeg inrichtten.
Op zondag 10 september werden drie scholen
in beslag genomen waar de Duitse scholieren vanuit
hun verspreide eerste onderkomens werden
ondergebracht. In de school aan het Assendorperplein
vonden 333 scholieren een onderkomen. Ze
moesten er in dekens op stro slapen. In de Binnenvaartschool
werden 275 jongens geplaatst en in de
school aan de Westerlaan 309.8 De sanitaire voorzieningen
in de schoolgebouwen waren uiteraard
niet afgestemd op dit verblijf. Bovendien lag de
hygiënische standaard van de jongens nog niet erg
hoog: ‘Ihr Gefühl für körperliche Sauberkeit und
Sauberhaltung der Wasch- und Abort-anlagen
mufite erst geweckt worden.’9 Ernstige gezondheidsproblemen
deden zich echter niet voor.
Op de ochtend van hun verhuizing werden de
jongens en hun begeleiders toegesproken door de
Overijsselse Beauftragte K.G.G. Weidlich, de provinciale
vertegenwoordiger van Reichskommissar
Seyss-Inquart. Hij vertelde iets over de situatie in
Nederland en over de te verrichten werkzaamheden
– de aanleg van een verdedigingslinie – en zegde
voorts uitstekende voeding toe. Die belofte
werd niet nagekomen, omdat de Duitse begeleiders
zich onvoldoende realiseerden dat de voedselsituatie
in Nederland verre van optimaal was.l0
De verstrekte broodmaaltijden werden
beschouwd als voldoende maar eentonig. Bij
gebrek aan een veldkeuken van de OT werd het
warme eten van de Centrale Keuken in de stad
betrokken. Deze weinig gevarieerde stamppotten
met slechts een beperkte hoeveelheid vlees veroorzaakten
geen enthousiasme: ‘Der Hunger trieb es
schlietëlich hinein.'” Onder de docenten rees het
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 49
vermoeden dat er te weinig vlees werd verstrekt,
zodat de OT extra toezicht liet uitoefenen in de
Centrale Keuken of het voor de HJ bestemde vlees
wel in de juiste ketel terechtkwam.
Een ernstiger probleem was dat niet alle HJ-ers
tijdens de haastige voorbereiding het verzoek hadden
ontvangen om werkkleding en stevig schoeisel
mee te nemen. Toezeggingen van Duitse instanties
om zorg te dragen voor werkschoenen en
werkkleding, werden tot kort voor de terugkeer
naar Duitsland niet nagekomen. Omdat vooral de
schoenen flink sleten tijdens het werk, kregen de
plaatselijke schoenmakers daarom uiteindelijk te
horen dat ze alleen nog maar voor de Duitsers
mochten werken. Dat de medewerking van de
Duitse instanties in de stad te wensen overliet,12
gold ook voor de OT, onder wier verwantwoordelijkheid
de Hitlerjugend was geplaatst. Zo werd
een verzoek om enkele fietsen voor de HJ-leiding –
noodzakelijk voor het bereiken van de uiteenliggende
werkplaatsen en onderkomens – pas na acht
dagen ingewilligd.
Ook duurde het enkele dagen voordat de Hitlerjugend
daadwerkelijk werd ingezet. Pas vanaf
maandag 11 september ontvingen de scholieren
aanwijzingen van de OT waar zij zich dienden te
melden voor de Schanzarbeiten. Dat betekende
niet automatisch dat zij nu aan het werk konden.
Sommigen bleken niet in staat de juiste Baustelle
te vinden; anderen die wel op de gezochte plek
aankwamen, ontbrak het aan het benodigde
gereedschap. Dat probleem gold niet voor de jongens
uit Wolfenbüttel die bij hun vertrek in Duitsland
reeds spades, schoppen en houwelen hadden
meegekregen.
De jonge Duitsers vertrokken ’s ochtends in
kleine groepen vanaf hun scholen voor een tocht
van ongeveer zes kilometer in de richting van
Kampen. Bij gebrek aan transportmiddelen begaf
men zich te voet op weg, wat ongeveer een uur in
beslag nam. Tussen de weilanden moesten daar
‘Deckungslöcher gegen Tieffliegerangriffe’ ofte
wel schuttersputjes worden gegraven. Anderen
hielden zich bezig met het afsteken van graszoden
waarmee de geplande drie kilometer lange tankgracht
tussen IJssel en Vecht gecamoufleerd diende
te worden. Vanwege het gebrek aan werktuigen
werd in twee ploegen gewerkt, van 8 uur ’s ochtends
tot 1 uur ’s middags en van 1 uur ’s middags
tot 6 uur ’s avonds.13 Tijdens de werkzaamheden
werden de jeugdige arbeidskrachten nagenoeg
ongemoeid gelaten door overvliegende geallieerde
vliegtuigen. Enkele docenten hadden echter hun
bedenkingen over de gevaarlijke nabijheid van de
vijand, temeer daar de scholieren zich niet altijd
geheel bewust waren van het mogelijke gevaar. ‘Es
war nicht leicht, der unbekümmerten Jugend
klarzumachen, dafi man sich bei Annaherung der
Gefahr sofort in den Einmannlöchern am
StraSenrande und auf der Arbeitsstelle in Sicherheit
bringen mufite.’14
Wie in de ochtendploeg werkte, kon ’s mid-
De Korte ademhalingssteeg
in september 1944,
gefotografeerd door
Horst Beulshausen, één
van de leden van de
Hitlerjugend die in
Zwolle was ondergebracht
(foto: particuliere
collectie).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het Wehrmachtslokaal
in de Sassenstraat ïg.
