Wim Huijsmans
Suikerhistorie
Snackcorner Norp. (Foto Jan van de Wetering)
Banketbakkerij / Tearoom A. Norp
In een nummer dat in het teken staat van de jarige Sassenpoort mag een suikerzakje met die poort erop natuurlijk niet ontbreken. Vlakbij de Sassen-poort aan de Burgemeester Van Roijensingel 24 is snackcorner Norp al ruim een halve eeuw gevestigd. In dit pand, zo rond 1890 in neorenaissance stijl opgetrokken en voorzien van een tuitgevel, begon A. Norp op 1 januari 1952 een banketbakkerszaak, kokerij en automatiek. Het pand was op een gunstig punt gelegen. Er was veel klandizie. In 1953 kon de zaak daarom al in een nieuw jasje gestoken worden. Drie jaar later breidde Norp zijn zaak verder uit. Hij kocht het naast gelegen pand (nr. 23). Daarin kwam een tearoom die in september 1956 werd geopend. De tearoom was volgens de krant smaakvol ingericht met modern meubilair. En men zat ‘uiteraard zeer dichtbij het gebak’.
Het fenomeen tearoom was voor Zwolle nieuw. De tearoom werd vooral door dames bezocht voor een lekker kopje thee en een heerlijk gebakje. Wim Sonneveld heeft de tearoom onsterfelijk gemaakt met zijn tragikomische Tearoom Tango, waarin hij bezingt hoe hij zich ‘belazerd’ voelt. Het lied eindigt met de onvergetelijke woorden: ‘Deze dame hier, ober, wil nou even alles afrekenen.’ Of Norp ook van deze gasten gehad heeft, vermeldt de historie niet.
Na het overlijden van Norp sr. in 1960 zette
A. Norp jr. het bedrijf voort. De tearoom annex lunchroom werd in 1972 opgeheven. De activiteiten vonden van toen af aan alleen nog maar in nr. 24 plaats. Het bedrijf ging met zijn tijd mee. Norp is in Zwolle nog altijd een begrip. Zoals de Sassenpoort om haar schoonheid wordt geroemd, zo worden de kroketten van snackcorner Norp wijd en zijd geroemd.
Redactioneel Inhoud
De Sassenpoort is, naast de Peperbus, nog altijd gezichtsbepalend voor Zwolle.
In 2009 werd het 600-jarig bestaan van deze enig overgebleven stadspoort herdacht. Jan van de Wetering beschrijft in dit nummer niet alleen de geschiedenis van de poort zelf, maar ook wat er zich zo al in en om de poort in de loop van de eeuwen heeft afgespeeld. In de tweede helft van de vijftiende eeuw heeft Wolf van Ittersum er ‘vrijwillig’ gevangen gezeten, en zo’n vijftig jaar later zat Karel van Gelre er vast. In de twintigste eeuw heeft het Rijksarchief Overijssel lang gebruikt gemaakt van de toen tochtige en stoffige ruimtes.
In het begin van de zeventiende eeuw werden nieuwe vestingwerken om de stad aangelegd. Er werd voor de toegang tot de Sassenpoort een zogenaamd hoornwerk aangelegd. Dit bestaat nu ongeveer vierhonderd jaar. Kees Canters, zelf woonachtig ‘aan het hoornwerk’, toont aan dat dit verdedigingswerk nog duidelijk terug te vinden is in het stratenpatroon ter plaatse. Eén van de bekendste gelegenheden op het terrein van het voormalige hoornwerk is snackcorner Norp. Wim Huijsmans beschrijft de geschiedenis van dit bedrijf aan de hand van een suikerzakje waarop de Sassenpoort is afgebeeld.
Een ander jubileum, negentig jaar, wordt gevierd door de Groninger vereniging De Molleboon. Martin Werkman gaat vooral in op de vooroorlogse periode van deze vereniging, aan de hand van stukken die hij in de nalatenschap van zijn vader vond.
Frank Inklaar en Jan van de Wetering hebben historicus Wim Coster geïnterviewd van wege zijn proefschrift (2008) over mr. B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis (1807-1884). Deze Zwollenaar heeft veel betekend voor de emancipatie van het platteland. Coster noemt hem dan ook treffend ‘Baron op klompen’.
Suikerhistorie Wim Huijsmans 142
600 jaar Sassenpoort Jan van de Wetering 144
Het hoornwerk van Zwolle Een merkwaardig verlopende straat en twee bijzondere voordeuren Kees Canters 158
Mollebonen en blauwvingers Groningers in Zwolle 1919-1940, een kleine geschiedenis van de Grönniger Verainen ‘De Molleboon’ Martin Werkman 167
Welvaart, welvaart
De inspanningen van een Zwolse baron op klompen
Frank Inklaar en Jan van de Wetering 174 Boekbesprekingen 178 Mededelingen 180 Auteurs 182
Omslag: De Sassenpoort gezien vanaf het Van Nahuijsplein, door Joan Willem Meijer, 1840-1929. (Collectie Stedelijk Museum Zwolle)
600 jaar Sassenpoort
Jan van de Wetering Ruim honderd jaar geleden, op de Tweede Pinksterdag van 1905, kwamen de leden van het Zwolsch Vrijwilligerscorps terug van een tweedaagse fietstocht die hen helemaal
naar Duitsland had gevoerd. Een noviteit in die dagen, want fietsen was destijds lang niet voor iedereen weggelegd. Via Arnhem, over de Veluwe fietsten ze richting Zwolle. De Zwolse Courant vond het zo bijzonder dat er een volledig verslag van de tocht in de krant verscheen. Daaruit blijkt dat de blijdschap van de deelnemers over hun veilige terugkeer groot was. Op de IJsseldijk bij Hattem kregen ze Zwolle in zicht. En hun reactie op het zien van de stad is nu, honderd jaar later, voor veel Zwollenaren nog steeds herkenbaar. We lezen: ‘Zoodra wij te Hattem de Peperbus met het Olie- en Azijnstel wederom in het zicht kregen, ging er een luid hoera op, blij en dankbaar dat de tocht zo goed was verlopen, terwijl het toch slechts huurfietsen waren, waaraan de berijders niet gewend waren.’1
De Peperbus met het ‘Olie- en Azijnstel’. Ja, dat weet elke Zwollenaar: als je van verre de Peperbus ziet, ben je eigenlijk alweer in Zwolle. Zo heb ik het ook mijn dochters van kindsbeen af geleerd. Maar dat Olie- en Azijnstel, daar heeft niemand het meer over. Honderd jaar geleden wist iedere Zwollenaar dat daar de Sassenpoort mee werd bedoeld. Tot op de dag van vandaag geven mensen markante gebouwen bijnamen. Zo heet in de volksmond de Martinitoren in Groningen ‘de Olle Grieze’ en de Onze Lieve Vrouwetoren in Amersfoort ‘de Lange Jan’. Dat we die bijnaam voor de Sassenpoort zijn vergeten, heeft misschien te maken met het feit dat de poort in tegenstelling tot de Peperbus niet meer van verre zichtbaar is. Het Olie- en Azijnstel is verdwenen achter de in de afgelopen eeuw verrezen hogere gebouwen.
Maar markant is de Sassenpoort tot op de dag van vandaag. Dat kunnen we zelfs beschouwen als een kernfunctie van de poort in onze tijd: de Sassenpoort is niet alleen gezichtsbepalend voor de directe omgeving, maar net als de Peperbus en de Grote Kerk voor de hele stad. Het zijn monumentale iconen. Laten we eerlijk zijn: onze moderne tijd is arm aan gebouwen met een zekere allure. Niet elk groot gebouw bezit die eigenschap: zo ken ik weinig Zwollenaren bij wie het hoge en massale ABN-gebouw warme gevoelens wakker maakt. Om markant te zijn, in positieve zin, moet er sprake zijn van wat de bekende kunsthistoricus Gombrich in zijn gelijknamige boek ‘Eeuwige schoonheid’ heeft genoemd. En om misverstanden te vermijden: dan hoeft het niet alleen om kunst- of bouwwerken uit lang vervlogen tijden te gaan.
Markantheid als kernfunctie dus. Maar eeuwenlang had de Sassenpoort voor de Zwollenaren andere, belangrijker functies. Daarover gaat dit verhaal.
Wanneer is de Sassenpoort gebouwd?
We vieren dit jaar het 600-jarig bestaan van de Sassenpoort. Dat brengt ons bij het jaar 1409.
Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat échte zekerheid hierover niet bestaat. In verschillende publicaties staan dan ook even zoveel verschillende geboortejaren vermeld. De site van VVV Zwolle vermeldt bijvoorbeeld 1406, evenals het Architectenweb en de Geschiedenis van Zwolle van Thom. de Vries. De doorgaans goed geïnformeerde W.A. Elberts noemt in zijn Historische wandelingen in en om Zwolle 1408 als geboortejaar. Zelfs 1436 wordt in oude bronnen vermeld. De laatste geschiedschrijver van Zwolle, Jan ten Hove, noemt 1409, evenals De Zwolse canon. Tot dat jaar zijn namelijk bedragen voor de aankoop van stenen ten behoeve van de poort in de stadsrekeningen te vinden, daarna niet meer. Hoe dan ook, zeker is dat de huidige Sassenpoort een voorloper heeft gehad, want er zijn documenten bekend uit de veertiende eeuw waarin de naam ‘Sassinkpoort’ of andere verbasteringen al voorkomen.
