
1< I JKEXEMPLAAR
Historisch
m
•i
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Boven: De Thorbeckegracht
vlak voor de
afbraak van de Marsmanpanden,
ca. 1970.
Onder: De huidige situatie
op dezelfde plaats.
Foto’s: Dick Hogenkamp
Toen het nieuwe winkelcentrum bij de
Broerenkerk voltooid was, werden er plannen
ontwikkeld om ook de panden aan het
water op de kop van de Thorbeckegracht bij de
Diezerpoortenbrug onder handen te nemen. Deze
panden stonden bekend als de zogenaamde Marsmanpanden.
Na de Tweede Wereldoorlog waren
Zwolle vroeger en nu
D. Hogenkamp
deze, van oorsprong i8de-eeuwse pakhuizen sterk
verwaarloosd. Vanaf de Diezerpoortenbrug boden
ze een trieste aanblik.
In een van deze panden zat jarenlang Ten Doesschate
Kruiden met een eigen malerij. De heerlijke
kruidengeur verspreidde zich over het water van
de Thorbeckegracht tot ver in de omtrek. Kenners
konden ogenblikkelijk vertellen of er nootmuskaat
of peper gemalen werd.
De panden waren in de jaren zeventig in een
zodanige staat geraakt dat restauratie of renovatie
niet of nauwelijks meer mogelijk was. Voordat
besloten werd tot de bouw van appartementen die
er nu staan, ging er heel wat water door de gracht.
Het aanvankelijk gepresenteerde ontwerp harmonieerde
totaal niet met de structuur van de
bebouwde omgeving. Dankzij hevige protesten
van de Vrienden van de Stadskern en persoonlijk
‘ingrijpen’ van burgemeester Drijber, die van
mening was dat het bouwplan qua schaal en
karakter te zeer afweek van het bestemmingsplan,
werd uiteindelijk gekozen voor een architectuur
die zich in hoofdvorm voegde naar de aanwezige
bebouwing, zoals nu blijkt uit de verspringingen
in gevels en daken van het appartementencomplex,
de sterk verticale structuur, de kleur van de
baksteen en van de dakpannen. Het is vooral de
inbreng van Han Prins geweest, die met zijn schetsen
toekomstige veranderingen op deze plek
zichtbaar maakte en definitief afrekende met het
oorspronkelijk ontworpen glazen gedrocht.
Toen de appartementen in de verkoop gingen
bleek er zo’n grote belangstelling voor te bestaan
dat ze als warme broodjes over de toonbank van
de makelaar vlogen. De plek was en is zeer gewild
en het uitzicht is uniek. In december 1983 kwamen
de 31 appartementen voor bewoning gereed. Het is
jammer dat spuitgasten de kademuur alweer met
graffiti hebben bewerkt.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
Met dit nummer begint de Zwolse Historische
Vereniging aan haar tweede decennium.
De redactie hoopt dat de vereniging
zich in de komende jaren door haar activiteiten
en natuurlijk ook door publicaties in dit
tijdschrift, in een nog grotere belangstelling zal
mogen verheugen.
Het vierkleurenomslag van het jubileumnummer
was helaas een eenmalige zaak. Nu prijkt, weer
in wit-zwart, het interieur van de Grote Kerk op
het omslag. Op het orgel van deze kerk zal meermaals
de muziek van Johann Carl Röhner te horen
zijn geweest, zoals blijkt uit het artikel van Frits
David Zeiler. Deze musicus zou twintig jaar lang
zijn stempel drukken op het muziekleven in Zwolle.
Hij componeerde, dirigeerde uitvoeringen en
werkte samen met Rhijnvis Feith door diens
gedichten op muziek te zetten. Tijdens het onderzoek
kwam een dichtbundel van Röhner te voorschijn,
die tot nu toe een stil bestaan in het Provinciaal
Overijssels Museum geleid had.
In de tijd dat Röhner zijn muziek ten gehore
bracht in de Grote Kerk, hing het door Bob Erdtsieck
beschreven rouwbord van Johannes van de
Linde daar al enige jaren.
Zo’n 100 jaar na Röhner deed een heel ander
fenomeen zijn intree in de stad: de hockeysport.
Willem van der Veen beschrijft het wel en wee van
de Zwolsche Mixed Hockeyclub, die zich van een
aanvankelijk zeer elitaire club waar hockey onder
wat primitieve omstandigheden werd beoefend,
ontwikkelde tot een goed geoutilleerde vereniging-
Wat de overige artikelen betreft, de redactie
heeft geprobeerd de inhoud gevarieerd samen te
stellen in de hoop dat er ‘voor elk wat wils’ is te
lezen. Veel leesplezier.
Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp
Meer dan negentig jaar hockey in Zwolle Willem van der Veen
De ‘joodse’ straatnamen in Schellerbroek Wil Cornelissen
Johann Carl Röhner (1774-1837) Frits David Zeiler
Zwolse fraters / 3 AafjeLem
De tamme spreeuw, Pieter van Noort (1621-1672) Lydie van Dijk
Een rouwbord in de Grote kerk Bob Erdtsieck
Literatuur
Agenda
Auteurs
10
13
26
28
30
33
34
35
Omslag: Interieur van de Grote Kerk te Zwolle. Houtgravure, gesigneerd W.B.,
eerste helft 19de eeuw. Provinciaal Overijssels Museum (inv.nr. 1989), Zwolle.
Foto: Provinciaal Overijssels museum.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Meer dan negentig jaar hockey in Zwolle
‘Een club der vrijage van de goede standen
Willem van der Veen
Een beeld uit de prilste
begintijd van de Zwolsche
Mixed Hockey
Club. In 1904 was de
(men mag wei aannemen:
vrijwel gehele)
club bijeen op het toenmalige
terrein in Frankhuis
bij de houthandel
Eindhoven. Links op de
achtergrond het huis
van de familie Van
Hall.
Zakelijk opportunisme was in 1902 een
belangrijke factor bij de oprichting van de
Zwolsche Mixed Hockeyclub. Dit is een
des te merkwaardiger geluid als men bedenkt dat
de hockeysport bijna een eeuw synoniem is
geweest met ver doorgevoerde amateurprincipes,
waarbij financiële belangen streng buiten de deur
werden gehouden.
Historische naspeuringen leiden naar één
bepaalde figuur: H.J.van Straten, die aan de Melkmarkt
een zaak in rijwielen en sportartikelen dreef
en die ook bestuurslid was van de thans 100-jarige
Zwolse sportvereniging ZAC. Het verdroot Van
Straten dat omstreeks de eeuwwisseling bij ZAC
alleen maar aan voetbal en wielerpolo werd
gedaan. Hij zag winst in een handeltje van hockeysticks,
dure kromme knuppels die uit Engeland
moesten worden geïmporteerd en waarmee
een voor die tijd gloednieuwe sport kon worden
beoefend.
Wat het spelletje precies inhield wist alleen Jasper
Warner, de legendarisch geworden Zwollenaar
die als één van de Nederlandse sportpioniers
kan worden beschouwd. Rond de eeuwwisseling
was hij voorzitter van ZAC en ook (van 1897 tot
1919) voorzitter van de Nederlandse Voetbalbond
die later het predikaat Koninklijk zou verwerven.
Jasper Warner had hockey in Engeland zien
spelen en toonde zich bereid het in Zwolle eens
met wat ZAC-leden te proberen. Van Straten
voelde er natuurlijk alles voor. Hij importeerde
een partijtje sticks (met onmetelijk lange haken,
twee platte kanten en een rubber ring in het midden
om de handen te beschermen) en vond al
spoedig een twintigtal afnemers die schuchter
tegen de ‘sinaasappel’ (de hockeybal was toen
oranje gekleurd) gingen slaan.
Dit opmerkelijk commerciële detail rond de
oprichting van de ZMHC, die daarmee de hockeysport
als eerste in Oost- en Noord-Nederland
introduceerde, kreeg ik in 1962 – bij het zestigjarig
bestaan van de club – van twee kanten te horen.
Het werd mij verteld in gesprekken met twee destijds
reeds hoogbejaarde oud-Zwollenaren, dr. L.
Bierens de Haan en N.J. Beversen die beiden vóór
1910 in Zwolle met de stick hebben gezwaaid.
Twee vrouwen
De hockeybal rolde voor het eerst op een klein
weilandje achter het huis van de familie Ten Doesschate
die toen in het Klein Weezenland woonde.
Wie kon men daar op zondagochtenden meestal
aantreffen? Natuurlijk Jasper Warner en verder
figuren als Jan Hoven (één van de pioniers van de
landelijke sportjournalistiek), S. ten Doesschate
en H. Deking Dura.
Vaak kwamen er ook twee jonge vrouwen, te
weten Nettie Bierens de Haan (oudere zuster van
een onzer zegslieden) en Mena de Vries. Zij kunnen
beschouwd worden als de eigenlijke oprichtZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
sters van de Zwolsche Mixed Hockeyclub. Deze
geëmancipeerde dames vonden het op dat stoppelveldje
bij Ten Doesschate allemaal heel knus en
gezellig – met veel thee en zo -, maar zij voelden
met enkele anderen de behoefte aan een échte club
met een meer geregelde, minder provisorische
beoefening van de hockeysport.
Heren konden – niet dan na strenge ballotage – lid
worden als ze de leeftijd van twintig jaar hadden
bereikt. Voor de dames gold een iets minder strak
omlijnde limiet. Voor haar gold de leeftijd waarop
ze bij de verschillende Zwolse families werden
‘gepresenteerd’ en dan mochten deelnemen aan
de bals en diners, teneinde voor een huwelijk-van-
Samen met o.a. luitenant Van Woelderen (de
latere burgemeester van Vlissingen) en J.D. van
Hall vonden de dames een redelijk geschikt terrein,
een weiland in Frankhuis vlakbij de houthandel
Eindhoven.
