Categorie

2006

Zwolse Historisch Tijdschrift 2006, Aflevering 1

Door 2006, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

■ ■■■
a
de aart ichaël
11 11-
02 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 nnèt Boot mavan
Hulten n
\ im Huij mans
~
=μ.’
( olie 1ie H )
Groeten uit Zwolle
( lt. • .
1c Po:th’ re: n po l..!ll le univer cll
.~-‘
cbp
~ ‘ y
Je ~ ,t,&- l ‘ , —“‘.
~ ,._._4″/ Ab.,,.-,+, / .te d, . ,r/~
CHIEF
■ ■■■
Dominicanen-Kerk, Zwolle. Zuidelijke beuk en
Iran epi.
Po t tempel Zwoll e, 10 oktober 19 12
‘Beste He1111i en fea1111e, Harre/ijk dank l’Oor jullie smakelijke
a11e111ie. Ik znl ze swk 1•oor stuk op je gezondheid
oprooke11. Ik /,ad je ook ee11 briefje k111me11schr,jl’e11111t111r
ik wilde je een klei,, kijkje ge11e11 op her prac/11ige k/oosrer,
dat we l,ier hebbeu. Kom jullie soms nier eens i11 Zwolle?
ik houd me steeds b,jzo11der gereco11111111111leerd 1100,
fnmilie, l’riende11 en bekenden. Vergeef i•ooral niet 111 ij11
mees re groeten over te brengen at111 je Pa e11 toe e11 e1’e11-
111i11 na11 Do e11 Christie11. Komt Do 110g 11iet?
og111aa/s 111,jn opreclite11 da11k e11 1•e/e groe te111’1111
fr(r1ter) lle11rirns D. mits o.p. D0111i11icc111e11kloosrer
Assche11do1perstr. ‘
De eer te . teen van d kerk n het kloo t r voor e
pa ters an de ord der Domini anen (ordo praedicatorum
) aan de cnclorper traat werd p
3 m i 1900 gelegd. Het omplcx werd ontworpen
door ar hi tc t J. Kay er in ncogoti he tï l. De
bouw I a in december 1901 voltooid.
l e prentbriefkaa rt lant de zuidelijke beuk an
de kerk en de kloo tergang zien. Deze gang, die
rond m de kloo terhof of binnentuin I opt heeft
pra htige pi t b og en Iers met gla,- in -lo d
ramen . In deze gang liepen d pat r te br i r n.
ier zal ook de pa ter-cl mini aan in opl iding
Henricu mit (geb. Rollerdam, 1893) medi terend
en ti lzwijgend gewandeld h bb n. Hij
begon op 23 cptcmber 1912 in Zwolle aan zijn ~tu dic
filo ofi . i r jaar lat er vert rok hij , eer om
zijn tudic in Hui en af te ronden . Tot in de ·aren
ze tig ormd n de pater Domini ·111en in hun
la nge wi tte pijen een opvallende er, hijning in
h •t z, olse traatbeeld.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 03
11 Redactioneel
11 t jaar 20 6 i inmi :!del I meer dan honderd
dagen ud al u het eer te nummer an jaargang
23 van het Zwols Historisch Tijdschrift onder ogen
krijgt. Het i het jaar\ aarin in n land op groot e
wijze a:mda ht b teed wordt aan Rembrandt van
Rijn, ederland · gro l te hi lder uil de uden
Eeuw, die vi rhonderd jaar geleden in Leiden
geboren werd. Al ruim duizen ja, r i Mi haël
nl makclijk m t Zw lle verb nden. In gclvlu
hl hctsl Annèt Bo t m -van Hulten de
ge hicdcni van de Michaëlparo hie, de oud 1
parochi an Zw lle. Met de !ui ting van d kerk
.1an de Bi chop \ illcbrandlaan komt reen eind
aan de lang hi t ric van d ze paro hie. En al h eft
int 1i haël het moeten a0eg en tegen Thoma a
Kempi , de naam voor d nieuwe paro hie, de
naam van ~!i haël blijft voor immer verbonden
met Z1 olie.
! irk Baalman be hrijft de bouw an een
niclll e vleugel aan het ude phia Ziekenhui ,
in de jaren dertig do r ar hi te t \ icbenga ontw
rpcn. Zijn ni uwe manier an bouwen werd in
Z” llc niet do r i d reen t egejuicht. Met de
kom t an de kun ta aclemi in hel oud ophic
1 erd h t gebouw on lang in de gec l an \ ieb nga
gere laureerd door ar hite t Henk l.
Jamin en i t lekkers horen in ederland ind
1 3 bij elka:ir. Het wa een kleine honderd ja, r
later niet alleen lekker gcz llig in rou1 enhui
Jamina in de end rp r traal, het gekraakte
pand dr eg ook in b I ngrijk mat bij aan de
bcwmtwording van de Zwol e roU\ . Monique
Blokpoel doel hierv:in ver lag.
Jean trcng laat n in een kort artikel een heel
andere Feith zien. bijzonder I ijze breidt il
orneli. en ten I ttc onze woorden ha1 uil.
De redu tie wen t u veel lee. plezier toe.
■ ■■■
lnhoud
roeten uit Zi olle
Ann t Boot ma-van Hulten
en \’\lim Huij man 2
Van zieken hui naar rtEZ: ieb nga
aan de Rhijnvi eithlaan Dirk Baal man 4
Ont proten uit een oude en gedi tinge rde
familie: Rhij11vis Feit/, laat zij11
maatschappelijkestatlls vastleggen ) an !reng 11
Gewijd aan de aartsengel I ichaël:
De historie en te/oorga11g van de
011dste kerkgemeenschap van Zwolle
nnèt B 01 ma-v,. n Hult n
jiepmaaid en koole wien il orneli en
Zwol feminj me tijden de t\ eede
femini ti che golf; hel’ vrom en hui Jarnina
27
Monique BI kp el- verbeek 29
Boekbe prekingen 4
Recent er chenen
ededelingen 40
Aut ur
Omslag: /111965 moest de 11ege11tie11de-ee11wse neogotische
t. Michaëlskerk het ,•eld ruimen ten gumte 1•t111
de middeleeuwse Onze Lieve Vrouwekerk (Peperbus).
(Foto He,meke, collectie 1-1 0)
2
11-
04 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 Dirk Baal man
Jan erko l\’iebe11ga
(i. 6-19ï-Û (L’it: i\10/e-
11111 e11 Bak, Ja11 Gako
ll’iebt’llga, Apostel 1′<111 het , ieuwe Bo11we11. 19 7) ■ ■■■ Van ziekenhuis naar ArtEZ: Wiebenga aan de Rhijnvis Feithlaan De jar n d rtig vleugel van het ophia Zieken hui aan de Rhïnvi Fei thlaan wa d stijd ( 1935) een 111 dem g b uw. 'l\l dern' naardemaat tavenvandegez ndh id - z rg, maar ok naar die van de ar hitectuur. ar hitc t ervan, Jan erko \ iebenga (1 - 1974), bewoog zi h in d kring n van de ar hitecten die het ' iell\ e B U\ en' pr pageerden en hij wi lde m t ,.ijn zickenhui nl\ erp een demon trat i geven v, n d id ën die in die kringen leefden. Hel ieuwe B uw n meenden dat de ar hitectuur een verbeelding moe I zijn van de 'moderne' tijd, \ at t l uiting kon k men in een tijl die vo ral en rhaal ertelde over fun tie, materiaal n n tructie. Hier werd niet eer teen v rm gekozen f een tïl, die zijn v rm erci"tcn m t zi h bra ht, maar hier\ en.Jen eerst nauwkeurig de fun tic geanaly eerd. Dan \ erden organiati schema's opgezet en de relatie va tgclegd die er lu en d ver chillende functie en vertrekken be tonden. it dat g heel kwam een gcb U\ hema. Dat \ rd vertaa ld in een on t ru tic, die vanz lf: prekend in de m >derne materialen ·taal en
bet n \ crd gedacht. De vorm van de c n tructie
werd bepaald d r het erloop van de kra hten
die erin traden en niet do r de antasie f de
vormwil v n de ar hit et. p plaat en waar wan den
nodig waren, werd het beton kelct gesloten
met \ and n. \ aar ramen nodig waren , h amen
( t, len ) en ter fpui n, alle v rmgegeven naar
functione le maat taven en na:1r de aard \’an de
gekozen materialen. oor de stalen ramen waren
tandaardprofielcn te koop, waart1it ,ij in “7
– . (‘ ] ,.,
A ~,.,:’._ ,/{,.),. .,-u-1 ,- ,, /4_ / _,,~ _..,
rl’NL / />,,-4/W ‘;/~ / ,.k~//;
‘/;._,,,, L//:7(” / ,,.,.,, ,,_ – .?~A’~• LJA-‘,I. .. ./4,. ~,~/
( ·.
(.’.:~,. ..,ef. ~ ,
Jean treng
Ee11 gekleurde a.fbccldi11g
in de besproken akte 100111
het wc1pt•11 1’1111 de .fê1111ilie
Fei1/i, een stcigem1d
paard 1•1111 zili-erop een
groen 11/ak, 111e111/s he/111-
11•kt·11 een p1111rd w111 het
schild ko111t•11d. De akte is
in /,et Prtlll gesteld. ( Foto
redactie, 1/CO i\’0111riëlr
A rcl,ie1,e11)
11-
12 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 de tatu van Rhijn i Feith al doctor in de rechten,
al ud-burgen, ter van Zwolle en al ‘Ontvang
r van de conv oien en licenten’ te Zwolle.
Vervolgen telde men va t dat d h r F ith uit
e n oude en gedi tingeerde familie stamde, en dat
leden van deze familie ind onheugelijke tijden in
de tedelijke besturen van Harderwijk, !burg en
Zwolle ambten bekleedden. Al die tijd hadden
deze personen de re hten, de eerbewijzen en
prl’rogatieven van deze ambten genoten. De familie
had het re ht een familiewapen te voeren (een
gekleurde atbeelding in de akte toont een teigerend
paard van zilver op een groen lak met als
helmt ken e n paard van het child komend), en
men li t mann lïk p r on el in livrei van inop 1
(groen) en zilver ( wit) r nd tappen. De voornam
statu van de familie Feith werd tot aan de Bataafc
rcvoluti met de aanwezigheid van het\ ap n in
de ‘ ath drall ‘ van Elburg gerepre enteerd. D
familie F ith , a bov ndien door huwelijk n verwant
aan belangrijk fami lies zoal : Van Holthe,
an Hoolwerf, Hee k Bevclot, Van Plettenburg
en an Braam. e aanwezige heren beve tigden
de heer Rhijn i Feith, de familie, de tatus en de
relatie gedurende lange tijd te kennen n hoopten
hem met deze verklaring een dien t te bewijzen.
Ten slotte ondertekenden de negen aanwezigen de
akte. gelijk heeft men na deze ‘Ahnenpr be’
een glas geheven in de ruime woning van de dichter
in de Bloemendal traat.
Het i een merkwaardig document, waar chijnlijk
bedoeld om de statu van de familie voor het
Fran be, ind va t te leggen. Het laat de wereldlijk
kant an de di hter zi n. i Rhijnvis Feith uit
zijn poëzi k nt, ntmoet eng torn, nt erd kuntcnaar
die zi h vooral thuis lijkt te voelen in
uiterste christelijke zelfvernedering. De men in
het alg meen, en de dichter in het bijzond r i
niet , c n worm – een dierr’e dat onr !bare mal n
in Fcith dichtregel opduikt – in het onmetelijke
heelal.
Maar toch wa niet alle ijdelheid uit het
be taan van de dichter verdwenen. Er wa buiten
■ ■■■
de literatuur, 1 es h grote publi k, ook n \ –
reldlijke Rhijnvi Fcith die bepaald ambitieu en
zeltbewust wa . Alleen in kleine kring zal dit opgevallen
zijn. a het patriot dcbà Ic in 1787 \ en te
hij zijn literaire talent n alleen nog maar or e
verdieping en ver preiding van het l,ri tendom
in te zetten. Maar dit voornemen hield de di hter
niet vol, want hij verloor zijn maa t chappclïke
status niet uit het oog en dit document bevc tigt
dit w r eens. Zoal o k de toegek nde r e an
de ederlandse LeeU\ door koning Willem I in
1816 Feiths eerge oei niet weinig ·treelde.
verigens waren de in de akte opge omde
argumenten om het ran e bewind te imponeren
ook ni t z terk. ant m t all resp tv or Hard
rwijk, Elburg en Zwoll , in het Parij van apoleon
zal men bij het n emen van dez steden t h
niet onder de indruk zijn geraakt. Hetzelfde geldt
voor de geno mde deftig famili relati waarop
Feith zich beriep. Daarbij , a de ven ijzing naar
de familie an Plettenburg zelf ont r ht. Het
echtpaar Joa him an Plcttenburg en rnclia
harlotte Feith leefde in de tijd an de di hter
weli waar zeer deftig p de fraaie havezate V inde
·heim, maar meer dan de naam hadden ornelia
en Rhijnvî niet m t elkaar gemeen.
Maar goed, uiteindelijk, a de moeite van het
gezelschap voor niet gewee t en werd het document
nooit gebruikt. Drie jaar later \ crd apoleon
bij aterloo ver lagen en na de instelling van
het koninkrijk N derland wa het van geen b lang
meer. a ruim tweehonderd jaar in het dui ter
opgeborgen te zijn gewee t , icrp deze merkwaardige
akt ni uw li ht op een fascinerend a pc t
van de zowel ensib Ic al ijd Ie di htcr.
Bronnen
H O tariële ar hieven – Zwolle, in . nr. :w-, , ktt· o.
J. . treng (cd ), ‘Zoals mm aan gemc(‘IIW/1/i! 1•riemle11 gewoon
is re schrij1•c11 ‘. De corrc~pondcntic v,m Rhijnvi
Fcith 1753-1 24, Epe 1994, brief 146.
A.J. Gever en .). ten cma, De ht1l’e:111r11 i11 al/111ul e11
/11111 bewoners, Alphen aan den Rijn 1997, 483.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 13
11 ■ ■■■
Gewijd aan de aartsengel Michaël:
De historie en teloorgang van de oudste kerkgemeenschap
van Zwolle
0 p zondag -0 november 2005 werd met een
plechtige viering de t. lichaëlkerk aan
de Hi hop \ ill ebrn ndlaan ge I ten. 1
Het be. luit tot deze !uiting wa precies een jaar
erder aan de paro hianen medegedeeld. \Vat d
beweegredenen v, n het bi dom tre ht, 1 aar nder
Zwolle re ~ortcert, en het paro hi b stuur
o k gei ee t mogcn zijn om an de Zw I e katholieke
kerken uitgerekend de t-.ti haëlkerk t lui ten;
van hi t ri h be efgetuigt deze daad in ieder
geval niet. Want e Mi haëlpar hi kon er op
bogen de ud te, aan de chut ·pa ir on van de
tad gewijde kerkgemeen hap van de tad te zijn.
Een kerk gewijd aan d aart engel i haël
De hi t rie van de Mi haëlpar hie wortelt in en
v r verleden. Z1 lle b laat als tad si nd – 1230.
Maar daarvo r wa er uiteraard al lang prake an
een nederz tting p deze plaat . Het chri tendom
kreeg in dez mgeving pa in de tiende eeuw blijvend
va te voet aan de grond. Het m m nt wa,1rp
de bi h p an tre hl de tijd rijp acht te om
de nederzetting Zwolle en omge ing van een kerk
te orzicn, valt niet naU\ keurig aan te ge en.
\ aar hijnlijk zal in de loop van de tiende eeuw
hier een b heiden (houten) k rkje opgetrokken
zij n. Dit kerkje wa gewijd ·ian de aa rt engel
1111 t Boot ma –
van Hulten
DeGrott:of t. \/ichai!lskerk
(links), 110g met haar
toren die hoog bo,·e11 de
stad e11 omgeving uitstak.
/ lier resideerde de k111holieke
,\/idwëlparochie Wt
15 o, toen clt> Bedde11-
stor111 ook Zwolle bereik re.
Rechts de Onze tie,·e
\’rouwekerk. L i1s11ede uit
een 1111011ie111 gezi /11 op
lll’ol/t’ v1111afhet Zwarte
water, 0111strt’eh 1600.
(Gel/l(’t’11te Zwolle)
11-
14 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 l:l’11 zcld::n111e ::t.’st1e11dc,..,..
11wsc 1•rrg11/d ::ifrcre11
kelk, l’1m-/1ts typr.
(K11m1collectie . 1.
,11 ic/111ëlp,1r oc/1ii ·)
Dr Zwolsr priester A moldus
l\’aeyer ( 1606- 1696).
childcrs 111k op pn11ct’l
1’1111 Rol!lnf Koets ( 1655-
1725). (K1111stco/lcctit• ·,.
,\1 icl111ëlpnroc/1ie)
Mi haël. De kcu7e v r de machtige Mi haël, de
drakcndodcr en zielcnwegcr aan d r chi rhand
van d, al chut patr on i. pm rkelïk. De
z, ol c kerk beh rd ·amen met die van Th rn
in Limburg en een gehucht bij Harlingen t t de
oudste edcrland e parochies met deze hut patr
on. De mee te kerken in de omtr k zijn ge, ijd
aan t. i ol,ia . , de patr on van dek pvaarder
en, liedcn.2
D vr cg te s hriftclijkc vermelding van de
~li haël kerk dateert uit 1040, in c n akte honk
de t enmalig bi._ chop dek rk in ‘ wolla’ aan het
Lebuinuskapittel in Deventer. Inmiddels was het
geen hout n k rk” meer, maar een Romaan e
k rk die to n al p de plek an de tegenwoord ig
,r te f t. i\li haëlskerk tond, in h t hart van de
~tad. 1 n de lo p der eeuwen duiken ook , at
namen van pa t or van de !i haël kerk p. Een
pa t n paro hi kerk bekleedde in die tijd
een 1 1, ngrijke maat happelijke po· iti . D
oud ·tb kende van hen wa Ludolphu , hij trad al
eerste getuige op toen de bi chop in 1230 tad –
re hten verleende aan z, olle.3
■ ■■■
m treek 1370 werd beg rrnen met d b uw
an de r te of t. t\!ichaël kerk. Het undam nt
van de toren werd in 140 , nu pre ics ze honderd
jaar geleden, gelegd. 1 e bouw van cl kerk Lou
zo’n ta htigjaar be laan. [ e paro hianen kond n
vervolgen bijna anderhalve eeuw glorieu in hun
pr, ch tige kerk met impo ante t r n in het midden
van de tad r idcren.
it duurd t t d Reformatie. In 15 bereikte
d B elden torn, k Zwolle en werd de tad
staa ts (prin gezind ). D’ t. Mi had kerk, n g
·teed de enig par hi k rk van Zwolle\ werd
geplunderd en li p grot ha lc p. Oe katholieken
moe ten het veld ruimen en verl ren hun
ma hl itie. Het wa het voorlopig einde van de
kerkelijke hiërar hie – de o 1ciële katholi ke organi
atic tructuur – in I ed rland.
De tatieünderd n Bogen
Na de Herv rming w·1 de uit efening van het
k tholicke gel f verboden. fi iecl, , ren er k
geen katholieke kerkgebouwen meer. De kath licken
zo hten hun heil daarom in huilkerkcn, die
oogl uikend toc.:ge taan werd n.
k rken waren er ook van de kerkelïk hiërar hie
n g gen eg verblijr elen in . tand g bleven. Z l
kon in 161 d t nmalige v rtegc111 o rdiger van
