
Zwols Historisch Tijdschrift
30 jaar archeologie
in Zwolle
34e jaargang 2017 nummer 3 – 8,50 euro
Suikerhistorie
Eindhoven en Zn., houthandel
Houthandel Eindhoven werd rond 1785 in Blokzijl
opgericht. Nadat de houtzaagmolen daar door
brand was verwoest, vestigde Lambert Eindhoven
zich in 1825 aan het Zwartewater in Zwolle. Dit
had alles te maken met de aanleg van de Willemsvaart
in 1819. Zwolle kreeg daardoor een verbinding
met de IJssel, waardoor de aanvoerroute voor
hout aanzienlijk werd verkort.
De eerste molen van Eindhoven was een windhoutzaagmolen,
die in 1857 vervangen werd door
een molen die gebruik maakte van stoom, later – in
het begin van de vorige eeuw – van elektriciteit.
Men importeerde het hout grotendeels uit het
buitenland. De bomen werden vaak gebundeld tot
enorme houtvlotten, die met sleepboten naar het
terrein aan het Zwartewater werden gebracht. Rond
het bedrijf lagen vele pas gekapte bomen in het
water om de kwaliteit van het hout te verbeteren.
De oprichting van Houthandel voorheen
Eindhoven en Zoon N.V. (zoals vermeld op het
suikerzakje uit ca. 1960) vond plaats in 1900.
Leden van de familie Eindhoven zaten toen al niet
meer in het bedrijf.
Eindhoven werd in 1973 overgenomen door
The Southern Evans Ltd, een grote Engelse houthandel.
De aandelen van de Nederlandse dochter
kwamen in 1989 in handen van de Stichtsche
Houthandel (Stiho), met meerdere vestigingen in
Nederland. De Zwolse vestiging aan de Gasthuisdijk
46 biedt een compleet assortiment aan hout-,
bouw- en plaatmaterialen. Met kennis, plezier en
passie wordt de klant er geholpen. En nog steeds
is – ook volgens de website – de klant welkom om
een kop koffie te komen drinken. De naam houthandel
Eindhoven is echter van het suikerzakje
verdwenen.
114 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Wim Huijsmans
(Collectie ZHT)
Luchtfoto uit het begin van de jaren zestig van bedrijventerrein Voorst-A (huidige
naam), met houthandel Eindhoven prominent op de voorgrond, gelegen op
een punt tussen het Zwartewater en het Zwolle-IJsselkanaal (net niet zichtbaar
op de afbeelding). Achter de houthandel stond nog de Blokmelkfabriek, rechts
voor is de opvallende haloverkapping te zien van de toen recent gebouwde staalgroothandel
IJzerleeuw. De rij bomen markeert de loop van de Gasthuisdijk.
De olietanks zijn verdwenen. Op dit terrein verrijst momenteel een bouwmarkt.
(Collectie HCO)
APELDOORN
telelooft: 12795
DEVENTER
T .a.fooa: 39 64
:J,fo.ult Cl.( a.u leo11t,
~oflW leo1d ,,u:at Mt jo1o&t .
11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 115
Inhoud
Suikerhistorie Wim Huijsmans 115
Uit Zwolse klei getrokken
Team Archeologie bestaat 30 jaar
Hemmy Clevis en Michael Klomp 116
VV Edon, kroniek van een bedrijfsclub
Harry Bouwhuis 137
Willem Elberts, een wandelaar door
de Zwolse geschiedenis
Jan van de Wetering 148
De kaak aan de kaak gesteld …
een vervolgverhaal
Annèt Bootsma – van Hulten 162
Vernieuwde website Zwolse Historische
Vereniging Jan van de Wetering 166
Mededelingen 168
Auteurs 169
Redactioneel
In dit nummer alles over de vuile handen die
je soms moet maken wanneer je het verleden
naar boven wilt halen. En dat mogen we letterlijk
nemen. Het hoofdartikel vertelt het verhaal
van dertig jaar archeologisch bodemonderzoek in
Zwolle.
Harry Bouwhuis plaatst ons in gedachten op de
tribune van voetbalvereniging Edon, een club
tachtig jaar geleden ontstaan uit de activiteiten
van de personeelsvereniging van de IJsselcentrale.
Voetbal met vallen en opstaan.
Jan van de Wetering beschrijft, boeiend als altijd,
het leven en werken van de vroegere schoolmeester
en geschiedschrijver Willem Elberts. Zijn
Historische wandelingen in en om Zwolle (1865) is
nog steeds het lezen meer dan waard en vormt de
basis voor een serie filmpjes over de geschiedenis
van Zwolle, die de komende maanden te zien zullen
zijn op de website van de Zwolse Historische
Vereniging. En nu we het toch over de website
hebben. Die is grondig vernieuwd en biedt een
schat aan informatie over de vereniging en de
Zwolse geschiedenis. Een aanrader. In dit nummer
zetten wij de belangrijkste veranderingen op
een rij.
Tot slot is er opmerkelijk nieuws over de onlangs
teruggevonden kaak van Thomas a Kempis. Veel
leesplezier, en lees vooral ook aandachtig, want
binnenkort kunt u uw historische en verdere kennis
van Zwolle testen in de Grote Zwolle Quiz
2018, zie de ‘Mededelingen’.
Coverfoto: Team Archeologie van de gemeente
Zwolle aan het werk op het Rodetorenplein, met
op de achtergrond de fundamenten van de Jan
Baghstoren, 2005.