Ook over de herkomst van de naam Sassen-poort blijft het bij speculaties. Die worden helder
De Sassenpoort vanaf het Van Nahuijsplein. Detail aquarel uit 1860 van Willem Hekking, 1825-1904. (Collectie HCO) Sassenpoort met rechts de molen op het Sassenpoortenbolwerk (nu Van Nahuijsplein). Aquarel van Gerrit Grasdorp (1659-1716), rond 1700. (Collectie Stedelijk Museum Zwolle)
op een rij gezet in het dertiendelige Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden (1839-1851) van A.J. van der Aa. In dat boek laat hij geen vlek in Nederland onbesproken. Over de naam Sassen-poort schrijft hij:
‘De oorsprong van de naam der Sassenpoort is twijfelachtig. Oudstijds werd hij Sassingpoort of Sassinkpoort geschreven, zoo als men meent naar de oude Saksen of Sassen, die ook eenige tijd in deze landstreek gewoond hebben. Andere oudheidkundigen beweren, dat zij eertijds de Assendorperpoort of Assenpoort, naar het nabijgelegen Assendorp genoemd werd, en de naam Assenpoort naar verloop van eenige eeuwen, in Sassenpoort veranderd is.’
Hoe het ook zij, tegenwoordig denken de meeste historici en naamkundigen dat de naam Sassenpoort van het woord ‘Saksen’ is afgeleid.
Waarom een poort?
De geschiedenis van de Sassenpoort begint bij de opkomst van de steden in de dertiende eeuw. In de vroege Middeleeuwen, pakweg van 600-1100, waren er geen steden in Nederland. De mensen woonden hoofdzakelijk in nederzettingen op het platteland en voorzagen in hun onderhoud door landbouw en visserij. Het toenemend belang van de handel trok allerlei ambachtslieden aan waardoor een eigen dynamiek ontstond op bepaalde geconcentreerde plaatsen. Die lagen dan vooral langs de handelsroutes, in onze streek langs de IJssel. Zo ontstonden de latere Hanzesteden Deventer, Kampen, Zutphen, Doesburg en ook Zwolle. Met de groei van de steden nam hun macht toe. Voor de bewoners was het wonen in een stad als Zwolle een soort bevrijding. Van horige boeren werden ze vrije poorters.
De landsheren uit die tijd, hier de bisschop van Utrecht, bevorderden zeer bewust stedenbouw. Ze hielden daarbij de touwtjes stevig in handen door onder voorwaarden stadsrechten te verlenen. Zwolle verkreeg het stadsrecht in 1230.
Dat bood grote voordelen: Zwolle kreeg een eigen bestuur, eigen rechtspraak en het privilege om versterkingen aan te leggen. De groei van de stad kon beginnen.
Was de opkomst van de stad in de dertiende eeuw een belangrijke ommekeer, het recht zich tegen de boze buitenwereld te beschermen hield een soort revolutie binnen die revolutie in. Want tot dusver waren met name de kastelen en burchten traditioneel de plek waar belangrijke militaire conflicten werden uitgevochten. Denk in Zwolle maar aan het voormalige kasteel Voorst, dat met enige regelmaat het middelpunt van regionale schermutselingen was. Pas met de val van het kasteel in 1362 was de stad verlost van de permanente dreiging van de heren van Voorst.
De vestingstad Zwolle
Toen Zwolle stadsrechten kreeg, hield dat onder meer in dat de jonge stad zijn grondgebied mocht beschermen door de aanleg van grachten en muren. Dat was ook nodig, want naast roofridders als die van Voorst, zwierf er volk rond dat je liever niet in je stad aantrof: afgedankte soldaten, stropende bendes en ander ongeregeld volk. Zo begon Zwolle zich langzaam te ontwikkelen als een echte vestingstad. Van die beginjaren is weinig bekend. Wel is bij Achter de Broeren een restant gevonden van een stenen stadsmuur van voor 1300. Dat was opmerkelijk omdat Zwolle toen nog in hoofdzaak een stad van hout was.
Na een alles verwoestende grote stadsbrand in 1324 stimuleerde Zwolle nog meer het bouwen in steen. De stad kocht bakstenen van steenbakkerijen uit de directe omgeving: Kampen, Hattem, Harculo, Kathen, Zalk en Wilsum. Dat ging om enorme aantallen. In 1374 nam het Zwolse stadsbestuur het besluit om zes jaar lang jaarlijks
500.000 bakstenen aan de stadsmuur te besteden. Nog in 1411 leverde een steenbakkerij in Wilsum honderdduizend stenen aan Zwolle.
Zwolle had vermoedelijk al in de dertiende eeuw drie stadspoorten: de Diezerpoort, de Kamper-poort en de Sassenpoort (en een waterpoort: de Rodepoort). Hoe deze voorlopers van de latere poorten eruit zagen, weten we niet. Met de (vermoedelijke) oplevering van ‘onze’ Sassenpoort in 1409 was de eerste fase van de fortificatie van Zwolle voltooid.
Zo komen we bij de oorspronkelijke functie van de Sassenpoort. Net als de andere twee stadspoorten had de Sassenpoort twee hoofdfuncties: de poort gaf toegang tot de stad, maar de poort maakte ook deel uit van de verdedigingswerken van de stad. Vanuit de hoogte van een poort kon je ongewenst bezoek van verre zien aankomen. Daarom kregen de poorten ook zware deuren en valhekken. Vóór de Sassenpoort lag nog een verdedigingslinie: een gracht met een ophaalbrug. De poorten werden bewaakt door een zogenoemde portier of door een wacht van poorters. De naam zegt het al. Bij donker werden de poorten gesloten. Dat was ’s zomers om negen uur ’s avonds, en ’s winters al om zeven uur. De bevolking werd vooraf gewaarschuwd door het luiden van de waakklok. Na sluiting trad de wacht aan en ging de nacht in. De sleutels moesten de poortwachters inleveren bij de magistraat.
De diepte van stadspoorten (8-10 meter) werd meestal bepaald door de lengte van een hooiwagen. Die moest uit veiligheidsoverwegingen kunnen worden onderzocht voordat hij de stad werd binnengelaten. Het zou zo maar een Paard van Troje kunnen zijn. Ook de breedte van de poort was afhankelijk van die van de hooiwagens: voetgangers moesten niet het risico lopen geplet te worden door zo’n wagen. Het uiterlijk van de poorten was belangrijk: ze moesten allure uitstralen. Veel poorten komen voor op de stadszegels van een stad. Niet in Zwolle, maar bijvoorbeeld wel in Kampen (de Koornmarktspoort).
Een vrijwillige gevangene
We weten niet precies wanneer, maar de Sassenpoort moet al vroeg naast de functies van stadspoort en verdedigingswerk een derde functie hebben gekregen: die van gevangenis. Veel is daarover niet bekend, op één zeer opmerkelijke geschiedenis na.
Het begon allemaal in het jaar 1464. De Sassenpoort was toen net een halve eeuw oud. Het waren de jaren van Zwolle’s Gouden Eeuw (13801480). De bouw van de Grote Kerk was zes jaar Maar dan nu die bijzondere geschiedenis, waarin de Sassenpoort een hoofdrol speelt. Voor een goed begrip van de gebeurtenissen is het van belang te weten dat Zwolle in die tijd onder het wereldlijk en geestelijk bestuur van de bisschop van Utrecht viel. Hij was de baas over het Sticht dat uit twee delen bestond, het Sticht Utrecht (vergelijkbaar met de tegenwoordige provincie) en het Oversticht, waar onder andere Salland onder viel. Sticht en Oversticht werden van elkaar gescheiden door het hertogdom Gelre (vergelijkbaar met het tegenwoordige Gelderland). Dat leverde voortdurend conflicten op tussen de hertogen van Gelre aan de ene kant en de bisschop van Utrecht (en later de Habsburgse keizers) aan de andere kant.
Gevelbeeld Sassenpoort. eerder voltooid en bijna direct daarna waren de
(Foto Jan van de Wete- Zwollenaren begonnen met de bouw van de Onze
ring) Lieve Vrouwekerk. Het was ook de tijd van de
beroemde Latijnse school van Joan Cele, al leefde
die toen zelf al niet meer. De studenten zorgden
voor veel – soms ongewenste – levendigheid in
de stad. Ook in 1464. Daarover vertelt geschied
schrijver Van Hattum in zijn Geschiedenissen der
stad Zwolle:
‘Ongemeen groot was nog, omtrent dese tyd,
de toeloop na Stads Schole, welke, volgens het
verhaal van sommige, toen door Adriaan Florens
Soon, in de volgende eeuw de Sesde Paus van
die naam geworden, betreden wierdt. Onder het
groot getal Studenten waren er verscheiden, van
een los en ongebonden leven, die veele baldadig
heden bedreven. (…) Anderen liepen des nagts in
de herbergen en met lange messen over de straten,
en regteden vele moetwilligheden aan; so door het krakelen, als vegten met Stads inwoonders.’ 2
De situatie liep zo uit de hand, schrijft Van Hat-
Geromantiseerd portret tum, dat maatregelen geboden waren. Uiteinde-
van Wolf van Ittersum. lijk beval men dat: ‘(…) alle de Clerken en Studen-
De schildering bevindt ten die na de klokkeslag van 9 uur, in slegte Her-
zich in het vertrek in bergen, ofte op de straten met wapens gevonden
de Sassenpoort waarin wierden, ofte met iemand sloegen of vogten, door
Van Ittersum zeventien Stads dienaars vryelyk aangetast, en tot den ande
jaar gevangen werd gehouden. (Foto Jan ren morgen in de gevangenisse gesmeten mogten worden (…)’.3 Die gevangenis zou wel eens de Sas-
van de Wetering) senpoort geweest kunnen zijn.