de pau in d Lag Land n, de l geheten vi ari
ap t li u , d Groninger olqueru Herkinge
( 15 6-1662) al pa t r in Zw lle ben emen.
Herk.ingekocht in juli 1641 het hui ‘ nder
den Bogen’ in d ieuw traat. it hui wa groot
en had drie uitgangen, het , as daarom uitermate
ge hikt al chuilkcrk, later al tatiekerk. r
mo ht n in di tijd geen paro hiei. meer zijn, d
tandplaat van een prie ter , erd aangeduid al
n latie. ndanks erv !gingen n ver toring n
gr eide nder leiding van Hcrkingc de talie
nder den Bogen uit tol een belangrijk entrum
voor dek tholiek gebleven Zwollenaren.
rnoldu \1\/ae er
erkinge was een man an ~ rmaat. Datzelfde
g Id eveneen v r zijn medewerker, de z, ol e
prie ter rnoldu Waeyer (1606- 1696). \, acyer
liet met 7ijn m m ire Nopende het aerts-priesterschnp
va11 . wollr” een a in r ndc g hiedcni na
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 15
11 ver de Zw 1 e kalh liekcn in de ze enti nde
eem . Hij ha lte de ·itua tic waarin de onderdrukte
k rk in die peri de verkeerde reali · in . p
tijd retireren 1 ck 1ijn dcvi . D p tu en
165 en 1672 1 a· v r de Zwol e ka ken de
zwart te tijd. \Vae}’er be hreef niet zonder trol
de vindingrijkheid waarmee in deze periode de
gerefo , · · lopp mi leid .ï
erig rv 1 ot onderlinge
k teit; eel fri tie
r nd t gatie) en
re w an on urrling.
er lieken an Thoma a Kempi
\ acyer komt de eer toe de gee t van Thoma a
Kempi. levend te hebben geh uden en bovendi n
1ich v r Lijn r li k n nt~ rmd t h bben.
zijn verlijden had Herking \Va ycr p d h gt
gebra hl van een geh im, namelijk d ligging van
het graf van Th ma a Kempi . T en in h trampjaar
1672 Zwolle tijd lijk ezel wa en d , , rt bi –
. hop an Keulen hier verbleef, gaf deze pdra ht
het gebeente van Thoma p te graven op de
Agnietenberg. Dit gebeurde in augu tu 1672.
Dan bij Waeycr k n de exa te plaat van het graf
gel kali · rd w rden. Eerbiedig\ erd het gebeent
in een koet naar Z\ lle gebra ht en in de tatickerk
van \Vae er t ewaard. Dat \ a p dat
pi g I t g, di in 1 09
pging in d ta ti nder d n Bog n. a d
opgraving vervaardigde de beeldhouwer Herman
van Arnh m een fraai h uten ki tje voor het
gebeente. Deze in 1674 gemaakt r li k hrijn van
Th ma a Kempi h eft zi h van 1 09 tot d
pheffi ng in n vember 2005 in d h t van d
Mi haëlpar hie ev nd n.
aart n el Michaël
1 a 1 13 m hten de katholieken weer openlijk
hun god dien t belijden. e tatie nd r d n
Bogen floreerde, maar de ruimte werd veel t
ki in. 1 n 1 4 1 erd deze ude ruimte aan de
ngen d reen zaalkerk in ne –
uw tij! (het latere t. J z fg –
· ater, in 1 -3, werd de kerkelijke
hiërar hie h r tcld. e Nederland e k th liek n
■ ■■■
Het St. }ozefgebo11w ,11111 de ~ie111vsrr11111. Op deze plek be1·011d zich de statie ‘Onder den
Bogen’. Toen de karholieke111111181 weer openlijk hun godsdienst 111ochtc11 br!Uden floreerde
de statie, maar werd d • rnimre ,,ee/ te klein. {111848 werd dt’ emelt’ ruimte 1·er111111-
gen door dit neoc/assicislisc/1c gebouiv. De statie Onder den Roge11 / ·1. Mid111dp11rochie
bleefhierge,,estigd tot de 11erh11izi11g i11189211(1arde 11ie11we 11eogo1i. ·ht’ ,\ficlwëfskerk
,w11 de Roggen straat. (Collectie H O)
11-
16 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 Ee11 ::e1·1•111ie1ufe-ee111vse
rdil’khouder, zi/11er.
(K1111slfollecrie ·,.
,\1 ichni!lparocl1ie)
O111werp 1•n11 de westgevel e11 plattegrond vm1 de 11eogotisclte
i\l ic/111rlskerk 11a11 Ie Rogge11stma1, gesigneerd door
de architect . \lole111111r, 1890. (Collectie H 0)
■ ■■■
mochten zi h weer officieel rgirni er n.
Onder den 13 gen k n daarom in 1 ·5
, orden in een p:i ro h ic n haar ouc..le na, 111 , crd
in ere her tcld: Paro hie v. n d hei lige aart engel
Michaël. De man die deze omzetti ng in goede
banen leidde wa de Zwol e priester ndrea
lgnatius chaepman (1 15 -1 2). chaepman, a
pa toor an eer t de t, ti n daarna de nicU\ e
lichaëlpar hi van 1 5 lol 1 7. ez zelfde
chaepman , rd in
scht p van trecht.
De t. Michaëlskerk in de Roggen traal
De in 184 g bOLI\ de kerk in de i uw trn at werd
al nel te klein . De ma ncipa tie van de ka tholi eken
bra ht mee d I er niet alleen meer kath li ken
b amen, maar ook 111 r katholieke vereni ging n.
Daarom nam d · in 1 85 ben em Ic pa t or Ni olaa
van Balen h t initia tiert t het b uwen van een
niell\ e kerk.
Deze niell\ kerk z u niet op de plaat van de
oude verrijzen, maar op de hoek van de Nicuw-
·traat en Roggen tra, t. Daart werden op i
plaat enige oude herenh uizen aang ko ht en geloop!.
In nel temp v rree een ne got i he hal l
nkerk, naar 011 1, erp an d Haag e ar hitc t
• 1 1 1 naar. \ erd de e r t te n gelegd in mei
1 91, de ple htige inwïding d r d aart bi h p
k n al plaat vinden in eptcrnb r 1 92. 1 e lanke
t ren van de ke rk bereikte een hoogte van
79 meter en wa gedu rende het ruim ze ntigja rig
be ·taan van de kerk medebep lcnd voor het toen mal
ige 2′ ol e aa ngezi ht.
Het be ldhouwwerk in de kerk \ a gr tendeel
arkom tig uit het atelier van de b cldh uwer
\ . Meng lberg uit trecht. nder me r het
hoogaltaar en de preek to I en natuurlijk het Thoma
a K mpi ·rnom1111e111.
Het impo ante monument oor Thoma · a
Kempis , crd in 1897 achterin de kerk geplaa t t.
H t kun twcrk w-~ acht 111 1 r h g, ndcrin w,
de rel ieks hrijn van de hri·v r van De 1111110/ging
Vil// Christus gep laat t. Het monum nt werd p 10
no ember 1 9 plechtig nthuld do r de a. rt bi –
hop. De prie ter- oliti u dr. 11.J .. M. haeprnan,
n efvan bovengeno mde ha cpman, hield
daarbij n gl edvolle rede.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 17
11 ■ ■■■
Het middenschip m11 de
·1. Micl111ëlskerk 11t111 de
Rogge11stm11t, 1896. (Fo10
Wispclweij, collectie H 0)
11-
18 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 Het J\111ric1 -r1/taar in dl!
t. \Jiclwëlskcrk aan dt·
Rogge11strn11I, 1896. (Foto
11’ispelwl’ij, collcrtie HCO)
_en ander hoogwaardigheid bekleder die de
kerk met een bezoek vereerde \ as de uit Zwolle
afkomstige kardinaal Willem van Ro urn. Deze
bcz ht in juli 1913 zijn g bo rte tad en dro gin
d Mi haël k rk n p ntifi ale h ogrni p, een
die in katholiek Zwolle diepe indruk
Herinn eringen aan de Roggen traat
Hoe beleefden de parochianen het Rijke Room e
Ic en van v r de rlog in de li haël kerk? In
■ ■■■
199 be hrcer de heer . K tel in het v rrnalige
par hieblad \fichai!lko11/akI enkel jeugdherinneringen
aan de R ggen traat:
‘ ht jaar ud [ 1934] werd ik mi di naar. Bij
het uit het ho fd leren van de Latijn e teksten
kreeg ik het om paan benauwd, maar uitein delijk
i het me dan toch g lukt: al mi dienaar
leven in de nabijheid van “het heilige” eng ni ten
van de ch onheid die daar nmi kenbaar wa .
( … )
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 19
11 “Het dagje uit” van de misdienaars met k, pclaan
Graaf ma, k ter hun elaar n zijn vr u1
1 a in die dagen een ervaring an d eer te orde,
onder meer bezo kje. aan de Betuwe, met d k rnb
ng rd , voor die tij een hel allractie. Bij
pa t r fahuis in de pa ·t ric kwamen we
om tr ek interklaas op bezoek. \ e ·peelden
daar met autootje en kreg n natuurlijk iet lekker
te drinken. Hij tond b kend al een heel aardige
man. Pa l r : huis heeft terk de olk zang
in de lichaël kerk be rderd do r bij ieder L f
vanaf d preek. tocl de gezangen te dirigeren. ( … )
1 e Mi haël k rk aan de Roggen tra, t rie evident
een ch nh id rvaring op. De gebrandhilderde
ramen van het priesterkoor, bo enin
het zogehet n “Librr alvationi “9, de h il feiten
van de verlo ing weergevend en onderin het handelen
van de aart engel 1 i haël. Op een z ndag-
111 rg n – wanneer de ol ex ri nte één van die
ramen in gloed z lle – v elde ik me in rcugde verbonden
met ~li haël en zijn kerk.( … )
B v n de hoofddeuren van de kerk stond in
gori he letters de bctekeni an de naam i\li haël:
“Quis ut Deu “,vertaald: “\ ie i als od”. p d
hoek van de R ggen traat n de ieuw traat
prijkte tegen de torcnmuur het beeld van int
r-.li haël. ( … )
De lichaëklag (de zondag na 29 eptemb r)
wa~ de h gtijdag van het jaar oor de par hie.
ene goti che hallenkerk in een feer, e n zindering,
die 7i h alleen peen hoge k rkelïke fee tdag
mani~ stcert. Het prie terko r met het
gebecldholll d pra htige ho galtaar, waarin de
expo itietroon met de grote goudkleurige
mon tran – de m n Iran an de ho gtijdagen –
vanaf de r ge mor en 1ehuld in en z e van
licht, een reuze god lamp – peciaal voor de hoogfee
ten – lui -terrijk in het midd n van het koor,
het gehele pric ter koor omgc n door bi em n en
palm n, en ten lotie h L gr te kleurrijke tapijt van
de par hie al de rati . en ho gmi met drie
heren in goudkleu rige ge, aden, de mi dienaar
al t ort drager in r de togen ge t ken, waaro er
ge teven witte ·uperplie m t ee telijke boorden
afge7et en vo rts een rode ·erp over de · houder.
Het mannen- en jongen koor Ier opluistering van
de atijn e ge7angen.
■ ■■■
Het i111posn111e Thomas a Ke111pis111011ume11t in de ·,. Miclwëlskerk ,11111 de Roggenstraat
werd vervaardigd i11 het atelier van de b1•eld/1011ll’er Il’. Me11gelberg 111/ Utrecht. Het ll’erd
in 1897 achterin de kerk geplaatst. Het ktmstll’erk was llc”ht meta hoog, 011deri11 wt de
re/ieks hrij11 vn11 de schrij1•er wm ‘De 11m•olgi11g 1•1111 Chris111s ‘. Bij de sloop 1’1111 cit’ kerk i11
196· werd ook dit mo1w111e111 zo11der pardon ,m11 stukkt’11 geslagm. ( o/lectie HCO)
11-
20 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 De rijkdom w111 1’ersirri11-
ge11 in de /. ,\f idwdsk1•rk
aan dt· Roggen tmat is op
dm·foto uit 1909 goed te
:ir11. (Collectie 1-1 0)
ot be luit van de dag een plechtig Lof en c n
luisterrijke pr e. ie in de kerk, die vanwege haar
rnirntc\ rking daar zeer goed tot haar recht
kwam. Het pro essiekrui o rop, jonge mei je
als bruidjes in het wit gekleed, met kleurrijk
strooi el in de hand, de mi dienaar zoal reed
ge. h t l, paro hianen, vertegenw ordiger van
v r nigingen met brandende kaar en en vaandel ,
pa t re van . tad en land in wit k rhemd, de ol ie
tanten in hique Z\ art, ent n I tt d tr onh –
111 1 waar nd r h t do r de h ofdcelebrant gedragen
ltaar ·a ramen!, omgeven door kleurrijke
lamp n. Deze toet trok een kleurrijk n lichtend
·poor door onze kerk. cdert ind ·ar n veertig
k lang h1.:1 beeld van int l\licha ·1 a ht rin d
kerk, een schenking van de par hianen van toen
uit dank voor de bescherming van Zwolle tij ens
de orl g. n de~ e t lijke toet tr k verd ra hter
het h ogaltaar, aldu bereik nd het Maria-altaar
v or een p ·e van ru t. Michaëldag werd be loten
■ ■■■
met sam nzang. Het lied ” Laat on met blijde
stemmen zingen int1’1i haëlt ter nl r ‘, d or
een ·tampvolle kerk gezongen bra ht e ·n einde
aan d Michaëldag, een hele eni van warm te en
choonh id.’
:ind jaren vijftig
Eind jaren vijftig leek de Mi haëlparochie t fl re ren,
men be chikte ver een r ra htige kerk in de
binnen tad en er\ aren veel paro hianen. De zielzorg
tond onder vcrantwo rdelijkheid van pa –
toor 1. .J. link, gea i teerd met maar lief t dri
kapelaan . ·én van deze kapelaan , .1 1 t r
1\ leulen, be · hrccf in 19 9 7ijn herinneringen aan
die tijd, nder d titel Dr 11ie111vr \lichiel. at
ondank d uit rlijkc hïn de werkelijkheid m
ict gcnuan crd r \ a , blijkt uit zijn relaa :
‘In die tijd be t nel het w ord “pa t raai
t am” nog niet. H t viertal prie ter dat toen
amen aan het\ erk ging, deed heel, einig samen.
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 23 – nr. 1 | 21
11 lk weet ni t of pa toor Alink d, t ook \ cl wi lde,
maar hij kreeg er ook de kan. niet v or. Het had
veel weg van dri naa t een, som drie Legen en,
om eentegendrie.( … )
Iedereen del.’cl wat h 111 t ‘ doen t nel, zonder
veel verleg en 70ncla v I plan ning. De won ingb
uw k\ arn t ds m er van de grond, de
par hie beg n !link t groeien en in die ja ren
ging de wijk Holt nbrock van tart. enoeg I crk
aan de winkel, naast d li turgie in de kerk, de
gnc. kapel en de kapel in het ziekenhui , had
ieder pri ·ter z zi_jn eigen v r nigingen, rga ni
·atie en ka te hi mu 1 1, n p een van de dr ie
par )chie holen. ( .. . )
\Vat in die Bisschop l l’il/ebm11d/
11n11. Het opsc’1rift luidt: ‘reliquiae pii T’1omni: a
Kempis ‘ (l~elieken 1m11 de 1•rome Thomas l’a11 Kempen).
Deze i111674 gemankte reliekschrijn 1’a11 Thomas rl Kt’m•
pis heeft zich \1(1/11809 tot de opheffing in 1101•e111ber 200-
i11 de schoor 1’1111 de ,\/iclwëlp11rochic bel’o11de11. ( Foto
Johan Kodden, 2006)
Net l,,,eJd van i111
Mie/mei, een sc/re11ki11g
1•1111 de parod1i1111rn in
1947 uit dauk 1•oor de
bescherming 1’1111 Zwolle
tijdens de oorlog. Het
beeld 1•er/111isde mee 1•1111
de Roggcnstraat ,warde
,\Jiddl’lweg (Foto }ohe111
Kodden, 2006)
/111erie11rop11ame 1•1111 de t. Alichnëlkerk aan de Bissd1op \t’i/lelm111d/am1, mi:t li11ks de
reliekkist met het gebeente 1’1111 Thomas a Kempis. ( foto Dick 1’1111 Peer, 2005)
11-
26 | jrg. 23 – nr. 1 zwols historisch tijdschrift
11 l11terie11rop11r1111e l’/111 de
t. \licl111ëlkerk a1111 de
Bi schop l11illebm11dl111111.
De eike11ho11te11 banken
uit de kerk ,w11 de Roggenstraat
werden indertijd
gespaard en herplaatst i11
de 11ie11we kerk. ( Foto Dick
l’CIII Peer, 2005)
J111erie11rop11a111e 111111 de
t. Michaëlkerk 11t111 de
Bisschop \\’illebm111ilw111.
Achterin de kerk :ij11
Zt’l’l’II werken 1’1111 de
Zwolse kunstc111111r Henk
Heideveld te ::1e11. ( Foto
Dick 1·1111 Peer, 2005)
rot n
fficieel heet dit: aan de credien I on11r kken.
2 Jan ten ! love, Geschiedenis 1·1111 Zwolle, Zwolle-Kamp~
n 2 ;, p. 46-,u
J Zie Ingrid \\’ormgoor, De eer 1c pa,i r van de t.
,\li hal’lkerk, in:Z//T9, 1992, nr. 2.
De !Oren 1m1 uiteindelijk 113 meter hoog w rdrn.
l lc1 wa een van de hoog te kerktorens in de Noordelijke
Nederlanden. De t ren van de 1. Mi haël –
kerk domineerde t t zijn ineen torting in de ember
16 2 het silhouet van d 1ad.
5 ·r I aren uiteraard meer kerken in de tad, maar die
hadden niet d 1a1u van paro hi kerk. De Br eren-
en de 13ethlem ekerk bijv orbeeld war n gelieerd
aan klooster en de nzc Lieve rouwekerk
wa een k, pelkerk.
6 De volledige titel luidt: Nope11dr het 11erts-priestersd111p
wm Swolle 1111rr dc: Hrrocrte11 deser ‘eder/,111de11. itgegeven
door G. . t”I Ic er, !recht 1921.
7 ). -. treng, Zwols füogmfi cl, ll’oordenbol’k, 1 lilver um
l 04, p. 284- 286
Zie Kees Ribben , ‘Heil ! Zw lle’ edlc spruit’, De
terugkeer van kardinaal an Ro um in zijn geb
rtc tad, in ZHT 13, 1996, nr. 2.
9 Bcdo Id is waar hijnlijk het pe l.dum alva1ioni ,
d~ piegel van de vcrlos~ing.
10 In de ka1holieke kerk werden de 1itplaa1 en of som
■ ■■■
hele banken vroeger verpacht. p die plek kon ie
d.rn op zondag tijdens de mis plaats nemen. Er waren
twee, drie of s ms vier mi ,en, waarv,rn een
hoogmi . l)e andere mi, en waren stille mi en.
Niet iedereen wilde of kon e<.'n bank pachten. Van de mi s n wa, er op zondag een, die de kwartje mis genoemd werd. De I.1,lt en waren dan vrij. Je kon gaan zillen waar .ie wilde. Per pick moeM je wel een kwart'e betalen. En v.inzcl~ pr kcnd I as de kwart je mi · een tilll' mi . 11 Dit betrof de p.irochie van de Onze Lieve Vrouwe ten l lernclopncming ( Peperbus ), de l. )o,t!f (b"olle -Zuid), de Verrijzenis de ! leren (11 henbrock) en de Ome Lieve rouwe van Altijddurende Bij tand in Wijthmen. Het Re toraat van t. Thoma van quino (de Dominic,rnenkcrk ) valt hier buiten. 12 Ter gelegenheid van haar 600-jarig be tJ