■■■■
11
@cii@[]o~@cmu~
~w-~
11-
116 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Op 1 januari 2017 bestond het team Archeologie
van de gemeente Zwolle maar liefst dertig jaar.
In deze dertig jaar hebben verschillende spraakmakende
onderzoeken plaatsgevonden die de
landelijke media hebben gehaald. In Van Gewest
tot Gewest kwam al eind 1987 het onderzoek in de
Broerenkerk uitgebreid aan de orde. Later volgde
een pikant interview in de laatste ontbijtshow van
Dieuwertje Blok.
De periode vóór 1987
Het eerste bericht in de media dat betrekking
had op archeologie stamt al uit 1959. Het ging
over vondsten die gedaan waren tijdens de grootscheepse
verbouwing van schouwburg Odeon
aan de Blijmarkt en leidde tot een ware rel op
archeologisch gebied. Directeur J. Schotman van
het toenmalige Provinciaal Overijssels Museum
sprak van een ‘bulldozermentaliteit’ en hekelde
het verdwijnen en verkopen van gevonden voorwerpen
in de kranten. Het college van B en W en
de gemeenteraad sprongen in de verdediging. De
wethouder van Openbare Werken gaf aan dat het
een zaak betrof die alleen de gemeente aanging
en dat er correct gehandeld was. Hij had immers
de gemeentearchivaris op de hoogte gebracht van
de vondsten, maar deze gaf aan dat het allemaal
van weinig betekenis was. Ook de directeur van
Openbare Werken bemoeide zich met de zaak en
rapporteerde dat er geen prehistorische vondsten
waren gedaan en dat goed was gelet op menselijke
skeletresten. Het geheel illustreert dat met
betrekking tot archeologische zaken de gemeentearchivaris
de belangrijkste persoon was en dat het
ontbrak aan daadkracht en enige vorm van archeologische
kennis. Het doel was om de verbouwing
zo snel mogelijk af te ronden. Het inschakelen van
een archeoloog zou een te grote vertraging betekenen
en hoge kosten met zich meebrengen.
De aanstelling van een provinciaal archeoloog
van Overijssel, Ad Verlinde, in 1969 zorgde voor een
belangrijke kentering. Onder zijn leiding werden in
Zwolle door een handvol amateurs de eerste gestructureerde
archeologische onderzoeken in de binnenstad
van Zwolle uitgevoerd. We spreken dan over het
jaar 1973 en doelen op het onderzoek in de kelder
van het zogenoemde Celehuisje in de Papenstraat
en de opgravingen in de bouwput van het nieuwe
stadhuis aan het Grote Kerkplein. Tijdens dit onderzoek
werd voor het eerst aangetoond dat de stad veel
ouder was dan 1230, het jaar waarin Zwolle stadsrechten
kreeg. Het materiaal dat onder het stadhuis
te voorschijn kwam is enkele jaren geleden opnieuw
gedetermineerd aan de hand van de nieuwste
inzichten. Het dateert uit de periode 825-875. Menig
onderzoek door de amateurs, vaak onder leiding van
de vermaarde Zwolse amateurarcheoloog Ruud van
Beek, volgde en in 1986 werd dan ook gepleit voor
het aanstellen van een gemeentearcheoloog.
Uit Zwolse klei getrokken
Team Archeologie bestaat 30 jaar
Hemmy Clevis en
Michael Klomp
Het zeven van de
vondsten uit de Celekelder,
vlnr. Ruud van
Beek, Ger Oostingh en
Dirk de Vries, 1973.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 117
De aanstelling in 1987
Op 1 januari 1987 werd archeoloog Hemmy
Clevis aangesteld voor de gemeenten Zwolle
en Kampen samen voor respectievelijk 11,4 en
7,6 uur per week. De gemeentearcheoloog werd
ondergebracht bij Monumentenzorg en viel onder
de afdeling Bouwkunde en Monumentenzorg.
De uitwerking en restauratie van de gevonden
voorwerpen vond plaats in de kelder van het Celecomplex
(Domus Parva). De ondersteuning vond
vanaf het prille begin al plaats met de inzet van
vrijwilligers, circa twaalf personen. Deze vrijwilligers
kwamen op de maandag- en woensdagavonden
bijeen. Ze kregen van de gemeentearcheoloog
uitgebreide instructies op het gebied van restauratie
en het tekenen van aardewerk. Ze richtten
zich op een groot deel van het vondstmateriaal
dat uit de onderzoeken van zowel vóór als na 1987
afkomstig was.
Het eerste archeologisch onderzoek vond
plaats in de periode van 16 tot 24 februari 1987,
toen het extreem koud was en de grond bijna een
halve meter bevroren. Het onderzoek was gericht
op het lokaliseren van het klooster in Windesheim.
Deze opgraving kwam meteen al vaak in
het nieuws en zorgde voor felle discussies. Een
klooster werd niet gevonden, maar wel een halve
boerderijplattegrond uit de Midden Bronstijd.
Het eerste stadskernonderzoek vond nog datzelfde
jaar plaats in de bouwput van het Gasthuisplein.
Helaas mocht de archeoloog pas
graven na de diepsloop. En dan zijn natuurlijk
alle grondsporen al vernield. Het was duidelijk
dat de gemeente Zwolle nog moest wennen aan
gedegen archeologisch onderzoek, net zo goed als
de archeoloog moest wennen aan het feit dat hij
hierin eerst een stuk opvoedingswerk te doen had.