Op hun vrije middagen
gingen jongens van de
Hitlerjugend hier op
bezoek (foto: Gemeentearchief
Zwolle).
dags Zwolle ingaan. De Hitlerjugend liep rond in
het centrum en bezocht het Wehrmachtsheim in
de Sassenstraat. Sommigen bezochten de bioscoop
of gingen roeien met een boot. Dat leidde er
een enkele keer toe dat de HJ-ers door jeugdige
Zwollenaren werden bespuwd. Een enkele Duitse
scholier meende zich bij gebrek aan Nederlands
geld te kunnen veroorloven om winkeldiefstallen
te begaan, wat hem bij ontdekking op een reprimande
en een uitgaansverbod kwam te staan.
Velen schreven brieven naar huis die per veldpost
verstuurd werden. Om 8 uur ’s avonds moesten de
HJ-ers weer binnen zijn. Wanneer een van de
Duitse soldaten die de scholen bewaakte, op dat
uur in de lucht schoot, waren de straten leeg. Ook
Nederlanders mochten zich na dat tijdstip niet
meer buiten vertonen.
Vanaf vrijdag 15 september werden veel graafwerkzaamheden
overgenomen door Nederlandse
burgers. Nadat Amerikaanse troepen eerder die
week in Zuid-Limburg de Nederlandse grens hadden
overschreden, werden alle Zwolse mannen
tussen 18 en 45 jaar verplicht om zich voor graafwerk
aan de IJssellinie te melden.15 Terwijl de
spanning onder zowel Nederlanders als Duitsers
steeg, werd de Hitlerjugend nu ingezet voor het
plaatsen en camoufleren van geschut nabij de
oever van de IJssel. Dit geschiedde in groepen van
ongeveer vijftig jongens onder leiding van enkele
geniesoldaten. Dit werk beviel blijkbaar beter:
‘Diese Arbeit sagte den Jungen im hohen Mafie zu
und führte zu anerkannt guten Ergebnissen.’16
Na nauwelijks een week kwam er al een onverwacht
einde aan de inzet van de Duitse scholieren.
Op zondagmiddag 17 september 1944 ontving de
Wehrmachtskommandantur in Zwolle het: bericht
van de geallieerde luchtlandingen in Noord-Brabant
en Gelderland, de operatie Market Garden.
Deze operatie vormde een ernstige bedreiging
voor Duitsland en voor de verbindingen tussen
Nederland en Duitsland. Alle militaire eenheden
in de regio Zwolle werden in staat van paraatheid
gebracht en de werkzaamheden van de Duitse
scholieren aan de IJssellinie werden abrupt afgebroken.
Nog diezelfde avond werden 61 zieke
scholieren naar het station gebracht, v/aar een
trein hen via Hengelo terug naar Duitsland
bracht. Inmiddels werden pogingen ondernomen
om ook voor de overige scholieren transport te
regelen. Hoewel de HJ-ers eerder op de avond nog
met propagandistisch oogmerk door de stad
gemarcheerd hadden, daartoe aangezet door de
Overijsselse Beauftragte, gaven de Duitse autoriteiten
er de voorkeur aan hun jeugdige landgenoten
te verwijderen uit de mogelijke frontzone.
Blijkbaar ontstond pas op dit moment ook buiten
een klein groepje docenten het besef van het
gevaar waaraan men deze kinderen, zonder noemenswaardige
voorbereiding, had blootgesteld.
Enkele lege goederenwagons met bestemming
Coevorden werden ingeschakeld voor de; haastige
evacuatie. Rond 1 uur ’s nachts in de vroege ochtend
van 18 september vertrok dit transport vanaf
het Zwolse station. De volgende ochtend werd
door Hauptgefolgschaftsführer Grasshof een telegram
gestuurd naar de regionale leiding van de HJ
in Hannover: ‘900 Hitlerjungen des Gaues Südhannover-
Braunschweig aus Zwolle in Coewarden
[sic] eingetroffen. Der Rest auf Transport
nach Hengelo. Alles gesund.’17
Later die dag werd het transport in Bentheim
aangevuld met nog 160 leden van de Hitlerjugend
die uit Deventer kwamen. Rond middernacht ging
de trein met vier personen- en acht goederenwaZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
gons op weg naar Braunschweig, waar men de volgende
ochtend om 11 uur aankwam. De volgende
dag was iedereen weer op school aanwezig; de
beëinding van de Fronteinsatz was even snel en
onverwachts verlopen als het plotselinge begin
ervan.
Terugkijkend op deze twaalfdaagse ‘veldtocht’
sprak de HJ-leiding op voorzichtige wijze enige
ontevredenheid uit over het gebrek aan voorbereiding:
‘Die Entsendung eines Vorkommandos in
den Einsatzort wurde viele Schweirigkeiten aus
dem Wege raumen und den Arbeitseffekt wesentlich
vergröfiern.’ Over de inzet van de jeugdige
werkers werd daarentegen niet geklaagd: ‘Der
Kameradschaftsgeist in der HJ war ausgezeichnet.’