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 2006, Aflevering 3

Door 2006, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Zoek in ons tijdschrift

De onhoorbare .uistering van perkamenten…
23e jaargang 2006 nummer 3 – 6,75 euro
Annèt Bootsma-

Groeten uit Zwolle
van Hulten en
Wim Huijsmans

Windesheim, Station Poststempel Hengelo 26 juli 1935
Beste Lokkies! Hoe gaat het met U allen? Oom Nico nog late dienst? En Moe Lok, hoe gaat het met (mag ik het zeggen) de tanden? Kunt U nu al goed zuigen? Dat valt niet mee, weet je, hééééééé? Op ’t station op deze kaart logeer ik. De kamer waar de kruisjes boven staan, is mijn slaapkamer. M’n vacantie is heel wat rustiger dan in Cadzand (leve de Cadzandclub). Als ik U tenminste vertel dat zoo ver men kijken kan niets anders is dan weiland en laantjes, dan kunt U zich voorstellen hoe stil het hier is. En ’s avonds is het hier zoo donker (er bran­den geen lantaarns) dat je je buurman niet meer zien kunt. En stil dat het hier is! Als je ’s avonds stil­staat kun je je eigen ademhaling hooren. Ik zal dus best uitgerust terugkomen. Het is hier de .lm van ‘De Eeuwige Stilte’. Nu de hart. groeten en tot ziens. Cato van Eck.
C. van Eck, C 110, Station Windesheim
Zo te lezen valt het te betwijfelen of Cato van de landelijke rust in Windesheim genoten heeft. Het was daar blijkbaar wel heel stil… Het station waar zij logeerde stond bij de spoorwegovergang aan de zuidzijde van de Windesheimerweg. De wachters-woning werd gebouwd in 1866. Het stations­gebouw verrees in 1895. Rond 1960 werd de halte Windesheim door de NS opgeheven. De gebou­wen werden in 1962 gesloopt. Sindsdien stopt er geen trein meer in Windesheim. De ‘eeuwige stil­te’ in het dorp wordt tegenwoordig ten minste twee keer per uur verstoord door een voorbij-denderende trein.