Dat gebeurde in oktober 1987 met de spectaculaire
opgraving in de Broerenkerk. Deze opgraving
zorgde niet alleen voor een hoop publiciteit,
maar legde ook de basis voor een grote groep
vrijwilligers. Het tv-programma Van Gewest
tot Gewest besteedde een documentaire aan de
opgraving. Meer dan 30.000 mensen hebben op
beperkte openingstijden de opgraving kunnen
bezoeken.
Hoornen bril van een
van de monniken van
het klooster in Windesheim,
1987.
‘Opgraven’ in de modder
op het Gasthuisplein,
1987.
Twee vrijwilligers, Ruud van Beek en Harriët Wevers, begin jaren negentig in
gesprek in het restauratieatelier in de Oranjeschool aan de Jufferenwal, dat daar
toen gevestigd was.
■ ■■■
11 11-
118 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Nog steeds nemen vrijwilligers van het eerste
uur deel aan de opgravingen en de uitwerking
daarvan en er zijn zelfs toenmalige vrijwilligers als
professional in de archeologie werkzaam geraakt.
De periode na 1987 zorgde voor een groei van
de Zwolse archeologie. De deeltijdbaan werd
uiteindelijk een fulltimebaan. De voorraad werk
nam toe en er werd een vast team geformeerd
met een archeoloog, veldtechnicus en een aantal
ondersteuners. Grote opgravingen op het Eiland
en Ittersumerbroek passeerden de revue en menig
nieuwsitem verscheen in de lokale en zelfs landelijke
media. Ook werden internationale congressen
georganiseerd en ontstonden samenwerkingsverbanden,
zoals bijvoorbeeld de samenwerking
met de Clwyd-Powys Archaeological Trust in
Wales.
In 2002 kwam er door de groei van de werkzaamheden
behoefte aan een tweede archeoloog
en vanaf dat moment is er sprake van een volwaardig
team dat opereert binnen de gemeentegrenzen
van Zwolle. Ook zijn samenwerkingsverbanden
aangegaan met de gemeenten Zwartewaterland,
Kampen en Hattem.
Het begin: de Broerenkerk
Het skeletonderzoek naar aanleiding van de
opgraving in de Broerenkerk in 1987 was spectaculair
voor Nederland. Van de honderden
opgegraven skeletten kon een vijftigtal gekoppeld
worden aan een persoon, aan de hand van de
grafboeken. Alle onderzoekers moesten blind hun
onderzoek doen en na afronding daarvan kregen
ze de gegevens van deze vijftig personen. Dit was
nog nooit eerder gebeurd en de verschillende
onderzoeksmethoden moesten naar aanleiding
hiervan bijgesteld worden. Clevis regelde ten tijde
van het onderzoek twee lesbrieven, een vijftal brochures
en een expositie, alles met sponsorgelden.
Later volgde het boek De doden vertellen. Eind
dit jaar zal in een publicatie over stedelijke begra-
Archeologie
Praat je over geschiedenis, dan komt je kennis van geschreven bronnen.
Praat je over archeologie, dan komt je kennis uit opgravingen en de analyse
van de sporen en het vondstmateriaal. Daar waar de geschreven bronnen
ophouden, ben je uitsluitend afhankelijk van archeologisch onderzoek.
Maar ook in de historische tijd vormt archeologie een onmisbare aanvulling
op het geschreven woord. Neem bijvoorbeeld de stadsbrand in Zwolle
in 1324. De eerste schriftelijke bron daarover dateert van driekwart eeuw
later. In geen enkele opgraving die in Zwolle heeft plaats gevonden, is echter
bewijs voor een stadsbrand gevonden. Elk spoor daarvan ontbreekt.
Een ander voorbeeld waarin archeologie een onmisbare aanvulling
vormt op de historische gegevens zien we bijvoorbeeld bij de industriële
keramiek die aangetroffen is in de gracht van de havezate Kranenburg of in
de Kleine Aa. Tot circa 1840 is alles geïmporteerd uit Engeland, waarbij de
keramiek eerst uit het westen kwam (Staffordshire) en later uit het oosten
(Sunderland). Zelfs als we nu stortplaatsen uit het begin van de twintigste
eeuw zouden gaan opgraven, komen we zaken tegen waarvan het historisch
bronnenmateriaal al verloren is gegaan. Neem bijvoorbeeld het hele
vormenspectrum van geëmailleerd goed. Kortom, archeologisch onderzoek
vult niet alleen de geschiedenis aan, maar verrijkt deze ook.
Links: Vrijwilligers aan
het werk in een van de
sleuven in de Broerenkerk,
1987.
Rechts: Tijdens de
opgraving in de Broerenkerk
in 1987 was
publiek op bepaalde
dagen welkom. Meer
dan 30.000 mensen
hebben de opgraving
bezocht.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 119
ving een update verschijnen van het skeletonderzoek
in de Broerenkerk en de resultaten daarvan.
En op dit ogenblik vindt er nog verder onderzoek
plaats aan de Universiteit Leiden, maar nu op
DNA-gebied.
