
31e jaargang 2014 nummer 2 – 8,50 euro
Zwols Historisch Tijdschrift
150 jaar Spoor in Zwolle
ZHT2 2014 EPOS.indd 1 23-07-14 11:47
Suikerhistorie
Hotel Café Restaurant Dijkstra
Eeuwenlang heeft Grote Markt 11 een horecafunctie gehad onder verschillende benamingen.
Vanaf de late middeleeuwen stond het pand
bekend als ‘De Cronenberg’, waar in de vijftiende
eeuw de wijnman woonde. Toen het perceel in
1769 van eigenaar wisselde, werd het aangeprezen
als een gunstig gelegen en kapitaal pand voorzien
van een ‘weergalose’ wijnkelder. Rond 1800 gaf de
nieuwe uitbater een andere naam aan het pand:
Het (Nieuwe) Heerenlogement. Onder deze naam
bleef het bekend tot 1937 toen H. Peeters zich
hier vestigde. Hij noemde het hotel naar zichzelf.
Op de gevel stond zijn naam echter als ‘Peters’
vermeld. In de periode 1968-1976 stond het
pand bekend als Hotel Dijkstra. Op een zonnige
zaterdagmiddag sprak je hier af op het terras (of
bij Beenen, de buurman) voor een kop koffie of
een glaasje bier om te kijken naar de drukte op de
Grote Markt en… om zelf gezien te worden.
Rond 1990 ging het pand op de Italiaanse tour.
Beneden kwam een broodjeszaak en boven een
restaurant met de naam ‘La Meridiana’, dat in het
Italiaans zonnewijzer betekent. Een zonnewijzer
siert namelijk al ruim tweeënhalve eeuw de gevel.
En zoals de tijd valt af te lezen aan de schaduw op
de zonnewijzer, zo vliegt de tijd hier als een schaduw heen als je beneden of op het terras geniet
van een knapperig broodje pastrami of boven van
een heerlijk diner met uitzicht op de Grote Markt
en de Michaëlskerk. De weergaloze wijnkelder
heeft niet aan betekenis ingeboet. La Meridiana
beschikt ook over een uitgelezen assortiment Italiaanse wijnen. Salute!
46 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
Grote Markt 11, zomer 2014. (Foto Elske Bootsma)
(Collectie ZHT)
ZHT2 2014 EPOS.indd 2 23-07-14 11:47
Omslag: Het Zwolse station in 1868. (Foto Deutmann, collectie HCO)
zwols historisch tijdschrift 47
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 46
150 jaar Spoor in Zwolle
Sjaak Onderdelinden 48
Twee eeuwen de krant van Tijl
Aflevering 4: Zwolsche Courant spon garen
bij de toename van handel en verkeer
Willem van der Veen 56
De Eerste Zwolse Paaltjes Voetbalvereniging
Het clubje van Reinier Paping Jan Gulikers 63
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 11: Een avondje uit in Zwolle
(juli – december 1964) Jan van de Wetering 69
Boeken / Recent verschenen 74
Mededelingen / Auteurs 76
Redactioneel
Voor u ligt het tweede nummer van dit jaar.
De redactie heeft geprobeerd er een luchtig zomernummer van te maken zodat u
zich niet hoeft te vervelen. Zo kunt u zich op middagen dat het onverhoopt regent verdiepen in de
wat langere artikelen en wanneer de stralende zon
aan de hemel staat te schijnen, lekker relaxt buiten genieten van de wat kortere artikelen.
De artikelen gaan van vijftig tot ruim honderdvijftig jaar terug. Het is dit jaar 150 jaar geleden dat de eerste trein Zwolle binnenreed. Sinds
die tijd zijn Zwolle en het spoor onlosmakelijk
met elkaar verbonden, Sjaak Onderdelinden
besteedt hier aandacht aan.
De voetbalclub PEC Zwolle is bij elke rechtgeaarde Zwollenaar bekend, zeker na het winnen
van de zinderende finale om de KNVB-beker op
20 april van dit jaar. Die club bestaat sinds 1910.
Een minder bekende voetbalvereniging is de Eerste Zwolse Paaltjes Voetbalvereniging (EZPVV),
opgericht door elfstedentochtwinnaar Reinier
Paping. Vorig jaar bestond de EZPVV vijftig jaar
en Jan Gulikers licht een tipje van de sluier op van
dit onbekende clubje.
Willem van der Veen continueert zijn Tijlstory en met Jan van de Wetering gaan we stappen
in Zwolle. Hij volgt het voetspoor van een journalist van de Zwolse Courant van vijftig jaar geleden.
De Beatles kwamen in juni 1964 naar Blokker,
André van Duin kwam optreden voor de bezoekers van de kunstmarkt op de Zwolse Suikerberg
en vermaakte hen met zijn bandparodie. Niet alle
zomerse vermaak speelde zich toen buiten de deur
af. Tenminste een Zwollenaar genoot thuis, zittend voor een open raam en met zijn voeten in een
teiltje, kijkend naar de tv. Wellicht een hint voor u
voor een heel warme dag.
ZHT2 2014 EPOS.indd 3 23-07-14 11:47
48 zwols historisch tijdschrift
Op zaterdag 4 juni 1864 werd het allemaal
officieel: na diverse testritten arriveerde
die dag de eerste trein in Zwolle. Daarvoor was de voltooiing noodzakelijk van een
belangrijk kunstwerk: de spoorbrug over de
IJssel. De geschiedenis van die brug is een essentieel hoofdstuk in de ontsluiting van het oosten
en noorden van het land. Als minister van Binnenlandse Zaken had Thorbecke, liberaal en
oud-Zwollenaar, zich de kans niet laten ontnemen
in 1862 de eerste steen voor die belangrijke IJsselbrug te leggen – die kwam tenslotte met privékapitaal en zonder staatsbemoeienis tot stand.
De opening van 1864 kon hem minder boeien,
daarbij was hij niet aanwezig. Maar hij had zijn
rol voor het Zwolse treinverkeer toen al gespeeld.
Dat hij ruim een eeuw later geëerd werd met een
standbeeld op de rotonde van het Stationsplein
mag dus ruimschoots verdiend heten en ook de
gekozen plek is van een duidelijk symbolische
waarde (daarbij is van minder belang dat de kunstenaar een pose gekozen heeft die althans mij
sterk doet denken aan de manier waarop Marten
Toonder in zijn fameuze Bommelstrips diens
schurkachtige tegenstrever professor Sickbock
placht af te beelden…). Overigens is de geschiedenis van de spoorbrug voorbeeldig beschreven in
een themanummer van het Zwols Historisch Tijdschrift (28e
jaargang nr. 4, 2011), waarvan ik hier
dankbaar gebruik maak.
Zonder twee andere kunstwerken is de status van
het spoor in Zwolle niet voorstelbaar: het station
dat in 1868 afgebouwd werd – de eerste vier jaren
had men zich met een houten noodstationnetje
aan de Veerallee moeten behelpen. Dat station
was state of the art, de hoogste en mooiste categorie, met niet alleen een imposant neoclassicistisch
gebouw maar ook een indrukwekkende overkapping, wel niet zo indrukwekkend als die van het
Centraal Station in Amsterdam, maar toch.
En toen er spoorlijnen richting zuiden, oosten en noorden waren aangelegd, ontstond de
Het standbeeld van Thorbecke op het Stationsplein. (Foto Elske Bootsma) behoefte aan een derde kunstwerk: om Assendorp
150 jaar Spoor in Zwolle
Sjaak Onderdelinden
ZHT2 2014 EPOS.indd 4 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 49
en Schelle met elkaar te verbinden moest het uitgebreide spooremplacement overspannen worden
met een Hoge Brug, een fraai staaltje ijzerbouwkunst uit de jaren tachtig van de negentiende
eeuw. Als punt van kritiek mag daarbij worden
aangetekend dat men indertijd voor een op- en
afrit heeft gekozen die zo steil was, dat het geen
stijl meer was – maar de brug zelf was er niet minder monumentaal om (en ook als zodanig, namelijk als gemeentelijk monument erkend).
De spoorbrug over de IJssel
Het uiterlijk is opzienbarend veranderd. De huidige Hanzeboog (het rode gevaarte) mag dan een
eigentijds spectaculair bouwwerk zijn, de vorige
varianten waren dat in grotere of kleinere mate
ook. Het minst geldt dat wellicht voor de vorm die
de tweede helft van de twintigste eeuw beheerst
heeft: een enkele boog met ernaast, aan de Gelderse kant, een hefbrug voor de scheepvaart. Die
enkele boog was de naoorlogse reductie van de
trotse dubbele boogbrug die in 1935 tot stand
kwam (en dus maar heel kort, tot de Tweede
Wereldoorlog, dienst gedaan heeft). In de oorlog is
er heel wat vernielzucht op de brug losgelaten, in
het begin door het Nederlandse leger, aan het eind
door de terugtrekkende bezetter en tussendoor
nog eens per bombardement door de geallieerden.