Inhoud

Redactioneel
‘De Lezer zal in ’t vervolg veele zeldzaamheden vinden, welke waarlyk niet gering zyn …’ Met deze woorden beval de Zwolse chirurgijn Hendrik Smeeks in 1708 zijn verzonnen reisverhaal
Beschryvinge van het magtig Koningryk Krinke Kes­mes aan bij de lezer. Een betere aanbeveling voor deze a.evering van het Zwols Historisch Tijdschrift kan de redactie niet bedenken. Dat Smeeks weer eens uit de boekenkast is getrokken komt door het interview met Bert Looper, vertrekkend directeur van het Historisch Centrum Overijssel.
‘Zeldzaamheden, welke waarlyk niet gering zyn’ over de geschiedenis van Zwolle zijn te vin­den in de herinneringen van L. Berends over het Kristalbad Harculo. Ook de capriolen van lucht­vaartpionier Jan Olieslagers in het luchtruim boven Zwolle, beschreven door Jeanine Otten, mogen tot de categorie van ‘zeldzaamheden’ gere­kend worden. Willem van der Veen beschrijft het langdurige gevecht om een grote schouwburg in Zwolle te krijgen. En om maar weer Smeeks aan te halen: ‘Doorleest, merkt op, en doet ‘er u voordeel mede.’
Laat het aanhalen van Smeeks een aanmoedi­ging aan Bert Looper zijn om zijn wens om nog eens iets te doen met de Zwolse geschiedenis van de achttiende eeuw waar te maken. Het ZHT moe­digt ook andere mensen aan hun historische ambities waar te maken. De redactie roept ieder­een op een artikel te schrijven over Zwolle in de jaren zestig. Het beste stuk komt in het ZHT en de schrijver verdient een mooie geldprijs. Laat u niet weerhouden door schrijfangst, maar volg ook hier Smeeks: ‘Voor de rest behoefd de Leezer gene hoogdravende styl te verwagten, vermits de Schry­ver meer op de zaak zelf als op eene sierlyke schryfwyze gelet heeft.’
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma – van Hulten en Wim Huijsmans 98
Bouw van nieuw theater liet zeventig jaar op zich wachten Wenselijkheid reeds in 1937 bepleit Willem van der Veen 100

De onhoorbare .uistering van perkamenten
Een gesprek met de vertrekkende directeur van het Historisch Centrum Overijssel
Annèt Bootsma – van Hulten en Jan van de Wetering 107

Herinneringen aan het Kristalbad Harculo
L. Berends 117

Een Antwerpse duivel boven Zwolle:
Jan Olieslagers’ vliegdemonstratie in 1910

Jeanine Otten 121
Boekbespreking 134
Recent verschenen 135

Mededelingen 136
Auteurs 138
Omslag: Het Historisch Centrum Overijssel gezien vanaf de Van Wevelinkhovenstraat (Foto Rob Hoekstra)

Bouw van nieuw theater liet zeventig jaar op zich wachten
Wenselijkheid reeds in 1937 bepleit
Willem van der Veen
Zo zag Odeon er meer dan eeuw lang uit. Getekende reconstructie door Han Prins. (Uit: ALT 10, Zwolle 1980­82)

‘D
e Suikerberg is de aangewezen plaats voor de bouw van een nieuwe schouw­burg.’ Deze aanbeveling staat als kop boven een artikel in de Zwolse Courant van 5 janu­ari 1957. Het werd geschreven door mr. J.C. de Wit in zijn kwaliteit als hoofdredacteur van de krant. Een beetje vreemd eigenlijk. De Wit maakte des­tijds ook deel uit van de commissie die de gemeen­te adviseerde bij de plannen om in Zwolle einde­lijk eens een nieuw schouwburgcomplex te reali­seren. Tegenwoordig zou men er raar tegenaan kijken als een hoofdredacteur in zijn eigen krant reclame maakt voor een zaak van algemeen belang, waarbij hij zelf ten nauwste betrokken is. Maar in het Zwolle van een halve eeuw geleden zag men daar geen been in. Ook wethouder A.J. Nooter niet, terwijl die toch als voorzitter van de commissie optrad.
‘De commissieleden hebben zich met te prijzen nuchterheid en realiteitszin van haar taak gekwe­ten’, liet De Wit zonder schroom weten en betrok de verdere medeleden in de commissie, J.E.J. Afman, mr. G. Benthem, ir. A.C.H. Toet en mr. R. van der Veen, graag in het vleugje eigenroem.

Maar het moet gezegd: de commissie was haar tijd in 1957 ver vooruit. Zij sprak haar voorkeur uit voor een schouwburg met aangrenzend restaurant aan de boorden van de stadsgracht en wel op de Potgietersingel bij de Suikerberg. (Zie pagina 106)
Maar liefst vijftig jaren zouden er overheen gaan voordat eenzelfde soort plan verwezenlijkt werd. In de eenentwintigste eeuw kwam een nieu­we schouwburg, De Spiegel geheten, ook aan de oever van een gracht te staan. Alleen niet bij de Suikerberg, maar op het Noordereiland aan de Achtergracht. En, net zoals men het in 1957 had bedacht, ook toegerust met extra horeca.
In 1937 al

Reeds in 1937 had men in culturele kringen gelui­den laten horen over de bittere noodzaak om in Zwolle een nieuw theater te bouwen, omdat de maat van het aloude zaaltje aan de Blijmarkt niet meer toegesneden was op de eisen in modernere tijden. Destijds was het de Tweede Wereldoorlog die een spaak in het wiel stak, later waren het elke keer weer andere tegenkrachten die nieuwbouw op de lange baan schoven.
Dat het steeds maar niet doorging was ook te wijten aan het fraaie monumentale karakter van het in 1839 geopende schouwburgje. De vroegere Odeondirecteur Jan Bakker sloeg de spijker hard­handig op de kop toen hij bij zijn afscheid in 1983 zei dat het voor de theatersituatie in Zwolle veel beter was geweest als het gebouw van verwaarlo­zing in elkaar was gezakt: ‘Omdat het zo’n mooi relikwie uit lang vervlogen tijden is, hebben we het altijd veel te goed onderhouden. Daardoor zitten we nu nog steeds met een sterk verouderde accommodatie opgescheept.’ (Zwolse Courant van 7 mei 1983)
Directeur Bakker had een paar jaar eerder al eens een treffende uitbeelding gegeven van de gebreken die zijn knusse ‘bonbonnière’ aankleef­den. Hij liet zich fotograferen in het midden van het podium, waarbij hij de pose van een voetbal­keeper aannam.
‘Het toneel is nog geen zeven meter breed, smaller dan een voetbaldoel’, zei hij in de krant. En hij vertelde erbij dat dit de kleinste afmeting van alle podia in de Nederlandse stadsschouw­

burgen betrof. Na de opknapbeurt van
Bakkers act gaf ook een demonstratie van het 1959 moest Odeon het
hinken op twee gedachten, dat een functionele meer dan 25 jaar doen
aanpak van het Zwolse schouwburgbeleid zoveel met een quasi modern
jaren heeft verhinderd. Dat oude, historisch waar- omhulsel: kale muren
devolle zaaltje moest per se blijven, maar daar­ van baksteen, een wei-
door bleef verbetering van de accommodatie meer nig gewaardeerd ont­
dan een halve eeuw beperkt tot lapwerk en maat- werp van de toenmalige
regelen ad hoc. directeur Openbare
Eindeloos werd er over gepraat. Steeds weer Werken, ir. Siem van
kwam men voor dezelfde keus te staan: een der Wal. (Collectie
schouwburg in de binnenstad of een gebouw bui- auteur)
ten de stadswallen. De één zei dit, de ander dat, en
dan was men weer jaren verder.
Veelbelovend
Zo ging het ook met dat eerste plan in 1957, waar­
mee we dit verhaal begonnen. Aanvankelijk was
het veelbelovend in de ogen van de betrokkenen.
De vraag ‘Bestaat er behoefte aan een dergelijk
complex?’ werd door de commissie met een vol­
mondig ‘ja’ beantwoord. Ze meende dat het
bestaande Odeon niet meer in staat was te voldoen
aan moderne eisen. Er bleek ernstig behoefte aan
een schouwburgzaal voor 750-800 personen, con­
certzaal voor vijfhonderd personen, royale foyer,
ruime kleedkamers en andere (technische) voor­
zieningen.

Een blik vanaf het toneel in de zogeheten bonbonnièrezaal. Het podium was destijds nog geen zeven meter breed. (Uit: Zwolle, stad met karakter, foto Pieter Gerritse)

Een bijbehorend restaurant op de Potgieter­singel – of boven de stadsgracht gebouwd – achtte men onmisbaar om een bijdrage aan de exploitatie te leveren.
Natuurlijk waren er haken en ogen, bijvoor­beeld het parkeervraagstuk. De commissie dacht dit te kunnen bezweren met het opofferen van een groenstrookje en het inschakelen van de tuintjes achter de Lutherse Kerk en de Grote Sociëteit. Natuurlijk was de autodichtheid van toen geen schim vergeleken bij die van nu. Tussen neus en lippen door werd in het plan nog even gesteld dat vijf kapitale huizen op de Potgietersingel dienden te worden gesloopt.
De commissie had niet nagelaten om haar gedachten over een alternatief te laten gaan. Een locatie aan het Grote Kerkplein zagen de heren ook wel zitten. Een schouwburgcomplex zou daar gecombineerd kunnen worden met onderdak voor de stedelijke muziekschool, de openbare bibliotheek en kantoren boven een onderbouw van winkels. Aan de vraag hoe men in vredesnaam op dit plein ruimte voor zoveel moois zou kunnen vinden was men niet toegekomen. Heel wat histo­rische panden en gevelwanden hadden gesloopt moeten worden als dit plan was doorgegaan.

Tijd niet rijp
Helaas bleek de tijd in 1957 nog lang niet rijp voor de plannen. De Zwolse bestuurders bemerkten dat overal in het oosten en noorden des lands nieuwe theaters uit de grond werden gestampt, maar wei­gerden daaruit de logische consequentie te trek­ken. Voorlopig werden ze beheerst door de vraag wat ze aan moesten met dat mooie oude Odeon­schouwburgje aan de Blijmarkt. Dit resulteerde in een besluit dat de bouw van een nieuw theater voor de tweede maal op de lange baan schoof. Odeon moest eerst maar eens opgeknapt worden.
In 1958 werd deze klus aangepakt. De ijver om er iets moois van te maken, droop er vanaf, maar het had een tikje minder gekund. Bij de opening in 1959 bleek dat van het toen honderdtwintigjarige gebouw – op de bonbonnièrezaal na – niet veel over was gebleven. Op de plaats van de vroegere tuin lagen nu de ingang met een grote hal en daar­achter een gloednieuwe concertzaal, verbonden met een foyer. De schouwburgzaal had een nieuwe indeling gekregen, waarbij de antieke loges en zij­baignoires waren verdwenen.
De classicistische voorkant van het gebouw werd verborgen achter een fantasieloze façade: een immense vlakke muur van lichte baksteen die sommige Zwollenaren de verzuchting ontlokte dat er op de Blijmarkt een stuk straatdek rechtop was gezet.
Maar waar het nu eigenlijk om ging, de te klei­ne schouwburgzaal… die was na al het werk nog precies even klein!
Zwolle moest het er de eerstkomende jaren mee doen. Het werden er niet minder dan 27.

Zwolse theaterhistorie begint rond 1800
Het begin van een enigszins geregelde Zwolse theaterhistorie tekent zich rond het begin van de negentiende eeuw af. En wel op de Genverberg, een niet al te gunstig bekend staand Zwols buurtje, dat zich bezijden de Diezerpoort bevond, ongeveer op de plek waar nu Kerkstraat en Ter Pelkwijkpark samenkomen. Voordien vergaapte Zwolle zich alleen aan toneel van rondtrekkende gezelschap­pen, meestal in een tent of in een ruimte van het Refter aan het Bethlehems Kerkplein.
In 1812 ontstond een, zogenoemd, exclusief geprivilegieerd ‘Toneelgezelschap voor de departe­menten der Monden van den IJssel en Boven-IJssel, onder directie van de weduwe J. Wiestman en Hendrik Krayensteijn.’ Het ging op geregelde tijden voorstellingen geven in een loods die door particu­lieren tot een primitief theatertje was ingericht.
Dit duurde twee jaar, totdat een timmerman met belangstelling voor de toneelkunst zich met de zaak ging bemoeien. D.W. Diepenheim kreeg van het gemeentebestuur toestemming om op eigen kos­ten een komediezaal te maken en uit te baten in het voormalige Jufferen Convent in de Praubstraat. In 1814 werd dit lokaal feestelijk geopend met het spe­len van de stukken ‘De inwijding van Apollo’s tem­pel’ en ‘Eduard in Schotland of de nacht eenens vluchtelings’. Het feest werd besloten met een gemaskerd bal.
Voortaan werden in dit lokaal dat in 1820 de naam Hof van Holland kreeg, verscheidene jaren achtereen tweemaal in de week voorstellingen gege­ven. De toeloop groeide geleidelijk, vooral door het geregelde optreden van het gezelschap van Obelt, Kup en De Koning, dat grote bijval verwierf.
Toch verlangden toneelliefhebbers van gegoede huize naar een echte schouwburg in Zwolle. Zij vormden een ‘Vereeniging voor vermakelijkheden’ die later Odeon ging heten, genoemd naar een gebouw in het oude Athene, waar kunstzinnige vertoningen en concerten werden gegeven. Dit gezelschap stelde zich ten doel het oude lokaal Hof van Holland aan te kopen, waar het in 1838 in slaagde. Tevens werd de aan de achterzijde aan­grenzende in.rmerie (voormalig militair hospi­taal) verworven, waardoor de ingang van de nieu­we schouwburg van Praubstraat naar Blijmarkt verplaatst kon worden.
Vooral dankzij de bemoeienissen van J.H. graaf van Rechteren, gouverneur van Overijssel en voor­zitter van Odeon, kwamen de gelden bijeen en kon de bouw in maart 1839 worden aanbesteed. Het karwei werd begin april gegund aan de Zwolse meestermetselaar Jan Willem Koer voor de som van 30.100 gulden en 60 cent. Volgens hedendaagse begrippen is het een geweldige prestatie dat deze aannemer, die immers bijna geheel op handkracht aangewezen was, het gebouw reeds tegen het eind van datzelfde jaar kon opleveren. Op 9 december 1839 werd de luisterrijke nieuwe schouwburg annex concertzaal feestelijk geopend.