In 1464 ontstond een conflict binnen de bekende Zwolse familie Van Ittersum. De pater familias Johan van Ittersum overleed dat jaar en al snel ontstond ruzie over de verdeling van de erfenis tussen zijn zoon Wolf en diens zwager, Wolter van Keppel. Die zwager woonde in het hertogdom Gelre. Van Keppel lokte Wolf van Ittersum naar Deventer, zogenaamd om het conflict op te lossen. Bij Olst werd Van Ittersum opgewacht door zijn zwager, die in gezelschap was van vijftien gewapende ruiters. De Gelderlanders trokken Van Ittersum van zijn paard, doodden twee van zijn knechten en voerden hem mee naar een slot in de buurt van Zutphen. Daar sloten ze hem op.
Dat was zeer tegen de zin van de Zwollenaren, die sympathie voor de familie Van Ittersum hadden. Het stadsbestuur legde een boete op van twintig ponden aan iedereen die Van Keppel in
Op deze kaart zien we hoe het hertogdom Gelre lag ingeklemd tussen het Sticht en Oversticht. Het zorgde regelmatig voor grote conflicten tussen de hertog van Gelre en de bisschop van Utrecht, de landsheer van het Sticht en het Oversticht. (Uit de ‘Bosatlas van Nederland’, Groningen, 2007)
zijn huis toeliet. Maar daar liet Zwolle het niet bij. Het stadsbestuur schreef een brief aan de hertog van Gelre om hulp. Die was immers als landsheer van Gelre verantwoordelijk voor het gedrag van Van Keppel. Ze zetten de hertog van Gelre daarbij onder druk door te schrijven dat als hij zijn hulp niet verleende, Zwolle de bisschop van Utrecht zou informeren. De hertog van Gelre had geen zin in moeilijkheden en werd direct een stuk toeschietelijker. Na een bijeenkomst van alle partijen kwamen ze overeen dat de hertog van Gelre dringend aan Van Keppel zou verzoeken om Van Ittersum vrij te laten.
Van Keppel gehoorzaamde, maar niet zonder een wel zeer bijzondere list. Hij liet Van Ittersum op erewoord zweren dat deze zich direct weer in de boeien zou laten slaan zodra Van Keppel dat zou verzoeken of gebieden. Van Ittersum werd vrij gelaten en keerde vliegensvlug naar Zwolle terug. Daar werd het bericht over de afgeperste belofte al snel bekend. Nu was het de beurt aan de Zwollenaren om iets slims te bedenken. En dat deden ze:
Mezekouw van de Sassenpoort. Door deze luiken konden de verdedigers van de stad pek of kokende olie op de vijand gooien. (Foto Jan van de Wetering)
‘Den raad (…) stelde een andere list in het werk, waar door [Van] Ittersum verhindert moest worden, om syn eed en woord van eere te volbrengen. Op de binnenste Sassenpoort wierdt Wolf van Ittersum, met syn vrouw en kinderen, gevangen geset. Om hem dese spiegelgevangenisse [= een soort schijngevangenis] te minder lastig te doen vallen, liet de Raad voor hem, boven de binnen syde van de Poorte een uitstek, of een soort van een Puye maken, waar na toe hy door een nieuw vervaardigde deur een toegang hadt. Hier door hadt hy gelegenheid om, nu en dan een frissche lugt te scheppen, en met de naburen, en de gene, die in en uit de poort traden, pratende de tyd te slyten. Gedurende verscheiden jaren bleef hij alhier sitten, en hy heeft ’er verscheiden kinderen by syn Ehegemalinne gewonnen gehadt.’ 4
Zo zat Van Ittersum voor zijn eigen bestwil vrijwillig gevangen in de Sassenpoort. Elke keer wanneer Van Keppel aan Van Ittersum door brieven of boden opdracht gaf zich weer in Gelre te laten opsluiten, antwoordde Van Ittersum naar eer en geweten dat hij zich best weer in dat hertogdom gevangen wilde laten zetten, maar dat het stadsbestuur van Zwolle hem in de Sassenpoort gevangen hield. Maar de prijs was hoog: hij zou er zeventien jaar opgesloten blijven.
Merkwaardig is de nadruk die de oude bronnen leggen op de speciale ruimte waar Van Ittersum met Zwollenaren kon praten. Die ruimte was bijna tien meter boven de grond, zodat hij min of meer moest schreeuwen om verstaanbaar te zijn. Je kunt alleen maar speculeren waar die gesprekken dan over gingen. Behalve over koetjes en kalfjes en de regelmatige gezinsuitbreidingen was er in die zeventien jaar gespreksstof genoeg. Dat leert ons de stadsgeschiedenis van Van Hattum weer. Een kleine greep uit de vele beschreven gebeurtenissen: 1471: ‘Een felle Pest begon ter selfder tyd op het Berg-Clooster weder te heerschen, alwaar Thomas van Kempen, in syn twe-en-tnegentigste Jaar, (…) aan een waterzuchtigheid overleet.’ 1474: De Zwolse raad neemt een besluit op de badstoven in Zwolle. Badstoven waren verwarmde ruimten waarin men onder toezicht van een stoofmeester een bad kon nemen. Mannen konden er op alle dagen terecht, vrouwen alleen op donderdag. Op overtreding van deze regel kon de stad een boete opleggen tot twintig pond per overtreding. 1478: De boekdrukkunst werd in Zwolle geïntroduceerd. Het jaar daarop rolden in Zwolle al vier boeken van de pers. Er zouden er nog vele volgen. 1480: Drie jaar voor de vrijlating van Van Ittersum was Zwolle zonder enig overleg met Kampen en Deventer verder gegaan met het graven van een kanaal van de IJssel naar de stad. Onze buursteden waren woest en riepen de bisschop van Utrecht erbij om de Zwollenaren te stoppen. Het conflict liep uit de hand toen Deventer en Kampen gezanten naar Zwolle stuurden en de arbeiders daar verboden verder te graven. De stadshistoricus schreef:
‘Dese menschen [waren] onnosel genoeg om aan dit bevel te gehoorsamen [en] verlieten hun werk: dog voor een korte tijd, want so dra men hier van binnen de Stad verwittigt wierdt, leide de Schout hen, bij het vallen van den avond, na de werkplaats te rug, en geboot hen de begonnene uitdiepinge voort te zetten (…).’
Uiteindelijk gaf de bisschop van Utrecht bevel het graafwerk te stoppen en Zwolle gehoorzaamde. Het zou enkele eeuwen duren voordat Zwollenaren de schop opnieuw ter hand namen. Tot zover enkele gebeurtenissen tijdens de gevangenschap van Van Ittersum.5 Toen zijn wraakzuchtige zwager in 1483 overleed, werd Van Ittersum eindelijk vrij gelaten. Maar Zwolle was na al die jaren nog steeds verbolgen op de familie Van Keppel. De stad loofde een beloning uit om de zonen van Van Keppel dood of levend aan het stadsbestuur uit te leveren. Een dode Van Keppel leverde 150 Rijnse guldens op, een nog levende Van Keppel 300 guldens.
Zwolle gaat vreemd:
het avontuur met de hertog van Gelder
De Sassenpoort maakte zoals gezegd deel uit van de vesting Zwolle, samen met de andere stadspoorten, de grachten, de muren en de vele torens. De vraag is gerechtvaardigd of al die versterkingen van de stad zin hebben gehad. Een lastig te beantwoorden vraag, want misschien waren de verdedigingswerken van Zwolle zo afschrikwekkend dat mogelijke vijanden een aanval op de stad bij voorbaat kansloos achtten. Maar er bestaat minstens één sprekend voorbeeld in de Zwolse geschiedenis waaruit het nut van al die stenen verdedigingswerken duidelijk is gebleken. En wat zo aardig is: de Sassenpoort speelt daarin een hoofdrol.