Om na de oorlog tenminste provisorisch verkeer
mogelijk te maken was zelfs een deel van Waterloobridge uit Londen overgebracht. De brug van
1935 had dus in korte tijd erg veel te lijden gehad,
hij is langer gepland (het hele Interbellum) dan in
bedrijf geweest. Een grote vernieuwing vormde de
hefbrug, de oorspronkelijke variant was nog voorzien van een draaigedeelte. Treffend is dat men bij
die oorspronkelijke brug al met vooruitziende blik
rekening gehouden had met uitbreiding: de pijlers
werden direct voor dubbel spoor gebouwd. Daar
kon men in 1935, toen het dubbel spoor er eindelijk van kwam, dus letterlijk op voortbouwen. Een
andere vooruitziende blik werd destijds niet gehonoreerd: er is lang over gediscussieerd, voor welk
verkeer de brug geschikt gemaakt moest worden.
Voetgangers-, fiets-, wagen- en treinverkeer, alles
kwam ter sprake. Maar alleen het spoor werd
gerealiseerd, het wegverkeer bleef nog tot 1930 (!)
veroordeeld tot het Katerveer. Het is een mooie
concessie aan de toenmalige discussie dat de huidige Hanzeboog wandelaars en fietsers doorgang
De tralieliggerbrug in
1929, gefotografeerd
vanaf een bevroren IJssel. Een van de weinige
foto’s waarop deze brug
zo mooi te zien is in z’n
volle lengte. (Foto Eelsingh, collectie HCO)
ZHT2 2014 EPOS.indd 5 23-07-14 11:47
50 zwols historisch tijdschrift
verleent, de voorstanders van 1860 kregen dus na
anderhalve eeuw alsnog hun zin. Destijds hadden ze ook weinig te melden gehad, de spoorbrug
was een particulier initiatief van een zelfstandige spoorwegmaatschappij, de Nederlandsche
Centraal Spoorweg Maatschappij (NCSM). De
aanduiding ‘Centraal’ werd ook voor de stations
van deze maatschappij gebruikt – en heeft dus
niets te maken met een eventuele centrale ligging,
maar slechts met de dienstdoende maatschappij,
lang voor er sprake was van de NS. Die NCSM
ging de lijn Amersfoort-Zwolle aanleggen en deed
dat met Frans kapitaal en met Franse bouwbedrijven, die met de staalverwerking veel verder
waren dan eventuele Nederlandse concurrenten.
Ook de spoorbrug over de IJssel betrof dus Frans
fabricaat. Het moet voor die tijd een uitstekende
technische prestatie geweest zijn, gebruikmakend
van een bekend negentiende-eeuws bruggenbouwtype, de tralieliggerbrug. Kenmerkend voor
dit type brug is de getraliede bovenbouw, die om
voldoende draagkracht en stevigte te bereiken
‘bestond uit een raster van schuinlopende staven
van gewalst smeedijzer. Tezamen vormden deze
schuine staven ruiten, die onderling waren verbonden met verticale smeedijzeren staven.’ (ZHT
28 nr. 4, p. 187). Franse smeedijzer-technologie
(Eiffel!) doet wellicht een hoge mate aan elegantie
vermoeden en verwachten, maar in dat opzicht is
de IJsselbrug van 1864 een bittere teleurstelling,
voor huidige ogen is die fameuze tralieliggerconstructie maar een lompe bak, hopelijk vond de
eindnegentiende-eeuwer het technische hoogstandje ook nog slank en mooi…
In elk geval was de voltooiing in 1864 een
belangrijke mijlpaal, als gezegd: een beslissende
stap in de ontsluiting van het oosten en het noorden van het land. De opening van de brug op
4 juni 1864 werd dan ook aangegrepen voor uitgebreide feestelijkheden. Wat opvalt is het gebrek
aan hoogwaardigheidsbekleders, de burgemeester
en de directie van de NCSM, dat was alles, geen
Thorbecke en geen koning, die waren meer voor
eerste stenen, de koning in 1861 bij de IJsselbrug
van Zutphen, Thorbecke in 1862 bij die van
Zwolle. Maar ter verwelkoming van de eerste trein
in Zwolle zijn er vooral volksfeesten, de hele stad
is bevlagd en bewimpeld en na de officiële plichtplegingen zijn er van vier uur ’s middags tot elf
uur ’s avonds in Spoolde (ik neem aan: met zicht
op de brug!) volksspelen, allerlei ‘vertooningen’,
De tralieliggerbrug van
binnenuit gezien, 1933.
(Archief NS, Utrechts
Archief)
Aankondiging van het
volksfeest in juni 1864,
met fraaie gravure van
de nieuwe brug. (Collectie HCO)
ZHT2 2014 EPOS.indd 6 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 51
er is militaire muziek en ter afsluiting natuurlijk
vuurwerk.
Station Zwolle
De eerste trein was nog verwelkomd op een noodstationnetje ter hoogte van de Veerallee. Maar een
eindje verderop was al aan de bouw van een volwaardig station begonnen. Die bouw duurde van
1863 tot 1868. Opdrachtgever waren de Staatsspoorwegen (dus geen ‘Zwolle Centraal’), omdat
de knooppuntfunctie van het Zwolse station
samenwerking van meerdere spoorondernemingen vereiste. Zo kwam in 1866 de lijn naar Deventer tot stand, in 1867 die naar Meppel, in 1881 die
naar Almelo. Tussen 1903 en 1905 volgde nog de
aanleg van de spoorlijn naar Emmen en Stadskanaal. Voor de knooppuntfunctie was ruimte
nodig en daar was rekening mee gehouden. Het
station lag oorspronkelijk een heel eind buiten
de bebouwde kom, althans buiten het centrum.
Dat gaf voor de combinatie Stationsplein – Stationsweg – Singel planologische prachtkansen,
die voornamelijk werden benut door middel van
boombeplanting. Dat lukte aanvankelijk zo spectaculair, dat Zwolle er een bijzonder fraaie entree
aan overhield, zo fraai, dat het zelfs vermelding
in internationale reisgidsen opleverde: Zwolle
scoorde met stadsgroen!
Aan de andere kant van de spoorlijn, in de
bocht van Veerallee naar Station, was een ontwikkeling van geheel andere aard gaande: in
1869 werd door de Spoorwegen aan knooppunt
Zwolle een vestiging van de Centrale Werkplaats
gegund, een staaltje industrialisering waar de
witte boordenstad Zwolle wel even bij moest slikken. Toch ging de vestiging minder schokkend in
zijn werk dan de opheffing: in 1937/38 werd de
gigantische Werkplaats gesloten (overgeheveld
naar Haarlem en Tilburg). Velen verloren hun
werk of zagen zich met gedwongen verhuizing
geconfronteerd, kortom, de gevolgen waren niet
gering, ook bijvoorbeeld voor het Zwolse verenigingsleven. Zo leidde de sluiting rechtstreeks
tot degradatie van voetbalclub PEC uit de eerste
klasse…
Het was een vreemd gezicht, dat reusachtige
station op een nog nagenoeg kale vlakte, er werd
duidelijk op de groei gebouwd. Het neoclassicistische ontwerp was uit de Randstad afkomstig,
spendeerde dus weinig gedachten aan inpassing in
de omgeving, zoals bijna dertig jaar eerder met het
Paleis van Justitie aan de Blijmarkt wel gebeurd
was. Dat was in dezelfde stijl opgetrokken en op
die plek veel beter geïntegreerd (de ‘Wolk’ was nog
anderhalve eeuw niet aan de orde…). Maar het
station positioneerde zich dus geheel zelfstandig:
vooruitziende blik.
Het was een station van de hoogste categorie.
Daar was bijvoorbeeld geen wc of toilet, maar
een ‘Retirade’, met aparte ruimtes voor ‘Mannen’,
‘Vrouwen’ en ‘Dames’. Bovendien kon men op zo’n
eerste klas station zijn stoof met heet water laten
vullen voor een comfortabele voortzetting van
de treinreis. Zo’n luxe station had een reusachtige
overkapping, een smeedijzeren kunstwerk op zich.
De constructie had uiteraard veel te lijden – van
bovenaf door weersinvloeden, van binnenuit door
de rook van de stoomlocomotieven. Geen wonder, dat de slijtage aanzienlijk was, en dat ondanks
rijksmonumentale status vervanging uiteindelijk
niet te vermijden was. Een gedenkplaat, midden
Het gloednieuwe station in 1868. (Foto
Deutmann, collectie
HCO)
ZHT2 2014 EPOS.indd 7 23-07-14 11:47
52 zwols historisch tijdschrift
Ontwerptekening van het Zwolse station, neo-classistisch en symmetrisch van opzet. De getekende balustrades aan de zijvleugels zijn niet uitgevoe rd. (Uit: Ach Lieve Tijd, deel 8)
ZHT2 2014 EPOS.indd 8 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 53
Ontwerptekening van het Zwolse station, neo-classistisch en symmetrisch van opzet. De getekende balustrades aan de zijvleugels zijn niet uitgevoe rd. (Uit: Ach Lieve Tijd, deel 8)
ZHT2 2014 EPOS.indd 9 23-07-14 11:47
54 zwols historisch tijdschrift
in de doorgang van perron 1 naar de stationshal,
herinnert daaraan. De tekst is opmerkelijk:
‘1868-1995. In 1868 verrees dit stationsgebouw met een “moderne” ijzeren kap. Na 125 jaar
trouwe dienst in weer en wind maakten corrosie
en vervorming vervanging van deze kap noodzakelijk. Rechts van U in de nieuwe kap herinnert
één van de oude sikkelspanten aan de stationskap
van weleer. Dit spant is gemaakt van welijzer, dat
werd gefabriceerd door kruiselings opgestapelde
ijzerstaven uit te smeden (aaneen te wellen) tot
platen. De smid smeedde ogen aan de trekstangen
en bevestigde die met spie en contraspie in knoopplaten. Een stevige bovenrand werd verkregen
door een bulbijzer en een randplaat op elkaar te
klinken. Samengestelde drukstaven geven het
spant een levendig silhouet.’