Buitensociëteit
Eveneens door particulier initiatief kreeg Zwolle er in 1890 in de Westerlaan een grote concertzaal bij. Vooraanstaande leden van de in 1877 gestichte Bui­tensociëteit brachten er het geld voor bijeen: 32.000 gulden. De Zwolse architect S.J.A. Trooster maakte het ontwerp voor deze zaal met balkon en grote, hoge galerijen, waarin aanvankelijk niet minder dan 1200 tot 1500 mensen een plaats konden vin­den. Na een verbouwing in 1954 liep het aantal zit­plaatsen terug tot negenhonderd. In de twintigste eeuw werd de grote zaal, naast concerten, gebruikt voor congressen, revue, cabaret en als bioscoop.
Jan H. Bakker was van 1960 tot 1983 directeur van schouwburg Odeon. Op bijgaande foto heeft hij plaats genomen in de hoogste loge van de toenmalige zaal, direct naast het podium. (Collectie auteur)

Zo sukkelde het jaar na jaar door. Het aantal voor­stellingen groeide, maar de gerenommeerde toneelgezelschappen uit het westen van het land bleken steeds minder bereid Zwolle te bezoeken, omdat zij de entourage van hun voorstellingen niet kwijt konden op het veel te kleine podium. De helft van de decors moest vaak in de vrachtwagens achterblijven.
In 1968 zwengelde directeur Jan Bakker het probleem nog maar eens aan in een kranteninter­view met schrijver dezes. ‘Odeon is een mooi complexje’, zei hij, ‘maar het is wel behelpen.’
Tegelijk kwam hij met een opmerkelijke sug­gestie: ‘Waarom maken we geen modern theater-complex op het terrein van de voormalige gasfa­briek aan de Assiestraat? Dat is een ideale plek. Ruimte genoeg en het is vlakbij de binnenstad.’
Inderdaad, het Noordereiland, toen al! Wie kon destijds bevroeden dat Jan Bakker met dit idee zijn tijd bijna veertig jaar vooruit was?

Lijdensweg

Een jaar of tien later kwam de Buitensociëteit in beeld. Dit complex, met een veel grotere zaal dan Odeon, bood al zo’n eeuw lang ruimte aan con­certen, variété, cabaret en wat dies meer zij. Het had echter nooit kunnen fungeren als volwaardige schouwburg, omdat het gemis van een zogeheten toneeltoren een ruim gebruik van decormiddelen verhinderde. Bovendien werd de zaal de meeste dagen in de week als bioscoop geëxploiteerd.
Hein Eskens, cultuurwethouder van destijds, kwam in 1978 met het idee dat die oude Buitenso­ciëteit best als geraamte voor een nieuw, modern geoutilleerd theater zou kunnen dienen. De afme­tingen waren in elk geval perfect: ruimte voor 800­900 toeschouwers en een minstens tweemaal zo breed podium als in Odeon. Bovendien kreeg De Buitensociëteit als cultuurinstelling toch al jaren­lang gemeentesubsidie.
Was Eskens er maar nooit aan begonnen. De voorbereiding van een plan om een organisatori­sche eenheid van Odeon en Buitensociëteit te maken, werd een jarenlange lijdensweg die, ach­teraf beschouwd, tot mislukking was gedoemd.
Aanvankelijk leek er een gunstige wind te waaien, want het rijk bleek bereid een .inke .nan­ciële bijdrage aan de bouw te leveren. Maar in 1981 kwam de eerste klap. Gedwongen door de econo­mische recessie draaide de regering de subsidie­kraan dicht.
Een andere onoverkomelijke hinderpaal bleek de tegenwerking van de Vereniging de Buiten-sociëteit, eigenaar van het complex. De soosleden wilden de grote zaal wel verkopen, maar waren – om niet onbegrijpelijke redenen – onder geen beding bereid afstand te doen van hun eigen, hon­derd jaar oude sociëteitsruimte. Vooral niet toen de gemeente daarvoor ook nog een veel te lage prijs bood
Er ontstond een onverkwikkelijk gehakketak over en weer, dat meer dan drie jaar duurde. Zo liet de Vereniging De Buitensociëteit aan Eskens weten dat ze in onderhandeling was getreden met twee serieuze beleggers. Dit was voor de wethou­der de bekende druppel. In een raadsvergadering riep hij woedend uit dat het ‘toch om uit je vel te springen was dat een stelletje oude mannen die in de soos op hun biljartstokken staan te leunen, zoiets kunnen blokkeren voor egoïstisch eigenbe­lang.’
Om allerlei .nanciële en andere redenen lie­pen de onderhandelingen met de gemeente uit­eindelijk helemaal stuk, zodat de voor egoïsten uitgekreten soosleden in 1984 besloten hun bezit te verkopen aan projectontwikkelaar Interratio. Echter wel onder de voorwaarde dat ze hun socië­teitsruimte in de zogeheten Oude Villa konden behouden.

Toen was de Zwolse schouwburgkwestie in 1984 weer even ver als in 1958…

Nog steeds te klein

De gemeente kon niets anders verzinnen dan Odeon maar weer eens een goede beurt te geven. Dankzij een .nanciële impuls van de terugploeg-regeling – een regeringsmaatregel waarmee bouw­vakkers aan het werk gehouden konden worden – werd het karwei niet kinderachtig aangepakt. In 1986 kon een – op het eerste gezicht – herboren Odeon feestelijk worden geopend. Zowel qua in-als exterieur stond de oude schouwburg er knap bij: aangepaste voorgevel, extra theaterzaal voor kleine producties, tot negen meter verbreed podi­um in de schouwburgzaal, nieuwe foyerruimten en nog heel wat aanwinsten meer.
Maar ja… waar het nu eigenlijk om ging… de grootste zaal, die snoezige, negentiende-eeuwse bonbonnière was nog steeds even klein als meer dan een halve eeuw eerder.
Enkele ingewijden zagen tijdens het openings­feest van het verbouwde Odeon de bui al hangen. Ze beseften dat de bouw van een nieuwe schouw­burg hiermee vast weer voor minstens twee decen­nia was uitgesteld. Ze kregen gelijk.
Daar konden ook de gemeentebestuurders niets aan veranderen, temeer omdat ze nog steeds geen goed beeld voor ogen hadden van de ernst van de al meer dan een halve eeuw voortsudderen­de Zwolse schouwburgkwestie. Dat bleek wel aan het eind van de jaren tachtig, toen de aloude Bui­tensociëteit verblijd werd met het ruimhartige adjectief ‘Nieuwe’.
Van nieuw was alleen sprake als het ging om de hypermoderne glas- en staalconstructie die aan de honderdjarige zaal was geplakt, maar de zaal zelf moest het doen met een beetje cosmetische cor­rectie. Voor een bijdetijds theater onontbeerlijke voorzieningen, zoals een toneeltoren, royale zij-tonelen en een achtertoneel, ontbraken geheel.
Toch had zich in de hoofden van raad en B en W het ijdele idee postgevat dat de Zwolse schouw­burgkwestie nu voorgoed was opgelost. Groot gemonteerde voorstellingen konden naar hun inzicht voortaan in de Buitensoos worden gepland. Niets was minder waar.
Odeondirecteur Hein Spanjaard probeerde het de bestuurders aan het verstand te brengen, maar deed dat naar hun smaak al te duidelijk. Hij werd berispt, omdat hij in zijn functie nog altijd ambtenaar was. En dat soort mag zijn superieuren niet in het openbaar tegenspreken…

Eindelijk licht

Het moest tot de laatste jaren van de twintigste eeuw duren, voordat er eindelijk licht in de duis­ternis kwam. Door het initiatief van een actief Odeonbestuur samen met directeur Spanjaard – èn onder de stimulerende invloed van de jonge CDA-wethouder John Berends – kwamen

Zo zag een kleedkamer van Odeon er in 1956 uit. (Collectie auteur)

Bijgaande foto in de opnieuw bouwplannen van de grond. Als plek
‘Zwolse Courant’ van werd een stukje Noordereiland achter de vroegere
5 januari 1957 geeft een gevangenis uitverkoren.
met tekenstift gecon- Het had nog heel wat voeten in de aarde, voor­
strueerd beeld van de dat locatie en .nanciering maatschappelijke
plek, waarop een draagkracht kregen – de Zwolse Courant plaatste
gemeentelijke commis- bijna wekelijks ingezonden brieven – maar uitein­
sie een halve eeuw gele­ delijk wist John Berends het plan rond het begin
den de nieuwe Zwolse van de nieuwe eeuw door de gemeenteraad te sle­
schouwburg op de Pot- pen. En zo kreeg Zwolle in het jaar 2006 eindelijk
gietersingel had zijn gloednieuwe Spiegel.
gedacht. (Foto redactie, Voordien had de stad nimmer in haar 776­
collectie HCO) jarig bestaan ook maar één cent uitgegeven aan
nieuwbouw van een schouwburg of concertzaal.
Zo zuinig is geen andere vergelijkbare stad in

Nederland geweest. Odeon en De Buitensociëteit ontstonden in de negentiende eeuw dankzij cul­tuurlievende (én kapitaalkrachtige) burgers die gezamenlijk de portemonnee trokken. Waar vind je die nog, in het huidige tijdsbestel?

Literatuur
Zwolse Courant 1937 t/m 1995, artikelen, onder meer van de auteur. W.A.Elberts, Historische wandelingen in en om Zwolle. 1890 (1973) Henry Ley, H. Eskens, Voor Zwoll’ tot Nut en Sieraad. De totstandkoming van schouwburg Odeon te Zwol­
le1838-1840. Zwolle, 1986. Jan Louwen, Terug naar het begin. Grepen uit de historie van Vereniging De Buitensociëteit. Zwolle, 1991.

De onhoorbare .uistering van perkamenten
Een gesprek met de vertrekkende directeur van het Historisch Centrum Overijssel
S
ommige dozen op de nieuwe werkkamer van Bert Looper (geb. 1957) in het Histo­risch Centrum Overijssel (HCO) in Zwolle zijn nog niet eens uitgepakt. Waarschijnlijk komt het daar ook niet meer van, want per 1 januari 2007 vertrekt hij als directeur van het HCO. Looper was niet op zoek, maar werd tot zijn eigen verbazing gevraagd te solliciteren naar een baan als hoofd van ‘Tresoar’, het Fries Historisch en Letterkundig Centrum in Leeuwarden. Eervol vindt hij het. Want Tresoar is niet alleen een archief, maar heeft ook een letterkundig muse­um en een provinciale bibliotheek onder z’n dak.
Die bredere basis, die diepe verankering in de Friese cultuur, ziet Bert Looper als een nieuwe persoonlijke uitdaging. En dat ligt hem, zoals hij de afgelopen zes jaar in Zwolle heeft laten zien. Want ga er maar aanstaan: twee tot dan geschei­den werkende archieven, het Gemeentearchief Zwolle en het Rijksarchief Overijssel, moesten in

Annèt Bootsma – van Hulten en Jan van de Wetering
Bert Looper in de nieu­we vleugel van ‘zijn’ HCO, voor het zogehe­ten Kenniscentrum op de eerste verdieping. (Foto redactie)

die periode tot één geheel gesmeed worden. En daarbij werden deze twee archieven, die zich tra­ditiegetrouw grotendeels beperkten tot hun archiverende taak, omgebouwd tot één dynami­sche, dienstverlenende organisatie met een groot aanbod aan publieksgerichte producten.
En of dat nog niet genoeg was, moest er een nieuwe huisvesting komen: het archief in de Voorstraat werd gesloten en geïntegreerd in de oude behuizing van het Rijksarchief in de Eiken-straat en dit gezamenlijke onderdak moest door verbouw en uitbouw een facelift krijgen, die aan­genaam en uitnodigend is voor zowel de mede­werkers als de vele bezoekers.
Aanleiding genoeg voor een gesprek over die afgelopen zes jaar, maar ook over hoe het nu ver­der moet met het HCO. En omdat Bert Looper als directeur niet alleen maar procesgericht is, spreken we ook uitgebreid over zijn niet aflaten­de fascinatie voor geschiedenis.
Laten we bij het begin beginnen. Waar komt je liefde voor geschiedenis vandaan?
Ik wilde al heel vroeg geschiedenis studeren en archivaris worden. Echt al in het begin van de middelbare school. Hoe dat komt weet ik niet. Dat heeft er mee te maken hoe je in elkaar zit. Ik denk wel dat een schoolmeester in de vijfde klas van mijn lagere school in Gorredijk daar ook een rol bij heeft gespeeld. Opdrachten die we moes­ten maken, excursies, noem maar op. In die tijd ging ik al op zaterdagochtend naar het Rijksar­chief in Friesland om oude kaarten te bekijken. Later ben ik geschiedenis gaan studeren en heb daarna de archiefschool doorlopen. Mijn ideaal was om archivaris in een IJsselstad te worden. Dat werd Zutphen.

Waarom die stad?