Die geschiedenis begint zo’n vijftig jaar na de vrijwillige gevangenschap van Wolf van Ittersum. In het Zwolse stadsbestuur waren rond 1520 nogal wat sympathisanten van één van volgende hertogen van Gelre, Karel van Egmond, ook wel Karel van Gelre genoemd. Zwolle vond dat zijn eigen landsheer, de bisschop van Utrecht, onvoldoende voor het stadsbelang opkwam. In 1521 sloot Zwolle daarom eenzijdig, dus zonder Kampen en Deventer, een verbond met de hertog van Gelre. Zwolle liep dus in feite over naar de vijand, een in die tijd ongekende stap en de eigenlijke reden, het plegen van meineed aan de eigen landsheer, van de bijnaam ‘blauwvingers’. Maar de stad kwam van een koude kermis thuis. Om de oorlogskas te vullen perste Karel van Gelre al gauw de Zwolse bevolking uit. Het economisch leven kwam tot stilstand en de hertog werd snel zeer impopulair bij de bevolking. Drie jaar later, in het vroege voorjaar van 1524, barstte de bom. In een negentiende-eeuws verslag van Evert Moulin uit Kampen staan de turbulente gebeurtenissen helder beschreven:
‘Bij de andersdenkende Zwollenaren [begon] het besluit te herleven om zich van de overheersching te ontslaan en het juk af te werpen. De burgerij begon te morren en op de regenten te schelden. Deze, voor oproer beducht, zonden de burgemeesters (…) naar hertog Karel om zijne hulp in te roepen. Drie vaandels Gelderschen, op het huis den Doorn in bezetting liggende, kregen last om de stad binnen te trekken; maar voor de Diezerpoort genaderd werden de deuren voor hen gesloten. De burgerij kwam op de been en verzette zich tegen het inlaten der Gelderschen.’6
Karel van Gelre door de Zwollenaren gevangen. Schilderij in de Staten-zaal, Diezerstraat. (Uit: Ten Hove ‘De geschiedenis van Zwolle’)
Langzaam ging het stadsbestuur overstag: de Zwollenaren openden geheime onderhandelingen met Kampen om Overijssel onder bisschoppelijk bestuur terug te brengen. Tijdens de verkiezingen van 1524 kwam er een machtswisseling in het stadsbestuur en Zwolle schikte zich weer als vanouds onder het gezag van de bisschop van Utrecht. Maar daar nam de hertog van Gelre geen genoegen mee. Hij schreef het nieuwe stadsbestuur dat hij genegen was de bezwaren van de Zwolse burgerij te horen. Daarom zou hij met een klein gevolg naar Zwolle komen, om de orde en rust te herstellen. En hij voegde al gauw de daad bij het woord. In de Kamper Kronyk lezen we:
‘Op den 4 maart 1524 trok hij met eene bende ruiters, drie vaandelen voetvolk en vergezeld van eenige edellieden den IJssel over. De burgemeester van Zwolle, Reinier van den Bussche, begaf zich met 300 schutters hem tegemoet en begroette den vorst aan het Katerveer. Maar [hij] gaf zijne bevreemding te kennen hem van zoveel krijgsvolk vergezeld te zien. En op des hertogs vraag of het hem niet vrij stond met dit gevolg binnen Zwolle te komen, gaf de burgemeester een weigerend antwoord (…).’
Daar aan het Katerveer zagen de Zwolse bestuurders de bui al hangen. Als al dat krijgsvolk de stad binnen zou komen, dan waren de rapen gaar. Ze zeiden tegen de hertog dat hij de stad wel binnen mocht komen, maar dan alleen met een klein gevolg van edelen, dus zonder soldaten. Maar Karel van Gelre liet zich niet tegenhouden en trok met zijn drie vaandels krijgsvolk naar de stad.
Voor een goed begrip van de nu volgende gebeurtenissen merken we op dat waar in dit artikel over de Sassenpoort wordt gesproken, we het eigenlijk hebben over de Binnen-Sassenpoort. Er was ook een Buiten-Sassenpoort, ter hoogte van de brug over de stadsgracht. Die poort was aanmerkelijk kleiner en vermoedelijk van hout gebouwd. Wie Zwolle op die plek in of uit wilde, moest dus door twee poorten heen. Tussen beide poorten was een omsloten ruimte (bijna twintig jaar later veranderd in ommuurd binnenplein).
Terug naar Karel van Gelre, die met zijn legertje van het Katerveer naar Zwolle was gereden en nu voor de buitenste Sassenpoort stond. We geven weer het woord aan de Kamper kroniekschrijver:
‘De hertog tot aan de Sassenpoort genaderd, steeg van zijn paard en schaarde zich nevens zijne edellieden in de eerste gelederen der voetknechten, om met dezelve de stad in te trekken. De burgers die de poort bezet hielden, wilden (…) alleen den hertog met zijn gevolg van edelen binnen laten, maar konden den aandrang der gelederen niet tegenhouden. Alzoo de poortdeuren welke zij wilden sluiten, door de piekeniers weder opengeduwd werden en reeds was de hertog met een goed getal van zijn volk binnen de eerste poort, toen de burgers die op dezelve de wacht hadden, het valhek lieten nedervallen, waardoor eenige Gelderschen werden gekwetst. De hertog, voorttredende en ook de binnenpoort gesloten vindende, sprong naar alle zijden in het rond om zich een uitweg te banen, maar de raad deed spoedig de binnenpoort openen en den hertog noodigen om de stad in te treden, hetwelk hij gramstorig weigerde. Toen vernemende dat de burgerij in de wapens was en tot eene geduchte tegenweer voorbereid, gelaste hij de zijnen om het gevecht hetwelk voor de poort reeds begonnen was, te staken.’
Zo zat de hertog tussen de twee Sassenpoorten gevangen en zijn leger stond machteloos aan de overkant van de gracht. Hij kon geen kant meer op. Volgens verschillende verslagen schijnt hij daar stampvoetend en rood van woede te hebben rondgelopen. Hij koos eieren voor zijn geld en gaf opdracht aan zijn troepen, inmiddels 2000 man sterk, de strijd te staken. Maar Zwolle bleef waakzaam: ‘In de stad werden de muren en torens door de burgers bezet, het kanon op de wallen en in de straten geplant en de wachten verdubbeld, terwijl de burgerij in gespannen verwachting de nacht doorbracht.’
De volgende dag werd de hertog beleefd uitgeleide gedaan, waarop Van Gelre zich met zijn krijgsvolk over de IJssel terugtrok. Maar hij liet het er niet bij zitten. Hij was zwaar in zijn eer aangetast. Een maand later ging hij met een grote troepenmacht in de aanval. Bij de nadering van het Gelderse leger brandde Zwolle het nonnenklooster, het Buschconvent, en andere
Op deze uitsnede van huizen voor de Sassenpoort af, zodat de vijand
een kaart van Braun en daar geen gebruik van kon maken. Vanaf die tijd
Hogenberg uit 1581 is waren de Zwolse kloosters uitsluitend binnen
het ommuurde voor de stadsmuren te vinden. Vervolgens werd de
plein van de Sassen- Zwolse vesting nog één keer door de hertog van
poort goed te zien. In Gelre op de proef gesteld: ‘Op den 6 april [1524]
1524 werd hertog Karel verscheen het Geldersch leger voor de stad, en na
van Gelre hier door de een vruchteloos aanbod van vergelijk, deed hertog
Zwollenaren ingesloten. Karel het geschut planten en begon de vesten te
(Collectie Stedelijk beschieten, waardoor aanmerkelijke schade ver-
Museum Zwolle) oorzaakt werd. Een toren stortte in en de muren
geraakten hier en daar omver, maar de belegerden
herstelden de breuken zooveel doenlijk en gaven
daarbij zoo dapper vuur van torens en wallen dat
eene vijandelijke schans bijkans geheel vernield en
Soldaat Zwols garni derzelver geschut tot zwijgen gebragt werd.’
zoen ten tijde van de Karel van Gelre voelde dat de belegering van
Tachtigjarige Oorlog. Zwolle hem te veel geld zou kosten en een paar
(Uit: ‘Vestingroute, weken later werd de vrede tussen de strijdende
Historische wandeling partijen getekend. En Zwolle, dat gehoorzaamde
door de voormalige ves de komende jaren als vanouds de bisschop van
ting Zwolle’) Utrecht.
De Sassenpoort en de Tachtigjarige Oorlog
De avonturen van Zwolle met de hertog van Gelre hebben nog een typisch middeleeuws karakter. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) gingen de verschillende gewesten zich verenigen tot een republiek, waarmee een einde kwam aan het gezag van bisschoppen, hertogen en keizers. Maar daarmee kwam nog geen einde aan Zwolle als vestingstad. In tegendeel. Zwolle hield de poorten – vaak uit opportunistische redenen – aanvankelijk gesloten voor afwisselend de Spaanse en staatsgezinde troepen. Maar in 1579 waren de Spanjaarden definitief uit Zwolle verdreven en werden ze spoedig opgevolgd door de troepen van de jonge Republiek der Verenigde Provinciën. Het nieuwe bewind ging zich met zaken bemoeien die tot dusver aan de stad zelf voorbehouden waren. Prins Maurits wilde dat Zwolle deel ging uitmaken van een grote verdedigingslinie, die het noorden van ons land Spanjaardvrij moest houden. Daarom vond hij dat Zwolle betere vestingwerken moest aanleggen. De al aanwezige stadsmuren en grachten waren niet voldoende; er waren beter verdedigbare bastions, bolwerken en wallen nodig. Ook bij de Sassenpoort werd een bolwerk gebouwd: het Sassenpoortenbolwerk (nu Van Nahuysplein). Bovendien kwam aan de overkant van de gracht een hoornwerk te liggen (tegenwoordig ongeveer het gebied tussen de Van Karnebeekstraat, de Zuiderkerkstraat en de Zeven Alleetjes). Door de bouw van de bastions en bolwerken kreeg de stadskern tussen 1606 en 1619 de stervorm die tot op de dag van vandaag herkenbaar is.