Na dit spectaculaire begin volgde een periode
die iets rustiger was, waarin opnieuw gegraven
moest worden in Ittersumerbroek naar de restanten
van het Windesheimer klooster (de archeoloog
had het nog niet helemaal voor het zeggen),
er kleine onderzoekjes plaats vonden zoals in de
Waterstraat, waar de restanten van de werkplaats
van een geelgieter (bewerker van (geel)koper)
zijn opgegraven, of aan de Zalnéweg waar een
waterput uit de eerste eeuwen na Christus aan het
licht kwam en aanwijzingen voor een complete
nederzetting op het aangrenzende grasland. Dit
zijn slechts enkele kleine grepen uit een groter
aantal onderzoeken. De archeologie was nog
niet gevestigd waardoor het kon gebeuren dat er
geen archeologisch onderzoek plaats vond in de
bouwput voor de Xenos waar de restanten van
de Kleine Aa onder lagen. Sterker nog: ze werden
door de aannemer met opzet vernietigd zodat de
archeoloog geen onderzoek meer kon doen. Maar
in 1990 kwam de grote verandering.
1990: de omslag
Er zou op het Eiland een parkeergarage komen
en de archeoloog moest aan de slag. En dat moest
nog vóór de bouwvak, want daarna zou met de
bouw begonnen worden. Later bleek dat er nog
zeker tien jaar op die bouw gewacht moest worden,
een geluk, want daardoor konden later grote
delen van het Eiland opgegraven worden die van
enorm belang waren voor de geschiedenis van de
stad Zwolle. Terwijl de opgravingen op het Eiland
plaats vonden, ontdekte een amateur in Ittersumerbroek
bij de aanleg van cunetten (uitgravingen
in de ondergrond) voor de straten verkleuringen
in het zand en prehistorische scherven. Dit
gebeurde op zaterdag 21 april 1990. De volgende
dag, zondag, stonden om half negen ’s ochtends
al zestien amateurs en de gemeentearcheoloog in
het veld om de sporen in te tekenen. Het waren
sporen die hoorden bij een bronstijd- en ijzertijdnederzetting.
Het college van B en W reageerde
heel alert en in grote delen van de wegcunetten en
aangrenzende terreinen kon opgegraven worden,
gevolgd door later heel belangrijke opgravingscampagnes.
Ook deze opgraving haalde het landelijke
nieuws op het journaal. Ittersumerbroek
werd een begrip in de Nederlandse archeologie,
maar daar komen we later op terug.
Het Eiland
De opgraving in 1990 op het Eiland werd gevolgd
door een tweede campagne in 1994/95 en daarna
door opgravingen in 1996 en 1999. De opgraving
in 1994 leverde een sensationele ontdekking op:
de wijk ‘de Smeden’ was ommuurd geweest met
een heuse stadsmuur. Allerlei theorieën over de
vroegste ommuringen van de stad Zwolle konden
overboord gegooid worden. Dat werd helemaal
duidelijk bij de opgraving ‘Achter de Broeren’ in
2003, toen hier twee stadsmuren gevonden werden
waarbij de oudste uit de periode 1230-1300
dateerde.
Gestaag werden grote delen van het Eiland
opgegraven en in 1996 werd er een vondst gedaan
die jaren later de ontbijtshow van Dieuwertje
Blok zou halen. Aanvankelijk werd besloten om
deze vondst niet in de openbaarheid te brengen
om te voorkomen dat Zwolle ‘voor lul’ zou staan.
Prachtige plattegrond
van drieschepige bronstijdboerderij
in Ittersumerbroek.
■ ■■■
11 11-
120 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De vondst betrof namelijk een natuurgetrouw
handgesneden houten kunstpenis met balzak. Het
geheel had een vloeistofreservoir dat geledigd kon
worden door middel van een zuigerstang zoals bij
een fietspomp. Daarnaast werd nog een kleiner,
meer stilistisch exemplaar gevonden. Natuurlijk
werd gelijk gedacht aan seksspeeltjes, uit de zeventiende
eeuw, maar onderzoek, onder andere bij
het Museum Boerhaave in Leiden, wees uit dat het
hier ging om voorwerpen die werden als een soort
voorbehoedsmiddel. Het was de bedoeling om na
de geslachtsdaad de vagina schoon te spoelen met
een vloeistof uit zo’n kunstpenis.
De reden waarom de vondst niet direct openbaar
gemaakt werd, was het feit dat Zwolle net
in het nieuws geweest was door een bezoek van
twee burgemeesters van gemeenten uit Drenthe
en Friesland aan een bepaald etablissement waar
dames van lichte zeden verkeerden.
Clevis stemde later toe om bij de ontbijtshow
van Dieuwertje Blok deze bijzondere vondst te
tonen, op voorwaarde dat hij het voorwerp niet
in zijn handen hoefde te nemen om te demonstreren
hoe het werkte. Hij wilde niet voor de
eeuwigheid te boek staan als ‘die archeoloog met
de houten kunstlul’. Dieuwertje hield zich niet aan
de afspraak. Maar de schade viel gelukkig mee. De
enige polemiek die ontstond was dat sommigen
vonden dat het toch seksspeeltjes waren en geen
voorbehoedsmiddel. De Zwolse archeologen hebben
zich hier echter niet verder in verdiept. Dat
zou een aparte monografie tot gevolg gehad kunnen
hebben. De Zwolse vrouwenspuit heeft heel
wat landen bezocht en kon daar bekeken worden
in de reizende expositie ‘100.000 jaar seks’. Het
was een expositie die georganiseerd was door het
Drents museum in Assen.