Vanwege de middeleeuwen, het landschap, de rivier. Heel romantisch ook, zo’n kleine stad. Mijn tijd in Zutphen was een fantastische perio­de. Als archivaris ben je daar een publieke figuur, je bent heel inhoudelijk bezig, je kent elke bak­steen in de stad, dat was hartstikke leuk. Maar op een gegeven moment denk je, ik kan niet m’n hele leven hier zitten. Toen kwam Den Bosch.
Voor mij als Fries had dat iets exotisch. Ook een indrukwekkende stad, als je van het Friese platte­land komt en je ziet de St. Jan, dat had voor mij eigenlijk dezelfde magie als Zutphen in het begin. Ook heel middeleeuws.
Maar toen ik een paar jaar in Den Bosch zat werd het toch eigenlijk weer hetzelfde als in Zutphen. Toen wilde ik eens iets heel anders gaan doen. Dat werd directeur van de Centrale Archief Selectiedienst in Winschoten. Een dienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Daar was ik ook bezig met archieven, maar met moderne archieven. Ongeveer negentig procent van de Nederlandse overheidsarchieven wordt daar ver­nietigd. Want je kunt niet alles bewaren. Hon­derdveertig mensen werkten daar, we moesten zelf het geld verdienen. Contracten sluiten met ministeries, dat vond ik heel boeiend, om ook in dat Haagse wereldje te werken. Maar mijn hart ligt toch bij geschiedenis en cultuur en zo was de keuze voor Zwolle weer logisch. Ik begon hier op 1 november 2000.
Kreeg je toen je in Zwolle begon een taakstelling mee of zeiden ze, we gaan van twee archieven één maken en kijk maar eens wat je daarmee gaat doen?
Toen de mogelijkheid zich voordeed om hier naar toe te komen, leek me dat fantastisch. Want je moet die Zwolse ontwikkeling in een landelijk kader plaatsen. Vanaf de jaren negentig ging er een fusiegolf door het Nederlandse archiefwezen. Dat is eigenlijk begonnen met een efficiencyslag. Zo van het is toch gek dat hier een club zit en daar ook en die doen hetzelfde en kan dat niet handiger. Toen ik hier kwam was er al een tweede ronde van fusies gaande, waarbij het niet meer alleen ging om efficiency, maar ook om de fun­damentele vraag waar dit soort instellingen nu precies voor zijn. Toen hebben we, dat kon des­tijds allemaal nog, hier intern heel stevig gedis­cussieerd over de vraag wat die nieuwe organisa­tie moest zijn. Is dat alleen maar handig dingen samen doen of hebben wij eigenlijk een andere rol en moeten we dat ook tot uiting laten komen. Toen is heel duidelijk gekozen voor het Histo­risch Centrum als maatschappelijke factor en dat hebben we vertaald in de doelstelling van de organisatie maar ook de inrichting daarvan, zoals de inhoud van de functies en de keuze van de werkzaamheden.

We hadden wel de opdracht om het publieks­bereik te vergroten. Vandaar onze slogan Geschiedenis leeft. We lopen er in Nederland en daarbuiten mee voorop. Ik hou volgende week een lezing in Essen (D), daar snappen ze er hele­maal niets van. Aan de ene kant zijn ze jaloers op ons, want ze krijgen daar geen cent voor nieuw­bouw, aan de andere kant vinden ze toch dat wij onze neus wat voorbijlopen.

Hoe ver kun je daarin gaan als uitvoerende overheidsorganisatie?
Het HCO voert voor gemeente en overheid de Archiefwet uit, maar daarnaast hebben we een hele sterke culturele opdracht meegekregen. Natuurlijk hebben die archieven en collecties een bewijsfunctie, een democratische functie, maar daar bovenop kun je van alles en nog wat bouwen dat beantwoordt aan de behoeften en vragen die de mensen hebben. De behoefte aan historische informatie, aan het bekijken van din­gen, aan beleving, herkenning, noem maar op. We zijn eigenlijk zo vrij als een vogeltje om daar beleid in te ontwikkelen.
Het Historisch Cen­trum Overijssel gezien vanaf de Van Weve­linkhovenstraat (Foto Rob Hoekstra)

Maar er zit dus ook een gevaar in, de politiek kan bijvoorbeeld op een gegeven moment zeg­gen, allemaal heel leuk, maar nu terug naar je primaire taak.
Ik denk dat onze maatschappelijke functie in de politiek net zo veel waardering heeft als onze wettelijke functie. Ik zie dat niet als gevaar. We moeten ons alleen wel veel meer bewijzen, je moet voortdurend zichtbaar en herkenbaar zijn. Zoals het zeg maar vijfentwintig jaar geleden ging, ’s morgens de deuren open doen en wel zien of er ook iemand binnenkwam, dat kan niet meer.
Maar we hebben natuurlijk de wind enorm in de rug. We weten niet of het een mode is of een structurele ontwikkeling, maar geschiedenis is enorm populair, op alle mogelijke niveaus en manieren. Of dat nou een trend is die zich stabi­liseert of dat het weer overgaat, dat houdt me wel enorm bezig. Ik denk zelf dat die behoefte aan historische informatie, het gevoel geworteld te zijn, de komende tientallen jaren alleen maar toeneemt. Ik heb niet het idee dat het nu even een mode is omdat Geert Mak populair is. Nee, Geert Mak is zelf ook een gevolg van die structurele ontwikkeling.
Wat de reden daarvoor is, weet je eigenlijk niet. Daar kun je je hoofd wel over breken, maar zolang mensen behoefte hebben aan historische producten, presentaties, noem maar op, dan vin­den wij dat goed. Of dat nou voortkomt uit een authentieke min of meer wetenschappelijke belangstelling, of veel oppervlakkiger uit een nostalgisch verlangen naar het zien van oude foto’s van je buurt of straat, dat maakt op zich niet uit.
Voor ons is het zaak om die maatschappelijke functie inhoud te geven. Wij zijn nu bijvoorbeeld ook op zaterdag en zondag open. Dan is het hier eigenlijk nog te rustig. Hoe kunnen we nou men­sen op zondag het gevoel geven, van als je iets zinvols wilt doen, dan moet je naar het HCO.

Overschat je dan niet de potentiële belangstel­ling? Het HCO biedt geen vermaak zoals voet­bal.
Dat is waar. Het is heel moeilijk om die belang­stelling te kwantificeren. Er is een paar jaar gele­den onderzoek gedaan naar hoeveel procent van de Nederlandse bevolking naar een archiefdienst zou willen, als daar voor hen interessante dingen zouden worden aangeboden. Dat is twintig pro­cent. Daar zitten we nog lang niet op. Mensen die echt geïnteresseerd zijn in geschiedenis, die daar ook best kennis van zouden willen nemen, hoe krijgen we die hier binnen de poorten? Welke formules hanteer je, welke verhalen ga je vertel­len?

Verliest het HCO door die publieksgerichte instelling z’n oorspronkelijke taken niet uit het oog?
Sommige mensen vinden dat door de vernieu­wing de oude taken van het HCO, het inventari­seren, het wetenschappelijk onderzoek, wat naar de achtergrond zijn geraakt. Intern hebben we het daar ook vaak over, er wordt wel eens gezegd ‘de wetenschap neemt af hier’. Maar als je gewoon naar de feiten kijkt, dan is dat absoluut niet het geval. We hebben nog nooit zoveel geïn­ventariseerd als de laatste jaren, en als je kijkt naar het aantal publicaties en het aantal proef­schriften dat de afgelopen tien jaar verschenen is over Zwolle, met materiaal van het HCO, dat is enorm. We hebben net Berkenvelder1 gehad, we hebben Moderne Devotie-proefschriften gehad, het boek van Jos Hermans.2 Er zit nu ook weer wat aan te komen, het proefschrift van Ingrid Wormgoor.3 In onze meerjarenplannen staat het netjes naast elkaar. Daarin worden de tentoon­stellingen benoemd, maar ook volgend jaar de verschijning van duizend bladzijden inventaris van het Zwolse Stadsarchief. Dat is landelijk een belangrijk wetenschappelijk moment. In januari brengen we samen met de IJsselacademie vijf­honderd bladzijden dik het juridisch compendi­um van Eijken4 uit, de Overijsselse Rechtsge­schiedenis van het ancien régime. Zo zie je dat daar ook aan die wetenschappelijke kant enorm veel gebeurt, door ons zelf en door het stimule­ren van anderen, door onderzoek mogelijk te maken.
Ik kan me voorstellen dat mensen denken met wat ze zien in het gebouw, die openingsten­toonstelling over sport, welke kant gaat dat uit? Maar als je wat dieper kijkt dan zie je dat we ons heel breed manifesteren, van de volle breedte van pure wetenschap tot zeg maar ‘circus’, het clubliederenfestival en dergelijke. Dat moet gewoon naast elkaar bestaan.

Sinds de opening hebben jullie enorm veel acti­viteiten ontplooid. Is dit wat dat betreft ook een soort testjaar?
Ja. We hebben veel bezoek gehad. We zijn nu bezig met de evaluatie dus ik kan er nog niet zo veel van zeggen. Het beeld is in elk geval divers. We hebben bijvoorbeeld een lezing niet door laten gaan omdat er maar één bezoeker was. Maar het was toen al bijna zomer, het was warm, er was het wk-voetbal. We moeten ook nog heel sterk leren hoe je dat soort dingen doet. Andere activiteiten, zoals het Dieze-weekend, waren een groot succes. En vergeet onze website niet. We hebben het nu steeds over het gebouw, maar in feite komen de meeste mensen bij het HCO bin­nen via de digitale weg. Dat zijn er enkele hon­derdduizenden per jaar. Daarom hebben we die website ook gemoderniseerd, omdat er steeds meer gegevens op moeten.

Hoe houd je al die bezoekers vast?
Dat hoeft voor mij nog niet eens. Als ik ergens naar een museum ga, dan hoeft dat ook niet meteen weer. Het is mede afhankelijk van de pro­gramma’s die we maken. Maar dat is inderdaad een moeilijke opgave, hoe programmeren we zodat mensen ook zin hebben om te komen. We willen nu iets gaan doen met het Wehkamp-archief, volgend jaar met de bussen van Schutte. Je moet toch voortdurend thema’s vinden waar mensen zichzelf in herkennen, daarnaast moet ook een wetenschappelijke tentoonstelling mogelijk zijn.

De bindende factor in je loopbaan is en blijft geschiedenis. Wat heb je precies gestudeerd?
Ik heb middeleeuwse geschiedenis als hoofdvak gedaan, in Groningen bij professor Jongkees. Die zat zelf vooral in de Bourgondische geschiedenis. Ik heb me tijdens mijn studie ook al aardig met de Moderne Devotie beziggehouden, daar lag een link met het IJsselgebied. M’n afstudeerscriptie heb ik bij Folkert Bakker gemaakt (hij is in mei van dit jaar overleden), die was vooral met regio­nale geschiedenis bezig. Daarvoor heb ik onder­zoek gedaan naar de oorkonden van de stad Gro­ningen. Dat confronteerde mij meteen met het vraagstuk van de archivering. Wanneer begint archivering, waarom archiveert men eigenlijk? Ketelaar, de oud algemeen rijksarchivaris, noemt dat archivalisering, er gaat iets vooraf aan archi­vering, namelijk het bewust of onbewust vinden dat je iets moet vastleggen op papier.
Die middeleeuwse steden zijn heel interes­sant, het proces van de wording van steden. Ze zijn er al heel lang, maar pas op een gegeven moment ontstaan er administraties. En wat ont­staat dan en wat legt men vast? Hoe ontwikkelt zich dat, waar zijn oorkonden voor, welke taal gebruikt men? Al dat soort elementen heb ik bekeken. Dan krijg je zicht op de wording van en de verhoudingen binnen een stad. Bijvoorbeeld wanneer een oorkonde opent dan zegt het stads­bestuur ‘Wij burgemeesteren van Groningen’ of ‘Wij burgemeesteren in Groningen’. Dan denk je, ‘van’ of ‘in’, wat maakt het uit. Maar als je dat systematisch bestudeert, dan blijkt dat voor de machtsverhoudingen in Groningen een enorm verschil. Als het stadsbestuur machtig is en de invloed van de burgerij weet terug te dringen, dan luidt het consequent ‘Wij van Groningen’. Maar in tijden dat de burgerij, de meente, weer meer invloed heeft, dan durven ze dat niet te zeg­gen en kiezen ze voor het neutralere woord ‘in’.

Je hebt zelf ook het nodige gepubliceerd?
Ja, over van alles en nog wat. Tijdens mijn studie hield ik me vooral bezig met die bureaucratische ontwikkelingen in de Middeleeuwen, taalont­wikkelingen ook. In Friesland onderzocht ik bij­voorbeeld het gebruik van het Latijn en het ver­schijnen van de volkstaal en het Nederlands in de stukken. Daar heb ik ook wel eens wat over geschreven. Toen ik in Zutphen zat heb ik in het nieuwe boek over de geschiedenis van Zutphen de negentiende eeuw voor mijn rekening geno­men. Maar het is altijd heel breed geweest, nooit echt gericht. Hier in Zwolle heb ik niet zo veel over geschiedenis gepubliceerd, meer over archi­vistische dingen zoals de ontwikkeling van het vak. Wel komt volgend jaar een bundel uit met een stuk van mij over de Hanze en mijn visie op het belang daarvan voor Zwolle en de hele IJssel­streek.

Welke rol speelt het HCO in het geschiedkundig debat?
Voor ons ligt dat moeilijk. Neem de ontwikkelin­gen in de stad. Ik heb ook wel eens daarover gesproken met de Vrienden van de Stadskern die ons als natuurlijke bondgenoot zien. Maar dat zijn we niet. Geschiedenis is bij de Vrienden geen geschiedenis, maar, laten we eerlijk zijn, politiek. Wij zijn toch ambtenaren en in die zin moet je je afvragen in hoeverre wij ons in publieke debatten mogen mengen. Wat we wel kunnen, is het debat voeden, bouwstenen voor de discussie aandra­gen.
Wij kunnen bijvoorbeeld geen stelling nemen in de discussie over de vraag of het water onder de Melkmarkt weer open moet of niet. Het enige wat wij kunnen doen, is zeggen: kijk, het is rela­tief, want we zijn hier met weiland begonnen en toen is het een stad geworden en toen was er daar een gracht en door historische ontwikkelingen was er geen gracht meer. Dus dat bewustzijn kun je inbrengen. Nog een voorbeeld: de hoogbouw van ABN AMRO, daar kunnen wij geen rol in spelen. Het enige wat ik kan zeggen is dat als je in de Middeleeuwen hier woonde, er toen opeens ook een grote toren (van de Grote of St. Michaëlskerk) verrees. Je kunt dus zoiets van verschillende kanten besnuffelen en bekijken, maar ik zou niet een standpunt in willen of kun­nen nemen.