Verwaarlozing en afbraak
In 1648 was de Tachtigjarige Oorlog voorbij, maar de vesting Zwolle bleef onder landelijk toezicht in stand. Als vanouds ging de Sassenpoort als het donker werd op slot en nog steeds werd de poort ook als gevangenis gebruikt. Maar de rol van de poort als onderdeel van de verdediging van Zwolle verloor door nieuwe technieken in de manier van oorlogvoeren jaar na jaar aan betekenis. Tegen het einde van de achttiende eeuw waren de verdedigingswerken in verval geraakt. De Franse tijd bracht daar geen verandering in.
Toen het Franse garnizoen eind 1813 uit de stad vertrokken was, ontbrak geld om al die oude muren, torens en poorten te onderhouden. En als dat geld er wel was geweest dan zou onderhoud, gezien met de ogen van die tijd, slecht besteed zijn geweest. De verdedigingswerken hadden hun waarde verloren. Dat alles had tot gevolg dat
ze nog verder in verval raakten wat voor de stad Aartsengel Sint
erger was: ze stonden in de weg! Michaël, bescherm
heilige van Zwolle.
In 1838 verdedigde het stadsbestuur als volgt het Raamversiering in de
besluit de vestingwerken op te ruimen: ‘De tij- Sassenpoort. (Foto Jan
den en de omstandigheden zijn (…) aanzienlijk van de Wetering)
veranderd. Sedert het laatst der vorige eeuw is
Zwolle gelukkig geene vesting meer. (…) Oudtijds
was men genoodzaakt de stad zoo veel mogelijk
ontoegankelijk te maken, en ze tot een groot bol- De Sassenpoort gezien
werk te stichten. Thans kan men ze geheel ópen vanaf het Van Nahuijs
stellen, en de huivering verwekkende bolwerken, plein, door Joan Willem
bastions en hooge wallen kunnen nu tot aange- Meijer, 1840-1929.
naame lustplaatsen en wandeldreven aangelegd (Collectie Stedelijk
worden.’ Museum Zwolle)
Dit plan werd – naar Zwolse begrippen – in ongekend tempo gerealiseerd. Vijf jaar later al, in 1843, zei de burgemeester in een toespraak het volgende:
‘Oude nauwe poorten, die geene bouwkundige waarde bezaten, zijn gesloopt en opgeruimd; de hooge wallen en borstweringen, overblijfsels van een verdedigings-stelsel dat in onze eeuw doelloos is geworden, zijn gevallen en in aangename wandeldreven herschapen’. Van de drie stadspoorten bleef er één over: de Sassenpoort.
Het nieuwe stadsbeeld na de sloop en de aanleg van wandelplaatsen wordt ons verteld door een Amsterdams koopman, die op 4 mei 1848 Zwolle aandeed voor een toeristisch bezoek. Uiteraard ging hij ook de Sassenpoort bekijken:
‘De Koestraat brengt ons aan de Sassenpoort, die bij de Zwollenaren, vooral van den echten stempel, in hooge achting staat, wijl hier de ondeugende hertog Karel als eene rot in den val liep – anno 1524. De booze wereld, en vooral de altijd op Zwolle jaloersche steden Deventer en Kampen, vertelden al spoedig, dat Karel (…) voor een grooten losprijs was vrijgelaten, en dat de raad der stad daaraan zijne vingers had blaauw geteld, waarom
De Sassenpoort. Anoniem, derde kwart negentiende eeuw. (Collectie Stedelijk Museum Zwolle)
al den Zwolschen onmeedoogend den bijnaam van blaauwvingers werd aangewreven. (…)
Aan deze geschiedkundige herinneringen heeft Zwolle het voor een groot deel te danken, dat in dezen anti-poortgezinden tijd, dit fraai gedenkteken van vroegere dagen voor den verwoestenden moker is beveiligd gebleven. Meer echter dan die geschiedkundige herinneringen, pleit voor het in wezen blijven dezer poort, en dit is haar inderdaad behagelijk uiterlijk. Die spitse torentjes met hare leijen daken, geven aan den bevalligen omtrek eene romantische tint. Het is nu, alsof die poort daar is opgetrokken, ten einde het deftig en ernstig verleden aan het jolig lachende heden te huwen. Daarom: Leve de Sassenpoort! (…).’
Onze Amsterdamse koopman vervolgt zijn wandeling door de stad met een sneer: ‘Wij verlaten de Sassenpoort, wier doorgang wij wat meer reinheid toewenschen.’ 7
Bewaarplaats Rijksarchief Overijssel
Het had niet veel gescheeld of de Sassenpoort was in 1877 alsnog afgebroken. Dat jaar was onderhoud dringend nodig. De kosten werden op 2000 gulden geraamd. De Zwolse Raad boog zich over de kwestie. Eerst kwam raadslid De Vos van Steenwijk aan het woord. Hij zei:
‘Men moet bij deze uitgave niet vergeten dat de Sassenpoort zijn tijd gehad heeft en een monument is dat niet meer in onzen tijd past. Daarbij is ’t eene belemmering voor de passage. ’t Zou de Zwolschen die aan het gebouw gewend zijn, misschien in den aanvang vreemd zijn als het opgeruimd werd, maar het kon wel eens noodzakelijk zijn.’
De notulist hield het zakelijk, maar uit alles valt te merken dat de emoties in de raad hoog opliepen. Uiteindelijk maakte raadslid Van der Voort een einde aan het debat met de woorden: ‘Het is mijn innige overtuiging dat er nooit een Raad zal opstaan die de schendende hand aan den Sassenpoortentoren zal slaan.’ 8
De door De Vos van Steenwijk genoemde belemmering van de passage bij de Sassenpoort werd in 1904 opgelost door een extra doorgang naast de poort te maken. In 1898 kreeg de Sassenpoort een nieuwe bestemming: de poort werd in gebruik genomen als bewaarplaats van het Rijksarchief in Overijssel. Een paar jaar daarvoor was de poort door de gemeente aan het Rijk overgedragen, onder beding dat het gebouw in staat en stijl zou worden gerestaureerd en dat op de toren het uit de achttiende eeuw daterende slaguurwerk gaande zou blijven.
Tot 1977 zou de Sassenpoort de functie van Rijksarchief behouden. Onder omstandigheden die een archief onwaardig zijn. De woorden gesproken bij het afscheid van archivaris Albert Mensema, nu twee jaar geleden, vatten het probleem kort en bondig samen: ‘Het was een archiefgebouw, even romantisch als ondoelmatig, met z’n wenteltrappen en verborgen hoeken en gaten, koud en vochtig in de winter en met veel stof, vleermuizen en vliegen.’9
Met het verdwijnen van het archief verloor de poort alweer een functie, niet voor de eerste keer en naar alle waarschijnlijkheid ook niet voor de laatste keer. Maar na 600 jaar staat de Sassenpoort er nog steeds en er wordt alweer nagedacht over een nieuwe bestemming. Misschien wel een verbreding van de huidige museale functie. Ook zijn er plannen om de poort in 2010 af te sluiten voor het verkeer. De geschiedenis stopt na 600 jaar niet: de Sassen-poort gaat op weg naar nieuwe avonturen. Laten we de poort in ere houden en ons aansluiten bij de woorden van die negentiende-eeuwse koopman uit Amsterdam: Leve de Sassenpoort!
* Dit artikel is een bewerking van de gel;ijknamige lezing die in de cyclus Historische Avonden op 10 september 2009 in het HCO werd gehouden.
Literatuur
Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden uit 1839-1851 Ach lieve tijd, 750 jaar Zwolsen, Zwollenaren en hun vestingwerken Bouwen in Nederland, 600-2000, red. Prof. dr. Koos Bosma, e.a., Zwolle, 2007 Hattum, B.J. van, Geschiedenissen der stad Zwolle, I-V, 1767-1775. (Zwolle, 1975) Wetering, Jan van de, De Zwolse canon, De geschiedenis van Zwolle in 50 vensters, Zwolle, 2008 Elberts, W.A., Historische wandelingen in en om Zwolle, Schiedam, z.j. Vries, Thom. J., Geschiedenis van Zwolle, deel I en II, Zwolle, 1954-1961
Noten
1.
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant,jaargang 1905
2.
B.J. van Hattum, Geschiedenissen der stad Zwolle, II, p. 2-3
3.
Idem, p. 4
4.
Idem, p. 14
5.
Idem, p. 18-48
6.
Evert Moulin, Historische Kamper Kronyk (1839), p. 362365
7.
UitNederlandschMuseum,Geschied-enletterkundige merkwaardigheden (1848), p. 542
8.
HCO, Handelingen van den raad der gemeente Zwolle, 1877
9.