Denk niet dat sportfanatisme, atletisch vermogen
en hoog tempo daar toen gewaardeerd werden.
Hockey werd uitsluitend in gemengde vorm
beoefend, dus vrouwen en mannen (zeg in die tijd
liever dames en heren) knus door elkaar heen. Het
ging er rustig en gezapig aan toe. Als de aanvalslinie
zich eens een tijdje uitzonderlijke actief
betoonde, kon het gebeuren dat de backs doodgemoedereerd
een pijpje opstaken.
Witte wiev’n
De heren droegen lange kniebroeken en hoog aan
de hals gesloten truien. De pet op het hoofd ontbrak
vrijwel nooit. De dames waren gestoken in
lange witte gebreide truien en rokken van ribfluweel
die tot op de enkels hingen. Baronesse De
Vos van Steenwijk die in de beginjaren ook meespeelde,
vertelde me in 1962 in haar woning in De
Wijk dat voorbijgangers de handen van verbazing
ineen sloegen wanneer ze dames met zulk een
krankzinnig gedoe bezig zagen. Een boer noemde
ze ‘wiev’n met witte jakk’n’.
stand te worden klaar gestoomd. In de regel was
die leeftijd omstreeks achttien jaar.
Het is wel duidelijk dat hockey in die jaren uitsluitend
weggelegd was voor de gegoede standen,
wat heet!: de allerbeste Zwolse families. Bekijk de
volgende namen die uit enkele oude ledenlijsten
konden worden opgediept: jhr. C. Greven, S. van
Roijen, baronesse De Vos van Steenwijk-van Roijen,
A. baronesse Van Ittersum-van Reede, Jacques
van Reede, mevrouw Braakman-Quarles de Quarles,
ridder J. Bosch Van Rosenthal, J. Schaepman,
J. Doyer en H. van Velzen Coster, allen telgen van
de meest vooraanstaande Zwolse families.
De Pelikaan
Een historisch jaar in het bestaan van de ZMHC is
1906, toen de hockeyers van Frankhuis verhuisden
naar een veld bij De Pelikaan aan de Meppelerstraatweg,
de roemruchte uitspanning van de
familie Dijk. Precies zestig jaar later, in 1966, viel
dit pittoreske café ten offer aan het moderne verkeer.
De plek waar het stond, werd bedolven
onder de vele meters dikke zandlagen van de A 28.
Maar het sportterrein dat zijn naam aan deze uitspanning
ontleende, bleef tot de dag van vandaag
het domein van de Zwolsche Mixed Hockeyclub.
In datzelfde jaar 1906 legden de Zwolse hockey-
Eenfoto uit 1908 van
een (mixed) oefenpartijtje
op de Pelikaan.
Het ‘zwakkegeslacht’
zag er toen geen been in
om de bal in de lange
rokken op te vangen. Op
de achtergrond de toegangsweg
naar de Kranenburg.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ers de eerste contacten met andere verenigingen.
Er werden, zoals dat toen heette, ‘matches aangegaan’
met elftallen uit o.a. Zutphen, Velp, en Den
Haag. Het eerste wapenfeit van betekenis was in
1909 het veroveren van de Nijmeegse Samovar, die
in dat jaar voor de eerste maal werd verspeeld.
De gezelligheid stond niettemin voorop. Na
In 1908, toen de ZMHC
zojuist naar de Pelikaan
was verhuisd, poseerde
het herenelftal in het
doel, dat groter van
formaat was dan tegenwoordig.
Van links naar rechts:
staand: S. van Royen,
Louis Bosch van Rosenthal,
E.]. C. Greven,
Jacques van Reede,
Albert Mouw, C.
Hermsen, J.E. baron De
Vos van Steenwijk, Ru
de Goeyen; zittend: Jo
Bosch van Rosenthal,
Jan Schaepman, Boy
Royer, Piet Lechner.
afloop versloegen de heren samen met hun tegenstanders
de dorst in de Grote Sociëteit in de Koestraat.
De dames werden daar niet toegelaten,
maar zij verzonnen een ander uitje. Ze gingen zich
bij banketbakker Baggelaar op de Melkmarkt te
buiten aan taartjes die ze zelf op de rekken in de
winkel konden uitzoeken en daarna in de opkamer
van Baggelaar mochten opeten.
Wanneer het mooi weer was, wandelde de hele
hockeyfamilie na de strijd op de Pelikaan naar de
uitspanning op de Agnietenberg, waar ‘dikke
melk’ werd gegeten en de jongelui een thans vergeten
spel beoefenden dat ze ‘wandspringen’
noemden. Volgens één van mijn zegslieden, de
heer A.D. Wentholt, hielden de hockeyers tedere
herinneringen over aan die tijd. Niet voor niets
betitelden ondeugende Zwolse tongen de ZMHC
in die dagen als ‘een club der vrijage van de goede
standen’.
Met de Jan Plezier
Tot 1915 werden uitsluitend wedstrijden in
gemengd verband gespeeld, maar in dat jaar nam
voor het eerst een herenelftal aan de oostelijke
competitie deel. Hete duels werden uitgevochten
met Deventer, Zutphen, Arnhem en Nijmegen,
maar over resultaten staat in zeer schaars overgebleven
clubannalen bijna niets te lezen. Die werden
in die jaren blijkbaar niet belangrijk geacht…
De Zwolse club werd in hockeykringen beroemder
door de ceremonie die na 1915 aan de wedstrijden
op De Pelikaan voorafging. Wanneer de gasten
– meestal per trein – in de stad waren gearriveerd,
togen zij naar het voormalige hotel De Keizerskroon
in de Kamperstraat, waar ze zich in
sporttenu staken. Daarna ging het in een Jan Plezier
in optocht naar het veld aan de andere kant
van de stad. De Zwolse hockeyers reden er op de
fiets achteraan, waarbij de sportschoenen aan het
stuur bungelden.
In een hoekje van het terrein stond een soort
prieeltje, afgeschut door drie doeken, waar in de
rust gezellig thee gedronken werd. Na afloop
besprak men in de gelagkamer van De Pelikaan
het verloop van de hockeystrijd onder het genot
van ettelijke glaasjes boerenjongens die door de
waardin, Moeke Dijk genaamd, zelf was gebrouwen.
Deze ceremonie bleef tientallen jaren bestaan
(overigens met een wisselend drankenpatroon),
tot in het begin van de jaren vijftig. Schrijver
dezes, die vlak na de Tweede Wereldoorlog ging
hockeyen, heeft nog een teug geproefd van deze
onvergelijkelijke sfeer – een mengeling van studentikoos
standbewustzijn, bravour en boerengemoedelijkheid.
Moeke Dijk
Als middelpunt van rust fungeerde daarin Dina
‘Moeke’ Dijk die met haar omvangrijke gestalte,
gehuld in een zwarte boerenjapon, een tegenwicht
vormde tegen de exclusieve toon die vroeger in
hockeykringen gebruikelijk was. Temidden van de
dubbele tot viervoudige namen, al of niet verlucht
met adellijke titels, voelde Moeke Dijk zich even
goed thuis als in later jaren, toen hockeyende Jansens
en Pietersens geen uitzondering meer waren.
Ze schonk rustig haar kopje koffie, bereid met
degelijke melk – zó van de koe -, tapte haar glaasZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
jes of verkocht een ‘reepien sukela’ uit het antieke
glazen kastje dat niet van de tapkast weg te denken
was.
Nieuwsgierig was ze wel, hetgeen ze in de praktijk
bracht door haar klanten op een handige, terloopse
manier uit te horen. Vaak stelde ze haar
huiskamer achter het café ter beschikking van de
hockeyers als er op de zondagmiddagen teveel
‘gewoon’ publiek in de gelagkamer zat. Op die
dagen werd er meestal bediend door de bejaarde
kelner Beekman die, als de feeststemming tot een
hoogtepunt was gestegen, weieens bereid bleek op
een stoel te klimmen om lichtelijk scabreuze liederen
uit de oude doos te zingen.
In de jaren vijftig kwam er een einde aan het
knusse, oubollige samenzijn bij Dijk. Op den duur
voelden de ZMHC-ers zich niet meer thuis in de
gelagkamer, waar de sfeer langzaam veranderde.
Een nieuw, agressiever cafépubliek mengde zich
op de zondagmiddagen tussen de Zwolse hockeyers
en hun gasten. Dat botste. Aangeschoten lieden
bemoeiden zich met de hockeyers, waardoor
vaak een onbehaaglijke stemming ontstond.
Enkele ZMHC-ers die meer te verteren hadden
dan de gemiddelde schooljongen, hadden er
genoeg van. Zij ontdekten ’t Pothuys, een van de
eerste bars van Zwolle. En tegelijk een van de sjieke
soort, gevestigd als hij was in het souterrain van
Grand Hotel Wientjes, het duurste etablissement
van de stad.
Deze horeca-gelegenheid-van-de-modernesoort
met zijn populaire barkeeper Ynze Conradi
– een échte heer die prima in hockeykringen paste
– bleef meer dan twintig jaar de vaste uitwijkplaats
na de wedstrijden. Totdat in de jaren zeventig het
eigen ZMHC-clubhuis, dat inmiddels op de Pelikaan
was gebouwd, een zodanige accomodatie
kreeg dat de ontvangst van gasten – heilig in de
hockeywereld – in eigen beheer genomen kon
worden.
Primitief
Terug naar de jaren twintig. Toen konden de
ZMHC-ers in hun stoutste dromen niet aan een
eigen clubhuis denken. Het was maar een primitief
gedoe op de Pelikaan, ondanks het feit dat het
herenelftal in de hoogste afdeling speelde. Kleedruimte
ontbrak nagenoeg en vele maanden van
het jaar graasden de schapen van Dijk op het veld.