18 Een docent merkte op: ‘Disziplin und
Arbeitseifer unserer Jungen waren gut.’19 Iets
realistischer was een begeleidende docent uit
Braunschweig die over de Hitlerjungen opmerkte:
‘Ihre Frische und Einsatzfreudigkeit war bis zum
Abmarschtage vorbildlich, allerdings mit der für
ihr Lebensalter kennzeichnenden Einschrankung,
dafi die Arbeit – wohl auch infolge mangelnder
uebung – leicht in Spielerei ausartete und immer
seht gerauschvoll vor sich ging.’20
De leiding van de Hitlerjugendwas van mening
dat de scholieren ‘vielseitige und tiefe Eindrücke
von einem fremden Lande bekommen [haben]
und sind in dem BewuStsein zurückgekehrt, zu
ihrem bescheidenen Teil bei der Verteidigung des
Reiches mitgeholfen zu haben.’21 Volgens een van
de begeleidende docenten ging er van de aanwezigheid
van de Hitlerjungen zelfs een duidelijke
propagandistische werking ‘von nicht hoch genug
einzuschatzender Bedeutung’ uit op zowel de
Zwolse bevolking – die zich al opmaakte om de
geallieerden te ontvangen – als op de reeds bepakte
De Zwolse binnenstad;
1939 (foto: Gemeentearchief
Zwolle).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Duitsers.22 Blijkbaar meende de man dat er sprake
was van een belangrijke positieve invloed op de
moraal van de aanwezige Duitsers terwijl het
Nederlandse vertrouwen in de geallieerde overwinning
zou zijn afgenomen. De jarenlange nazipropaganda
maakte het hem blijkbaar onmogelijk
te beseffen dat de Nederlanders de inzet van deze
jeugdige arbeidskrachten interpreteerden als een
noodgreep van een instortend Duitsland, een
ineenstorting die in onzekerheid tegemoet werd
gezien.
Noten
1. Dit artikel is gebaseerd op de persoonlijke herinneringen
van één van de betrokken Duitse jongens, de
heer Karl Traupe uit Braunschweig. De heer Traupe
stuurde onlangs zijn herinneringen samen met een
bundeling verslagen in copievorm over Der Kriegseinsatz
braunschweigischer Schuier 1944 in den Niederlanden
([Braunschweig/Brunswijk 1998]). Deze
bundeling is voorzien van een inleiding en aanwezig
in het Gemeentearchief Zwolle. De originele verslagen,
opgesteld in september-oktober 1944 door begeleiders,
bevinden zich in het Niedersachsisches
Staatsarchiv in Wolfenbüttel, Akten 12 Neu 13
Nr. 19615.
2. Diezelfde avond vertrokken ook enkele honderden
volwassenen uit Braunschweig. Vermoedelijk
maakten zij evenals de circa 2000 Hitlerjugend-leden
deel uit van een groep van 5000 Duitse arbeidskrachten
die werden ingezet bij deze operatie. Van
de volwassenen werd een deel naar Meppel gestuurd,
een ander deel kwam eveneens in Zwolle terecht.
De scholieren werden behalve in Zwolle en
Meppel ondergebracht in en rond Deventer,
Zutphen en Arnhem. Traupe, Der Kriegseinsatz
braunschweigischer Schuier 1944 in den Niederlanden
p.2-3, 6; Hauptbannführer Sierk, Hannover 14
september 1944 aan de Bann-Führer in Niedersachsen;
Bericht über den Fronteinsatz der Hitler-Jugend
beim Westwallbau – Bauabschnitt Zwolle –
vom 7.9. bis 19.9.1944 (samengesteld door Hauptgefolgschaftsführer
Grasshof en NSFK-Obersturmführer
Erich Ehlers, Braunschweig 21.9.1944)
p.i; L. de Jong maakt in Het Koninkrijk der Nederlanden
in de Tweede Wereldoorlog dl. 10a eerste helft
(‘s-Gravenhage 1980) p.261 slechts melding van de
inzet van Duitse gravers in Limburg.
3. L. Wacker, Bericht über meine Erfahrungen als
Begleiter der Hitlerjungen der Fr. Schule beim
„Fronteinsatz Holland” (7.-19.9.44) Wolfenbüttel,
7.9.1944 [sic] p.5-6.
4. Ruim de helft van hen kwam uit Braunschweig,
Wolfenbüttel en Goslar, de overigen uit een kleinere
Hj-Bann in die regio.
5. NSFK = National-sozialistisches Fliegerkorps; W.
Lohrengel, Bericht über meine Tatigkeit als Betreuungslehrer
beim Hitlerjugendeinsatz im Herbst
1944, Braunschweig 11. Okt. 1944, p.i.
6. Bericht über den Fronteinsatz der H.J. in Holland,
Wolfenbüttel, 10.X.1944.
7. W. Lohrengel, Bericht über meine Tatigkeit als Betreuungslehrer
beim Hitlerjugendeinsatz im Herbst
1944, Braunschweig 11. Okt. 1944, p.i.
8. Bericht über den Fronteinsatz der Hitler-Jugend
beim Westwallbau – Bauabschnitt Zwolle – vom 7.9.
bis 19.9.1944 (samengesteld door Hauptgefolgschaftsführer
Grasshof en NSFK-Obersturmführer
Erich Ehlers, Braunschweig 21.9.1944) p.2.
9. W. Lohrengel, 2.
10. Gerberding, Bericht über den Hollandeinsatz, Goslar
19.10.1944, p.i-ii.
11. Traupe, 10.
12. De verhouding tussen de begeleidende docenten en
de aanwezige leiding van de Hitlerjugend was evenmin
optimaal. De HJ-leiding was zelfs zo ontevreden
over de opstelling van de docenten – die slechts
oog zouden hebben voor de gevaren en moeilijkheden
– dat overwogen werd hen terug naar Duitsland
te sturen. L. Wacker, 2.