HCO: Uit toespraak Piet den Otter op 14 september 2007
Gezicht op het Van Nahuijsplein onder de boog van de Sassenpoort. Circa 1938. (Eigen Erf, collectie HCO)
Medewerkers van het Rijksarchief in de Sassenpoort, zittend archivaris J. Geesink, circa 1922. (Collectie HCO)
Kees Canters
Het hoornwerk van Zwolle
Een merkwaardig verlopende straat en twee bijzondere voordeuren
D
e Zuiderkerkstraat in de Stationswijk van Zwolle vertoont halverwege een flauwe bocht die niet direct valt te verklaren op basis van wat er ter plaatse is te zien. Toch blijkt deze bocht een duidelijk aanwijsbare herkomst te hebben: een verslag van een kleine, historische rondtocht ter plaatse.
De kaart van Blaeu
Een kaart uit de atlas ‘Toonneel der Steden van de Vereenighde Nederlanden, met haar Beschrijvingen’, uitgegeven bij Joan Blaeu in 1649, toont ‘Swolla’. De kaart geeft een prachtig en gaaf beeld van Zwolle ‘binnen haar veste’: de middeleeuwse muur omsluit de stad en als tweede verdedigingsgordel liggen er om de stad heen elf bastions naar buiten te prikken. Het betreft een stervormige vesting, gebouwd geheel conform de regels van de toentertijd geldende vestingbouwkunde. In de middeleeuwse muur vallen vier grote stadspoorten te onderscheiden met elk een of twee bruggen over de aangrenzende wateren. Alleen bij de Vispoort aan de huidige Thorbeckegracht is geen doorgaande verbinding naar de wereld buiten de stad.
Buiten de drie grote poorten, Diezerpoort, de Sassenpoort en de Kamperpoort, ontwikkelden zich later, vooral in de twintigste eeuw, de karakteristieke oude wijken van Zwolle: Diezerpoort (oorspronkelijk Nieuwstad geheten), Assendorp en Kamper-poort. Alleen bij de Kamperpoort is al iets van deze ontwikkeling aangeduid, een paar verspreid liggende huizen met in de tuinen keurige patronen van haagjes en fruitbomen. Een tweede staat van deze kaart, een korte tijd later gemaakt, laat overigens zien dat er toen ook al sprake was van bebouwing buiten de Diezerpoort en buiten de Sassenpoort.
Er is een tijd geweest dat er twee Sassen-poorten waren: een Binnen- en een Buiten-Sassenpoort. De Binnen-Sassenpoort was de uit 1409 stammende en nog steeds bestaande, grote stenen poort. Omstreeks 1700 werd de buiten-poort geschetst door de tekenaar Gerrit Grasdorp, die veel locaties in en om Zwolle vereeuwigde. De Buiten-Sassenpoort was toen niet meer dan een wat zwaar uitgevallen houten poort, zoals we die wel kennen van foto’s van de erepoorten opgericht voor het bezoek van koningin Wilhelmina en regentes Emma in 1895 en van koningin Wilhelmina en prinses Juliana in 1921. Deze buitenpoort was dus niet vergelijkbaar met de grote binnenpoort. Op een stadsplattegrond uit 1823 getekend door G. Haasloop Werner staat de Buiten-Sassenpoort nog summier aangeduid.
De plattegrond van Joan Blaeu van ‘ Swolla’, omstreeks 1650. (Collectie HCO) Poort buiten de Sassen-poort, omstreeks 1700 geschetst door Gerrit Grasdorp, 1659 – 1716. (Collectie Stedelijk Museum Zwolle)
Detail uit de plattegrond van Joan Blaeu met de Sassenpoort en omliggende gebouwen. Voor de wal met de zeventiende-eeuwse stadsmuur ligt een deel van de vesting buiten de stadsgracht, het hoorn-werk. Omstreeks 1650. (Collectie Stedelijk Museum Zwolle)
Door de aanleg van de bastions aan het begin van de zeventiende eeuw (zie hieronder) moest de rechtdoorgaande uitvalsweg om het Sassenpoortenbolwerk – het tegenwoordige Van Nahuysplein
– iets verlegd worden. De huidige weg vanuit de oude binnenstad naar de brug vertoont nog steeds de merkwaardige slinger die hiervan het gevolg was. Rechts op de genoemde tekening van Gras-dorp is de wal van het bastion duidelijk te zien, inclusief een houten wachthuisje er bovenop, de voorloper van het later op precies dezelfde plek gebouwde stenen wachthuis ter hoogte van de bushalte – tegenwoordig ‘onderdeel’ van Fortis… Dat het hier oorspronkelijk een gebouw van de gemeente betreft, blijkt uit het duidelijk zichtbaar aangebrachte, blauwwitte gemeentewapen van Zwolle.
Hoornwerk
Wanneer we op de kaart van Blaeu iets nauwkeuriger naar de omgeving van de poorten kijken, valt op dat er voor de buitenste Diezerbrug als een soort taartpunt een kleine wal is aangelegd, een ravelijn, en bij de brug van de Sassenpoort zelfs een nog groter verdedigingswerk. Bij de Kamper-poort is niets toegevoegd.
Het type verdedigingswerk zoals aangebracht bij de Sassenpoort wordt een hoornwerk genoemd, volgens A.H. Mohr (in Vestingbouw-kundige Termen, 1983): ‘buitenwerk van een vesting, bestaande uit een gebastionneerd front [= twee halve bastions verbonden door een wal, de zogenoemde courtine, KC] en twee lange, doorgaans evenwijdige, flanken, aansluitend aan de vestinggracht.’
In de loop van de zestiende eeuw veranderden de opvattingen over de aard en kracht van een verdedigbare stad. Een gevolg hiervan was dat de uit de Middeleeuwen stammende stenen verdedigingsmuren rond een stad vervangen moesten worden door aarden verdedigingswerken. Dit was veel goedkoper dan stenen muren, ook in het onderhoud. Bovendien waren dit soort werken veel beter bestand tegen het steeds zwaarder wordende kanonvuur. Een alternatief voor vervanging kon zijn de aarden verdedigingswerken vóór de stenen
Ruïne van een stadspoort buiten de Sassen-poort, omstreeks 1700 geschetst door Gerrit Grasdorp, 1659-1716. (Collectie Stedelijk Museum Zwolle)
omwalling en / of óver de verdedigingsgracht aanleggen. Daarnaast was het zaak om de extra kwetsbare bruggen goed te beschermen. Dit bereikte men door het aanleggen van een zogenoemd voorwerk, waardoor de afstand tot de belegeraar werd vergroot met als gevolg dat de effectiviteit van het vijandelijk geschut werd verminderd.
Het hoornwerk van Zwolle
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd ook de verdediging van Zwolle aangepast aan de eisen des tijds. Op aandringen van en met aanzienlijke financiële steun vanuit de Staten-Generaal werden de te vernieuwen verdedigingswerken van Zwolle ingepast in een nieuw concept, een frontlinie langs de IJssel. De nieuwe verdedigingsfunctie maakte deel uit van de verdedigingsstrategie van de Staten-Generaal tegen de koning van Spanje. Belangrijkste doel hiervan was een linie opwerpen tegen de mogelijk uit het oosten oprukkende Spaanse troepen. Die waren omstreeks 1600 in het oosten van het land namelijk succesvol geweest door de herovering van enkele steden op de opstandelingen. Er dreigde daardoor gevaar uit
Detail van de kaart van
G. Haasloop Werner waarop de Sassenbinnenpoort, de huidige Sassenpoort, en de Sassenbuitenpoort zijn aangegeven, 1823. (Collectie Stedelijk Museum Zwolle)
het oosten voor Utrecht en Holland.
Het hoornwerk van Zwolle vormt van deze veranderende inzichten een fraaie uitwerking. Door de wel 150 meter lange flanken van dit voorwerk werd metterdaad de afstand tussen de brug en de eventuele vijandelijke batterijen aanzienlijk vergroot. De Sassenpoort met brug was waarschijnlijk de belangrijkste toegang tot Zwolle en, aangezien deze eerste ‘IJssellinie’ ook toen al naar het oosten gericht was, was dit mogelijk ook de reden dat met name de hier gelegen brug extra aandacht kreeg door de aanleg van een eigen hoornwerk.
Door onderhandelingen over de respectieve bijdragen van Zwolle en van de Staten in de kosten voor de aanleg van de nieuwe verdedigingswerken duurde het nog zo’n tien jaar voordat ermee begonnen kon worden. Dat had wel als voordeel dat de werkzaamheden uiteindelijk in een relatief rustige periode konden worden gerealiseerd, namelijk tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Dit betekent dat er dezer jaren naast het vieren van de zes eeuwen oude Sassenpoort, nog een ander eeuwfeest te vieren is, namelijk dat van de vier eeuwen bestaande, en nog steeds goed herkenbare Zwolse verdedigingsopzet met gracht, bastions, poorten en bruggen. Een geschikte aanleiding om eens na te gaan of een (tijdelijke) reconstructie van de Diezerpoort en de Kamper-poort te overwegen valt, bij voorbeeld in de vorm van stalen steigerbouw? Dat zou als bijkomend effect kunnen hebben dat er wat meer balans komt tussen de drie oude Zwolse buitenkernen, Assendorp, Dieze(rpoort) en Kamperpoort. Op de plaats waar vroeger de Diezerpoort stond is in ieder geval voldoende ruimte voor zo’n (tijdelijke) herbouw beschikbaar.