Onder de leden moeten overigens voldoende
financiële middelen hebben gezeten, maar de club
merkte daar niet veel van. Kijk eens naar de
namen van een elftal dat omstreeks 1920 op de
oostelijke velden opereerde en waarvan de opstelling
bewaard is gebleven. Het bestond uit: J. Schaepman,
F.A.C. Gregory, jhr. J.F. Berg, jhr. H. Hora
Siccama, W. Loos, mr. J.W. Willinge Gratama,
ridder J. Bosch van Rosenthal, jhr. J.G. van Spengler,
W.C. Graaf van Rechteren Limpurg, S.M.S.
Reitsma en J.C. van Reede, de ‘grote kleine Sjakie’,
zoals deze gefortuneerde Zwollenaar werd
genoemd.
Ook de damesafdeling uit die tijd mag niet vergeten
worden. Enkele vooraanstaande speelsters
waren de dames Kloos-Thiebout, baronesse J.J.M,
van Boetzelaer-Royaards, Jentink-van Holthe en
A.E. Eeftinck Schattenkerk-Tjeenk Willink.
Nieuwe generatie
In de jaren twintig begon de glorie van de oude
‘Mixed’, die jarenlang een steunpilaar van het oostelijk
hockey was gweest, te tanen. Vele goede spelers
verlieten de middelbare school, gingen elders
studeren of werden opgeslokt door de handelswereld.
Daarbij liet de aanvoer van jong bloed zeer te
wensen over, zozeer zelfs dat in 1924 het trieste
besluit moest worden genomen het clubleven
Een ZMHC-feest rond
1934 in de gelagkamer
van De Pelikaan. Rechts
(op een stoel) ‘Moeke’
Dijk en de legandarische
kelner-zanger
Beekman.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
geheel stil te leggen. Een kleine vijfjaar bestond de
club alleen in naam. Maar als men aan het einde
van de jaren twintig eens bij het weilandje van de
Boschbleek in het Klein Weezenland ging kijken,
kon men daar de eerste levenstekenen van een
nieuwe, minder exclusief aristocratische hockeygeneratie
aanschouwen.
Telgen van de katholieke, kinderrijke familie
Oldenhof en hun yriendjes sloegen met zelf
gemaakte sticks (krom getrokken knuppels) tegen
een hockeybal. Spoedig daarna werd de ZMHC
met succes nieuw leven ingeblazen en werd er
weer druk gehockeyed op de Pelikaan. In een oud
jaarverslag staat: ‘Het terrein is oneffen, de kleedgelegenheid
zeer primitief, maar de mooie ligging
en de gastvrijheid bij Dijk maken veel goed.’
De club ging weer meetellen in het oosten en
bereikte in 1934 opnieuw de eerste klasse. Namen
uit die vooroorlogse jaren: Karel Remmers, Pim
Lankhorst, Jurriaan Tjeenk Willink, Henk Fernhout,
Hein Sluiter, Harry Koedijk, Coen Oosterwijk
en Pieter Potasse. In 1935 kreeg de ZMHC
zowaar een permanent onderkomen, een houten
kleedgebouwtje dat van de voetbalclub Swift was
overgenomen.
Merkwaardig genoeg was in de oorlogsjaren
van een vermindering van het clubleven geen
sprake. Dat had zelfs rechtstreeks met die oorlogsomstandigheden
te maken. Het Centrale Distributiekantoor
werd van Den Haag naar Zwolle verhuisd,
hetgeen een flinke import van goede westelijke
hockeyspelers veroorzaakte. De ZMHC
boekte een record aantal leden en was korte tijd
schier onverslaanbaar op de oostelijke velden.
Rampzalig plan
Na de bevrijding kwam er snel een einde aan deze
bloei en ging de ZMHC een van haar moeilijkste
perioden tegemoet, ondanks heldhaftig verweer
van de toenmalige voorzitter Wim Gepkens en de
jonge wedstrijdsecretaris Theo Föster. Juist in die
tijd zette schrijver dezes als jonge scholier zijn eerste
schreden op het hockeyveld en was dus in de
gelegenheid om de deplorabele toestand waarin
de club buiten haar schuld was komen te verkeren,
uit de eerste hand mee te maken. De gemeente
Zwolle had namelijk een voor de ZMHC rampzalig
plan opgevat om vlak achter de Pelikaan een
crematorium te bouwen. Uit overwegingen van
piëteit moesten de hockeyers van het toneel verdwijnen.
De treurende nabestaanden zouden weieens
geschokt kunnen worden door dravende
vrouwen en mannen met een schaars stukje bloot
been…
Er werd een nieuw onderkomen gevonden: het
Wilhelminaterrein in de Veeralleebuurt, waar de
Zwolse Lawn Tennisbond zojuist een aantal nieuwe
tennisbanen was gaan bespelen. Een even
onvermijdelijke als financieel armlastige stichting
moest zorgen voor de uitvoering van deze plannen.
Het oude hockeykleedhok werd alvast naar
de Veerallee verhuisd om ook de tennissers onderdak
te verschaffen. Op dit Wilhelminapark is in
clubverband nooit één hockeybal geslagen, sterker:
de operatie kostte de ZMHC bijna het leven.
Rond 1948 was er op de Pelikaan niets meer
over dan een paar vermolmde hockeydoelen. De
club kwijnde snel weg. De damesafdeling ging
geheel ter ziele en er kon nog slechts één herenelftal
op de been gebracht worden. Wonder boven
wonder mocht dit dankzij de inbreng van een
handjevol zeer ervaren spelers als Fons Toebosch,
Wim Quirijns, Hein Sluiter, Sjef van der Muur,
Jan Overmars, Frans Oldenhof en de uit Den Haag
afkomstige oud-international Paul van de Rovaart
in de hoogste afdeling uitkomen.
De gerenommeerde gastelftallen troffen in
Zwolle een accomodatie die elke beschrijving tartte.
Of liever: er was helemaal geen accomodatie.
De spelers moesten zich verkleden in de oude veestal
van Dijk, letterlijk tussen de dampende koeien
en in de stank van het persvoer. Wie zich na de
strijd wilde verfrissen was – in hartje winter – aangewezen
op de koperen pomp met houten zwengel
die buiten op het erf van Dijk stond.
Gelukkig ging de verhuizing naar het Wilhelminapark,
waar slechts ruimte voor één veld was,
op de valreep niet door. De gemeente zag haar
plannen voor het crematorium in de ijskast belanden
en de ZMHC kon aan de Pelikaan blijven.
Groei
Rond 1950 tekenden zich de eerste verschijnselen
af van de later zo onstuimige groei. Er verscheen
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het hockeyveld aan de
Pelikaan, zoals het er
tot het eind van de jaren
vijftig bij lag. Middenachter
het houten clubhuisje.
Rechts de stal
van de uitspanning die
na de oorlog enige jaren
als kleedgelegenheid
diende.
een wekelijks clubblad dat de sfeer in de vereniging
zeer ten goede kwam, er werd een – overigens
nog bescheiden – houten clubhuis gebouwd en er
kwam een plotselinge toevloed van jeugdige leden.
Spelers als Theo Föster, Willem van der Veen,
Jarig Haasdijk, Wilfred Alberts en Jan de Gruyter
zorgden er in 1953 eerst voor dat de ZMHC in de
eerste klasse terugkeerde en zetten in 1958 de
kroon op hun werk met een oostelijk kampioenschap
en eervolle deelname aan de strijd om de
landstitel.
Het eerste dameselftal promoveerde in 1955
naar de eerste klas en werd het jaar daarop direct
reeds oostelijk kampioen met speelsters als Alette
Huytker, Toos de Jong, de zusjes Eeftinck Schattenkerk,
Elly van der Waarde en Els van Hees.
Sinds die tijd groeide de ZMHC uit tot een
strak geleide, goed geoutilleerde hockeyvereniging.
Zij bracht een aantal internationals en nationale
bestuurders voort, zij introduceerde kunstgras
in Zwolle en zij acteert met tussenpozen op
het hoogste landelijk niveau. Met een ledental uit
een brede laag van de Zwolse bevolking heeft de
ZMHC de oude betiteling ‘club der vrijage van de
goede standen’ ver achter zich gelaten.
SONNET OP DE PELIKAAN
Begraven onder dikke lagen
haastig opgespoten zand
die gestaag de wielen dragen
ligt mijn oude dromenland.
De kroeg mocht niet geweldig heten
met het hobbelig biljart,
laken tot de draad versleten,
en de kachel, roestig zwart.
Maar het was de eerste plek
waar ik vorst’lijk heb gezeten,
klappen op de schouder kreeg
en na zwoegen, rennen, zweten,
van rechtsbuiten tot linksback,
af en toe een wolk besteeg.
WILLEM VAN DER VEEN
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De ‘joodse’ straatnamen in Schellerbroek
Wil Cornelissen Bij de herinwijding van de Zwolse synagoge
op 20 september 1989 hield de toenmalige
burgemeester van de stad mr. G. Loopstra
een indrukwekkende rede. Daarin schetste hij het
wel en wee van de Joodse Gemeente van Zwolle
door de eeuwen heen.
Aan het eind van deze redevoering maakte de
heer Loopstra (tegenwoordig voorzitter van de
Stichting Voortbestaan Synagoge) bekend, dat in
Zwolle-Zuid in Schellerbroek een aantal straten
genoemd zou worden naar joodse Zwollenaren,
die het slachtoffer werden van de vervolging.
De zes vernoemden zijn te beschouwen als een
‘vertegenwoordiging’ van al die honderden Zwolse
joden die in de Tweede Wereldoorlog om het
leven zijn gebracht. Deze zes zijn door de gemeente
gekozen uit een aantal dat was voorgedragen
door de Israëlitische gemeenschap. De doorgaande
straat heeft de naam Diasporalaan gekregen,
waarmee de verstrooiing van de joden buiten
Palestina wordt aangeduid.