Grondboog op twee poeren
bij de opgraving op
‘Het Eiland’. Het eerste
bewijs van een tot dan
toe onbekende stadsmuur
om ‘De Smeden’, 1994.
Onder: Opgraving op
‘Het Eiland’. Naast de
veldtechnicus die tekent
zijn er twee vrijwilligers
te zien die nu archeoloog
zijn, 1994.
De in 1996 gevonden ‘vrouwenspuit’, een natuurgetrouwe
houten kunstpenis uit de zeventiende eeuw,
met het meer stilistische exemplaar ernaast.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 121
De opgravingen op het Eiland leverden echter
veel meer gegevens op, zoals de restanten van een
glashuis aan de Klokkensteeg, de aanwijzingen
voor een klokkengieter en de restanten van het
proveniershuis van de Dominicanen van het
Broerenklooster aan de hand van vondsten uit
een beerput. De kroon op de opgravingen van
het Eiland vormde de opgraving onder de Aldi,
tussen Eiland, Pijpenbakkerstraat en Drie Pistolengang.
Hoewel deelonderzoeken reeds gepubliceerd
zijn, moet een publicatie van het totaalbeeld
nog even op zich laten wachten.
De Aldi en de Kleine Aa
Voor de archeologen was bekend dat de Aldi gelegen
was op de Kleine Aa. Zij wilden in 1999 derhalve
dit terrein koste wat kost onderzoeken. Dat
kon, maar het budget was veel te klein, evenals
de periode waarin opgegraven kon worden. Er is
toen met man en macht met veel vrijwilligers alles
aan gedaan om zoveel mogelijk informatie aan
deze opgraving te ontrekken. Er werd gewerkt met
twee ploegen en alle gelden werden ingezet op de
opgraving. Daarna zouden we wel zien hoe we een
en ander zouden uitwerken en publiceren. Zo was
de tijdgeest. Het terrein kon daarom maar tot een
beperkte diepte worden onderzocht.
Deel van de inhoud van
beerput 17-4 op het
Eiland uit 1996, met op
de voorgrond de inmiddels
beroemde twee
zeventiende-eeuwse
houten kunstpenissen.
Zware erfscheidingsmuur
voor de huizen
aan de buitenzijde
van de Kleine Aa bij
de opgraving onder de
Aldi. Op de voorgrond
de bedding van een
oude fase van de Kleine
Aa, 1999.
■ ■■■
11 11-
122 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De grootste aandacht ging uit naar de Kleine
Aa. En dat leverde een enorme bron aan gegevens
op. De Kleine Aa was in de loop der tijd van een
brede gegraven gracht steeds kleiner geworden
tot een smalle, gekanaliseerde watergang, die uiteindelijk
gedicht werd en vervangen is door een
gesloten ondergronds riool. Voorafgaand aan die
laatste fase is enorm veel afval van de aangrenzende
panden in die laatste open Kleine Aa gedumpt
en kunnen we onder andere herleiden dat er een
school is geweest en Joodse bewoning. De veelal
negentiende-eeuwse vondsten werden gepubliceerd
en dat was voor Nederland een novum,
omdat tot dan toe aan deze periode weinig aandacht
besteed was. Men ging er altijd van uit dat
archiefonderzoek voldoende was om huisraad uit
deze periode te beschrijven. Niets bleek minder
waar te zijn. Het was pionierswerk.
Eén vraag werd bij deze opgraving nog niet tot
tevredenheid beantwoord: was de Kleine Aa een
natuurlijke watergang of gegraven? Dit werd pas
duidelijk bij de opgraving op de Smeden in 2007.
De Kleine Aa was gegraven.
Ittersumerbroek
Ittersumerbroek is een opgraving die heeft plaats
gevonden over meerdere jaren en zowel nationaal
als internationaal heel wat stof heeft doen opwaaien.
Zowel voor de vondsten uit de Bronstijd en de
IJzertijd betrof het boerderijen met bijgebouwen:
een boerenerf dus. De vorm van de boerderijen
heeft in de loop der tijden een ontwikkeling doorgemaakt,
waardoor gesproken wordt van verschillende
typen.
Wat Ittersumerbroek nu zo bijzonder maakte
is dat Ruud van Beek de boerenerf-theorie ontdekte.
Als je een boerderij hebt, dan ligt daar een
beperkte lege ruimte omheen en daarachter krijg
je het hele scala aan bijgebouwen. Dit geldt dus
ook andersom. Als je een scala aan bijgebouwen
hebt, dan ligt op zeer betrekkelijke afstand daarvan
de boerderij, het hoofdgebouw. We hebben
deze theorie mogen toetsen op verschillende locaties
en het klopte. Revolutionair.
Er waren in het Overijsselse nog twee fenomenen
waargenomen. De provinciaal archeoloog
Ad Verlinde en Ruud van Beek stonden
hier achter. Dat waren driepalige hooibergen
en schaapskooien, een ronde structuur met een
slurf als ingang. Voorheen werden deze structuren
verguisd, maar in Ittersumerbroek kon men
er niet omheen omdat verschillende van deze
grondsporen vrij in het zand te zien waren, zon-
Hemmy Clevis bekijkt
de houten zijkanten
van de jongste bedding
van de Kleine Aa, bij
de opgraving onder de
Aldi, 1999.
Ruud van Beek (1915-1997)
In zijn werkzame leven was Ruud van Beek in dienst van het kadaster.