Je was toch een congres van plan naar aanlei­ding van het boek van Ten Hove. Gaat dat nog door?
Misschien een Hanzecongres, in verband met de hernieuwde toelating van Zwolle tot de Hanze in 1407. Maar ik was inderdaad van plan om in 2007 debatavonden te beleggen over een aantal thema’s uit het boek van Jan ten Hove, bijvoor­beeld over het thema Hanze. Want daar gaat Jan in zijn Geschiedenis van Zwolle heel zuinig mee om. Dat is nu ook een beetje de teneur, dat die Hanze niet zo veel betekend heeft voor Zwolle. Maar daar ben ik een hele andere mening over toegedaan. Daar kun je heel aardig met elkaar over praten. Of neem de achttiende eeuw in Zwolle. Wat was dat nou voor tijd? Als je naar het begin van de achttiende eeuw kijkt dan was Zwolle toch een brandpunt van allerlei gekke mensen, bijzondere ideeën en radicalisme. Dat krijgt bij Ten Hove, maar bijvoorbeeld ook bij Jean Streng, geen enkele aandacht. Nog sterker, Jonathan Israel heeft in zijn dikke, nu al klassieke en wereldberoemde Radical Enlightenment (2001) een hoofdstuk aan Zwolle besteed. Met geen noot verwijzen de heren daarnaar. En dat terwijl Zwolle een centrum was van waaruit het Spinozisme zich ontwikkelde.
Ten Hove vertelt een heel goed verhaal, dat terecht een en al lof gekregen heeft, maar omdat je een verhaal vertelt, vallen wel de scherpe punt­jes eraf. Zo zijn er allerlei continuïteiten en dis­continuïteiten in die geschiedenis, die nog behandeld moeten worden.
Daar had ik over willen debatteren. Niet als kritiek op het boek, maar zo van, dit is nog een open verhaal, hoe kijken we hier tegenaan en wat moeten we ermee. Dat zou dan onze functie zijn geweest. En zo zouden jullie met het Zwols Histo­risch Tijdschrift kunnen zeggen, we gaan jaarlijks een echt historisch thema aanpakken en we nodi­gen een aantal mensen uit om daar hun licht op te laten schijnen. Met Ten Hove’s boek als uit­gangspunt.

Wat vind je eigenlijk van ons tijdschrift?
Het niveau van jullie blad is altijd hoog, het is ongelofelijk goed als je het ZHT vergelijkt met uitgaven in andere steden. Maar beter kan altijd. Zo’n inhoudelijke discussie naar aanleiding van de Geschiedenis van Zwolle zou ik hartstikke leuk vinden. Maar misschien is voor een brede lezers­groep zo’n wetenschappelijk debat minder inte­ressant. Toch zou je als historische vereniging die discussie kunnen voeden.

Stel dat je zelf nog gelegenheid zou hebben om een bijdrage aan de geschiedenis van Zwolle te leveren, waar zou dat dan over gaan?
Dan zou ik me toch met die achttiende eeuw wil­len bezighouden. En, geprikkeld door Jonathan Israel, vooral met die radicale periode aan het begin van de achttiende eeuw. Een vergeten periode, maar heel boeiend, hele bijzondere mensen. Je krijgt dan ook zoiets als Krinke Kes­mes 5, zo’n utopisch, fantastisch verhaal, met allerlei politieke boodschappen erin. Daar broei­de iets in Zwolle rond 1700 wat nog niet goed onderzocht is. Neem het Spinozisme, het stads­bestuur speelde daar ook een rol in. Landelijk is er toen ook een enorme toestand geweest over de positie van Zwolle ten opzichte van de goede godsdienst. Wat daar precies aan de hand was in de stad, wie de betrokken partijen waren, wat er rond radicale ideeën voor relaties lagen vanuit de stad naar andere centra in Europa, dat vind ik heel bijzonder. Daar zou ik nog wel eens wat mee willen doen.

Als je nou terugkijkt op die zes jaar hier, ben je dan tevreden?
Jazeker. Het is een hele intensieve periode geweest, de fusie, de inrichting van de organisa­tie, de verhuizing, het bouwtraject, daartussen­door allerlei leuke projecten, zoals de vernieu­wing van onze website. Niet alleen in steen, glas
Het HCO Kennis­centrum op de eerste verdieping. (Foto Rob Hoekstra) De trap en het lijnenspel van het Kenniscentrum HCO (Foto Rob Hoek­stra)

en beton, maar ook in bites en bytes is echt een enorme vooruitgang geboekt. In het presenteren van materiaal, het verbreden van onze doelgroe­pen. Dat vind ik heel belangrijk. Bovendien is het ook een soort avontuur geweest, want waar lig­gen nou de grenzen van zo’n organisatie. Mijn ideaal is dat archieven niet alleen maar een infor­matiebron zijn maar ook inspiratiebron. We zijn er niet alleen voor informatie, maar ook voor beleving, of hoe wil je het noemen. Op het archiefcongres in Wenen zei iemand: ‘Tot nu toe zijn we als archivarissen veel gefocust geweest op onze eigen producten, maar je moet je veel meer focussen op je rol in maatschappelijke proces­sen.’ Dat is eigenlijk de kern van wat we hier aan het doen zijn. Gewoon inspelen op esthetische behoeftes, schoonheid, poëzie, daar kunnen wij een rol in spelen. Je hebt materiaal waarmee je mensen op gang krijgt.

Heb je nog een boodschap voor je opvolger?
Een hele moeilijke opdracht is dat er evenwicht blijft van acquisitie tot beschikbaarstelling, en dat dat niet ten koste gaat van publiekspresenta­ties. Dat is ook een lastig financieel probleem. Vervolgens de vraag of we steeds de juiste formu­les kunnen vinden om de maatschappelijke rol van archieven duidelijk te maken.

En wat wil je de lezers van ons tijdschrift mee­geven? Welke drie boeken zouden ze volgens jou in elk geval gelezen moeten hebben?
Allereerst Herfsttij der Middeleeuwen van Huizin­ga. Dat heb ik al op de middelbare school gele­zen. Niet alleen vanwege de periode, maar ook vanwege de aanpak. Het persoonlijke, het intuï­tieve in de geschiedschrijving. Er is over dat onderwerp net een boek verschenen van Frank Ankersmit, de geschiedfilosoof. Dat spreekt mij ook aan.

Wat in mijn studententijd een enorme indruk op mij heeft gemaakt was Talmon, een Israëlische historicus, The origins of totalitarian democracy. Over de Franse revolutie, wat gebeurt daar, de analyse daarvan, de verlichte voorhoede die met idealen begint maar uiteindelijk het hal­ve land uitmoordt, omdat ze denken, dit is toch goed. Dat heeft m’n ogen enorm geopend voor hoe dat gaat in de politiek, in landen. Of je dat nou moet aanraden weet ik niet, maar het is in ieder gevel een titel die me is bijgebleven.

Dat voldoet aan het criterium dat geschiedenis leeft?
Ja. Veronderstel dat je die geschiedenis heel koel en zakelijk zou kunnen beschrijven, dat geloof ik niet. Dat vind ik hier ook van de archieven hoor, sommige mensen zeggen dat je als archiefdienst geen verhalen moet gaan vertellen, laat dat de historici maar doen. Maar ik zeg, wij doen niets anders, want alleen al door de selectie die we maken, door wat we in huis halen, daarmee ver­tellen we al een verhaal. De manier waarop we archieven toegankelijk maken. Als je hier de inventarissen bekijkt, dan zie je gewoon de per­soon die er achter zit. Als je mij het dossier geeft dat hier door meneer A beschreven is, dan maak ik een totaal andere beschrijving. Ik zie er hele andere dingen in.

Maar de huidige inventarissen van het HCO bestaan al sinds jaar en dag, die zouden dan best eens toe zijn aan actualisering.
Ja, maar dat weten jullie ook, je doet archiefon­derzoek, je pakt een inventaris en aan de hand van de beschrijving denk je dat zou relevant kun­nen zijn. Maar vervolgens heb je dat stuk en dan merk je dat dat over hele andere dingen gaat. Daar zitten veel meer lagen van betekenis in. Die net zo belangrijk zijn. Want wij mogen als archi­varis alleen maar stukken in de administratieve context zetten. Maar die administratieve context is een politieke context. Daar zit een keuze in. Die politieke context is ook een bedrijfsorganisa­torische, een mentaliteitscontext. Waarom zou ik die verhalen niet mogen vertellen als dat bij­draagt aan het begrip van dat stuk. Dat is een belangrijke discussie.
De toegang tot stukken komt soms als een soort hermetisch systeem van regesten, inventa­rissen en beschrijvingen op je over. Maar daar zitten duizenden werkelijkheden achter. Dat is wat mij bij Huizinga aantrekt, dat hij verhalen vertelt en dan direct ook het besef dat wij net zo goed die verhalen vertellen. Want dat begint al bij de selectie, je bent toch met je eigen belang­stelling bezig. Wij vertellen dus heel veel verha­len niet. Op zich is het natuurlijk goed dat je een systeem hebt en dat je volgens een stramien archieven beschrijft, alleen ik denk dat wij veel meer duidelijk moeten maken dat elke archiefbe­schrijving een verhaal is.

Je hebt nu twee boeken genoemd. Wat is het der­de?
Wat ik ook nog heel vaak gebruik is Umberto Eco, De naam van de roos. Daarin praten William van Baskerville en Adson over de bibliotheek die de hoofdrol speelt in het boek, en dan zegt dat kleine monnikje Adson, goh, ik snap nu pas dat bibliotheken niet stapels boeken zijn, maar ‘een bibliotheek is een onhoorbare fluistering tussen perkamenten.’ Toen ik dat voor het eerst las liep ik stage in Deventer en toen dacht ik, ja, dat is eigenlijk ook wat ik interessant vind in archie­ven. Dat zijn niet stapels stukken hier en hier en hier, maar op de een of ander manier ‘praat’ ook alles met elkaar. Dat weet je ook wanneer je met archiefonderzoek bezig bent, dan is het net alsof het ene stuk je naar het andere stuurt. Dit is natuurlijk overdrachtelijk gezegd, maar je snapt ongeveer wat ik bedoel.
Dat heb ik altijd heel sterk ervaren. Dat is ook de geheimzinnigheid die in die archieven zit. Het heeft mijn visie op wat archieven zijn ook wel heel sterk bepaald. Op de een of andere manier communiceren die archieven met elkaar. Als je archiefonderzoek doet dan weet je dat dat zo is.
Dat er paden ontstaan, omdat je als het ware van dit archiefstuk naar dat archiefstuk wordt gebracht. Hoe dat gebeurt, dat is natuurlijk ergens in je eigen associatieve vermogen. Eco zegt dat zo, en dan moet je voor boeken archie­ven invullen:
‘Nu kwam ik (Adson) tot het besef dat boe­ken niet zelden over boeken spreken. In het licht van deze overweging kwam de bibliotheek mij nog onrustbarender voor. Het was dus de plaats van een eeuwenlange fluistering, van een onhoorbare dialoog tussen perkamenten, een levend ding, een vergaarplaats van niet door een menselijk brein te beheersen krachten, schatka­mer van geheimen, ontsproten aan ontelbare breinen, geheimen die degene die ze hadden geproduceerd hadden overleefd.’
Het is een romantisch beeld, maar zo is het met archieven ook. Met als achterliggende boodschap voor de onderzoeker om die fluistering te ver­staan en te duiden…
* Het gesprek met Bert Looper vond plaats op 22 september 2006.
Noten
1 Dr Frans C. Berkenvelder (1932) was van 1968 tot 1994 gemeentearchivaris in Zwolle. Hij promo­veerde in november 2005 op het proefschrift Stede­lijk burgerrecht en burgerschap in Deventer, Kam­pen en Zwolle 1302-1811. Zie voor de recensie van dit proefschrift de rubriek ‘Boekbesprekingen’ in dit nummer.
2 Jos. M.M. Hermans, Zwolse boeken voor een markt zonder grenzen 1477-1523, ’t Goy-Houten 2004
3 Drs Ingrid Wormgoor heeft jarenlang als redac­teur en vervolgens als eindredacteur deel uitge­maakt van de redactie van het Zwols Historisch Tijdschrift. Zij gaat binnenkort promoveren op het proefschrift Uit vrij wil en voor mijn zieleheil. Ker­kelijke instellingen in Zwolle en hun functioneren binnen de stedelijke samenleving tot 1580.
4 Mr Evert Dirk Eijken (1929-2003) was rijksarchi­varis in Overijssel van 1971-1991. Zijn compen­dium van de Overijsselse Rechtsgeschiedenis van het ancien régime zal postuum verschijnen.
5 Een oorspronkelijk Nederlands imaginair reisver­haal door de Zwolse chirurgijn Hendrik Smeeks uit 1708. De titel luidt: Beschryvinge Van het magtig Koningryk Krinke Kesmes.

Herinneringen aan het Kristalbad Harculo

H
et Kristalbad Harculo neemt een bijzon­dere plaats in in mijn jeugdherinnerin­gen. Dat bad betekende nogal wat voor ons tienerjongens van de jaren dertig uit de Zwol­se buurt De Pierik. Je kon er heerlijk zwemmen, en er waren bovendien de nodige voorzieningen getroffen om het verpozen te veraangenamen. Omdat in publicaties over Zwolle het Kristalbad tot nu toe nauwelijks genoemd is, wil ik er hier graag enige aandacht aan besteden.
Ligging

Zoals de naam al aangeeft was het Kristalbad Har­culo gelegen in de buurtschap Harculo, destijds onderdeel van de gemeente Zwollerkerspel. De aanduiding Kristalbad sloeg op het kristalheldere water. Het bad was vanuit Zwolle te bereiken door via de buurtschap Ittersum de Hollewandsweg richting Wijhe te volgen en dan de afslag rechts, de Jan van Arkelweg, te nemen die uitkomt op de IJsseldijk. Als je rechtsaf de dijk opreed, kwam je na ongeveer honderd meter op de plaats waar aan de linkerkant een weggetje naar de ingang van het bad leidde. Op die plek op de dijk stond een klein hokje voor de kaartverkoop.
Het Kristalbad is in gebruik genomen in 1932. Ik heb daar verder weinig gegevens over kunnen vinden. Wel heb ik een aantal jaren geleden op het toenmalige Gemeentearchief (nu HCO) een brief aangetroffen uit mei 1934, waarbij de gemeente Zwollerkerspel een vergunning voor exploitatie van het bad afgaf. Daarin was sprake van een uit­breiding van de zwemplaats. Het bad werd geëx­ploiteerd door de familie J.A. van Dijk, die een

L. Berends
Het Kristalbad Harculo omstreeks 1932. Op de dijk is, met puntdak, het hokje voor de kaartver­koop te zien. Meteen aan de andere kant van de dijk ligt de boerderij van exploitant J.A. van Dijk. (Collectie HCO)

boerderij bewoonde aan de IJsseldijk schuin tegenover het bad, en de heer B.J. Schurink, des­tijds dealer van het automerk Citroën. Hij was met zijn ‘Eerste Zwolsche Autogarage’ gevestigd aan de Veerallee 12, naast het Kamper spoorlijntje. De boerderij van de familie Van Dijk is jaren later afgebrand en niet meer herbouwd.