De straten zijn – van west naar oost – genoemd
naar:
Izak Os
27.12.1870 Zwolle – 9.7.1943 Sobibor
Izak Os, mijn grootvader, op latere leeftijd voor
veel Zwollenaren, ook buiten de familie ‘oom
Izak’, was handelsman. Met zijn vrouw Lea Os-
Spits en hun vijf kinderen heeft hij op vele adressen
gewoond. Op de kaart van het bevolkingsregister
Boven: Gezicht vanaf de brug over de Zandwetering
bij de Bierton in de richting van de stad. Op deze
weilanden verrees de nieuwbouw van de wijk Schellerbroek.
In de verte is links Stork Dieselmotoren te
zien. Rechts van de Peperbus staat het huis van
D. Sluiter, vroeger aan het Schellerpad geadresseerd,
thans Pilotenlaan 64. De foto dateert uit 1972.
Onder: Plattegrond van de wijk Schellerbroek
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
staan vermeld: Wilhelminasingel, Diezerstraat,
Spoelstraat, Bitterstraat, Eiland, Jufferenwal, Roggenstraat,
Thorbeckegracht, Deventerstraat, Tuinstraat,
Derk Buismanstraat. Deze reeks straatnamen,
aangevuld met de familieverhalen, geven een
(onvolledig) beeld van de op- en neergang van de
handel. Soms verdiende opa goed, maar soms ging
ook alles verkeerd. Hij staat te boek als ‘koopman
in emaille goederen’ en de potten en pannen kan ik
mij uit m’n jeugd nog wel herinneren. Maar ook in
andere zaken is wel gehandeld als dat zo uitkwam.
Enigszins ongewoon voor iemand in zaken is
het feit, dat Izak Os zich al in een heel vroeg stadium
aansloot bij de SDAP. Bekend is het verhaal
(hij vertelde dat zelf zo graag), dat hij dan wel niet
behoorde bij de twaalf oprichters van de partij –
zij werden spottend de twaalf apostelen genoemd
– ‘maar ik was dan toch zeker de dertiende’. Hij
heeft ook nog een aantal jaren voor SDAP in de
Zwolse gemeenteraad zitting gehad.
Doodziek is hij, samen met zijn vrouw, als een
der laatste joden uit zijn huisje in de Derk Buismanstraat
gehaald.’
David Spanjar
12. 6.1886 Zwolle – 27.11.1943 Auschwitz
Een bekende bakker. Zijn winkel, Praubstraat 1
(ongeveer op de plaats waar nu de VW is gevestigd),
was goed beklant. Vooral op zondagmorgen
stond de zaak vol met joodse en niet-joodse Zwollenaren,
die allemaal vers brood en/of gebak kwamen
kopen.
David Spanjar was een van de joden die bijna
iedere dag naar de ochtenddienst in sjoel gingen, ’t
Was er nooit erg vol, maar er was wel minjan.2
Spanjar was niet de enige kosjere bakker in
Zwolle. Er waren ook nog de zaken van Andries
Troostwijk en Abraham Wolff.
Hartog Stibbe
2. 6.1886 Zwolle -19.10.1942 Auschwitz
Siegfried Hartog Stibbe was musicus. Hij is lange
tijd concertmeester van het Berlijns Philharmonisch
Orkest geweest. Zijn eerste opleiding kreeg
hij op de Zwolse muziekschool.
In Duitsland liet hij zich Henri noemen.
Omdat hij als klassiek musicus niet dik werd
betaald, leidde hij ook een zigeunerkapel, waarmee
hij ’s avonds laat in restaurants speelde. Als
leider hiervan had hij veel succes.
In de jaren dertig kwarri faij terug naar Nederland.
Hij heeft toen nog een tijdje in de Van Hattumstraat
2a in zijn geboortestad gewoond. Later
is hij naar Amsterdam verhuisd. Vandaar is hij
naar Polen gedeporteerd.
Flora Bilderbeek
2. 8.1883 Zwolle -19. 2.1943 Auschwitz
Eigenlijk Flora Bilderbeek-Denneboom. Zij was Laatste foto van Izak Os
Op heden den iC–^-2—*>>^ <-^ ^-^*-*-»^»--i^w^<^^^— ><^*^-^-*
des jaars negentienhonderd negen en dertig, verschen/i voor nrffAmbtenaar van den burgerlijken
:Stand der gemeente Zwolle, in het openbaar in het gemeentehuis:
Deel van de huwelijksakte van Flora Denneboom en Onder: Hartog Stibbe
David Bilderbeek (2/juli 1939)
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Links: Ter Pelkwijkpark
nr. 5, waar Hendrina
Broekman haar pianolessen
gaf. Foto: W.
Cornelissen
Rechts: Burgerlijke
stand uit de Zwolse
Courant van 4.1.1943
een in Zwolle zeer bekende vroedvrouw. Er moeten
nog veel Zwollenaren zijn, die door haar op de
wereld zijn geholpen. Haar laatst bekende adres
was Rodetorenplein 9. Zij is nog in 1939 getrouwd
met David Bilderbeek.
Hendrina Broekman
9. 4.1889 Zwolle - 3. 9.1943 Auschwitz
Hendrina Broekman was pianolerares. Ze woonde
eerst in de Kamperstraat op nummer 8, boven de
zaak van Olland. Later gaf ze lessen in haar huis
Ter Pelkwijkpark nr. 5. Zij was een ongetrouwde,
statige, beetje dikke dame 'met prachtig haar'.
Haar twee broers hadden een veilinghuis: 'De
Witte Roos' op de Melkmarkt op nr. 20.
Mirjam van Zwaanenburgh
1.1.1943 Zwolle - 23. 7.1943 Sobibor
Mirjam Chaja van Zwaanenburgh was de kleindochter
van de laatste opperrabbijn, Samuel Juda
Hirsch. Haar ouders waren Nathan van Zwaanenburgh
en Jenny Hirsch. Haar vader was secretaris
BURGERLIJKE STANTD
Ondertrouwd: 4 Jan F. W. Feith,
van Rossumstraat 21 en M. de
Jong. van Ittersumstraat 51
Getrouwd: 4 Jan B. Flikken en
N Talma, Sophiastraat 37.
Geboren: 31 Dec Willem Marinus,
z. van J. Zwart en E. van
Wingerden Hattem — 1 Jan.
Mirjam Chaia. d' van N. van
Zwaanenburgh en J Hirsch,
Schoutenstr 14. — 2 Jan. Rensje,
d. van G. Beernink en L Dekker,
Gennestraat 15. — Johanna Gerridina.
d van D. Heidoorn en J.
Bosch. Assendorperdijk 5 — Pieter
Christiaan Wilhelm, z. van P. van
den Akker en W van der Horst,
Molenweg 125. — Marrigie d. van
K. Vis en J. Souwman, Vollenhove.
— Hendrik je d. van G van het
Hul en A Popping. Thomas a
Kempisstraat 31. — 3 Jan. Lambertus.
z. van K Huisman en A.
Grevelink. Lindestraat 75 — Hendrika
Maria Francisca. d van A.
Th Overmars en M Visscher,
Achterom 140.— Hendrik, z. van M.
Riesebosch en J. Withaar, Molenwes
90 — 4 Jan. Maria Agatha
Elisabeth. d van J. H Basseijn en
van de Zwolse joodse gemeente. Het gezin woonde
in de Schoutenstraat op nr. 14, naast de synagoge.
Mirjam is een halfjaar oud geworden.
Ik heb de stellige indruk dat de Mirjam van
Zwaanenburghstraat de enige straat in Nederland
is, die naar een baby is vernoemd...
Noten
1. Zie ook W. Cornelissen, Izak Os (1870-1943), in:
Zwols Historisch Tijdschrift 2 (1992) 47-50.
2. Tien volwassen mannen, een minimum aantal dat
aanwezig moet zijn om dienst te kunnen houden.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Johann Carl Röhner (1774-1837)
Een muzikant met hartstocht
Sinds de laatste restauratie wordt de Zwolse
Broerenkerk met enige regelmaat gebruikt
voor concertuitvoeringen. Daarmee is een
oude traditie in ere hersteld. In het begin van de
vorige eeuw kon de burgerij in dezelfde omgeving
namelijk kennis maken met 'het alom beroemde
Meesterstuk van den grootsten der Toonkunstenaren',
Joseph Haydn's 'Schöpfung'. De première
vond plaats op 2 december 1803 en had zoveel succes,
dat een herhaling volgde in maart 1804.' De
leiding berustte bij de Kamper organist en
'muziekdirecteur' Cornelis Berghuijs, die de in
1801 in Amsterdam geïntroduceerde Nederlandstalige
versie van Johannes Kinker gebruikte.2
Behalve de dirigent kwam ook een deel van de instrumentalisten
(en vocalisten) van buiten Zwolle;
het Deventer muziekgezelschap 'Unis par les sons
de la musique' had in 1803 natuurlijk niet zonder
bedoeling de partituur van Haydn's oratorium
aangeschaft.3 Trouwens, ook de enkele jaren eerder
overleden Zwolse 'primarius' Johann Gottlieb
Nicolai had deze muziek in zijn bezit.4
Naast de Broerenkerk werden ook de Bethlehemse
Kerk en de Grote Kerk voor uitvoeringen
in grote bezetting gebruikt, terwijl de Nieuwe
Concertzaal in de Bloemendalstraat geschikt was
Frits David Zeiler
Interieur van de Grote
Kerk te Zwolle. Houtgravure,
gesigneerd
W.B., eerste helft 19de
eeuw. Provinciaal
Overijssels Museum
(inv.nr. 1989), Zwolle.
Foto: Provinciaal Overijssels
museum.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ir.,
''érf/*»"P%
de het spoor van zovele musicerende landgenoten
en kwam in Nederland terecht (zijn broer Georg
Wilhelm zou hem een jaar of tien later volgen).
Begin 1797 vinden we hem in dienst van de Bataafse
Republiek als 'Musicant by de tweede halve Brigade
Infantery', die in Arnhem in garnizoen lag.