13. Gerberding, iia spreekt van werktijden 7-12 en 13-18
uur.
14. W. Lohrengel, 2; Zie ook Bericht des Studienrats
Dr. Karl Lehmberg über seinen Fronteinsatz in
Holland mit 24 Schülern der Staatlichen Oberschule
für Jungen in Bad Gandersheim, Bad Gandersheim
26. September I944.
15. Kees Ribbens, Bewogen jaren. Zwolle in de Tweede
Wereldoorlog, Zwolle-Kampen 1995, 84-8.1;, 169-171.
16. Gansshof en Ehlers, 3.
17. Idem, 5.
18. Idem, 6.
19. Bericht über den Westeinsatz der Internatschule
Seesen a.Harz, 27. September 1944.
20. W. Lohrengel, 221.
21. Gansshof en Ehlers, 7.
22. L. Wacker, 7-8.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 53
Hongaarse vluchtelingen in Zwolle
In 1956 brak er een volksopstand uit in Hongarije.
Tienduizenden mensen vluchtten vanaf
het eind van dat jaar naar het Westen. Meer
dan tweeduizend Hongaren kwamen in Nederland
terecht, onder wie de families Vermesi en
Schreiber. Zij werden opgevangen door de
gemeente Zwolle, waar ze nu nog steeds wonen.
Dit artikel gaat over hun vlucht uit Hongarije en
de opvang in Zwolle.
In 1956 rommelde het in het Oostblok. In
Polen wisten de Russen een volksopstand de kop
in te drukken, in Hongarije dreigde het mis te
gaan. Na een ware volksopstand op 23 oktober van
dat jaar, probeerde de Communistische Partij van
Hongarije te redden wat er te redden viel door de
populaire en hervormingsgezinde Imre Nagy het
premierschap aan te bieden. Nagy overspeelde
zijn hand, beloofde allerlei hervormingen en
meldde dat Hongarije een meerpartijenstaat zou
worden en uit het Warchaupact wilde treden. De
Russen konden dit niet over hun kant laten gaan
en op 4 november rolden honderden tanks van
het Warschaupact, waarin het Rode Leger de overhand
had, Boedapest binnen. De opstandelingen
boden fel verzet maar waren geen partij voor de
goed bewapende Russische troepen. Chroesjtsjov
had van te voren al met de vice-premier onder
Nagy, Janos Kadar, afgesproken dat hij het premierschap
zou overnemen.
De gevechten in de straten van Boedapest gin-
Fiona de Heus en
Anita Klappe
De families Vermesi en
Schreiber met de fraters,
kort na hun aankomst
uit Hongarije (foto:
particulier bezit).
54 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
«Is beleend la «irtniamellng bter «aaehit*
op tnltlttltfjtsirtm Zwpli» medlcui na^
dat dei» vernomen nafl dut-eep In Utrec
wonend» Hongaar, aebwr^Tarnócil In
Üja Mpttpluti H D beroep op d» burgerij
had ïwlaah. Tetamen roet e«ni: vertegen.
woordigir vut het Rod* KroUti de hoer
Tamoetl naar OoiitnrUkitnU«ne» de
tngetamelde. kleren, . i . ” ^ – ” ‘ ^ ^ •
lurfc
man
•turfwtg,
ellen
>t WJ
adertMd
htero
en
sdenleert
orgel
uring
togen
l
Woningen voor vluchtelingen
Beroep op burgerij voor menbilering
Naar wü vernemen hebben B. en W. in hun göftmJ*lar renoöSen vtrgaderlng-
In prindpefcetlotöt enige woningen ter: beschikking té’sUXltn >an
Hongaarse vluchtelingen Indien dit gewénst’7!»» »Un.
Het college vertrouwt erop dat de Zwolse burgerij de meubilering van
dete woningen kut venorgen. Waarschijnlijk ligt het in. de bedoeling voor.
dit doel een collecte te organiseren; mogelijk wil men ook geschonken neofiet
len dankbaar aanvaarden. ;
~ De organisatie hleryan dient nog uitgewerkt te worden. Te zijner lijd zul
len we hierover nadere gegeven» publiceren.
ZAC bij Roda op bezoekN
fiei-Dexenter Roda.is een van die
ploegen, die in de—gevaaflljki;
verkeert en als zodanig dient ZAC er
rekeninK mee te houden, dat het in
Gestruikeld en been gebroken.
De dertienjarige leerling van. de-Davld
Wijnbeekachool Henk Asslnk, kwam jftete.
r rn tin ili ‘ i i | l|l itï “fr •Ifl irhPffl **’
acgel.ukklg te vallen, dat hij op twee
nlnntapn e*n ^be^ri brak. HM werd naar
fop*
dag
8.ebi ‘M
‘del’
v*fl
•vooi
riabV
‘grol
had
wei
ven
aam
dier
van
Z.G
srr«
In de Zwolsche Courant
van 10 november 1956
verscheen een oproep
van het college van
B&Wom meubilair
beschikbaar te stellen.
gen door tot 15 november. Twintigduizend Hongaren
lieten het leven, twintigduizend anderen
werden gevangen genomen. Imre Nagy was door
de Russen gearresteerd en stierf voor een vuurpeloton.