Daardoor was hij voornamelijk buiten aan het werk en kreeg hij oog voor
het landschap, de details en de veranderingen. Hij zag scherven op het land
liggen en wilde weten hoe oud ze waren. Vervolgens ging hij zich verdiepen
in de literatuur en werd correspondent van de Rijksdienst Oudheidkundig
Bodemonderzoek. Ruud werd de belangrijkste amateurarcheoloog in deze
regio en hij ontpopte zich ook als amateurhistoricus. Hij dook de archieven
in op zoek naar gegevens over de vroegste landindelingen en gegevens over
de marke. Westerheem, het tijdschrift voor amateur archeologen, was zijn
belangrijkste medium, maar artikelen van hem zijn ook opgenomen in een
bundel over Windesheim of in de Kamper Almanak. Dat Ruud gewaardeerd
werd bleek wel uit het feit dat hij bij zijn zeventigste verjaardag een
feestbundel kreeg, ‘Van Beek en land en mensenhand’ waaraan niet de
minste beroepsarcheologen hun bijdrage leverden. Bij de opgravingen in
Ittersumerbroek ontwikkelde hij de boerenerf-theorie, die in de praktijk
getoetst kon worden. Zijn verdiensten voor de geschiedenis van Salland en
speciaal Zwolle zijn groot.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 123
der ruis van andere grondsporen. Zo verdwenen
heilige huisjes.
Maar toen, toen ontdekte Jan de Jong, destijds
hoofd Monumentenzorg en gepromoveerd op
de gulden snede in de Griekse bouwkunst, dat
een van die ronde structuren onderdeel geweest
moest zijn van een zogenaamde zonnekalender.
In Nederland was dit vloeken in de kerk, maar
in Engeland was men uitermate geïnteresseerd,
temeer omdat De Jong niet alleen via een mathematische
analyse de zuivere kunstmatige aanleg
kon aantonen, maar ook door middel van kansberekening
kon bewijzen dat deze structuur geen
toeval was. Zwolle had een heuse houten Stone
Henge.
Dit was volgens velen onmogelijk. De weerstand
was enorm binnen Nederland. Maar
Engeland omarmde Ittersumerbroek. Engeland
was het land van de Stone Henges en de Wood
Henges. Er werd een congres georganiseerd over
het fenomeen in de Buitensociëteit. Ongeveer 700
belangstellenden hebben dit congres bijgewoond,
waarbij een vooraanstaand Engels archeoloog als
Alex Gibson sprak.
Uit deze tijd dateert de uitwisseling tussen
leden van de archeologische dienst van Wales en
de archeologische dienst van Zwolle, wat resulteerde
in een tweetal projecten die gefinancierd
zijn door de Europese Unie. Niet om het een of
ander, maar geen enkele archeologische dienst van
een Nederlandse stad heeft dit ooit gerealiseerd.
De Vrouwenlaan
In 1994 vond opnieuw een toevalsvondst plaats
in de wegcunetten die werden aangelegd voor
nieuwbouw in deze buurt. Er werden vele tientallen
haardkuilen gevonden uit het Mesolithicum
(9000-5300 vóór Chr.), voornamelijk uit de periode
tussen 7300 en 5700 vóór Christus. Jagers/
verzamelaars hebben dit gebied vele eeuwen
aangedaan en er vuren gestookt. Ouder nog was
een vuursteenwerkplaats in dit gebied die in de
periode 8800-7100 vóór Christus gedateerd moet
worden. Later werden op veel meer vindplaatsen
in Zwolle mesolithische haardkuilen gevonden.
Deze grondsporen horen tot de oudste resten van
menselijke activiteit in het Zwolse gebied.
Bikkenrade
Het terrein achter Bikkenrade aan de Hollewandsweg
kwam in aanmerking voor beplanting
met bos. Nu lag dit terrein op een dekzandrug
Reactie in de Zwolse
Courant op de ontdekte
zonnekalender in Ittersumerbroek.
Om de mesolitische
haardkuilen aan de
Vrouwenlaan in te
meten en te bemonsteren
werd op volle
sterkte gewerkt, 1994.
■ ■■■
11 11-
124 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
tussen de nederzettingen in Ittersumerbroek en
de Aalvangersweg/Vrijhof. Reden om in 2002 te
kijken of er prehistorische sporen aanwezig waren
en wat de aanplanting van bos voor invloed zou
hebben op deze sporen. Een van de vondsten
was een nederzetting uit de tweede helft van de
tweede eeuw tot het begin van de vijfde eeuw, een
zogenaamde Germaanse nederzetting. Er werd
in deze nederzetting aan ijzerwinning gedaan.
Oerslakken werden in de beekdalen verzameld en
in smeltovens opgestookt om ijzer te winnen. Met
hout konden de hoge temperaturen niet gehaald
worden die nodig waren, waardoor er houtskool
geproduceerd werd. In het gebied zijn dan ook
veel ijzersmeltovens en houtskoolmeilers (constructie
om houtskool te maken) gevonden. Het
ijzer werd waarschijnlijk als grondstof verhandeld
naar het stedelijk gebied van het Romeinse rijk.
De nederzetting van Bikkenrade maakte onderdeel
uit van een heel netwerk van kleine nederzettingen
die slechts op enkele kilometers afstand
van elkaar gelegen waren en zich bezig hielden
met ijzerwinning. Toch hebben ze waarschijnlijk
ook voor eigen gebruik ijzeren voorwerpen
gemaakt. De grondsporen die voor een deel uit
standgreppels van huizen bestonden, duiden op
houten wanden die gemaakt waren van planken.