Informatief voor insiders. De huidige kap
oogt wat lichter en luchtiger door het gebruik van
modernere materialen, veel kunststof ook, dus of
ook deze het 125 jaar gaat volhouden?
Onaantastbaar staat het stationsgebouw er
voor. Bij een horizontale gevellengte van zo’n honderd meter is een neoclassicistische strenge symmetrie gehanteerd.
Een middendeel met twee maal twee zijvleugels in dalende lijn, met een grote verbindende
functie voor de doorgecomponeerde ramen en
deuren: strenger en klassieker ging het niet. De
al te speelse, nutteloze balustrades op de eerste
zijvleugels verdwenen al spoedig , voor de obligate neoclassicistische pilaren zijn we gelukkig
gespaard gebleven. De totale compositie van Station, Stationsplein, Stationsweg, uitmondend op
de Stadsgracht, was van grote allure.
De Hoge Brug
Waar de spoorbrug over de IJssel in eerste instantie voor de treinen bestemd was en is, deed zich
aan de andere kant van het station het omgekeerde
probleem voor: verkeer moest het spoor over
kunnen. Oorspronkelijk ging het in het verlengde
van de Van Karnebeekstraat over aansluiting op
de weg naar Deventer, maar toen die verlegd was,
bleef het gewenst de wijken Assendorp en Schelle
met elkaar te verbinden. Van de eerste planning
af aan ging het dan ook om een brug over het stationsemplacement ter vervanging van een gelijkvloerse spoorwegovergang, dus van puur lokaal
karakter, geschikt voor ‘voetgangers, handkarren
en vee’; vandaar waarschijnlijk dat aan op- en afrit
zo min mogelijk dure grond opgeofferd mocht
worden. In 1953 werd de Hoge Brug, zoals hij in
de volksmond altijd geheten heeft, in reactie op de
elektrificatie van het spoor nog wat verder opgehoogd en deed zo zijn naam tot frustratie van vele
fietsers alle eer aan, totdat ook aan die frustratie
wat gedaan werd: met een tunnel.
De Hoge Spoorbrug
omstreeks 1900.
(Collectie HCO)
ZHT2 2014 EPOS.indd 10 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 55
Over de brug bestaat veel nostalgische jeugdlyriek, vele generaties Zwolse jeugd hebben zich
vermaakt, zij het met wedstrijden op de op- en
afrit, zij het met onderdompeling in de spoorwegromantiek. Toen de stoomtreinen nog bestonden,
was het blijkbaar een hele sport, zich door de
stoomwolken te laten omhullen, en later kon je in
ieder geval nog volop genieten van een uniek zicht
op treinen en station.
De brug, in gebruik genomen in 1884, is
inmiddels een beschermd voorbeeld van negentiende-eeuwse bruggenbouw, zowel vanwege de
gebruikte techniek als door de fraaie vorm. Was
de spoorbrug over de IJssel twintig jaar eerder nog
onder voornamelijk Franse regie opgetrokken,
inmiddels sprak Duitsland een woordje mee, en
de Nederlandse Staatsspoorwegen profiteerden
daar gaarne van. Het gaat om de optimale verwerking van welijzer, een door smelten en smeden
verkregen materiaal, waarmee de niet geringe
trekspanningen van een brug konden worden
opgevangen. In Duitsland waren de bouwdirecteuren van de koninkrijken Hannover en Beieren,
Laves en Pauli, productief met talrijke bruggen.
Die zijn in de twintigste eeuw allemaal verdwenen, om wat voor redenen dan ook. Het maakt de
Zwolse Hoge Brug werkelijk exclusief.
De technische benaming voor een brug van dit
type is: lensliggerbrug. In het Duits heeft men een
veel beeldender woord gevonden, waarin vorm en
techniek plastisch samengaan: ‘Fischträger’-brug.
Door de diverse restauraties en door het oprukken
van belendende bebouwing staat de Hoge Brug er
wellicht wat minder spectaculair bij dan aan het
eind van de negentiende eeuw. Maar monumentaal is hij nog steeds.
Zwolle en de spoorwegen zijn al honderdvijftig
jaar onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het
Zwolse emplacement vormt één van de belangrijkste knooppunten in het spoorwegnet. De
invloed van het spoor op de stad mag dan ook niet
onderschat worden. Symbolisch voor die symbiose zijn de drie hier behandelde bouwwerken. Het
begon met de spoorbrug over de IJssel. Lang voor
het wegverkeer kreeg het spoor met die brug toegang tot het oosten en noorden van het land. Het
belang van die positie kwam vervolgens tot uiting
in de tamelijk grootse opzet van station Zwolle,
terwijl het belang van Zwolle door de spoorwegen
nog werd benadrukt met de Centrale Werkplaats.
De mede daardoor toenemende lokale verkeersbewegingen maakten op hun beurt de bouw van
de Hoge Brug noodzakelijk. De jaren 1864, 1868
en 1884 – het zijn drie mijlpalen. Van de oudste
is door de diverse vervangingen niets meer over,
van de middelste nog de helft, en de jongste is nog
het meest authentiek. Daar moeten we dus maar
zuinig op zijn.
Literatuur
– Zwols Historisch Tijdschrift 28 (2011) nr. 4
– Zwolle mijn stad. Lemma’s: Hoge Spoorbrug, Spoorwegen, Spoorbrug IJssel, Station. Zwolle, zonder
jaartal
– Ach lieve tijd. Afl.8: ‘750 jaar Zwolsen, Zwollenaren
tussen tram en trein’. Zwolle, z.j., pp.178-198
– J.P. van den Berg, ‘De Hoge Brug over het stationsemplacement te Zwolle, wegwijzer naar een nabij en
ver verleden’. In: Zwols Historisch Jaarboek 1988,
pp. 127-148
De Hoge Spoorbrug
van binnenuit gezien,
omstreeks 1920.
(Collectie HCO)
ZHT2 2014 EPOS.indd 11 23-07-14 11:47
56 zwols historisch tijdschrift
Twee eeuwen de krant van Tijl
Aflevering 4: Zwolse Courant spon garen bij de toename
van handel en verkeer
Willem van der Veen Toen Martinus Tijl in de achttiende eeuw
nog maar net met zijn krant was begonnen, braken er roerige, zelfs beslissende
jaren aan op het toch al nooit zo rustige toneel van
Europese landen en volkeren. Daarom was het
begrijpelijk dat Tijls bescheiden nieuwspapiertje zich decennialang uitvoerig bezig hield met
het nieuws van over de grenzen. De voorpagina
stond er vaak helemaal vol mee. En terecht, want
wat hadden stad en land van Overijssel in die
jaren anders te bieden dan plaatselijke beslommeringen, markt- en familieberichten, zakelijke
kwesties en heel af en toe een calamiteit, zoals de
verschrikkelijke watersnood van 1824 en ’25.
Maar toen de negentiende eeuw goed op gang
kwam, het Nederlandse avontuur van de Fransen onder leiding van Napoleon ten einde was
gekomen en de economie een beetje begon aan te
trekken, veranderde langzamerhand het karakter
van de krant. Dat werd natuurlijk ook in de hand
gewerkt doordat de bereikbaarheid van Zwolle
ten opzichte van de andere delen van ons land
aanmerkelijk werd vergroot. De krant spon garen
bij de toename van het verkeer, hetgeen de handel
zeer bevorderde en levendigheid in de stad bracht.
Zwolle werd in enkele decennia een belangrijk
knooppunt, zowel op het water als met het spoor.
In 1819 was dat al begonnen met de aanleg van de
Willemsvaart, waarmee de stad eindelijk haar vurig
begeerde verbinding met de IJssel verwierf, die eeuwenlang via verdragen tegengehouden was door de
concurrerende IJsselsteden Kampen en Deventer.
Daarna moest Zwolle nog vier decennia
wachten voordat het ook zijn eigen spoorhalte
kreeg. Maar toen in 1864 de spoorbrug over de
IJssel werd voltooid was de bouw van een station
een logisch gevolg. Even vanzelfsprekend won de
stad daardoor aan levendigheid, hetgeen ook zijn
weerslag had op de inhoud van de krant die voor
een groter publiek aantrekkelijker werd. Het was
daarom niet verwonderlijk dat in 1869 besloten
werd er een dagblad van te maken.
Bekijken we eens een willekeurig gekozen voorpagina van omstreeks de helft van de negentiende
eeuw, uit mei 1845, dan treffen we daar al een
nieuwskeuze met meer variatie aan. Dat geldt
overigens niet voor het uiterlijk van de krant. De
opmaker begon zijn lay-out linksboven in de eerste kolom en eindigde onderaan in de laatste.
Toen schrijver dezes in 1951, meer dan een
eeuw later, als leerling-redacteur bij de Zwolse
Courant begon, was in die werkwijze nauwelijks
iets veranderd. Opmaker Remmers van de stadspagina plaatste de eerste zetregels linksboven in
de eerste kolom en eindigde… enfin, zie boven.