Inrichting

De inrichting van het bad was in mijn herinnering ongeveer als volgt. Het natuurbad maakte deel uit van een grote kolk, gelegen tussen de IJssel en de dijk. Kwam je per .ets de dijk afrijden, dan kwam je uit op het aangelegde zandstrand dat voor het hele bad langsliep. Links van de ingang stonden aaneen de houten kleedhokjes, de doucheruimte en de wc’s van de damesafdeling, en rechts dezelf­de voorzieningen voor de heren. Bovendien was er nog een soort barak waar je snoepgoed (chocola­de, kauwgom, frujetta), een kogel.esje limonade-gazeuse of een ander (alcoholvrij) drankje kon kopen. De grote tent die op de afbeeldingen staat, herinner ik me niet, die moet er voor mijn tijd in 1932 en/of 1933 hebben gestaan. Vóór elk van de beide afdelingen was een klein deel van het strand met gaas afgeschermd, waar gelegenheid was om je kleren onder een dak aan haken op te hangen en waar je ook kon en mocht (!) zonnebaden. Ik weet nog goed dat zonnebaden met ontbloot bovenlijf voor de mannen en jongens niet toegestaan was. Iedereen, mannen en vrouwen, droeg toentertijd een volledig ééndelig badpak. De algemene poli­tieverordening van de gemeente Zwollerkerspel bevatte strenge regels op het gebied van de zede­lijkheid. Daar waren ook de vergunningsvoor­waarden op gebaseerd en daaraan werd door het badpersoneel, de badmeester en vooral controleur
J. Boerkamp, strikt de hand gehouden.
Midden voor het strand dat zo ongeveer hon­derd meter lang was, werd de grens van de dames-en de herenafdeling gevormd door een op houten palen gebouwde vlonder. Die liep een meter of twintig het diepere gedeelte van de kolk in en diende, behalve als afscheiding tussen de dames-en herenafdeling, tevens als spring- en duikplank. Het diepe gedeelte van het bad werd, zoals in dit soort zwembaden gebruikelijk, gemarkeerd door een lijn met stukken kurk. In het diepe gedeelte lagen twee grote en, wat verder in de kolk, nog drie kleine houten speelvlotten.
Rechts van het strand van de herenafdeling lagen op korte afstand uit de oever vier eilandjes in de kolk, waarvan de eerste twee met houten brug­getjes met elkaar en met het strand verbonden waren. Op het eerste eilandje stond een eenvoudig houten bouwsel, dat het domein was van de bad-

Kristalbad Harculo
Het kristalbad Harculo werd geopend in 1932. De oppervlakte van het bad bedroeg circa zeven hectare. Er waren zeventig stuks eenpersoonscabines, afgesloten door deuren en wanden met ventilatieopeningen, er was een dames en een heren wc met waterspoeling, twee kledingbewaarplaatsen berekend voor 600 personen, twee douches in de open lucht met door de zon voorverwarmd water. In geval van nood waren er de volgende reddingsmiddelen: boeien, één haak, één roeiboot en een ver­bandtrommel. Personeel: één badmeester en één persoon voor controle Aantal zwemmers per seizoen: circa tienduizend Grootste aantal per dag: circa zeshonderd Geopend: van 8-12 uur en van 14-20.30 uur Entree: kinderen tien cent, ouderen vijftien cent
Ontleend aan het archief van de gemeente Zwollerkerspel, 1927-1967, inventarisnummer 1401

meester. Dat was de heer D. ter Haar, een man die tot een destijds bekende Zwolse badmeesterfami­lie behoorde. Verder was daar ook het aanlegstei­gertje voor een paar kano’s en een roeiboot die je bij de badmeester kon huren. Die steiger gebruikte de badmeester ook om zwemles te geven. Langs de dijk, richting Zwolle, onder de populieren die er nu nog steeds staan, trof je enkele uit hout en riet­matten opgetrokken prieeltjes aan, bestemd om op zonnige dagen aan schaduwzoekende gezinnen te worden verhuurd.
Schuin achter de kleed- en douchevoorzienin­gen voor de heren stond de pompinstallatie van het bad met een watertank hoog op een skeletach­tige toren, die de douches en toiletten van stro­mend water voorzag. Buiten het strandgedeelte waren de oevers van de kolk begroeid met riet; het wateroppervlak langs die oevers was in de zomer­maanden bedekt met een prachtig bloemtapijt in wit en geel door de vele bloeiende waterplanten.

Prettige herinneringen

Ik bewaar veel prettige herinneringen aan dit bad. Vooral in de weekenden en tijdens de zomerva­kantie waren we hier veel te vinden. Bij heel mooi weer namen we een enkele keer boterhammen van thuis mee, zodat we de hele dag konden blijven. We vermaakten ons best, want behalve zwemmen en een partijtje voetballen op een aangelegd trap­veldje kon je er ook prachtig vissen. Er zat veel vis, waarschijnlijk ook omdat de kolk ’s winters bij hoog water door de IJssel werd overstroomd. Menig keer zat ik ’s morgens vroeg, nog voor de zon opkwam, al op de duikplank met mijn uitge­worpen hengeltje. Prachtig vond ik het dan om te ervaren hoe op een gegeven moment alles om je heen in de natuur ontwaakte en je de zon op zag komen. Het geluid van rammelende melkbussen en -emmers bij de boerderijen in de omgeving gaven aan dat inmiddels ook de boerenbevolking weer aan haar dagelijkse arbeid was begonnen.
Het staat me nog duidelijk voor de geest hoe op zondagmiddagen bij mooi weer hele families uit Assendorp op de .ets naar het Kristalbad togen. Het was dan druk op de weg in het oude Ittersum, voor mijn gevoel ging het om drommen mensen, maar wellicht was het in werkelijkheid iets minder massaal. Maar in de vooroorlogse
Twee foto’s van het Kristalbad Harculo waarop een grote tent te zien is. De foto’s moeten ook omstreeks 1932 gemaakt zijn. In ieder geval voor 1934, de auteur heeft deze tent nooit bij het bad gezien. (Collectie HCO)

jaren, toen de doorsnee burger maar weinig recre­atiemogelijkheden kende, was zo’n zondaguit­stapje met het hele gezin toch een waardevolle vorm van vrijetijdsbesteding. Om de kosten hoef­de men het ook niet echt te laten, want de entree­prijzen waren laag. De exacte toegangsprijzen kan ik me niet meer herinneren, maar mijn ouders betaalden voor mijn jaarlijkse seizoensabonne­ment één gulden vijftig.

Sluiting
Ik weet niet wanneer en om welke redenen het bad destijds is gesloten. Het enige dat ik hierover heb kunnen vinden is een brief in het voormalige Gemeentearchief (nu HCO) uit 1948, met gege­vens over de zweminrichtingen in de gemeente Zwollerkerspel. Daarin wordt vermeld dat het Kristalbad Harculo al enkele jaren gesloten is. Ik vermoed dat dit al in het begin van de jaren veertig is gebeurd. Misschien had het Kristalbad te lijden onder de concurrentie van het in 1934 geopende Openluchtbad aan de Ceintuurbaan. Assendor­pers gingen aanvankelijk niet zo snel naar het Openluchtbad. Er was eerst nog geen brug over het Almelose Kanaal, de Weteringbrug werd pas in juni 1938 geopend. Mogelijk heeft ook de oor­logssituatie er een rol in gespeeld, want al gauw na de Duitse bezetting werden de .etsbanden schaars. En je had echt een .ets nodig om er te komen. Want duidelijk is wel dat het bad eigenlijk te ver van de stad lag. Voor bewoners van Assen-dorp was het nog te doen, maar voor de meeste andere stadswijken was de afstand behoorlijk groot. Ik vermoed dan ook dat .nanciële overwe­gingen, vanwege het teruglopende aantal bezoe­kers, uiteindelijk hebben geleid tot de sluiting van het bad.
Na de oorlog is de kolk waar het Kristalbad in lag betrokken in de plannen voor de bouw van de nieuwe IJsselcentrale. Via een doorbraak naar de IJssel ging de kolk deel uitmaken van het invoer-kanaal voor het koelwater van de een stukje ver­derop gebouwde centrale. Deze situatie bestaat nu nog, al verkeert wat toen de ‘nieuwe’ IJsselcentrale was al weer jaren in een fase van afbouw, omdat de energievoorziening van de eenentwintigste eeuw weer andere eisen stelt.

Een Antwerpse duivel boven Zwolle:
Jan Olieslagers’ vliegdemonstratie in 1910

E
ind 2003 werd overal ter wereld het eeuw­feest van de eerste gemotoriseerde vlucht gevierd. Deze werd op 17 december 1903 in North Carolina (Verenigde Staten) ondernomen door de gebroeders Orville en Wilbur Wright met hun zelfgebouwde vliegtuig de Kitty Hawk. Tijd­genoten stonden versteld. Een ooggetuigenverslag van de gebeurtenis werd zelfs geweigerd door het wetenschappelijke tijdschrift The Scienti.c Ameri­can, omdat de redactie moeilijk kon geloven dat het echt gebeurd was en zelfs als het echt gebeurd zou zijn, kon volgens hen een dergelijk vliegtuig geen praktische toepassingen hebben. Maar de ontwikkelingen gingen snel: de gebroeders Wright demonstreerden in 1908 in Frankrijk hun kunnen en leidden daar ook leerling‘aviateurs’ op.
De eerste Nederlandse vlucht
Het vliegen werd ook in Nederland een ware hype. Heerenveen en Ede beconcurreerden elkaar wie als eerste een vliegdemonstratie kon laten zien. Even leek Heerenveen te zullen winnen. Op 30 en 31 juli 1910 zou Clément van Maasdijk (1885-1910)1 daar zijn vliegkunsten vertonen. Maar de Haagse autofabrikanten Verwey en Lugard, die hun werk­nemer Jan Hilgers (1886-1945) naar Frankrijk had­den gestuurd om daar het vliegen onder de knie te krijgen, riepen hun protégé met spoed terug toen ze hoorden van de geplande demonstratie van Van Maasdijk in Heerenveen. Verwey en Lugard wilden hun vlieghaventje, de vliegheide Ede, met een spectaculaire actie promoten. En zoals zo vaak won ook ditmaal de commercie. De nog niet gedi­plomeerde Hilgers maakte op 29 juli 1910 met een Wright Flyer in rechte lijn een korte vlucht over de hei, landde, draaide zijn toestel om en vloog nog een rechte lijn. Bochten draaien had hij nog niet geleerd. Die gebeurtenis wordt gememoreerd op een monument ten noorden van Ede, aan de voet van een nu uitgegroeid lariksbos. Op een witge­pleisterde, ongeveer 2,5 meter hoge vliegtuigvleu­gel wordt ‘de eerste motorvlucht van een Neder­lander boven Nederland’ herdacht.2 Zo werd Jan Hilgers de eerste Nederlandse piloot die boven Nederland vloog. Van Maasdijks eerste vliegtocht vond een dag later plaats, op 30 juli 1910 tijdens de in Heerenveen georganiseerde vliegdagen. Clé­ment van Maasdijk vloog op 30 en 31 juli en 1 augustus 1910 met een Sommer-dubbeldekker

Jeanine Otten
Portret van Jan Oliesla­gers met zijn handteke­ning, fotograaf H.W. Metman te Enschede, 1910. (Collectie HCO) Af.che van de vliegweek in Groningen, 10 tot en met 14 augustus 1910. (Collectie HCO)

boven Heerenveen. Op de laatste dag steeg hij tot een hoogte van 120 meter en de vlucht duurde 5 minuten en 55 seconden. De toenmalige Thialf­ijsbaan bij het plaatselijke ziekenhuis diende als vliegveld. Daar staat nu het Van Maasdijkmonu­ment. Lang heeft Van Maasdijk niet van zijn roem kunnen genieten. Voor geplande vliegdemonstra­ties te Enschede keurde Clément op 25 augustus 1910 nog het vliegterrein daar. Maar twee dagen later stortte hij bij een proefvlucht voor de vlieg-week van 28 tot en met 30 augustus te Arnhem neer op de heide bij Schaarsbergen. Hij werd dodelijk in zijn borstkas getroffen door het motorblok. Clément van Maasdijk was slechts 25 jaar oud. De vliegdemonstraties in Enschede wer­den verschoven naar een later tijdstip, eind sep­tember, en werden toen gegeven door de Belg Jan Olieslagers. Voor Van Maasdijk werd later in de buurt van het Maarsbergse bos een gedenksteen opgericht.

Vliegdemonstraties
Die eerste vliegdemonstraties in Nederland wer­den gegeven door jonge vliegers, onder wie de boven al genoemde Vlaming Jan Olieslagers (1883­1942), bijgenaamd de Antwerpse Duivel. Hun vliegtuigen waren zelfgebouwde lichte construc­ties van latten, linnen en pianodraad. Ze waren zeer windgevoelig. De vliegers waren jonge, roeke­loze mannen die tijdens kermisachtige demon­straties en wedstrijden hun lev

Lees verder