Vanaf eind oktober begon een vluchtelingenstroom
van duizenden Hongaren naar het
Westen. De meesten staken ’s nachts te voet de
Oostenrijkse grens over. Uiteindelijk zouden
tweehonderdduizend Hongaren hun vaderland
ontvluchten. Meer dan tweeduizend Hongaren
kwamen voorgoed in Nederland terecht. Via een
centraal punt in Utrecht werden zij in gezinsverband
ondergebracht bij Nederlanders of kregen ze
een eigen huis.
Zwolle
De Russische inval veroorzaakte een storm van
protest in de westerse wereld. Ook de Zwollenaren
trokken zich het lot van de Hongaren aan. Al op 5
november deden burgemeester en wethouders het
voorstel aan de gemeenteraad het lot van de
vluchtelingen te verzachten door een krediet van
10.000 gulden beschikbaar te stellen.
Op 6 november woonden honderden mensen
een protestbijeenkomst bij in de zalen van Odeon.
De bijeenkomst was georganiseerd door de vijf
Zwolse politieke partijen. Vlammende woorden
getuigden van wat er in de harten van de Zwollenaren
leefde. Een van de sprekers was mr. J.P.
Hogerzeil, die zei: ‘Ook al zou het grote offers kosten,
wij moeten de slachtoffers van de strijd om de
vrijheid in onze schaarse huizen en fabrieken een
plaats geven.’ Drs. G.J. Horbach wees op de plicht
om materiële bijstand te verlenen en de Nederlandse
stem te laten klinken in het koor van de
Verenigde Naties. Bij de uitgang werd een collecte
gehouden, die bijna vijfhonderd gulden opleverde.
Het bedrag ging naar het Rode Kruis. Een
Zwolse arts deed een oproep in de krant om luiers
en kinderkleding in te zamelen. Via Utrecht werden
deze vervolgens naar Hongarije gebracht.
Op 10 november werd bekendgemaakt dat er
enkele woningen beschikbaar werden gesteld als
dat nodig zou zijn. Men vormde een kleine commissie
waarin wethouder A. Veltman, de directeur
van Sociale Zaken, S. van de Linde en de directeur
van de Twentsche Bank W.C. Bakker zitting hadden.
De laatste regelde de financiën.
De commissieleden waren het erover eens dat
de Hongaarse vluchtelingen in alle rust ontvangen
moesten worden en dat ze in alle rust hun woningen
moesten kunnen betrekken. De eerste tijd
moesten ze geholpen worden, maar daarna moesten
ze op eigen benen staan. Dat zouden ze waarschijnlijk
zelf het meest op prijs stellen.
Gratis knippen
Op 10 november was er al in de Zwolsche Courant
een oproep verschenen waarin Zwollenaren werd
gevraagd meubels en huisraad af te staan voor de
op te vangen Hongaren. De Zwollenaren gaven
gul. Een winkelier stelde tweemaal vijfhonderd
gulden beschikbaar aan kleding en een schoenwinkel
wilde alle schoenen wel betalen. Een kapper
bood aan de Hongaren gedurende hun tijd in
Zwolle gratis te knippen en hij wilde ze ook voorzien
van toiletzeep. Er kwam voor beide gezinnen
een haard ter beschikking en een gedeeltelijke
woninginrichting. De Twentsche Bank opende
een rekening waarop Zwollenaren geld konden
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 55
storten voor de Hongaren. In totaal werd er ongeveer
2.000 gulden binnengehaald.
De commissie was op zoek naar mensen die
Hongaars spraken en naar werkgevers die werk
hadden.
Ongeveer vierhonderd Zwollenaren stonden
op 11 november een halve liter bloed af in het
GGD-gebouw aan de Turfmarkt ter aanvulling
van de voorraad in Amsterdam die als gevolg van
de Hongaarse gebeurtenissen aanzienlijk geslonken
was.
Padvinders en scholieren voerden op 19
november een bliksemactie onder het motto van
het Rode Kruis ‘Hoe eerder geld, hoe beter.’ Er
kwam een speciale jeugdkrant, die de kinderen
voor een kwartje huis-aan-huis verkochten. De
6.000 kranten brachten samen meer dan 1500 gulden
op.
Anthonie Heinsiusstraat
Eind december werd bekendgemaakt dat er in
januari twee Hongaarse gezinnen naar Zwolle
zouden komen. De twee gezinshoofden waren in
Hongarije chauffeur-monteur geweest en het zou
voor hen niet moeilijk zijn om in Zwolle aan de
slag te komen. Er kwamen eind januari echter
geen chauffeurs naar Zwolle, maar Janos Schreiber
en György Vermesi met vrouw en kinderen.
Zij waren in Hongarije respectievelijk boekhouder
en onderwijzer geweest. ‘We gingen naar de stad
waar werk was. Waterleidingmaatschappij Overijssel
NV had werk voor mijn vader en voor Vermesi’,
vertelt zoon Janos Schreiber. De twee gezinnen
kregen elk een flat aan de Anthonie Heinsiusstraat.
Mevrouw Schreiber woonde er ruim veertig
jaar en mevrouw Vermesi woont er nog steeds.
Mevrouw Schreiber weet niet waarom ze er zolang
gewoond heeft: ‘Volgens mij komt dat door de
emotionele binding.’
De op een na jongste zoon van de familie Vermesi
was György. Hij was pas vijf jaar toen hij
samen met zijn familie uit het dorpje St. Gotthard
aan de Oostenrijkse grens moest vluchten. Hij
weet nog: ‘Het gebeurde vrij plotseling, mijn moeder
werd als het ware van achter het fornuis weg
geplukt. Het enige wat we nog konden doen, was
extra kleding meenemen en de papieren pakken.