Om planken aan elkaar te bevestigen heb je spijkers
nodig… En die contacten met het Romeinse
rijk? Er zijn enkele scherven gevonden van import
Romeins aardewerk en glas. Dat wil dan niet zeggen
dat de Romeinen hier geweest zijn, maar wel
dat de mensen van hier bij de Romeinen (in Nijmegen)
geweest zijn.
Veenbos
Een losliggende veeneik die langs de weg lag en
waargenomen werd door een collega archeoloog
uit Lelystad vormde de aanleiding voor de archeologische
dienst Zwolle om een nader onderzoek
te verrichten in de laag gelegen nieuwbouwwijk
Stadshagen, onderdeel van de polder Mastenbroek.
Het bleef die dag niet bij één boom. Er
lagen er meer en een eerste datering wees uit dat
deze boom dateerde uit het begin van de jaartelling.
Enige tijd later bleek bij het bouwrijp maken
van een nieuw stuk woonwijk dat er vele tientallen
stammen te voorschijn kwamen. Tijd voor actie.
Samen met de onderzoeksinstituten Ring,
Biax en Alterra werd besloten een inventariserend
onderzoek te doen. Dit gebeurde in het jaar 2000.
Op twee stukken van 15 x 80 meter werden 167
bomen bemonsterd voor houtsoort determinatie.
Van 34 eiken en 3 essen zijn monsters genomen
voor dendrochronologisch onderzoek. De resultaten
waren veelbelovend en in onderling overleg
werd besloten een stuk bos officieel op te graven.
Dit was nog nooit eerder gebeurd in Nederland.
De opgraving zou veel informatie opleveren over
Restanten van een
ijzersmeltoven uit de
inheems Romeinse tijd
achter Bikkenrade, 2002.
Grondsporen van
huizen en ijzersmeltovens
(de donkergrijze
verkleuringen) van
een inheems Romeinse
nederzetting achter
Bikkenrade, 2002.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 125
het landschap van Nederland in de eerste eeuwen
van de jaartelling.
Duidelijk was al dat het een veenbos was met
een datering tussen 150 voor en 600 na Christus.
Er werden nog vier terreinen gekozen waar
opgravingen zouden plaatsvinden. Van de in totaal
520 opgegraven bomen zijn 60 eiken en 40 essen
bemonsterd voor dendrochronologisch onderzoek.
Dit toonde onder meer aan dat de oudste eik 343
jaar is geworden, de oudste es 245 jaar en de laatste
eik doodging in 586 na Christus. De bomen hebben
in natte omstandigheden gestaan waardoor ze heel
dunne groeicirkels hebben. Een eik met een kleine
diameter kan daardoor toch heel oud zijn. Duidelijk
is dat dit typische veenbos door verdrinking
aan zijn einde is gekomen. Dat vond plaats in een
tijd dat in Noordwest-Europa hetzelfde bij andere
veenbossen gebeurde. Dat was ook het geval met
groeidepressies die soms wel 20 jaar duurden en
om de 20 tot 40 jaar voorkwamen. Rond 300 was er
een opleving, een minder natte periode en kiemden
vele nieuwe eiken en essen uit, tot de definitieve
teloorgang die rond 530 na Christus inzette. Het
verhaal van het veenbos in Stadshagen is in verschillende
internationale vaktijdschriften gepubliceerd.
Onlangs werd bij toeval op het landgoed de
Treek in Amersfoort eveneens een oerbos gevonden.
Ook hier was veel landelijke publiciteit voor.
Rij je met de auto van Stadshagen naar Hasselt, dan
zie je anno 2017 nog altijd stapels veeneiken bij de
zandwinningsplassen liggen.
Opgravingsput van het
veenbos in de Mastenbroekerpolder,
2000.
Rondleiding bij de
opgraving van het veenbos
in Mastenbroek
voor de verschillende
vakdisciplines en de
pers, 2000.
■ ■■■
11 11-
126 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
De POMtuin
De eerste opgraving in het hart van de stad vond
plaats in 1995 in de tuin van het POM (Provinciaal
Overijssels Museum), tegenwoordig de plek onder
de nieuwbouw van het Stedelijk Museum tussen
Voorstraat en Melkmarkt. Voor de geschiedenis
van Zwolle waren de resultaten enorm belangrijk.
Zo kon aangetoond worden dat de perceelsindeling
zoals die vooral op de kadastrale minuut van
1832 terug te vinden is, zijn oorsprong al had in
de dertiende eeuw en aantoonde dat het hier ging
om individuele erven. Daarnaast bleek dat deze
locatie onderdeel uitgemaakt heeft van de haven
van Zwolle. De woningen lagen op de zandrug
die de Voorstraat vormde, maar de achtererven
kwamen uit op de Grote Aa. De vroegste vondsten
dateerden uit de Pingsdorf-periode, ca. 900-1200.
De ouderdom van deze site ging niet verder terug
dan de elfde eeuw.