De enige verschillen met een eeuw eerder waren
toevoegingen van een enkel fotootje en het feit dat
die regels niet meer één-voor-één met de hand
uit loden letters waren vervaardigd, maar uit een
zetmachine kwamen. Een twee-kolomskop op de
stadpagina was toen nog een zelden toegepaste
De stad Zwolle werd
heel wat levendiger
door de spoorverbinding en het nieuwe
station. Het kwam de
krant ten goede.
(Collectie HCO)
ZHT2 2014 EPOS.indd 12 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 57
nieuwigheid, die Remmers dan ook onder protest
uitvoerde.
Op die willekeurige voorpagina uit de negentiende eeuw stond helemaal linksboven in de
eerste kolom – op de plek waar veel later de grote
hoofdkop van de voorpagina met het belangrijkste
nieuws zou beginnen – een klein berichtje over de
benoeming van een plaatsvervangende rechter in
Enschede. In onze ogen nu niet bepaald hot news.
En zeker niet voor een krant uit Zwolle. Daaronder stond vervolgens al evenmin een nieuwskraker, namelijk het feit dat de heer D.J.C. Luttenberg
te Zwolle was bevorderd tot doctor in de rechten.
Vervolgens een aankondiging van een optreden
van de Leipziger Musikverein in schouwburg
Odeon en nog verder naar onderen een bericht
over het tekenen van een concessie voor de aanleg
van de ‘Rhijn-Spoorweg’ van Amsterdam over
Utrecht naar Arnhem, gevolgd door aankondigingen van ‘besluiten en in werking stellen met
betrekking tot de Spoorwegen.’
Op pagina twee dient zich eindelijk wat
aantrekkelijker leeskost aan. Deze gaat over een
geheimzinnige geschiedenis rond de overleden
graaf Varel de Vessag, die eigenlijk, zoals Tijls
krant meldde, Leonardus Cornelius van der Valk
heette. Hij oefende eerder de functie van legatiesecretaris bij het Bataafs gezantschap te Parijs uit.
‘Blijkens de gevondene papieren en onderscheidene testamenten’ zat de vroegere luitenant er zeer
warmpjes bij. Hij bezat volgens de krant ‘een aanzienlijk vermogen mitsgaders aandelen in fabrieken en andere affaires’. Vele bloedverwanten van
de graaf in Amsterdam bestierden zijn bezittingen
en stuurden hem inkomsten ‘over Münster en
Kassel’. Op de achtergrond figureerde ook nog een
gehuwde dame, Angès Barthelemij geb. Daniels,
die omwille van haar kinderen niet wilde scheiden
van haar wettige echtgenoot, maar van wie men
vermoedde dat zij, ‘eene niet gescheidene vrouw’,
in het geheim met De Vessag samenwoonde… De
graaf zou haar overladen hebben met geschenken. Verder in deze krant uit 1845 onder meer
nog meldingen als een brand in Constantinopel,
een ter dood veroordeling van een zekere doctor
Steiger in Zwitserland (wat de man had misdaan,
stond er niet bij), alsmede Engelse en Russische
gezanten die de Griekse koning maanden tot rentebetaling en aflossing van de voorgeschoten zestig miljoen francs. Een minister, Kolettis geheten,
antwoordde namens de koning dat Griekenland
hier nog in lange tijd niet aan kon voldoen. Wist
De voorpagina van de
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 27 mei 1845.
(Kranten.delpher.nl)
ZHT2 2014 EPOS.indd 13 23-07-14 11:47
58 zwols historisch tijdschrift
succes van zijn bedrijf, maar Willem wilde meer
dan alleen krantendirecteur zijn. Hij streefde ook
naar cultureel aanzien als gerespecteerd uitgever
van boeken. Die kans werd hem geboden door de
aloude Vader Cats. En wel vanwege de volledige
uitgave van diens moraliserende gedichten, waarin
hij zijn medeburgers in de zeventiende eeuw vaderlijk waarschuwde voor honderd-en-één gevaren
in de maatschappij van zijn tijd. Willem Tijl had
gemerkt dat de burgerlijke moraal die in de achttiende eeuw leek te verslappen, in zijn tijd weer in
hoog aanzien begon te staan. Hij durfde een groot
financieel risico aan: twee enorme banden, waarin
het reusachtige oeuvre van Jacob Cats, de dichtende
zedenmeester van de Gouden Eeuw, stond samengepakt. Voor verreweg het merendeel waren het
zeer brave teksten, die Cats’ lezers moesten sterken
en terechtwijzen. Maar af en toe zette de dichter
toch ook het lelieblanke masker af met een ontboezeming als:
‘Het is gesont voor siel en lijf.
Elck zijn glas en elck zijn wijf’
De werklust die Jacob Cats twee eeuwen eerder
had opgebracht, werd minstens geëvenaard door
de illustrator Johan Wilhelm Kaiser die rond 1860
in opdracht van Willem Tijl liefst achthonderd
gecompliceerde voorstellingen met zijn burijn
in het staal sneed. Het risico van deze gewaagde
uitgave werd voor een deel gedekt door de intekening van honderden liefhebbers, onder wie zich
zowaar ‘Zijne Majesteit de Koning’, in casu Willem
III (voor twee exemplaren) bevond.
Achteraf bekeken kon Willem Tijl opgelucht
uitblazen en tevreden achterom kijken op een
financieel succes.
Werktijden
Uitblazen was in die dagen voor Tijls personeel
niet weggelegd, om maar te zwijgen van financieel
succes. Dat gold overigens voor alle werknemers
in de gehele drukkers- en uitgeversbranche in
Nederland en eigenlijk ook voor het gehele vaderlandse bedrijfsleven. Het lag aan de tijdgeest. De
periode van de gilden was in het midden van de
negentiende eeuw definitief ten einde gekomen.
Eeuwenlang was het gebruikelijk geweest dat
De, voor die tijd, breed
uitgemeten geschiedenis
rond ‘graaf’ Varel de
Vessag in de krant van
27 mei 1845. (Kranten.
delpher.nl)
een ander het beter, dan nam hij gaarne ontslag.
Welke lezer denkt dan niet bij zo’n bericht uit
1845, aan het cliché ‘niets nieuws onder de zon’,
zeker aan het begin van de eenentwintigste eeuw.
Vader Cats
Willem Tijl (1829-1900) zal de samenstelling van
bovenstaande pagina’s ongetwijfeld aan zijn onderhorigen hebben overgelaten. De krant vormde
wellicht de belangrijkste schakel in het economisch
ZHT2 2014 EPOS.indd 14 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 59
meesters en gezellen met elkaar omgingen zonder
veel moreel en praktisch verschil. Door technische
ontwikkelingen brak halverwege de negentiende
eeuw vrij onverwacht het industriële vrijbuiterstijdperk aan. De knechten werden volkomen
overgeleverd aan de steeds machtiger wordende
patroons. Tijl vormde daarop nog een vrij milde
uitzondering. De menselijkheid kon er een beetje
blijven regeren. Onder werknemers in Zwolle
bestond allang het gezegde: ‘A’j bi’j Tiel wärkt, is
oew kössien ‘eköcht.’ Maar dat gold dan alleen
voor de vastigheid van de werkkring, waarop een
personeelslid kon rekenen.
Ook in dit bedrijf bestond er niets wat ook
maar in vage verten ging lijken op een 48-urige
werkweek of ziektewetgeving. Het was heel normaal dat letterzetters in de zomertijd van ’s ochtends zes tot ’s avonds zeven aan de bok stonden,
met een uurtje schaft. Per jaar kwamen volwassen
krachten gemiddeld per jaar wekelijks 64 uur in
actie voor een loon van zes-en-een-halve gulden,
waarbij de volledige zaterdag inbegrepen was.
Vooral in de maand juni kwam het vaak voor dat
er bij Tijl ook ’s zondags gewerkt moest worden,
omdat de Handelingen van de Provinciale Staten
gedrukt moesten zijn alvorens de afgevaardigden
weer bijeen kwamen. Van uitbetaling van overuren had niemand ooit gehoord.
Voor ziektegevallen was er wél iets geregeld bij
Tijl, maar de gevolgen daarvan kwamen ten laste
van de overige werknemers. Bij ziekte werd een
doktersbewijs van de wegblijver gevraagd en als
dit in orde was bevonden, dan werd van de overige
werklieden verwacht dat zij wekelijks drie gulden
van hun verdiensten aan de zieke zouden afstaan.
Was het een ziektegeval van slepende aard, dan
eindigde deze verplichting na drie maanden. Voor
de rest van zijn genezing werd de zieke afhankelijk verklaard van de vrijwillige liefdadigheid van
zijn collega’s. In elk geval bleef de baas financieel
buiten schot. En dan was Tijl nog een van de weinige bedrijven waar überhaupt zo’n soort regeling
bestond.
Willem Tijl liet zich in de tweede helft van de
negentiende eeuw kennen als een van de weinigen
in het drukkers-, uitgevers- en krantenvak die
begreep dat typografen algemene ontwikkeling
nodig hadden om hun beroep goed uit te kunnen
oefenen. Zetters en drukkers vormden immers de
belangrijkste tussenpersonen voordat het werk
van journalisten en andere schrijvers in druk
verscheen. Hij riep een schooltje voor leerjongens
in het leven. Op zijn kosten kwam er eens in de
week een stedelijk onderwijzer naar het bedrijf,
die poogde de jongens te doen beseffen dat kennis
macht kan zijn. Dat lukte niet altijd, want de lessen begonnen ’s avonds om half acht, direct na een
dertienurige werkdag..! Als ze niet van moeheid
gaapten, waren ze wel van jonkheid te ongedurig
om de aandacht er bij te houden.