Het hoornwerk nu
Uit de vorm of de naam van sommige openbare ruimtes valt op indirecte wijze nog steeds de invloed van de oorspronkelijke aanwezigheid van het hoornwerk af te leiden. Aan de oostzijde was voldoende ruimte aanwezig om een lange lijnbaan voor een touwslagerij in te richten waar strengen hennep tot touw konden worden gedraaid. Tot het eind van de jaren tien van de twintigste eeuw bestond deze touwslagerij nog. In de jaren twintig werd het gebouw van deze touwslagerij door de Coöperatieve Groente- en Fruitveiling gebruikt als veilinggebouw. Na de Tweede Wereldoorlog leende deze plek zich uitstekend voor de aanleg van een parkeerplaats. De langgerekte vorm van deze parkeerplaats voert dus niet terug op de lijnbaan maar op de oostelijke flank van het hoorn-werk.
De merkwaardige naam van de straat aan de westzijde van het hoornwerk, Zeven Alleetjes, herinnert er aan dat de gemeente Zwolle in de loop van de negentiende eeuw het hoornwerk tot een wandelpark bestemde. Daartoe werden zeven rijen lindes aangeplant, die met elkaar zeven alleetjes omzoomden. Dat de directe omgeving van het hoornwerk nog lang groen bleef, blijkt ook uit de naam Tuinstraat. Hier maar ook elders lagen de warmoezerijen van Zwolle, waar groente en kruiden werden gekweekt voor de stedelingen.
Een belangrijk deel van het hoornwerk werd sinds 1885 in beslag genomen door de in opdracht van J.F.G. van Reede, wijnkoper te Zwolle, door architect S.J.H. Trooster ontworpen grande villa met bijbehorende tuin: Burgemeester Van Roijensingel 18. In het boekje Het deurtje van Zwolle (1988) beschrijft mevrouw Wiet Kühne-van Diggelen op boeiende wijze de sfeer die er in de jaren dertig in dit woonhuis hing, toen ze daar als kleinkind van de toenmalige eigenaar, mr. B.P.G. van Diggelen jr., heerlijke, lange zomers met haar beide zussen logeerde. De titel van het boekje slaat op de voordeur van de villa: een twee meter brede en drie meter hoge poort met twee openslaande deuren, met zijn vele neorenaissance en neoclassicistische stijlkenmerken goed passend in de rest van de imponerende gevel: een wel héél bijzondere voordeur en dus bepaald geen ‘deurtje’.
Grootvader Van Diggelen had het uitzonderlijk grote huis (23 ruime kamers!) al in 1891 gekocht, voor ƒ 41.005, hij was toen nog student in de rechten te Leiden. In het boekje is echter nergens sprake van het hoornwerk. De huidige parkeerplaats aan de Van Roijensingel beslaat voor een groot deel de oorspronkelijke tuin van deze villa en dus ook van het Zwolse hoornwerk.
Wiet Kühne-van Diggelen, ‘Het deurtje van Zwolle’. Hoogeveen, 1988. (Particuliere collectie)
‘Het deurtje van Zwolle’, de voordeur van het imposante pand Burgemeester van Roijensingel 18. (Foto auteur) Het gebouw van de voormalige NV Electriciteits Fabriek IJsselcentrale aan de Zeven Alleetjes; tegenwoordig is hier de GGD IJsselland gevestigd. (Foto’s auteur)
Het hoornwerk wordt tegenwoordig voor een ander groot deel in beslag genomen door het kantoorgebouw van de voormalige NV Electriciteits Fabriek IJsselcentrale, een interessant en met oog voor het ambachtelijke detail ontwerp van de architecten A.J. van der Steur en M. Meijerink, uitgevoerd in de periode 1936-1945. Eerstgenoemde werkte op landelijk niveau en ontwierp bij voorbeeld ook het Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam. Meijerink woonde en werkte in Zwolle; hij was de oprichter van Architectenbureau Meijerink waar later ook zijn zoon en kleinzoon de scepter zwaaiden. De latere uitbreiding van het kantoorgebouw richting Van Roijensingel springt met zijn donkerbruine panelen van cortenstaal in het oog, maar contrasteert – om niet te zeggen detoneert – daardoor ook des te meer met de statige, imponerende gevels van de eindnegentiende-eeuwse villa’s die Zwolse notabelen hier toen langs de stadssingel lieten bouwen.
Nog een ander groot gebouw op het hoorn-werk is dat van de Stichting De Vilsterenshuizen aan de Zuiderkerkstraat, begin jaren dertig van de vorige eeuw ontworpen door architect J.D.C. Koch. Het bouwwerk heeft een groot volume, maar valt mede door zijn vorm en wat verscholen ligging aan de buitenkant nauwelijks op. Inwendig is het kenmerkend voor de wijze waarop men in de jaren dertig aankeek tegen de huisvesting van alleenstaanden: de robuuste afwerking en de met kleurige maar toch saaie tegels beklede, holklinkende gangen roepen associaties op met een sportfondsenbad, hier en daar zelfs met een gevangenis; de oorspronkelijke naam van dit gebouw, ‘Gesticht Vilsterenhuizen’, wijst in dezelfde richting. De huidige eigenaar, Woningstichting Openbaar Belang, heeft plannen om dit gebouw te gaan slopen en het dan vrijkomende, grote perceel een andere bestemming te geven.
Verder is natuurlijk de Zuiderkerk van de Nederlands Gereformeerde Kerk een beeldbepalend gegeven op het hoornwerk, een gebouw dat in 1923 werd opgetrokken naar een ontwerp van architect J.H. van der Veen. Door het gebruik van verschillende soorten baksteen in hoekige, classicistische banden gemetseld, door de quasi-gotisch vormgegeven ramen, door een klein ‘art deco’-achtig vieringtorentje op de kruising van schip en dwarsbeuk en door de stevige kerktoren, waarvan de spits wel wat weg heeft van een aantal over elkaar geplaatste puntmutsen, maakt het gebouw een wat eclectische indruk. Twee borden aan de buitenkant herinneren aan de Tweede Wereldoorlog, toen hier bijeenkomsten van verzetsmensen plaatsvonden. Zo werd hier in maart 1943 onder leiding van ‘Frits de Zwerver – in werkelijkheid dominee F. Slomp – de eerste ruilbeurs voor onderduikers gehouden.
Op de noordelijke hoek van het hoornwerk, hoek Van Karnebeekstraat – Van Roijensingel, is Snackcorner Norp gevestigd, waar de lekkerste dingen uit het frituurvet komen en de altijd vriendelijke heer Norp de regie voert. Onder de klanten bevindt zich ook wel eens een gehaaste wethouder die tussen twee afspraken door snel nog even ‘iets warms’ consumeert. ’s Avonds vormt de goed zichtbare buitenreclame, uitgevoerd in neonverlichting, het bewijs dat de vooruitgang ook het hoornwerk niet ongemoeid heeft gelaten.
Voortbestaan van (de naam) het hoornwerk
Tot voor kort was er nog steeds sprake van het hoornwerk, namelijk door de ‘Clematistuin het Hoornwerk’, gelegen naast de al eerder genoemde parkeerplaats aan het begin van de Van Karnebeekstraat. Op het oppervlak van een middelgrote tuin groeiden en bloeiden hier onder (bege)leiding van mevrouw Roelie van der Meulen meer dan vierhonderd verschillende clematissoorten. De tuin kon worden bezocht en was in de wereld van tuinliefhebbers wijd en zijd bekend. Om haar missie voor het plantengeslacht Clematis te
Voordeur van Zuiderkerkstraat 12, ‘Aan het hoornwerk’. (Foto auteur)
Detail uit de kaart van Zwolle omstreeks 1960, het door de Burgemeester Van Roijensingel, Van Karnebeekstraat, Zuiderkerkstraat (met de merkwaardige bocht) en de Zeven Alleetjes gevormde hoornwerk valt nog duidelijk te onderscheiden. (Particuliere collectie) completeren verkocht mevrouw Van der Meulen op kleinschalige wijze ook clematissen aan het publiek, waaronder de meest gewone maar ook zeer exotische, met bloemen zo groot als ontbijtbordjes. Vooral de boeiende en stevig gedirigeerde rondleidingen van mevrouw Van der Meulen door haar eigen Hof van Eden waren bijzonder. Je kreeg precies aangewezen waar je je voeten moest zetten en waar je op moest letten, met tot slot, in een donkere, wat geheimzinnige kamer, de vertoning van een cd met bewegende (!) beelden van spectaculair bloeiende exemplaren uit haar tuin. Of de Clematistuin ooit weer open zal gaan? Inmiddels is het voortbestaan van de naam
‘hoornwerk’ in de openbare ruimte van Zwolle toch verzekerd – voor zolang als het duurt. Alweer enige jaren geleden heb ik mijn eigen woning in de Zuiderkerkstraat van de naam ‘Aan het hoorn-
werk’ voorzien, als zichtbare herinnering aan de fysiekhistorische oorsprong van de omgeving.