Daar had hij de 'jongedochter' Anna (ook: Johanna)
Maria Bergman leren kennen, die hij op 19
februari 1797 huwde. Zij kregen vier kinderen, van
wie Johann Ludwig Moritz (1798) en Carolina Elisabetha
(1800) in Arnhem, Friederica Amalia
(1803) en Georg Wilhelm (1806) in Zwolle werden
geboren. De beide zoons zouden net als hun vader
beroepsmuzikant worden.6
Een musicus was in die tijd een generalist. Hij
moest niet slechts één instrument beheersen,
maar naast het 'klavier' (orgel, clavecimbel en
spoedig ook fortepiano) ook tenminste de viool
kunnen bespelen, liefst de fluit, daarbij goed kunnen
zingen, improviseren en ensemblespelen.7
Muziektheoretische kennis, vaardigheid met directie
en enige compositorische gaven strekten tot
aanbeveling. Röhner beheerste het allemaal, toen
ej9 r££.>?% preoZ
Autograaf van de cantate
‘Het Onweder’ op
tekst van Rhijnvis Feith.
Toonkunst-Bibliotheek,
Amsterdam. Foto: F.D.
Zeiler.
Eigenhandig geschreven
titelblad van de cantate
‘Het Onweder’, 1806.
Toonkunst-Bibliotheek,
Amsterdam. Foto: F.D.
Zeiler.
voor kamermuziek en vocale muziek, waaronder
opera, van wat bescheidener omvang. Al met al
komt een beeld naar voren van een tamelijk levendig
muziekleven in de Overijsselse hoofdstad kort
na 1800.5 Een man vooral zou er gedurende bijna
twintig jaar zijn stempel op drukken: Johann Carl
Röhner.
Een nieuwe ‘muzijk-directeur’
Johann Carl Röhner werd op 18 juni 1774 geboren
in Coburg als oudste zoon van de boekdrukker
Johann Moritz Röhner en Catharina Johanna
Ostertag. ‘Carl’, zoals zijn roepnaam luidde, volg-
/ur
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
hij in 1801 op de vacature-Nicolai solliciteerde, en
zal met hoge verwachtingen in Zwolle zijn binnengehaald.
8
De nieuwe ‘muzijk-directeur’ kon voortbouwen
op de basis, die onder zijn voorganger voor
het Zwolse muziekleven was gelegd. Hoe de contacten
met zijn Kamper collega Berghuijs waren, is
niet bekend, maar de indruk bestaat dat pas na
diens overstap naar Deventer Röhners activiteiten
tot hun volle ontplooiing konden komen. De
Zwolsche Courant maakt begin 1803 voor het eerst
melding daarvan: op 11 januari zou de organist in
de Nieuwe Concertzaal ‘een vocaal en instrumentaal
concert geven, met eigen composities voor
viool, clarinet en pianoforte’. Daarna zou Röhner
vele seizoenen lang niet meer ontbreken, noch in
de reeksen in de concertzaal (waar in 180618 voorstellingen
werden gegeven), noch bij muzikale
manifestaties elders in de stad.9
Dat de lijst na 1810 grote lacunes vertoont, is
vermoedelijk te wijten aan onze bron. We moeten
er trouwens rekening mee houden, dat de vermelding
van musici en te spelen werken lang niet
M ü % IJ K A A L
ZAK-WOORDENBOEK.
V E R K L A R I N G < » BESCHRIJVING)
VOCALE IK INSTRUMENTALE TOONKUNST
IN O&SltUftt ZIJNDE,
KUNSTTERM&N EN INSTRUMENTEN.
si an al In
jnsx en unpnsmmmt
der Hlu/.IJK locgcivyd.
D O O R
J. C. Ji Ó JJ N £ II,
XomipenJtnt dtr ^itrie Kim f* cm è*t Kanttt*
tijk Ntd*rlmn4Ctbc tttftituut, Ut»iijh~ Oi' te~
tuur $* Orgfitt it Z&otti.
re Z m i 1 E,
• v D i m V A M S r È o s i
1, 8 2 o .
altijd volledig is, zodat Röhner waarschijnlijk bij
veel meer uitvoeringen betrokken is geweest dan
we uit de aankondigingen kunnen opmaken.
Tot de belangrijkste werken die onder Röhners
leiding in Zwolle tot klinken werden gebracht
behoorden Haydn's 'Jahreszeiten', vermoedelijk
opnieuw in een Nederlandse vertaling, in 1805 in
de Bethlehemse kerk, en Mozarts 'Zauberflöte' in
1806 in de Nieuwe Concertzaal. De laatste uitvoering
betrof niet de gehele opera, doch wel de
'voornaamste stukken' daaruit. In 1808 waren
opnieuw hoogtepunten uit 'De Schepping der
Waereld' te horen. Bij dezelfde gelegenheid bespeelde
Röhner 'het nieuw uitgevonden instrument
het Melodium'.
Röhner als componist10
Regelmatig ook kon de Zwolse burgerij kennis
nemen van composities van zijn muziekdirecteur
zelf. We zagen al, hoe hij in 1803 kamermuziek van
eigen hand ten gehore bracht. Begin 1805 volgde
de opera 'De Storm of het betooverde eiland', in
maart 1807 de cantate 'Het Onweder' op tekst van
Rhijnvis Feith (herhaald op 25 juli d.a.v. en in
maart 1809), begin 1810 de opera 'Meifort en Clare',
eveneens op tekst van Feith, op 1 april 1817 de
opera 'Het kleine Duimpje en de Reus Fayel' en op
6 april 1819 de wederom door Feith berijmde cantate
'De verlossing van Nederland'. Gemiddeld
eens in de drie jaar leverde Röhner dus een groot
vocaal werk af, terwijl hij in dezelfde periode nog
een drietal missen moet hebben gecomponeerd
(waarvan de nos. 1 en 3 bewaard zijn) alsmede
tientallen liederen. De meeste daarvan zijn in druk
verschenen bij J.B. Nolting in Amsterdam; het
Haags Gemeentemuseum bezit 22 nummers van
deze uitgever, met titels als 'A ma lyre', 'Verlangen'
en 'Abendlied', het laatste met opdracht aan
Georg Wilhelm. Helaas zijn maar weinig werken
gedateerd of van een opusnummer voorzien. Dat
geldt evenzeer voor de instrumentale werken, met
uitzondering van de 'Simphonie a grand orchestre'
(in D) opus 3 uit 1802, de 'Musique militaire
pour Ie piano' uit 1820 en de 'Potpourri pour flüte
principale' uit 1821. Van Rohner's versie van 'Het
Onweder' is de autograaf bewaard gebleven, die
via het genootschap Felix Meritis bij de Maat-
Titelblad van Röhners
'Muzijkaal Zak- Woordenboek',
1820. Particuliere
collectie. Foto: F.D.
Zeiler.
16 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Uit de liederencyclus
'Fanny' van Röhner en
Feith, 1808. Toonkunst-
Bibliotheek, Amsterdam.
Foto's: F.D. Zeiler.
schappij tot Bevordering der Toonkunst terecht is
gekomen.'' Opvallend is de dubbele bezetting van
een groot aantal instrumentgroepen (waaronder
de altviolen) en de vooraanstaande rol van de blazers,
die het natuurgeweld in deze half geestelijke,
half op een pastorale lijkende cantate zo krachtig
mogelijk moeten oproepen. Op de keerzijde van
het titelblad heeft Röhner geschreven: 'De inleiding
stelt eenen schonen zomerschen dag voor.
Dann spoedig zwellen donkere onweerswolken te
zamen en bedekken den gezichtseinder. Reeds
rollt van verre de donder en van lieverlee nadert
het onweer. Bliksems doorkruisen zich, de stormwind
huilt en de donder ratelt. Van langzamerhand
trekt het onweder over; de Bliksems worden
flaauwer, de donder bromt in de verte en de Wind
gaat liggen. Vrolijk verheldert zich de hemel en
alles gevoelt nieuw leven en juicht van vreugde in
de opnieuw bezielde natuur. J.C. Röhner.' (Volgt
eenzelfde tekst in het Duits.)
tï.* fc. V V
HII|JN IS V KITII:
v *B?;IH0 cd ! IHH
S"S' A X!' I1I,W(!KVj A% '
V . HOÏfXF.
tl' il S i" jl
irï.
R . ' N Ï 01' II KT (ll'.AI' VAX ElM'Allll .
SS» A».-/f, .stf,,miam,--:/rhMll/ir
*ir.ir m/b, t/7ft.è wmtr een /u.rA 1 fijt „•&**.* vanJ* trim/ Jfn ?*,i£ .. H
hlirt Jhtrrtn fiAr.f9Cwftil/ il Met i/e. Htti/ti
ü
pil *> üicr Je
Uit het feit, dat ‘Het Onweder’ meer dan een
keer is opgevoerd (en in 1827 nogmaals in een
Duitstalige versie in première is gegaan), kunnen
we opmaken dat het werk in de smaak is gevallen.
Het was in elk geval een langer leven beschoren
dan de toonzetting door Röhners voorganger
Nicolai, waarvan we slechts een vermelding over
hebben. Vooral de dichter zal er tevreden mee zijn
geweest. De samenwerking tussen Feith en Röhner
was trouwens over de hele linie hecht en
vruchtbaar. Hierboven noemden we al de opera
‘Meifort en Clare’ uit 1805 en de cantate ‘De verlossing
van Nederland’ uit 1819. Daarnaast dient
nog vermelding de liederencyclus ‘Fanny’, gedrukt
in 1808 te Amsterdam.’2
Het dramatische jaar 1820
Aan waardering zal het Röhner niet hebben ontZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT 17
broken. ‘Unis’ bijvoorbeeld schafte zijn symfonie
in D al een jaar na verschijning aan, tegelijk met
werken van o.a. Berwald en Fodor.13 Het is een
opgewekt, goed uitgewerkt stuk dat de invloed van
Haydn verraadt zonder tot namaak te vervallen.