Nieuwe baas
Nadat Willem Tijl precies een halve eeuw achter
het roer had gestaan, droeg hij de verantwoording over aan zijn zoon Jan Jacob de Tweede
(1860-1927), die al jaren in het bedrijf werkte.
Het betekende een verbetering in de situatie van
de leerjongens. De nieuwe directeur verplaatste
de lesuren naar de ochtend en schafte echte
schoolbanken aan. Voor het overige personeel
deed hij nog veel meer. Hij zorgde ervoor dat er
in 1893 een pensioenfonds en enkele jaren later
Jan Jacob de Tweede
(1860-1927), zoon van
Willem Tijl, nam in
het zicht van de nieuwe
eeuw het bewind van
zijn vader over. (Uit:
Tijls Curiosa)
ZHT2 2014 EPOS.indd 15 23-07-14 11:47
60 zwols historisch tijdschrift
Twee redacteuren: een eeuw verschil
Hein Eskens (1924-2007), redacteur Zwolse
Courant vanaf eind jaren vijftig, was tevens een
vooraanstaande persoonlijkheid in de Zwolse
politiek. In de jaren tachtig bekleedde hij het
wethouderschap. Meer dan een eeuw eerder
had hij een opmerkelijke voorganger die zich op
dezelfde antecedenten kon beroepen: mr. Jan Derk
van Ketwich Verschuur (1819-1887) voerde het
redacteurschap van Tijls krant van 1845 tot 1853
en bewoog zich minstens zo intensief als Eskens in
de Zwolse politiek.
Maar waar Eskens zijn werk voor de krant
strikt gescheiden wist te houden van zijn politieke
ambities, was dat bij Van Ketwich allerminst
het geval. Hij gebruikte zijn redactionele arbeid
herhaaldelijk om politieke ideeën te spuien.
Klaarblijkelijk gebeurde dat met toestemming van
zijn baas Willem Tijl. Kennelijk keek niemand
in die tijd op van zo’n verstrengeling van functies
die elkaar volgens de huidige begrippen zouden
moeten bijten. Jarenlang was Van Ketwich lid
van de Zwolse gemeenteraad en van 1851 tot en
met 1859 wethouder. Men kende hem als een
scherpzinnig jurist en uitnemend spreker die ook
nog journalistiek en politiek combineerde met een
advocatenpraktijk.
Als een der Overijsselse voormannen van de
liberale partij onderhield Van Ketwich een zowel
politieke als vriendschappelijke band met zijn
leermeester Thorbecke, Zwollenaar van geboorte.
Hij gaf de grote staatsman herhaaldelijk adviezen
over Overijsselse, maar ook algemeen staatkundige onderwerpen.
Een kenmerkend voorbeeld van Van Ketwichs
voortvarendheid en scherpte was diens botsing
met leden van de groep ‘Vaderland en Koning’.
Hij waarschuwde dat hun optreden bedenkelijke
gevolgen kon hebben voor het behoud van (Thorbeckes) grondwet.
Van Ketwich ging hoogst persoonlijk langs
de huizen van de kiezers, die hij opriep diezelfde avond een bijeenkomst van ‘Vaderland en
Koning’ bij te wonen en hun mening te vormen.
Vervolgens richtte hij een eigen kiesvereniging op
onder de naam ‘Vrijheid en Orde’. Daarmee was
in Zwolle een scheiding der geesten een feit. In de
krant gaf redacteur Van Ketwich zijn visie op het
gebeuren. Hij beschuldigde ‘Vaderland en Koning’
van kiezersbedrog en riep op de verkiezingsstrijd
waardig en kalm te voeren.
Hein Eskens liet het een eeuw later als redacteur wel uit zijn hoofd om zich zo voor een politiek karretje te laten spannen. Daar was het de
tijd niet meer voor.
Hein Eskens, in de twintigste eeuw tegelijk
redacteur van de Zwolse Courant en vooraanstaand Zwols politicus, had meer dan een eeuw
eerder een opmerkelijke voorganger in mr. Jan
Dirk van Ketwich Verschuur, die evenals Eskens
politicus, redacteur bij Tijl en Zwols wethouder
was. (Uit: Tijls Curiosa)
ZHT2 2014 EPOS.indd 16 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 61
een ziekenfonds tot stand kon komen. Dat waren
verworvenheden die voor die jaren in het Nederlandse bedrijfsleven als modern golden. In het
oude verbouwde pand werkten bij Tijl toen al zestig typografen, journalisten, binders en kantoorbedienden. De Zwolsche Courant telde als dagblad
ruim vierduizend vaste lezers.
Jan Jacob de Tweede was zijn tijd, wat karakter
en hobby’s betreft, al een beetje vooruit. In zijn
jonge jaren, toen vader Willem het in het bedrijf
nog voor het zeggen had, wijdde hij zich als een
der eerste Zwollenaren aan de wielersport. Als
sportieve toerist maakte hij met drie vrienden
lange tochten, zelfs tot ver in het buitenland. Ook
trok zijn hart naar de muziek, hij zong als enthousiaste bariton in een vooraanstaand Zwols koor.
Na de eeuwwisseling bleef voor dit soort liefhebberijen geen gelegenheid meer over.
Hans Alma schreef in zijn boekje Tijls
Curiosa: ‘Zijn dagtaak als directeur begon met
het openen van alle post, stipt om negen uur.’ Hij
verhaalt over een leerjongen die de post binnen
bracht en die vervolgens de opdracht kreeg bij
het bureau te wachten op de consignes die zijn
patroon hem uiteindelijk zou geven. Dat wachten moest stil en rechtopstaand gebeuren, want
anders hoorde hij de vermaning: ‘Jongen, sta niet
zo te wiebelen.’
In de avonduren besloot Jan Jacob zijn dagtaak
pas als hij van zeven tot acht gegeten had. Daarna
ging hij nog een uurtje naar kantoor. Een deel van
de avonduren wijdde hij zich thuis aan de aandachtige bestudering van de courant waaraan hij
zijn hart had verpand. Als fervent liefhebber van
de schone kunsten zag hij bijvoorbeeld tot zijn
vreugde dat de krant in de laatste twee decennia
Het oude bedrijf in de
panden van Tijl op de
Melkmarkt, anno 1895.
(Uit: Tijls Curiosa)
ZHT2 2014 EPOS.indd 17 23-07-14 11:47
62 zwols historisch tijdschrift
was begonnen met het publiceren van recensies en
beschouwingen. Ondertekend met de namen van
de schrijvers werden deze niet. In Jan Jacobs tijd
werd de krant nog beschouwd als één monsieur,
waaruit vele monden spraken.
Hij was een bezige man, die Jan Jacob de Tweede.
Als zijn levenstaak zag hij het verder uitbouwen
en gezond houden van de oude familiezaak aan
de Melkmarkt De baas hield ook van vormen en
traditie. Geen man die het oude zonder scrupules aan de kant deed. Heel lang peinsde hij over
het besluit om de oude gevel aan de Melkmarkt
op te ruimen. Het vertrouwde, antiek stijlvolle,
maar langzamerhand onbruikbaar geworden
decor, waarachter vijf generaties Tijl elk op hun
eigen wijze hadden gewerkt. In het voor dit doel
te smalle huis, waar Martinus en Catharina Tijl
ruim honderd jaar eerder hun boekhandel waren
begonnen, werkten nu meer dan zestig mensen.
Er waren snelpersen gekomen, een steendrukkerij en machines voor de opwekking van de nog
slechts kortgeleden toepasbaar gemaakte energiebron elektriciteit. Een geheel nieuw gebouw kon
niet lang meer op zich laten wachten. Het werd in
1907 betrokken.
Een klein maar vernuftig apparaat vormde een
simpel symbool van een nieuwe tijd in een nieuwe
eeuw. Op het kantoor van Tijls administratie verscheen de allereerste schrijfmachine.
(Wordt vervolgd)
De allereerste schrijfmachine in het kantoor
van Tijl. (Uit: Tijls
Curiosa)
ZHT2 2014 EPOS.indd 18 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 63
Zwolse voetbalverenigingen hebben veelal
een rijke historie. Op hun website geven
de verenigingen meestal een beknopte
beschrijving van hun ontstaansgeschiedenis. ZAC
is al in 1893 opgericht, PEC Zwolle is in 1910
ontstaan uit een fusie van Prins Hendrik en EDN
(ende desespereert nimmer) en bij Be Quick ’28
en CSV ’28 staat het jaar van oprichting al in de
naam vermeld.
In de schaduw van de ‘echte’ verenigingen
die meedraaien in een van de competities van de
KNVB, heeft het kleine Zwolse recreatieclubje
EZPVV in 2013 het vijftigjarig jubileum gevierd.
De geschiedenis van het clubje is opmerkelijk. Er
zijn geen officiële leden, er zijn geen statuten, er
is geen bestuur, het clubje is niet ingeschreven bij
de Kamer van Koophandel, het is geen lid van de
KNVB en toch bestaat het al meer dan vijftig jaar.