Met de fiets vertrokken we richting Oostenrijk.
Op dat moment heerste er verwarring bij de grens.
De douanebeambten kregen geen bevelen dus
iedereen kon zo de grens over.’
In Oostenrijk kwamen ze de familie Schreiber
tegen die ook vanuit St. Gotthard door de prikkeldraadversperring
was gevlucht. Ze besloten bij
elkaar te blijven en samen naar Nederland te gaan.
Janos Schreiber: ‘Mijn vader had positieve verhalen
over Nederland gehoord.’
Medelijden
De Zwolse bevolking had medelijden met de
gezinnen. ‘Het was net of je uit een concentratiekamp
was gekomen en zo werd je ook benaderd.’
Al snel bekommerden de fraters van het Fraterhuis
aan de Burgemeester van Roijensingel zich
Boedapest na de inval
van de Sovjettroepen in
1956 (in: Hoofdwegen
der geschiedenis II,
Groningen 1974,392).
De Hongaren in Nederland
hadden hun eigen
contactblad (Gemeentearchief
Zwolle, IA029,
doos 4).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Contactblad van de katholieke Hongaren Iri Nederland Het krulsdragend volk Verschijnt maandelijkt
over de Hongaarse families. ‘De gezinnen waren
een begrip in Zwolle’, herinnert frater Francino
zich. Door verhalen uit zijn omgeving en zijn
eigen herinnering weet György Vermesi dat de
opvang in Zwolle subliem was. Er zat echter één
minpuntje voor hem en zijn broers en zussen aan
vast: ‘Mijn vader lette goed op ons. We moesten
alles goed doen.’
Janos Schreiber en zijn moeder zijn ook tevreden
over de opvang, maar ze vinden niet dat het
een ‘gespreid bedje’ was: ‘We hadden precies
genoeg.’
Hollandse pot
De families leerden van de fraters de Nederlandse
taal. ‘In het begin ging dat vooral met kleine gebaren
en woordjes.’ Frater Francino lacht als hij
eraan terugdenkt. ‘Wij wezen dingen aan die zij in
het Nederlands moesten zeggen. Woorden zoals
stoel waren erg moeilijk voor ze.’ Toch hadden ze
het Nederlands snel onder de knie: ‘De families
waren goed ontwikkeld, ze waren ontzettend leergierig.’
De fraters leerden ook wie Sinterklaas was
en lieten de Hongaarse families kennis maken met
het Hollands eten. György Vermesi: ‘Niemand
van de familie vond bloemkool lekker en mijn
vader dacht dat jus soep was.’ Mevrouw Schreiber
kan zich het voorval met de soep nog goed herinneren:
‘Wij vonden de aardappels zo droog!’
De fraters traden voor de familie Vermesi
regelmatig rnet hun mannenkwartet op. ‘We zongen
dan oubollige liedjes en er werd wat afgelachen
op die avonden’, vertelt frater Francino.
Janos Schreiber en György Vermesi waren zelf ook
muzikaal. In maart 1957 deden zij mee aan de jaarlijkse
competitie ‘Amateurs zetten hun beide
beentjes voor’ in Odeon. Janos-Schreiber speelde
piano en György Vermesi zong er Hongaarse liefdesliedjes
bij. Tot grote verrassing van het publiek
zong hij later vol overgave ‘Geef mij maar Amsterdam.’
Het was dan wel geen ode aan Zwolle, maar
toch een blijk van dankbaarheid voor de gastvrijheid
die hij had gevonden.
Terugkeer
De eerste zes, zeven jaar kon de familie Vermesi
niet naar Hongarije terug. György Vermesi was al
enkele malen in zijn vaderland opgepakt en riskeerde
bij terugkeer gevangenisstraf. Pas toen het
gezin de Nederlandse nationaliteit had, konden ze
terugkeren naar hun geboortegrond. De familie
Schreiber ging pas eind jaren zestig voor het eerst
terug. ‘Er was veel veranderd. We hadden geen
directe familie meer in Hongarije. Alleen oma
Schreiber, maar die was al naar Nederland gekomen
en heeft hier de laatste jaren van haar leven
doorgebracht. Daardoor hadden we geen directe
familie meer in Hongarije en is het heimwee wel
overgegaan.’
Toch zijn beide families regelmatig teruggeweest
in Hongarije. György Vermesi junior zou er
niet meer willen wonen. ‘Ik ben geen Nederlander
en geen Hongaar. Ik voel me mens, meer niet.’ De
ouders van Janos Schreiber hebben trauma’s overgehouden
aan hun vlucht uit Hongarije. ‘Het was
heel moeilijk. Een situatie die je je nauwelijks voor
kunt stellen.’ Zoon Janos is nog wel bezig met
Hongarije. Een tijdlang organiseerde hij Hongaarse
missen. Ook verzamelt hij krantenknipsels en
boeken over de opstand. Zijn moeder laat het liever
rusten. Het is lang geleden en de familie is nu
gewoon Nederlands. ‘Wij zijn al snel geïntegreerd
in de Nederlandse samenleving.’
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 57
Uitdragerij en uitdragers in
de achttiende eeuw
De handel in tweedehands goederen was te
Zwolle jarenlang het terrein van de ‘vrije
jongens’, zeker in de achttiende eeuw. Het
was handel met goederen, veelal kleren en huisraad,
verworven uit erfhuizen, op veilingen of verkoop
door particulieren. De mogelijkheid dat er
ook gestolen goederen onder terechtkwamen, was
zeer groot.