Röhners muzikale jargon is in het algemeen trouwens
levenslustig te noemen, zelfs al zijn de
onderwerpen droef-romantisch.14
Wat dat betreft was hij een typische overgangsfiguur
tussen classicisme en romantiek,
waarop ook zijn werken vol storm, onweer en
sprookjesfiguren wijzen. Overigens was de muzikale
uitbeelding van onweer of ‘batailles’ geen typisch
verschijnsel van de romantiek; de orgelvirtuoos
Abt Vogler had in 1786 al eens een demonstratie
daarvan in de Grote Kerk ten beste gegeven.
15
De Belgische musicoloog Gregoir vermeldt in
zijn lexicon uit 186416 drie werken van Röhner: het
populaire lied Corine a Oswald, het in 1820 te
Zwolle uitgegeven ‘Muzijkaal Zak-Woordenboek’
17 en de in hetzelfde jaar ingezonden cantate
‘De verlossing van Nederland’.18 Deze werd door
de jury van het Koninklijk Instituut als volgt
beoordeeld: ‘Dat de klasse den welverdienden lof
aan de samenstelling dezer cantate niet mogt weigeren,
en dezelve alleszins waardig keurde in
tegenwoordigheid van Zyne Majesteit, en hoogst
deszelfs huis te worden uitgevoerd, ofschoon men
misschien niet zonder grond, zou kunnen aanmerken,
dat dezelve met de hedendaagsche kompositien
niet overal gelijken zang houdt, en vooral
verscheidene aria’s in een’ eenigzins verouderden
stijl geschreven zijn, waartoe de woonplaats van
den kunstenaar en de mindere gelegenheid om
goede nieuwe muzijk te hooren welligt aanleiding
geven, dat echter vele stukken die vol vuur en
kracht zijn en waaronder men vooral de meeste
kooren mag rekenen, wanneer zij wel werden uitgevoerd,
de aandacht des kunstenaars op eene
waardige wijze zouden bezighouden, en vaderlandsch
gevoel bij het kunstminnend publiek zouden
opwekken en ontvonken.’ Was getekend:
Fodor, Wilms en De Vos, de eerste twee de meest
vooraanstaande componisten van hun tijd, de
laatste behalve amateurmusicus ook een invloedrijk
criticus te Amsterdam. Behalve lof van de jury
;*3 2. J’k .È. XZ XJ Jt
w^
(//’?/ML (.’./’c/li’+ii/’t
f(‘*c,^c •/. ^ M<*y'Sf£%
SSg^5«aft
V f o 1, r v o I ' K J
Titelblad van Röhners symfonie in D, een van zijn populairste werken, uitgegeven
in 1802. Toonkunst-Bibliotheek, Amsterdam. Foto: F.D. Zeiler.
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Berichten uitdeZwolsche
Courant over Röhners
muzikale activiteiten:
Haydns 'Jahreszeiten'
(1805) en de in
samenwerking met
Feith geschreven cantate
'Het Onweder' (1809)
en opera 'Meifort en
Clare' (1810). Gemeentearchief
Zwolle. Foto's:
T. Rudolphij.
verwierf Röhner met dit werk ook een koninklijke
onderscheiding in de orde van de Nederlandse
Leeuw en het correspondentschap van het
Koninklijk Instituut.
Deze nationale bekendheid viel hem ten deel
op het moment, dat zijn persoonlijk leven een
dramatische wending had genomen. Bij brief van
24 augustus 1820, verzonden vanuit Den Haag,
had hij ontslag genomen als stadsmusicus.19 Wat
bewoog hem, om een behoorlijk betaalde positie20
in een plaats, waar hij als uitvoerend musicus,
componist en pedagoog zeer werd gewaardeerd,
zomaar op te geven? Het antwoord is even eenvoudig
als menselijk: zijn liefde voor Sophie.21
Anna Sophia Thorbecke was het tweede kind
van Jan Everhard Hendrik Thorbecke (1756-1825)
en Johanna Geertruyda Ritberg (1758-1805) en als
zodanig een nichtje van Johan Rudolf, de latere
staatsman. Zij werd geboren op 8 januari 1785 en
was dus bij de komst van Röhner naar Zwolle 16
jaar oud. Waarschijnlijk heeft zij les genomen bij
de nieuwe 'muzijk-meester'; van haar muzikale
gave getuigt de enige van haar bekende afbeelding,
waarop zij in het ouderlijk huis aan de Dijk haar
broers en zuster met klavierspel onderhoudt.22 In
1812 wordt zij 'rentenierse' genoemd; zij is dan
ongehuwd.23
De relatie tussen Carl en Sophie moet zowel in
de stad als in familiekring een schandaal hebben
veroorzaakt. Weliswaar past een dergelijke getuigenis
van 'Sturm und Drang' in ons beeld van de
romantiek, maar in de brave Biedermeiertijd was
verbeelding natuurlijk iets heel anders dan de
dagelijkse werkelijkheid. De eigentijdse bronnen
zijn merkwaardig stil over de zaak en latere
geschiedschrijvers, zoals Van Apeldoorn, gaan na
een niet erg ter zake doende anecdote maar snel
over naar Röhners opvolgers.24 We zullen echter
proberen de bij het drama betrokkenen na meer
dan anderhalve eeuw enig recht te doen.
Vrijplaats Freiburg
Na de nodige omzwervingen kwamen Carl en
Sophie in het Zuidduitse Freiburg terecht. Daar
verwierf de gewezen 'muzijk-directeur' zich een
goede positie bij het stadstheater. Vanaf het seizoen
1825-26 was hij 'Kapellmeister' van het
theaterorkest, een functie die met enkele onderbrekingen
tot 1834-35 werd voortgezet en die in
laatstgenoemd jaar werd gecombineerd met die
van algemeen muziekdirecteur. Alle toen bekende
opera's stonden in Freiburg op het repertoire;
Röhner dirigeerde er onder meer Webers 'Freischütz'
en Rossini's 'Tancredi' en 'Othello'. Ook
voor enig eigen werk was nog plaats. Zo gingen
Duitstalige versies van de opera 'De Storm of het
J. C, RBHNK&, Jtujj HJyficui en Otftntit, ruift! by'
deteb bekend, iu oodet JJDC directie, en «et de tdüfentic
*«neen gtoote metltt»LJ«fhehbeM «Ibler,op Dlnürdttdcn 9
de«r dei «»ond> ow 5 naren, in de feihtetUfttfciie Ker*,
?»} wotdeo uitgev*«n htt gtoote eo beroemd» ,G<»;lr/>»< //«•
fitt/ttk «in dnjgrooifttD der Toontutficuirtii J HAVDN,
j g f ,
De ewft* Mm» t* ft * 41® ét twetdt u
Die plttMM gtMevea (• bef>tcfctn vetvtrtfMi ttehop Moedig
den gfte 4èt mfcWtfi vut s tot o wn de Bahlehtmfche Kctkterf.
•De T# f » É t e fc Wö^ritOiiMiKRöfl*1»
m btkoewn.
B U t N D Ü A K t N 6.
Met Permifit v » d(n Heer BURCEMEtSTEtt
Stad , ui de Orgwht ra MuCe* Dlircteor J. C. 1(
de £el kebbt» op DWvgj4»t den 38 M«>rt ‘f ivondi te
texen uur, ia de poote Kerk •, rnet nüfteurit m d t mmr’
n»UD(te Utfhtbber» té MalMk, n eeacocd b«k«tOtrtar
f«r, «ft te vt#m
HIT ONWEKlJtR’. etiie Gmttlyke Cioiètt vtn den
Heer f>. ftitft, ca moot fco^togenyróide Orftslat opMu.
fiek febricttt. . , ,
Be Eotre vóór dés «rite p^sto ii . ƒ 1 : 4 : 0
Voor de Tweede p)«»u . . , /o : 14 : •
. En voot & D«rle pint» , . . . / o .- » 8 o
De Biilet.ee ïjfo te bfkwnto teo Holte T* J.
*o 00* bjr M Etm<. .... ,
Die f'!n:zcn icriocn M (Kfprteken, fctratfcn tl
d»g iicn »8 Murt '«rtxrtiten» vlo 8 tot 11 uur ft>.. ,
Kerk vetvoefea, iÉttt berttende 3 ftoivtrt dur voor.
De mgtfli ii 0^ * Markt by «e Hoof^rtgr.
NB. |Ut»
RoBMER.Mflick Directeur eo Otgttiit ilbici, decei hek
tau EEN G&OüT VOCAL co 1NSTROMENTAL
CONCE&T, Op de Nüuwta Ceaetrizwl te geveo, ia
Bet wei W üe Opera Milferi eo C!m»% v«n tiea Heeic R.
Fiith, eo door tjoveflftooemde o/f MuStk geb)t|t, tal ua.
fAOerd wfltddeeOO- *
Het Entr< voo« Uder Perfooo ia. / r — 4 —
De Billetteo 1¥P ft «ekutma, lea bulse v a f. e.
aer, «o by dm Ê«t«.
Den unvu| u te o u u n
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 19
betooverde eiland' ('Der Sturm') en de cantate
'Het Onweder' ('Das Ungewitter') in 1827 resp.
1828 in het Freiburger Theater in premiere.25 Van
verdere compositorische activiteit vernemen we
nauwelijks iets, al blijkt uit een brief van Sophie
uit 1843 dat er na Carls dood veel 'mooije heerlijke
Compositionen' onuitgegeven zijn blijven liggen.
26
Johann Carl Röhner stierf in Freiburg op 24
september 1837 na een slopende ziekte, die hem 14
weken aan het bed gekluisterd had gehouden. In
de laatste maanden van zijn leven heeft hij
getracht zich met zijn familie te verzoenen. Hoe de
verhouding met zijn kinderen was, en of hij met
hen nog contact heeft gehad, is niet meer te achterhalen.