Historie
Na zijn overwinning in de Elfstedentocht van
1963, vanwege de barre omstandigheden ook
wel aangeduid als ‘de hel van ‘63’, richtte Reinier
Paping een trimclubje op dat aanvankelijk vooral
bestond uit schaatsers, een viertal voetbalscheidsrechters (onder meer Peter Gans) en een paar loslopende enthousiastelingen. Tot die laatste categorie behoorden Albert Dost en Paul Benning, die in
een latere periode een leidende rol zouden spelen.
Op woensdagavond kwamen ze met z’n tienen bij
elkaar rond de vijver van sportcomplex de Pelikaan om hun conditie op peil te houden. Er werden pittige rondjes gelopen, eindigend bij de trimbaan. Na drie kwartier werd er een veldje uitgezet,
met aan beide kanten twee waspoederbussen.
Scherpschieten op de waspoederbussen was het
doel, een vorm van paaltjesvoetbal. Na een paar
stevige regenbuien zakten deze ‘doelen’ roemloos
in elkaar. Om verzekerd te zijn van voldoende
kartonnen dozen werden de leden verplicht om
uitsluitend grootverpakkingen waspoeder aan te
schaffen.
Kennelijk was het partijtje voetbal toch aantrekkelijker dan de conditietraining onder leiding
van Reinier, want al na een half jaar bleef er van
de conditietraining niet veel meer over dan een
warming-up voor het voetbal. Het moest wel leuk
blijven. ’s Winters werd er wel eens uitgeweken
naar een trainingsveld van het naburige HTC,
maar sneeuw en ijs werden niet geschuwd. Dat
kon ook niet met een elfstedentochtwinnaar binnen de gelederen.
In 1974 nam Reinier Paping afscheid van zijn
clubje. Een versleten heup en andere lichamelijke ongemakken hadden hem gedwongen om
niet alleen zijn schaatsen, maar ook zijn voetDe Eerste Zwolse Paaltjes Voetbalvereniging
Het clubje van Reinier Paping
Jan Gulikers
In 2013 werd de
heroïsche overwinning
van Reinier Paping in
de Elfstedentocht van
2013 op een officiële
postzegel vastgelegd.
(Collectie auteur)
ZHT2 2014 EPOS.indd 19 23-07-14 11:47
64 zwols historisch tijdschrift
balschoenen aan de wilgen te hangen. Had hij
in 1963 toch te veel van zijn lichaam gevraagd?
Albert Dost nam de leiding over en vanaf die tijd
werd er ook een bescheiden archief opgebouwd,
met onder meer brieven van de Gemeentelijke
Stichting voor Lichamelijke Oefening aan ‘club
Dost v.h. Paping’. ‘Onzerzijds is geconstateerd
dat u op uw oefenavond – woensdagavond – van
20.00 – 21.00 uur oefent op de korfbalstrook aan
de Pelikaan… U dient echter gebruik te maken
van de oefenhoek van HTC met verlichting.’…
Voorts delen wij u mede dat de gebruikskosten
ƒ 6,50 per keer bedragen, te vermeerderen met
de kosten inzake het stroomgebruik.’ (oktober
1974).
Vanaf 1975 werd ’s winters gebruik gemaakt
van het half verharde veld met verlichting bij de
Stilosporthal. In 1976 waren de kosten voor het
gebruik van de recreatiestrook op sportpark de
Pelikaan opgelopen tot ƒ 12,50 per keer. De Stilo
bevestigde jaarlijks het gebruik van de recreatiestrook en plaatste er soms een kanttekening bij:
‘Wel willen wij opmerken dat bij uw gebruik de
Kaatsclub Swol hierdoor niet wordt gehinderd.
Tevens verzoeken wij u niet op de korfbalvelden
te komen.’
Nieuwe leden
In de loop der jaren werd de club aangevuld met
nieuwe leden. Reinier wilde het aantal beperkt
houden tot een man of vijftien, maar door het
vertrek van de scheidsrechters en de schaatsers
ontstond er ruimte voor nieuwe leden. Zelf nam
hij zijn broers Hennie en Hans Paping mee, Albert
Dost maakte collega’s van de jeugdhulpverlening,
van de geestelijke gezondheidszorg en van tennisvereniging De Pelikaan enthousiast en Paul Benning droeg een aantal buurtgenoten en vrienden
voor. Zo werden Chris Jagersma, Daan Brethouder, Wim de Groot (omgekomen met zijn vrouw
bij de vliegramp op Tenerife), Hans Woudstra,
John ten Wolde, Freek Kraayer, Wim Udo, Ruud
van Wijnen, Hans Scholten, Henk Volkers, Jaap
Boerée, Bert de Leeuw en Jan Duin lid van het
illustere gezelschap.
Ook Hans Borrel voetbalde een aantal jaren
mee. Dat had zo zijn voordelen. In het ‘Eigen
Gebouw’ aan de Badhuiswal verzorgden Hans
en Joke in 1985 voor spelers en hun vrouwen een
‘smakelijk, sfeervol en jolig etentje’ in Japanse
stijl. Het etentje bij Borrel was een compromis.
Wekenlang werd er in de kleedkamer gesproken
over een gezamenlijk uitje, samen met onze partners. Zeilen in Friesland, zwieren in Limburg,
misschien zelfs een weekendje naar Duitsland,
maar over een datum konden we het niet eens
worden. Misschien was het toch ook een beetje te
veel gevraagd om een heel weekend met elkaar op
te trekken. Hans stopte na enkele jaren omdat hij
te druk was met het opbouwen van zijn horecabedrijven.
Tonnetjesvoetbal
Jan Duin bracht op een woensdagavond vier
stukjes grote gele gasbuis mee, een restproduct
van zijn werkgever Gazo. De stukjes gasbuis (de
‘tonnetjes’) waren heel geschikt als doelpaaltjes en
de waspoederbussen waren nodig aan vervanging
toe. De gele tonnetjes bleken onverslijtbaar en ze
worden nog steeds gebruikt.
Bij aanvang van het partijtje werden de teams
zodanig samengesteld dat de krachtsverhoudingen ongeveer gelijk lagen. Meestal bestonden
de partijtjes uit vijf of zes personen. Albert Dost
en Paul Benning, leden van het eerste uur, overlegden met elkaar wie bij welke partij hoorde en
zagen er ook op toe dat de spelregels min of meer
in acht werden genomen. Sommigen mochten
wat meer fysieke kracht in de strijd gooien dan
anderen. Dat hoorde nu eenmaal bij hun spelstijl. Bij onenigheid had Albert, de ongekroonde
leider in die tijd, het laatste woord. Tijdens de
wedstrijd mocht je elkaar verrot schelden, in de
kleedkamer moest het ‘gezeik’ afgelopen zijn.
Scoren deed je door een van de beide tonnen van
de tegenpartij te raken. Wie niet meer zo snel uit
de voeten kon of niet zo handig was met de bal,
deed er verstandig aan zich in de buurt van de
tonnen op te houden. Dan kon je je nog nuttig
maken door de ton te verdedigen of bij een voorzet de bal het laatste zetje te geven. Maar je moest
niet overdrijven. Wie eenmaal het predicaat ‘tonnenklever’ had gekregen kwam daar niet gemakkelijk meer van af.
ZHT2 2014 EPOS.indd 20 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 65
Trimpost
Albert Dost zorgde vanaf het begin van de jaren
tachtig ook voor de zogenaamde ‘trimpost’. Op
humorvolle manier passeerden anekdotes over de
afgelopen periode de revue en terloops werd herinnerd aan het betalen van de jaarlijkse bijdrage.
Mede dankzij de trimpost kon ook de geschiedenis van het clubje en de ledenlijst gereconstrueerd
worden. Van de ‘trimpost’ ging zeker een bindende invloed uit. Toch durfde Bert de Leeuw het aan
om een kritische kanttekening te plaatsen: voor de
portokosten zouden we eventueel ook een extra
biertje kunnen kopen…
Ik werd ‘lid’ in 1983. Er was een vacature ontstaan
door het plotseling overlijden van Hans Woudstra. Na een partijtje woensdagavondvoetbal was
hij thuis onwel geworden. Voormalig collega
Henk Schmidt had me bij de club geïntroduceerd.
Als je geluk had werd je gevraagd om een keer op
proef te komen spelen en meestal werd je dan stilzwijgend als deelnemer aan de groep toegevoegd.
In de ‘trimpost’ werd gesproken over een ‘oogstrelend debuut’. Zoveel waardering had ik tijdens
mijn voetbalcarrière bij officiële verenigingen niet
gekregen. Na 23 jaar en ongeveer negenhonderd
woensdagavondpartijtjes kwam een einde aan een
lange periode. Een van mijn knieën weigerde nog
langer mee te werken. Bij mijn afscheid in 2006
kreeg ik een zilveren schoen voor mijn hele ‘oeuvre’ en de toezegging dat ik ook in de toekomst
uitgenodigd zou worden voor het jaarlijkse voetbalgala.
Jubileumfoto
Op een foto uit 1993, gemaakt ter gelegenheid
van het dertigjarig bestaan, staat een deel van
het clubje dat in die tijd actief was. De foto is
gemaakt op het sportcomplex van Tempo ’41. Op
de foto ontbreken onder anderen Henk Fincken,
Jo Nijens, Henk Schmidt – de RIAGG was goed
vertegenwoordigd – Henk van der Wal en Ruud
van Wijnen. Vanaf 1987 was het miniveldje van
de hockeyclub onze vaste thuisbasis, zomer en
winter. Tot op de dag van vandaag wordt er nog
gespeeld.