Taken
De uitdragers waren niet in een gilde verenigd.
Lange tijd konden ze ongereglementeerd hun
gang gaan. Dat duurde tot 1724, toen de uitdragerij
volgens de magistraat van dag tot dag zo was toegenomen
dat er orde, dus een reglement moest
komen. Een andere reden was om te voorkomen
dat ‘ondeugende menschen’ gelegenheid krijgen
‘om zig te ligten van aan anderen ontvreemde goederen’
waardoor de rechtmatige eigenaren daarvan
verstoken bleven. De uitdragers gingen tot de
semi-officiële ‘stadsambten’ behoren, net zoals de
turfdragers en zakophoudsters. In het reglement
werd bepaald dat niemand meer een uitdragerij
als bedrijf mocht uitvoeren zonder permissie van
de magistraat, op straffe van tien gulden. De huidige
‘uitdraagsters’ moesten zich binnen veertien
dagen bij het stadsbestuur aangeven. De geadmitteerde
uitdragers dienden door een eed te beloven
het reglement stipt te volgen. Goed dat op een
publieke veiling werd gekocht, moest binnen zes
weken betaald worden, anders mocht de uitdrager
bij andere erfhuizen niet kopen. De uitdragers was
het verboden om nieuwe kleren of andere nieuwe
goederen die onder een gilde ressorteerden, te
kopen. De boete op een overtreding was vijf gulden.
Goed dat niet uit erfboedels was gekocht,
moesten de uitdragers direct en drie dagen lang
tentoonstellen. En wel ‘voor hun deuren, in de
vensters of op Pothuusen’, dat waren de kleine
aangebouwde werkhuisjes. Pas dan mocht het
goed verkocht worden. Als de uitdrager bemerkte
met gestolen goed van doen te hebben, diende hij
de verkoper ‘zo veel behendig als mogelijk’ uit te
horen over de herkomst, de verkoop aanhouden
of zijn vermoedens aan de magistraat melden. Bij
navraag over gestolen goederen dienden de uitdragers
alle medewerking te verlenen door zoveel
mogelijk informatie in te winnen ofte geven. Was
er bij een van de gildeleden iets ontvreemd, en
koesterde het gilde een verdenking tegen een uitdrager,
dan mocht het gilde met toestemmming
van de magistraat huiszoeking doen. Daarbij
hoefde men zich niets van de onvermijdelijke protesten
van de getroffen uitdrager aan te trekken.’
De uitdragers verkochten hun waar niet alleen
aan huis. Ze hadden voor de verkoop van hun
spullen ook een vaste plaats op de zaterdagse
markt. Vanaf het Hoornsteegje tot aan de Melkmarkt
stalden ze hun waren uit. Bij het stadsbestuur
verdedigden de uitdragers met verve hun
plek tegen de oprukkende groenteverkopers. Deze
gingen steed vaker schuin tegenover de uitdragers
staan, waardoor de doorgang voor het publiek
zeer belemmerd werd. Na een beroep op een zeer
oude gewoonte steunde het stadsbestuur de uitdragers
en verbood vervolgens de verkoop van
groente vanaf het Hoornsteegje tot aan de Melkmarkt.
2
De uitdragers, die natuurlijk uitstekend op de
hoogte waren van de waarde van vele roerende
goederen, waren de aangewezen personen om
boedels te waarderen. Dat gebeurde veelal na het
overlijden van een vader of moeder terwijl er nog
minderjarige kinderen in leven waren. Het
gebeurde om de waarde van de erfenis vast te stellen.
Twee uitdragers kwamen dan in het sterfhuis
om gezamenlijk alle aanwezige spullen te taxeren.
J.C. Streng
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Melk markt
De plaats van de uitdragers
aan de Melkmarkt,
tussen het
Hoornsteegje en de Grote
Markt (foto:
Gemeentearchief Zwolle,
topografische atlas).
Aantal
Iedere Zwolse burger of burgeres kon een uitdragerij
beginnen. Wie dat wilde, kon zich voor een
opengevallen plaats door middel van een rekest
(=verzoekschrift) bij het stadsbestuur aanmelden.
In de regel werd het beroep aan een van de familieleden
doorgegeven. Na de dood van een uitdrager
of uitdraagster vroeg de echtgenoot of echtgenote
toestemming om met de uitdragerij door te
mogen gaan. Opvallend weinig kwam het voor dat
het beroep door een zoon of dochter werd overgenomen.
Soms sloeg men een generatie over. Zo
verwierf Michiel van Oorschot de vacante uitdragersplaats
van wijlen zijn grootvader Albertus
Glaser. Bij een vrijwillige tussentijdse opvolging
dienden de afgaande en de mogelijke nieuwe uitdrager
veelal gezamenlijk een rekest in. Als dat
geen directe familie was, was er mogelijk een
bedrag voor de verwerving betaald. Bewijzen zijn
daar niet voor, maar het was in die tijd niet ongebruikelijk.