Dat het niet boterde tussen Sophie en de
in Zwolle achtergebleven eerste vrouw van Carl,
van wie hij nooit officieel gescheiden is, valt te
begrijpen; beiden noemen zich naderhand 'de
weduwe Röhner'.27 'Leeft dan die Ahrnemsche
nog, gy verstaat my wel, wie ik meene', schrijft
Sophie in 1843 aan haar zwager in Deventer. Met
deze Georg Wilhelm was een moeizaam hernieuwd
contact tot stand gekomen. Naast het
familieschandaal moeten ook de botsende karakters
van de beide muzikale broers de verhouding
hebben vertroebeld. Of was de een jaloers op het
onmiskenbaar grotere talent van de ander? In
Carls hekeldicht 'Der Bruder' wordt G.W. als
egoïst neergezet:
'Doch diese Bruder hegte
nicht gleichen Bruder Sinn.
Er liebte nur sich Selbsten,
Sein Wahlspruch hiess: Gewinn.
Leichtsinnig brach er immer
was heilig er versprach,
kam seinen Worten nimmer
so wie er sollte nach.'
Desondanks verzekert Sophie haar zwager keer op
keer, dat Carl hem zeer was toegenegen: 'Want
heeft ooit een Broeder met Liefde aan een Broeder
gehangen, dan is 't gewis, myn Dierbare Zalige
Röhner...' Zij is ontroostbaar door zijn dood:'...
troosteloos laufe ich hin und her, eenzaam en verlaaten,
want wy.waren ja een Hart en e e n e Ziel
... ik overleeve zijn Dood niet lange, bald lieber
theurer Carl bin ich bey Dir ..." Toch zou zij hem
nog meer dan twintig jaar overleven. Ze stierf in
Freiburg in 1859. Misschien kunnen we haar en
haar talentvolle Röhner na al die jaren toch de eer
bewijzen die hen toekomt, en uit 'die mooije heerlijke
Compositionen' weer eens iets in Zwolle tot
klinken brengen.
Noten
1. Zwolsche Courant, 26 november 1803 en 17 maart
1804. Vgl. Th.M. van Mierlo en J.C. Streng, 'Kerk en
klooster na de hervorming', in: A.J. Gevers en A.J.
Mensema (red.), De Broerenkerk te Zwolle (Zwolle
1989) 37-76, i.h.b. 53.
2. Johannes Kinker (Nieuwer-Amstel 1764 - Amsterdam
1845) was dichter, taalkundige en filosoof; in de
laatste hoedanigheid een tegenstander van de opvattingen
van Rhijnvis Feith.
Cornelis Berghuijs (Kampen 1762 - Alkmaar 1816)
was werkzaam in Apeldoorn, IJsselstein, Kampen,
Deventer en Alkmaar. Over hem: F.D. Zeiler, 'Cornelis
Berghuijs (1762-1816), stadsorganist van Kampen
en Deventer', in: J. Folkerts et al., Overijsselse
biografieën 2 (Meppel/Amsterdam 1992) 17-20.
3. GA Deventer, Archief'Unis par les sons de la musique'
1, Catalogue van Musicq Werken gehoorende
aan dit Musicq-College, jaar 1803.
Sophie Thorbecke als
ongeveer vijftienjarige
aan de piano in het huis
op de Dijk. Particuliere
collectie. Foto: J.P. de
Koning, Gemeentelijke
Fo todienst Zwolle.
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
9 f
rfcr<.. Jlncfcnü,
Over hem: H.C.J. Wullink en F.D. Zeiler, 'J.G. Nicolai,
stadsmusicus en organist', in: Zwo/s Historisch
Tijdschrift^ (1992) 94-104.
J.G.A. ten Bokum, Muziek in de IJsselsteden. Beschrijving
van het muziekleven in Deventer, Zutphen, Zwolle
en Kampen in de 19de en het begin van de 20ste
eeuw met bijzondere aandacht voor de familie Brandts
Buys. (Utrecht/Antwerpen 1988).
F.D. Zeiler, 'Door de klanken der muziek vereend.'
Muziekleven in Overijssel 1740-1810. Zwolle, Tentoonstellingsdienst
Overijssel 1991.
De huwelijksakte is te vinden in GA Arnhem, Retroacta
BS 170, Huwelijken 1796-1800. De ondertrouw
is geschied op 3 februari, het eerste, tweede en derde
gebod zijn van resp. 5,12 en 19 februari 1797. Tegelijk
met Carl trad zijn collega Johan Hierschwig, afkomstig
uit Wenen, in het huwelijk met de zuster van
Anna Maria, Johanna Sabina Bergman.
De beide oudste kinderen zijn gedoopt in de Evangelisch
Lutherse kerk te Arnhem (GAA Retroacta BS
164, Doopboek 1648-1811, fol. 240 en 243).
De verdere genealogische gegevens werden mij ter
beschikking gesteld door G.J. Röhner te Utrecht, die
tevens inzage verleende in de voor Johann Carl van
belang zijnde stukken in het familiearchief. Hiervoor
zeg ik hem graag mijn hartelijke dank.
7. Een goed voorbeeld van deze veelzijdigheid vormt
de Zwolse amateurmusicus J.C.E. Schlüter, die in
!797) overigens zonder succes, solliciteerde naar de
betrekking van organist bij de Doopsgezinde
gemeente in Almelo. Hij speelde klavier, fluit viool
en was voorzanger en hulporganist in de Lutherse
kerk in Zwolle. RAO, Arch. Doopsgezinde gemeente
Almelo 26.
8. De benoeming door de municipaliteit is van 5 october
1801 (GAZ AAZ01-00109, fol. 561).
9. GA Zwolle, AAZ01-04578 (Patentregister, 1806 blz.
463). Zwolsche Courant, 8 jan. 1803; 5 jan. 1805; 6 apr.
1805; 8 jan. 1806; 26 mrt. 1806; 19 juli 1806; 8 jan. 1807;
18 mrt. 1807; 25 juli 1807; 6 apr. 1808; 28 feb. 1809; 24
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21
SH
OVtrA£i.'
Dichtbundel van Röhner,
1802, Provinciaal
Overijssels Museum,
Zwolle.
De tekeningen zijn alle
gesigneerd metA. Bergman;
zij was Röhners
eerste echtgenote.
a. Titelblad.
b. Gedicht op Röhners
eerste symfonie, waarschijnlijk
de in 1802 verschenen
symfonie in D.
c. Een der vele gedichten,
gewijd aan de belevenissen
aan boord van
het marineschip 'Haarlem'.
d. Tekeningen van A.
Bergman bij het gedicht
'Der gehobene Schatz'.
Foto's: F.D. Zeiler.
mrt. 1809; 16 jan. 1810; 10 apr. 1810; 28 mrt. 1817; 30
mrt. 1819; 4 en 8 feb. 1820.
10. Zie bijlage: Composities van Johann Carl Röhner.
11. Toonkunst-Bibliotheek Amsterdam T 3959/Ms-
Roe-i.
12. De eerste druk van 'Fanny' dateert overigens al van
1787. Persoonlijke mededeling van R. de Bree, Zwolle.
13. Als noot 3.
14. Bij een zeldzame uitvoering van de liederencyclus
'Fanny' in 1974 in Zwolle viel het de toehoorders op,
'dat de tekst zo droevig, maar de muziek zo vrolijk
was'. Persoonlijke mededeling van H.J.H. Knoester,
Zwolle.
15. GAZ, Resoluties S. en R., 30 dec. 1785. Ten Bokum,
16.
16. GJ. Gregoir, Biographie des artistes-musiciens néerlandais
des XVIIIe et XlXe sièdes, et des artistes étrangers,
résidents ou ayant résidés en Néerlande a la même
époque, (Anvers 1864) 151-152. Het citaat uit het juryrapport
van 1820 is uit dit biografisch woordenboek
afkomstig.
17. Een exemplaar hiervan bevindt zich in FA Röhner 13.
Bij brief van 3 oktober 1819 droeg Röhner de rechten
op zijn 'Toonkunst- woordenboek' over op de boekverkoper
D. van Stegeren te Zwolle; in 1855 gingen
deze weer over op de Erven J.J. Tijl (GAZ BA 026,
Archief Tijl, doos 1).
18. De autograaf van dit werk is bewaard gebleven in de
bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie
van Wetenschappen, de opvolger van het
Koninklijk Instituut. Onder het nummer W 277
bevindt zich zowel een band met partituur (406
bladzijden, 3 delen, 18 'nommers') als een grote bundel
partijen. Op een achttal zangpartijen staan de
namen van de solisten genoteerd, waaronder Ramaer,
Schaapman, Doijer en Helmich.
19. GAZ AAZ02-00053, Resoluties B & W, 16 sept. 1820;
GAZ KA017-009, Acten van de Kerkeraad, fol. 396,
20 sept. 1820.
2 2 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Autograaf van de cantate
'De verlossing van
Nederland' op tekst van
Feith, waarmee Röhner
in 1820 een prijs verwierf
van het Koninklijk
Instituut van Wetenschappen,
Letterkunde
en Schoone Kunsten.
Bibliotheek KNAW,
Amsterdam. Foto's:
F.D. Zeiler.
20.GAZ KA017-413, Lijst van tractementen van het kerkelijk
personeel, 1810. Röhner staat voor f500 op de
loonlijst (hij was in 1801 begonnen met f450). Vgl.
GAZ AAZ02-00010, Resoluties Gemeenteraad, 134-
135, 12 sept. 1818, waarbij Röhner een extra vergoeding
krijgt toegezegd voor het stemmen en spelen ter
gelegenheid van het uitdelen van prijzen aan de leerlingen
van de Latijnse school.
21. Biografische gegevens uit: GAZ, fiches op achternamen
1800-1899; FA Röhner; Genealogie Thorbecke.