Een aantal leden van
de EZPVV bij het dertigjarig jubileum in
1993. Staand v.l.n.r.:
Jaap Boerée, Jonnie ten
Wolde, Aat Bosch, Paul
Benning, Jan Gulikers,
Henk Volkers, Bert
de Leeuw en zittend
op de tonnetjes Chris
Jagersma en Albert
Dost. (Foto Jaap Boerée
/ Henk van der Wal)
ZHT2 2014 EPOS.indd 21 23-07-14 11:47
66 zwols historisch tijdschrift
In die tijd bestond het clubje nog min of meer
uit leeftijdgenoten, in leeftijd variërend van 45 tot
55 jaar. Albert Dost was met zijn 61 jaar de oudste
van het stel. Hij hield zijn conditie op peil door
stiekem op zondagmorgen ook nog een balletje
te trappen met buurtgenoten uit de Aa-landen.
Een jaar later moest hij vanwege hartproblemen
stoppen, letterlijk en figuurlijk met pijn in het
hart. In 1994 droeg Albert de leiding over aan Paul
Benning en bij die gelegenheid gaf hij het clubje
ook een officiële naam: Eerste Zwolse Paaltjes
Voetbalvereniging, kortweg EZPVV. Van tonnetjes naar paaltjes, een kleine stap. Als herinnering
aan dertig jaar lidmaatschap, waarvan twintig jaar
als leider, werd aan Albert een voetbal met alle
handtekeningen van de leden aangeboden. In zijn
dankwoord gaf hij te kennen dat de woensdagavond voor hem heilig was geworden en dat alle
sociale en zakelijke verplichtingen daaraan ondergeschikt gemaakt waren.
Verjonging
Het clubje ontkwam niet aan de noodzakelijke
verjonging. Nieuwe leden van middelbare leeftijd,
zoals Folly van Dam (voorheen PEC), Henk van
der Wal en William Meulman, waren moeilijk te
vinden. Jan Frans Benning, zoon van Paul, was
een van de eerste jonkies. In zijn kielzog kwamen
Lex Smit, Marcel Meulhof, Ritsie Plantinga, Jan
Pieter Winhof en André Volker de gelederen versterken. Voor de oude garde was het soms moeilijk te verteren om door een jonge gast voorbij
gelopen te worden, maar alles went. Het had trouwens ook wel zijn voordelen, het echte loopwerk
kon voortaan aan anderen overgelaten worden.
In de zomermaanden ligt de normale voetbalcompetitie stil, maar het voetbalclubje gaat
gewoon door. Soms is het wel behelpen, dan zijn
er te veel spelers tegelijk op vakantie en worden de
teampjes wel erg klein.
Op een van die zomeravonden stond een jongen van Algerijnse afkomst naar het spelletje te
kijken. ‘Wil je soms meedoen?’ Dat was niet aan
dovenmansoren gezegd. Vanaf die tijd speelde
Omar wekelijks zijn partijtje mee. Zinedine
Zidane was zijn grote idool. Echt integreren deed
hij niet, na afloop van het partijtje ging hij niet
met de anderen douchen, maar vertrok meteen
naar huis. Niemand maakte er een punt van. Toch
kwam er een kink in de kabel. Aan het einde van
het jaar kreeg ook hij het verzoek om contributie
te betalen. Hij begreep het niet, hij dacht dat hij
in de maling werd genomen. Er was toch nooit
over contributie gesproken? Maar ja, de huur van
het veld en van de kleedkamer moest toch op een
of andere manier betaald worden. Omar liet zich
niet meer zien. Toen ik hem later in de stad tegen
kwam heb ik het hem nog proberen uit te leggen,
maar het kwam niet meer goed.
Rood en groen
Een van de jongere leden die de club was komen
versterken was Jan Bierbooms, een vertegenwoordiger in sportkleding uit Roosendaal. Hij plande
zijn werkzaamheden zo dat hij op woensdagavond
in Zwolle een partijtje mee kon spelen. Hij had
altijd het hoogste woord, op het veld, maar vooral
in de kleedkamer achteraf. Iedereen kreeg van
hem een beoordeling: ‘Johnny een 3: te weinig
techniek, veel kansen gemist. Bert een 6: verdedigend goed, redelijke passes, maar aanvallend te
weinig inbreng. Ik geef mezelf een 9: uitstekende
balbehandeling, goed spelinzicht. Bij een iets
betere conditie zou ik een 10 verdiend hebben.’
Met zijn vlotte babbel smeerde hij ons ook trainingspakken aan, we moesten er toch een beetje
gelikt uitzien. Als tegenprestatie leverde hij groene
en rode hesjes, zodat niemand meer een excuus
had als hij de bal zomaar inleverde bij een tegenstander. Het wakkerde wel de onderlinge competitie aan en geleidelijk aan ontstond er bij elke kleur
een vaste kern spelers. Een belangrijke aanwinst
voor het clubje was het ‘contracteren’ van de drie
gebroeders Broekhaar: Henri, Gert en Marcel. In
de wandelgangen worden zij ook wel de ‘Daltons’
genoemd. Gert gaat meestal in zijn rode hesje op
een fanatieke manier de strijd aan met zijn broers
in het groen. Dertig jaar na het optreden van de
gebroeders Paping worden weer broedertwisten
op het veld uitgevochten.
Strakke leiding
Vanaf 1994 tot 2014 heeft Paul Benning met
‘ijzeren vuist’ leiding gegeven aan het clubje. Bij
ZHT2 2014 EPOS.indd 22 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 67
zijn aantreden heeft hij eigenmachtig de eerste en
enige regel ingevoerd: ‘Ieder lid wordt geacht op
woensdagavond altijd aanwezig te zijn. Alleen op
de dag van je eigen begrafenis heb je toestemming
om er niet te zijn, op voorwaarde dat je er de week
erop weer bent’. Maar er was toch een uitzondering op deze regel. Sommige leden kregen stilzwijgend toestemming om op de woensdagavond na
het carnaval afwezig te zijn. Medisch gezien was
het niet verantwoord om van de leden van Pärremetösie te vragen om dan op het veld te staan.
Paul kweet zich met verve van zijn functie. Hij
was behalve voorzitter ook secretaris, penningmeester, materiaalman en kascontrolecommissie.
En hij introduceerde op de eerste woensdag in
januari ‘Het Groot Voetbalgala’, bij Stroomberg
aan de Brink. Bij die gelegenheid worden door de
voorzitter (Paul) de statistieken van het afgelopen
jaar gepresenteerd: het aantal overwinningen voor
‘rood’ en ‘groen’, het aantal doelpunten, het aantal
wedstrijden met het aantal deelnemers, enzovoort. Aangezien er geen ingekomen stukken zijn
heeft de secretaris (Paul) verder niets te melden.
De penningmeester (Paul) constateert vervolgens
dat er ook dit jaar weer evenveel is uitgegeven als
door de leden is bijgedragen. De maker van het
mooiste doelpunt van het jaar krijgt de ‘Gouden
Bal’ uitgereikt en de beste speler krijgt de ‘Zilveren Schoen’. Ook de schlemiel van het jaar deelt
in de prijzen. Soms wordt er bij die gelegenheid
ook afscheid genomen van een trouw lid. Dit jaar
was het de beurt aan Ruud van Wijnen, een van
de leden van het eerste uur en inmiddels tweeënzeventig. Na drie fracturen in één jaar (rib, sleutelbeen en bovenarm) vond hij het toch verstandiger
om te stoppen.
Jubileumfeest in de Proosdij
Het was niet eenvoudig om een geschikte datum te
vinden om het vijftigjarig bestaan van ons clubje
te vieren. Oprichter en eregast Reinier Paping
was begin 2013 druk met optredens in talkshows
De uitreiking van de
Zilveren Schoen in café
Stroomberg, januari
2014, met v.l.n.r. Herman Naaijen, Gertjan
Luiten, Joris Blom,
André Volker, barkeeper, Ritsie Plantinga,
Jonnie ten Wolde, Paul
Benning en Bert de
Leeuw. (Foto Olivier
Burgering)
ZHT2 2014 EPOS.indd 23 23-07-14 11:47
68 zwols historisch tijdschrift
waarin aandacht werd besteed aan zijn legendarische overwinning in de Elfstedentocht van 18
januari 1963. Een paar jaar eerder, in 2009, werd
zijn heldenstatus opnieuw opgepoetst door het
verschijnen van een film van Steven de Jong over
de barre tocht. Bij de première van de ‘Hel van ‘63’
in Zwolle stond Reinier Paping op de rode loper in
het middelpunt van de belangstelling.
Op 25 januari 2013 was het dan zover. Spelers
en ex-spelers waren uitgenodigd in de Proosdij
voor een Groot Voetbalgala ter gelegenheid van
het vijftigjarig jubileum. Paul Benning sprak onze
eregast toe met de woorden: ‘Reinier, dankzij
jou hebben velen de afgelopen vijftig jaar aan dit
clubje plezier beleefd. Jij had de victorie van de
winnaar, wij mochten in jouw schaduw mee.’
Nieuw bewind
In de afgelopen jaren heeft het clubje getoond
nog jarenlang mee te kunnen. De groep bestaat
momenteel uit ongeveer twintig leden, in leeftijd
variërend van begin twintig tot boven de zeventig.