Ik heb bij het aanbrengen van deze naam op mijn voordeur geprobeerd hetzelfde lettertype te gebruiken als architect C.J. Vriens, die het blokje van drie woningen ontwierp waarvan de woning deel uitmaakt, heeft gebruikt. Het is een prachtig, uitbundig en zeer sprekend lettertype – naar ik aanneem, een eigen ontwerp van Vriens. Het blokje is gebouwd in 1935 en de letter past precies bij de gehanteerde bouwstijl, die in de jaren dertig als modern gold. Hiermee is een tweede bijzondere voordeur gesignaleerd op of rond het hoorn-werk – en er zijn er nog meer!
De bocht
Op basis van het bovenstaande is nu goed te verklaren waarom er halverwege de Zuiderkerkstraat zo’n merkwaardige bocht zit: de Zuiderkerkstraat volgt precies de rooilijn van het Zwolse hoornwerk.
Mollebonen en blauwvingers
Groningers in Zwolle 1919-1940, een kleine geschiedenis van de Grönniger Verainen ‘De Molleboon’
E
ind maart 1920 viel bij een aantal inwoners van Zwolle en omstreken een brief in de bus. ‘An de leden van De Molleboon’ stond erboven. Het was een in het Gronings gestelde uitnodiging voor een bijeenkomst in Odeon, alwaar op woensdagavond 7 april om acht uur ‘wie de eerste jaordag van onze verainen vieren.’ Het programma, dat zoveel jaar later door de blauwpaarse vlekken op het papier toont dat er vele doorslagen van getypt werden, vermeldde naast de Opening, ook ‘Verslag van Secretaores en Puutholder’ (penningmeester) en ‘Rondvraog en Veurdrachten’. Na de pauze was er tijd voor ‘Gezelschapsspeulen en Bal’.
Groningse gebruiken werden op de bijeenkomsten in ere gehouden. Dat blijkt uit de volgende teksten: ‘Veur de pauze ken kovviedronken worden oet kraentjespotten. Dai hier gebruuk maöken wil wordt dringend verzocht veur zuk en zien gezelschap tiedeg ’n kovviepot te bezörgen an ’t Odeon.’ En verder: ‘Dai gain kovviepot machteg worden ken mout tiedeg an ’t Bestuur opgeven veur houveul man hai graog hebben wil. ’t Bestuur zörgt den as ‘t even ken veur ’n kovviepot.’ De toegang voor leden was vrij op vertoon van hun ‘diplomao’. Huisgenoten niet-leden mochten er voor vijftig cent in, vreemden moesten één gulden betalen.
Het echtpaar Werkman-Bos
Een van die genoemde kraantjeskannen stond thuis in de kast bij mijn in 2006 overleden moeder. Zij, Hennie Werkman-van der Vegt, geboren en getogen Zwolse (Assendorp, nicht van de in 2001 in dit tijdschrift beschreven Wim Peters) en haar enkele jaren eerder overleden man Chris Werkman, geboren in Winschoten en getogen in Zwolle, erfden die kan van hun (schoon)moeder, mevrouw T. Werkman-Bos, echtgenote van M.H.
Werkman. Deze beiden, mijn grootouders, ver-Martin Werkman huisden in 1920 uit Winschoten, waar hij hoofdredacteur was van de Nieuwe Winschoter Courant, naar Zwolle. Daar werd mijn grootvader eerst
M.H Werkman, hoofdredacteur van de ‘Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant’ en lid van De Molleboon. Omstreeks 1927. (Collectie auteur)
redacteur Letteren en Kunst, later hoofdredacteur van de Zwolse Courant (destijds voluit de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant geheten). Ze vestigden zich in de Prins Hendrikstraat 20, waar ze tot hun dood woonden. Ik heb er vele zomervakanties doorgebracht.
Beiden hadden in Winschoten actief deelgenomen aan het maatschappelijke en culturele leven. Mijn grootmoeder speelde niet onverdienstelijk toneel – ze kreeg er in Nieuwolda een gouden medaille voor – en mocht graag piano spelen. Mijn grootvader schreef niet alleen voor de krant, maar regisseerde ook toneel, zat in vele commissies en publiceerde gedichten in tijdschriften als De Nieuwe Gids en Groot Nederland. Zijn broer – de vandaag nog altijd bekende drukker-graficus
H.N. Werkman – drukte in 1910 M.H. Werkmans poëziedebuut Museum van Plastische Verzen. In 1917 deed hij dat nog eens voor Werkmans Inleiding tot de Poëzie. Ten tijde van zijn verhuizing verscheen zijn eerste (en laatste) roman Ennemaheert. In Zwolle werden beiden lid van De Molleboon, een vereniging van Groningers in Zwolle en omstreken die een jaar eerder, in april 1919 was opgericht.
De oprichting
De feestrede bij het tienjarig bestaan van De Molleboon, 2 maart 1929, doet het oprichtingsverhaal uit de doeken. Drie Groningse Zwollenaren stonden aan de wieg: dr. D.A.C. Dornheck Busscher, conrector van het gymnasium, H.W. Heckman, eigenaar van een herenkledingzaak aan de Melkmarkt 28 en K. van Zandbergen, belastingcontroleur. Ze belegden op 14 maart 1919 een vergadering in de Harmonie aan de Grote Markt voor de oprichting van een afdeling van de ‘Grunneger Sproak’, waar nog zes andere Zwollenaren bij aanwezig waren. Dat waren de heren
A.B.W. van de Beek, L. Beertema, J.R. Derksema,
T.H. van Dijk, dr. L.E. Eerkes en ir. H. Blankstein. De eerste avond die zij op 12 april 1919 in Odeon organiseerden, werd een groot succes. Er kwam een honderdtal Groninger Zwollenaren op af. Die belangstelling was zo groot, omdat de destijds in Groninger kring bekende auteur Geert Teis Pzn., pseudoniem van G.J. Ritzema, optrad. Hij was de schrijver van het overal in Nederland opgevoerde stuk Dizzepi-Dizzepu, maar ook van populaire teksten als het Grönnens Laid en een Groningse versie van Heinrich Heine’s Die Lorelei: de Knaolster Lorelei (‘Ik wait nait wat zel ’t toch beduden, dat ik zo miesderig bin’). De aanwezigen waren enthousiast. Een maand later was het eerste bestuur van de Groninger Vereniging De Molleboon een feit. Dat bestond uit de heren Dornheck Busscher (voorzitter), Van Zandbergen (secretaris) en De Jonge, Heckman en Beertema (leden). Van Zandbergen was bestuurslid tot in 1931. Mijn grootvader volgde hem in 1922 op als secretaris, bleef dat tot in 1940 en werd bij zijn vertrek in 1946 benoemd tot erelid.
Krantenknipsel over de viering van het tienjarig bestaan in april 1929. Geheel links zittend mevrouw T. Werkman-Bos, zittend derde van links mevrouw Blankstein- van Noord, met achter haar staand, H.Blankstein. Zittend, derde van rechts: M.H.Werkman. (Collectie auteur)
De Prins Hendrikstraat omstreeks 1920, gezien vanaf de Veerallee. (Collectie HCO)
De ‘Knaolster Lorelei’ In ’t Grönnens
door Geert Teis Pzn. De Grönniger Verainen De Molleboon wilde ‘de
(Collectie auteur) in Zwolle en omstreken wonende Groningers met
elkaar in kennis brengen’. Dat blijkt uit het elf
artikelen tellende reglement. Niet alleen om over
Groningen te praten, maar ook om een biblio
theek van boeken en tijdschriften in het Gronings
samen te stellen. Vergaderingen, voordrachten
en toneelspelen ‘alles zooveul as ’t ken in ’t Grön
nens’, hoorden daar ook bij. Die bibliotheek
telde 47 titels, in schoonschrift neergepend in een schrift met blauw gemarmerd kaft.* De toneelvereniging, later aangesloten bij het Nederlands Tooneelverbond, zag in de loop van 1919 het levenslicht en voerde al in het voorjaar van 1920 het eerste stuk op: Dizzepi-Dizzepu van de eerder genoemde Geert Teis Pzn.
In de nalatenschap van mijn in 1997 overleden vader Chris (C.K.) Werkman, journalist te Den Haag, bevinden zich nog vele bescheiden over De Molleboon. Uit die brieven, programma’s, toneelstukken (typoscripten en drukken), uitnodigingen, correspondentie, liedteksten en dergelijke blijkt dat het een zeer actieve vereniging was. In 1923 en 1924 telde De Molleboon respectievelijk 167 en 162 leden. Vanaf het najaar 1919 tot april 1940 organiseerde het bestuur elk jaar – in het voor- en najaar – twee feestelijke bijeenkomsten.
In januari was er altijd een ‘Neijaorsvezide’ (nieuwjaarsvisite of -bijeenkomst) in Hotel Van Gijtenbeek, met voordrachten, muziek en zang door het eigen dameskoor. Steevast zongen alle leden uit volle borst het ‘Verainigingslaid’. Met Pasen werd er ‘neut’n riestern’ of ‘neut’n schait’n’ georganiseerd. Met de hak werd er dan een streep getrokken in het zand, waarop op geregelde afstanden walnoten werden gelegd. Met een metalen kogel moesten die