Het stadsbestuur maakte bij de toewijzing
geen onderscheid naar religie zodat zowel de
vrouw van de lutherse ‘meester Kok’, de katholieke
armmeester lan Broekhaar en de jood Mozes
Joseph van Goch dit beroep konden uitoefenen.3
Omdat blijkbaar het aantal uitdragers te groot
was om voor ieder van hen een enigszins redelijk
bestaan op te bouwen, besloot het stadsbestuur in
1736 het aantal uitdragers tot twaalf terug te brengen
door tijdelijk geen nieuwe uitdragers toe te
laten. Desondanks bleven er illegale uitdragers
actief. In 1750 kregen de niet-beëdigde uitdragers
de aanzegging om binnen een kwart jaar met de
koop en verkoop op te houden. Blijkbaar was ook
de sociale positie van de uitdragers zorgwekkend
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 59
gedaald. Want bepaald werd dat alleen nog ordentelijke
burgers met ‘wat vermogen’, na een verzoek
konden worden geautoriseerd om een uitdragerij
te beginnen. Tegelijkertijd werd het aantal
uitdragers op zestien of achttien vastgesteld.
Drie jaar later werd het aantal uitdragers ‘provisioneel’
uitgebreid tot zeventien. Aan de onwettige
uitdragers, zowel joden als christenen, werd
ook nu weer nog drie maanden gegund om zich
van hun goederen te ontdoen en om zich vervolgens
van de uitdragerij te onthouden op een boete
van vijf gulden.
Lang duurde de kracht van deze dreiging niet.
In 1769 werd er op het verzoek van de beëdigde
uitdragers opnieuw ingegrepen. Zoals het in 1753
was gebeurd, werden namens de magistraat de lieden
die zonder toestemming een uitdragerij ‘exerceren’,
door een roedendrager aangezegd zich
voortaan van uitdragerij te onthouden. En ‘zo op
publieke verkopingen als anderzinds generhande
goederen te kopen om als uitdrager daar mede
winst te doen en zulks op een boete van vijf gulden
voor de eerste keer ten profijte van de armenkamer.’
Na de tweede keer volgde de dreiging van
een ‘correctie ter arbitrage’ van de magistraat.4
Het reglement uit 1724 leek vooral bedoeld
voor ‘uitdraagsters’, ze werden althans expliciet
genoemd. In 1806 waren er nog maar weinig vrouwen
in de uitdragerij actief. In dat jaar betaalden
dertien ‘gequalifiseerde uijtdragers’ het vereiste
patentgeld om een beroep te mogen uitoefenen.
Onder hen waren slechts drie vrouwen.5
Kwalijke zaken
Al was de uitdragerij dan in regels vastgelegd, het
zou een illusie zijn te denken dat er alle kwalijke
zaken mee werden voorkomen. Vooral vreesde
men vreemdelingen. Twee joodse bendeleden
werden te Zwolle ter dood gebracht wegens een
reeks misdaden, waaronder diefstal en heling. Ze
waren op de veerboot van Zwolle naar Amsterdam
met de gestolen goederen betrapt. Maria
Agnis de Wolff, een vreemdelinge uit Coesfelt,
werd in 1762 door het gerecht veroordeeld en uit
de stad verbannen wegens het opkopen van gestolen
goederen.6
Maar ook Zwolse uitdragers raakten wel eens
op het verkeerde pad. De uitdrager Jan de Groot
had de ‘banquerottier’ Frederik Vrij bij zijn vertrek
uit Zwolle geholpen met het verzenden van
enige kisten en andere zaken. Op zijn naam had
hij ze naar het veerschip laten brengen. De Groot
werd beboet met vijfentwintig gulden en werd
voor een jaar ‘gesuspenseerd’ als uitdrager. Het
was meer dan de arme man kon verdragen. Hij
werd omwille van zijn vrouw en zeven kinderen
van de opgelegde straf ontheven met de ‘recommandatie
zich van zodane wanbedrijven’ te onthouden.
7
Het waren niet alleen beroepsdieven die voor
de verleiding bezweken. Simon Clement klaagde
bij de magistraat over zijn neefje Franciscus Lodewinus
van Santen die uit de winkel van zijn eigen
moeder enige bijbels had gestolen. De dief had de
bijbels vervolgens ver beneden de waarde aan de
Zwolse uitdragers Van Kuik en Van Borne verkocht.
De beide heren kregen voor hun handelswijze
een boete van vijf gulden en ze mochten zes
weken lang geen uitdragerij uitvoeren. Maar door
de benauwde omstandigheden waarin de gezinnen
terecht dreigden te komen, werd kort daarna
de zes weken teruggebracht tot veertien dagen.8
De uitdrager Jan Ramaker bekende voor het
stadsbestuur dat zijn vrouw van een meisje dat ze
niet van naam kende, twee stukjes ‘vries bond’ had
gekocht. Beide lappen waren nieuw. Het een van
vijf en het ander van vijftien el. De uitdrager had
voor de ene lap zes stuiver en een oortje betaald;
voor de andere zes stuiver de el. Bij navraag bleek
dat de beide stukken naar koopman Rutger Arnoldus
Dumpel teruggebracht waren, omdat ze van
hem gestolen waren. Ramaker had bovendien het
geld dat hij voor de lappen had betaald teruggekregen
van ‘een oude vrouw die hij niet kende dog
gehoort hadde dat de Grootmoeder zoude zijn
van de meid die dat goed ten zijnen huize verkogt
hadde’. Omdat het uitdragers verboden was
nieuw goed te kopen, en omdat verkoop bij de el
onder het kramersgilde viel, kreeg Ramaker een
boete van vijf gulden. Want het bedrag dat Ramaker
aan het meisje had betaald, was meer geweest
dan het goed waard wa