Paul Benning heeft gemeend al zijn bestuurlijke
functies voor de club ter beschikking te moeten
stellen, zodat hij al zijn aandacht en energie op het
voetballen kan richten. Ook bij hem beginnen de
jaren te tellen. Hij heeft nog één doel voor ogen:
hij wil het record als actief speler – nu nog met 72
jaar in handen van Ruud van Wijnen – proberen
te breken.
Een driemanschap heeft de leiding overgenomen: Jan Willem Bruins (voorzitter), Theo Bloks
(secretaris) en Rob van de Ploeg (penningmeester). Bij zijn aantreden dankte de nieuwe voorzitter de aftredende voorzitter/secretaris/penningmeester voor het vele werk dat hij voor het clubje
gedaan heeft. En met verwondering keek hij terug
op het ontstaan en de ontwikkeling van wat ooit
als het trimclubje van Reinier Paping begon. Hoe
is het mogelijk dat een clubje zo lang blijft bestaan,
zonder dat er een echte organisatie achter staat.
Er is geen bestuur, er zijn geen officiële leden, er is
geen inschrijving bij de Kamer van Koophandel,
het clubje heeft niet eens een officiële naam. En
toch bestaat het al meer dan vijftig jaar en hebben
sommige leden meer dan duizend wedstrijden
gespeeld.
Reinier Paping,
initiator en boegbeeld
van het voetbalclubje
EZPVV, tijdens het
Groot Voetbalgala in
de Proosdij, januari
2013. Rechts met rode
pet Paul Benning.
(Foto’s Jan Willem
Bruins)
ZHT2 2014 EPOS.indd 24 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 69
Zwolle in de jaren zestig
Aflevering 11: Een avondje uit in Zwolle
(juli – december 1964)
Jan van de Wetering (67) verplaatst zich vijftig jaar Jan van de Wetering
terug in de tijd. Hij laat zich verrassen door wat hij
in de kolommen van de Zwolse Courant tegenkomt
over de stad van zijn jeugd. Zelf herinnert hij zich
weinig tot niets van de hier beschreven gebeurtenissen. Overdag vulde hij duizenden elementennota’s
in bij de Belastingdienst in het Gouverneurshuis bij
het Kerkbrugje. Daarop stonden de inkomens en
vermogens tot achter de komma vermeld van alle
‘aangeslagen’ Zwollenaren. In zijn vrije tijd was hij
zo bezeten van het maken van ‘experimentele foto’s’,
dat hij weinig oog had voor de stad waarin hij
woonde. Terug naar Zwolle in de jaren zestig is voor
hem een inhaalslag.
Middenin de jaren zestig lijkt het leven
in Zwolle rustig voort te kabbelen. Het
stadsbestuur dacht daar anders over:
de stad werd in 1964 voortvarend ingericht voor
de nieuwe tijd die meer inwoners, meer economische bedrijvigheid en meer verkeer zou brengen.
Er kwam weer een stuk van de nieuwe rondweg
gereed, het Zwolle-IJsselkanaal werd geopend, de
eerste werkzaamheden voor de demping van de
negentiende-eeuwse Willemsvaart aan de Veerallee gingen van start en de raad zette de discussie
voort over de sanering van de binnenstad en de
bouw van een nieuw stadhuis.
Teleurstellingen waren er ook: de door Zwolle
fel begeerde Technische Hogeschool ging naar
Twente. Onze stad opende zes nieuwe kleuterscholen, dat dan weer wel. Wat de sport betreft
leek er een einde te komen aan de al tientallen
jaren durende spanningen tussen de voetbalclubs
Zwolsche Boys en PEC. De beide kemphanen gingen in 1964 eindelijk praten over samenwerking.1
Naast deze voor Zwolle ‘grote’ gebeurtenissen
waren er in 1964 weer overstelpend veel kleinere
voorvallen, historisch gruis dat doorgaans de
geschiedenisboeken niet haalt. Zo was er op een
avond in augustus een dronken man die wankelend de verkeerde deur binnenstapte: die van het
politiebureau. In zijn hand droeg hij volgens de
Zwolse Courant ‘een portie sateh, een vleesgerecht
dat men bij de chinees-indische restaurants kan
kopen.’ Zijn naam wist hij nog wel en ook dat hij
in 1727 (geen typefout) was geboren. De uitleg
van de journalist wat precies ‘sateh’ is, maakt duidelijk dat ‘eten van de Chinees’ in 1964 nog geen
gewone kost was. En dat terwijl restaurant Wen
Chow al in 1945 was geopend in de Walstraat
(later Sassenstraat), in 1951 gevolgd door restaurant Shanghai op het Eiland.2
Wat is er te doen?
Eten bij de Chinees of gaan eten bij wat voor restaurant ook, was in 1964 onder Zwollenaren nog
allerminst een ingeburgerde gewoonte zoals nog
duidelijk zal worden. En in wat breder perspectief,
afgezien van kermissen en zomerfeesten kwamen
ze niet gauw de deur uit. Kwam dat omdat ze daar
geen zin in hadden, of was er domweg te weinig
te doen in Zwolle? Een anonieme journalist van
de Zwolse Courant vroeg zich dat ook af en nam
op een warme dinsdagavond de proef op de som.
Het was 7 juli 1964. Hij ging om acht uur de straat
op en noteerde op beeldende wijze wat hij zag.
Zijn eerste waarneming is al veelzeggend: ‘Op de
Langenholterweg zit een man voor het open raam
met zijn voeten in een teiltje water en kijkt naar de
blauw stralende beeldbuis.’3
Gewoon thuisblijven lijkt een gewoonte van
meer Zwollenaren. We volgen, verspreid over dit
artikel, het voetspoor van de journalist:
Zwolle, 7 juli 1964, acht uur
‘De rubriek Wat is er te doen op de stadspagina van
deze krant vertelt dat we kunnen kiezen uit twee
ZHT2 2014 EPOS.indd 25 23-07-14 11:47
70 zwols historisch tijdschrift
films. En dan is er nog de expositie Catastrophe
in park Eekhout. Om acht uur is de Diezerstraat
praktisch leeg. We tellen er twaalf mensen. De terrasjes op de Grote Markt bieden aan negen mensen
in totaal, uitzicht op een uitgestorven plein. In de
Kroon kopen 204 mensen een kaartje voor De mannen met de vijf paspoorten. In de Buitensociëteit
kunnen 53 mensen kiezen uit meer dan duizend
stoelen voor de film ’t Is feest vandaag. In Odeon is
niets te doen.’4
André van Duynen
Het is de stilte voor de storm: in de weken daarna
vindt net als in het jaar daarvoor De Zwolse Kunstmarkt op de Suikerberg plaats. Het woord ‘kunstmarkt’ dekt de lading niet helemaal: duizenden
Zwollenaren komen vooral af op de optredens
van vele regionaal en landelijk bekende artiesten.
Al dagen eerder is de wandelroute over de singels
en door het park feestelijk met gekleurde lampjes
versierd. Tegelijkertijd blijkt het gemeentebestuur
de economische belangen van de stad niet uit het
oog te verliezen. Als dank voor de grote financiële
bijdrage van Scania-Vabis aan de Zwolse kunstmarkt mocht de Zweedse zaakgelastigde B. Holmquist het feest openen. De vestiging van vrachtwagenfabrikant Scania-Vabis op industrieterrein de
Grote Voort was een belangrijke stap voorwaarts
voor de plannen van Zwolle om meer industrie
naar de stad te halen. In januari 1965 zou prins
Bernhard de vestiging openen.
Gezien de optredende artiesten lijkt het meer
een feest voor oud dan voor jong: zangeres Corry
Brokken (winnares van het songfestival van
1957), tv-omroepster Karin Kraaykamp, die op de
Suikerberg als gastvrouw optrad, het orkest van
trompettist Willy Schobben met zanger John de
Mol en ook een opkomend talent: de zestienjarige
imitator André van ‘Duynen’, een paar dagen later
correct aangeduid als André van Duin. Andere
bekende namen waren zangeres Rita Corita (‘Koffie, koffie, lekker bakkie koffie’), het vioolduo Sem
Nijveen en Benny Behr en het Ballroomorkest van
Jan Corduwener.5
Was er dan helemaal niets voor jongeren?
Toch wel, op 27 juli, ruim twee weken na opening
van het festival was de Suikerberg volgens een
recensent van de Zwolse Courant herschapen
in een ‘Rocky Mountain’. Erg waarderen kon hij
de optredens van onder andere de Gamblers, en
De fabriek van ScaniaVabis in aanbouw,
zomer 1964. Op de
achtergrond is het
uitbaggeren van het
nieuwe Zwolle-IJsselkanaal zichtbaar.
(Archief Scania-Vabis)
Rechts: Het domein van
kunst en vertier, kunstmarkt op de Suikerberg
juli 1964. (Zwolse Courant)
ZHT2 2014 EPOS.indd 26 23-07-14 11:47
zwols historisch tijdschrift 71
Jerry en zijn Vaillant Fighters uit Kampen niet:
‘De harde rock en de beat knalden door het oude
geboomte, maar veroorzaakten niet veel opwinding onder de tieners, die in grote getale naar het
lido waren getogen. De emotie beperkte zich tot
wat heupengezwaai en een enkele aanmoedi