Nederlands Patriciaat. Genealogieën van bekende
geslachtenjo (1986), 340-367.
22. De kinderen Thorbecke in het huis aan de Dijk, ca.
1800 (de gebruikelijke datering, ca. 1810, is gezien de
leeftijd van de kinderen onwaarschijnlijk). Afgebeeld
zijn v.l.n.r. Sophie, Lubbertus, Friedrich Wilhelm,
Franz Heinrich en Katharine. Part. coll., kopie
aanwezig in GAZ, neg.nr. 72RO38.D.
23. GAZ AAZ01-06039, Register van alle huizen, 1812,
fol. 133-134. Röhner wordt hierin op fol. 42-43 vermeld,
inwonend bij horlogemaker Frederik de Haen
in de Waterstraat.
24. J.C. van Apeldoorn, Het orgel in de Groote- of St.
Michielskerk te Zwolle (Zwolle 1896) 28. Vgl. ook
noot 17.
De Zwolsche Courant maakt van het ontslag geen
melding.
25. W. Schlang & O. Ritter von Maurer, Das Freiburger
Theater (Freiburg 1910) 41,53,119-120.
26. FA Röhner 34, Brief van J.C. aan G.W. Röhner, 1837.
Ibid. 35, Afscheidsgedicht 'Der Bruder', 1837. Ibid.
36, Brieven van A.S. Thorbecke aan G.W. Röhner,
1838,1842-43. Stadtarchiv Freiburg, Bestand Hinterlassenschaftsakten
H 2762.
27. GAZ Overlijdensakten 1846 no. 479, 30 nov. 1846:
Johanna Maria Bergman, oud 71 jaar, geboren te
Arnhem, dochter van Johan Lodewijk Bergman en
Johanna Elisabeth Franken, zonder beroep, weduwe
van Karel Röhner, overleden 26 nov. te 22.30 uur in
de Papenstraat te Zwolle. Het bestand echtscheidings-
procedures 1813-1838 uit het archief der Rechtbank
van eersten aanleg te Zwolle (RAO, inv.nr. 79)
bevat geen materiaal over een eventueel door haar of
Röhner begonnen procedure.
Bijlage
Composities van Johann Carl Röhner (Coburg 18 juni
1774 - Freiburg 24 september 1837)
Instrumentale muziek
Het eerste werk aanwezig bij TA en RAU; de overige in
GM
- Simphonie a grand orchestre (in D) opus 3. Hummel,
Berlin / Grand Magasin de Musique, Amsterdam
1802
- Air favori varié pour Ie violon principal avec accompagnement
de deux violons, viola et violoncelle.
Nolting, Amsterdam z.j.
- Caprice et variations pour flüte principale avec
accompagnement de deux violons, alto et basse.
Steup, Amsterdam z.j., no. 205
- Musique militaire pour Ie piano; contenant une
marche, 3 pas redoubles et une valse. Steup, Amsterdam
1820
- Ouverture a grand orchestre. Simrock, Bonn /
Cologne z.j., no. 1514
- Potpourri pour flüte principale avec accompagnement
de deux violons, deux hautbois, deux cors, alto
et basse. Steup, Amsterdam 1821
- Potpourri pour la flüte avec accompagnement de
pianoforte. Steup, Amsterdam z.j.
- Sonate pour Ie pianoforte avec accompagnement
d'un violon. Nolting, Amsterdam z.j.
- Marche pour la flüte de St. Jean (voor piano). Steup,
Amsterdam z.j.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Liederen, uitgegeven bijf.B. Nolting te Amsterdam
Alle in druk aanwezig in GM; de nrs. 28 en 30 tevens bij
TA, de nrs. 33 en 48 in FA Röhner
28 L'Absence uitgave nr. 239
29 L'Attente 240
30 Corine a Oswald 241
31 Mon dernier mot... si! 242
32 La pensee 248
33 Mesadieux 249
35 Un jour dans unegrotte obscure 253
36 Regrets d'une mère sur la mort de son
jeune enfant 254
37 Atoi 255
38 Souvenir 256
39 Amalyre 257
40 La malheureuse 258
2 Verlangen 265 (1819)
43 L'amitié 267
44 Le vaucluse 268
45 Que Ie jour me dure 269
46 Les quatres saisons 270
48 L'enseignement mutuel 280
48 Ma philosophie 287
4 Abendlied (tekst van Cramer, opgedragen aan
G.W. Röhner) 289
5 Minnesold 290
6 DieErscheinung 291
Liederen, uitgegeven bij anderen
Alle aanwezig in GM; 'Fanny' tevens bij TA, UBA en
POM
- Aan Nederland (volkslied, tekst L. Rietberg). Steup,
Amsterdam z.j.
- Wiegenlied. Vermaazen, Amsterdam z.j.
- Fanny (liederencyclus, tekst Rhijnvis Feith). Allart,
Amsterdam 1808
Overige vocale muziek
De eerste drie werken aanwezig bij TA; 'Het Onweder'
in afschrift in RAO; de cantate 'De verlossing van
Nederland' in bibliotheek KNAW; de opera 'Het kleine
Duimpje' in UBA; van de overige werken slechts vermeldingen
aangetroffen
- Het Onweder, cantate op tekst van Rhijnvis Feith.
Autograaf, 1806. In 1827 in Duitstalige versie 'Das
Ungewitter' in Freiburg opgevoerd.
- Missa no. 1. Handschrift (niet van Röhner) z.j.,
afkomstig uit de Mozes en Aaronkerk te Amsterdam.
- Missa no. 3. Handschrift, 1847, herkomst als no. 1.
- De verlossing van Nederland, cantate op tekst van
Rhijnvis Feith. Autograaf, ca. 1819.
- De Storm of het betooverde eiland. Opera, 1805. Vermeld
in ZC; in 1826 in Duitstalige versie 'Der Sturm'
in Freiburg opgevoerd.
- Meifort en Clare. Opera, tekst Rhijnvis Feith, 1810.
Vermeld in ZC.
- Het kleine Duimpje en de reus Fayel. Opera op tekst
van Hendrik Kraijenstein, 1814. Vermeld in ZC.
Diversen
Aanwezig in POM, afdeling documenten
- Gedichte von Joh. Ca. Röhner. Autograaf, met tekeningen
van A. Bergman, Zwolle 1802
Aanwezig in FA Röhner 13
- Muzijkaal Zak-Woordenboek, bevattende eene
beknopte verklaring en beschrijving der voornaamste,
thans bij de vocale en instrumentale toonkunst
in gebruik zijnde, kunsttermen en instrumenten.
Dirk van Stegeren, Zwolle 1820.
Afkortingen:
KNAW Koninklijke Nederlandse Akademie van
Wetenschappen, Amsterdam
TA Toonkunst-Bibliotheek, Amsterdam
UBA Universiteitsbibliotheek, Amsterdam
GM Haags Gemeentemuseum, Den Haag
FA Familie-archief Röhner, Utrecht
RAO Rijksarchief Overijssel, Zwolle
RAU Rijksarchief in Utrecht, Utrecht
POM Provinciaal Overijssels Museum, Zwolle
ZC Zwolsche Courant (aanwezig in Gemeentearchief
Zwolle en Rijksarchief in Overijssel,
Zwolle)
restant bijschrift pagina
22:
a. Begin van het eerste
koor. c. Partij voor altstem,
blijkens het
opschrift gezongen door
'juffrouw Ramaer'
(mogelijk familie van
een in Zwolle woonachtige
arts).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolse fraters/3
Aafje Lem
Op deze manier komt
de naam voor in een
charter van 2 mei 1415:
Gherardus Vollenhoe.
De geschiedenis van de moderne devotie in
Zwolle is ons onder meer in de kroniek
van het Zwolse fraterhuis overgeleverd. '
De periode van bijna een eeuw die volgt op de
stichting van het Zwolse huis rond 1384, wordt in
deze kroniek uitgebreid beschreven, met als leidraad
de levensgeschiedenissen (vitae) van de in
die tijd in het huis verblijvende fraters. Sommige
van deze fraters zijn slechts in een enkele zin of
korte paragraaf vertegenwoordigd in de kroniek;
andere hebben door hun levenslange toewijding
een stempel gedrukt op de geschiedenis van het
huis.
In de beide voorgaande artikeltjes over de Zwolse
fraters 2 is steeds sprake geweest van fraters en
andere personen uit die eerste groep: mannen die
slechts zijdelings hebben bijgedragen aan de ontwikkeling
van het fraterhuis: Tilmannus Honf bijvoorbeeld,
die een groot deel van zijn leven niet in
het Zwolse, maar in het Harderwijkse fraterhuis
heeft doorbracht; Wessel Gansfort, die nooit deel
heeft uitgemaakt van het fraterhuis, maar door
zijn karakter en levenswijze een stempel heeft
gedrukt op de periode waarin hij leefde en de
mensen die met hem in contact kwamen.
Daarnaast zijn er de fraters uit de tweede groep: zij
duiken in allerlei verhalen in de kroniek telkens
weer op. Gedurende tientallen jaren verrichtten
zij vele functies zowel in als buiten het fraterhuis
en hebben zo diens geschiedenis mede bepaald.
Een van deze fraters is al eens kort ter sprake
geweest, maar zijn leven verdient meer dan een
terloopse vermelding.
Het gaat om Gerardus (Gheert) van Vollenhoe,
die in de ruim 40 jaar dat hij deel uitmaakte van de
communiteit, zijn sporen heeft nagelaten. Gerardus
bezocht eerst de Zwolse school. Zijn schooltijd
moet gevallen zijn aan het begin van de vijftiende
eeuw, want toen er in 1415 statuten werden
gemaakt voor het fraterhuis, was hij al toegetreden
tot de broederschap; uit de stukken blijkt dat hij
een van de medebepalers van deze huisregels was.3
Aan het eind van het j