Aplein
De opgravingen aan het Aplein in 1999 waren
belangrijk in verband met de ouderdom van ‘het
Eiland’, het gebied buiten de stadsmuren, die gelegen
waren aan binnenzijde van de Kleine Aa. Hier
kwamen niet veel nieuwe gegevens te voorschijn,
vooral omdat de afstand van het opgravingsterrein
tot de oorspronkelijke bedding van de Kleine
Aa nog te groot was. Het meest interessante was
de vondst van een verlaagde keuken waarvan de
muren nog tot circa een halve meter bewaard
gebleven waren. Deze muren waren bekleed met
deels blauw geschilderde tegels en rondom de
haard met blauw geschilderde bijbeltegels.
Achter de Broeren
Opnieuw vond in 2003 een opgraving plaats op
een voor de geschiedenis van de stad cruciale
plek. De archeologen vonden hier muurwerk dat
behoorde tot twee stadsmuren uit verschillende
perioden. De oudste stadsmuur die in de periode
1230-1300 gedateerd moet worden, lag aan de
voet van een dekzandhoogte, een hoger gelegen
plateau. Er heeft echter afkalving van deze zandhoogte
plaats gevonden door de Kleine Aa waardoor
de effectiviteit van de stadsmuur onbetrouwbaar
werd. Er moest een nieuwe muur gemaakt
worden. Deze nieuwe muur werd feitelijk in de
bedding van de Kleine Aa gebouwd met allerlei
bouwtechnische aanpassingen. Deze tweede
stadsmuur moet tussen 1324 en 1378 gebouwd
zijn. Aan de Bitterstraatzijde is ook muurwerk
en afval aangetroffen dat bij de werkplaats van
een pottenbakker hoorde. Afval van deze pottenbakker
is gevonden in een beerkelder bij de al
genoemde opgraving van de Aldi in 1999.
Palenrij die de scheiding
aangeeft tussen
twee individueel opgehoogde
percelen onder
de nieuwbouw van het
Stedelijk Museum aan
de Melkmarkt, 1995.
Verlaagde keuken aan
de Waterstraat (Aplein
opgraving), met blauw
geschilderde tegels.
Links de haardplaats
met blauw geschilderde
bijbeltegels, 1999.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 127
Rodetorenplein
Het terrein naast café-restaurant de Belgische Keizer
op de hoek van de Melkmarkt en het Rodetorenplein
was een van de vele buitenkansen om in
2005 meer over de vroegste stedelijke verdediging
van de nederzetting Zwolle te weten te komen. Al
vrij snel kwamen de muurfunderingen van de Jan
Baghstoren en van de Rodetoren tevoorschijn,
evenals een heel grote beerput die tegen de Jan
Baghstoren was aangebouwd. Er kon slechts een
deel van de Rodetoren opgegraven worden en het
muurwerk daarvan bestond uit meerdere fasen.
Deze toren moet vóór 1334 gebouwd zijn en de
Jan Baghstoren vóór 1482-83. Van de stadsmuur
resteerde alleen de uitbraaksleuf. Onder die uitbraaksleuf
kwamen rechthoekige kuilen tevoorschijn
die mogelijk wijzen op spaarbogen. Maar
ook de sporen van houten huizen met gedateerd
hout uit 1243. En dat plaatst de archeologen voor
een raadsel. Heeft de oudste stadsmuur nu net
buiten de opgravingsput gelegen? Vragen nog
voor de toekomst.
Ook van deze opgraving is een monografie
verschenen.
Links de oudste stadsmuur die gebouwd is tussen
1230 en 1300. Rechts de jongere stadsmuur die
dateert uit de periode tussen 1324 en 1378, opgraving
2003.
Boven: Slieten (houten palen) fundering van steenbouw op het Rodetorenplein,
met op de achtergrond de fundamenten van de Jan Baghstoren, 2005.
Onder: De fundamenten van de ronde Jan Baghstoren, met daartegenaan
gebouwd een beerput, 2005.
■ ■■■
11 11-
128 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Pannekoekendijk
In de periode 2008-2011 heeft op de parkeerplaats
van de Pannekoekendijk een opgraving in fasen
plaats gevonden. Naast de woonhuizen die hier
gestaan hebben, sprongen drie zaken in het oog.
In de eerste plaats werden de funderingen gevonden
van de blekerij met zijn stookketels die hier
gestaan heeft. Het was nog een geluk dat de hoogbejaarde
heer De Vries met zijn zoon kon komen
kijken. Hij was hier beheerder geweest en kon aan
de hand van zijn herinneringen en de funderingen
precies beschrijven hoe de blekerij er uit had
gezien.
Op het diepste niveau waren talloze afvalkuilen
van een pottenbakker, Godeken Potman, die
hier tot uiterlijk 1410 zijn bedrijf uitoefende. Hij
woonde aan de Mussenhage, maar helaas kon
niet tot aan de straatzijde opgegraven worden.
Godeken Potman voerde hier minder dan twee
decennia zijn bedrijf uit. Zijn bedrijfsafval, de
misbaksels, is helemaal geanalyseerd. Hij heeft
zowel roodbakkend als grijsbakkend aardewerk
geproduceerd, maar veelal ongeglazuurd, of bij de
grapen, kookpotten op drie poten, spaarzaam. Hij
heeft met glazuur en gele slib geëxperimenteerd,
maar het bleef daarbij. Er waren ook bijzondere
vormen onder de vondsten, zoals een kaarsentrekbak.
Deze was wellicht voor de inwoners van
het naast hem gelegen witte vrouwenklooster
bedoeld. Ook werd er een alambiek (destilleertoestel)
aangetroffen om sterke drank te maken,
alsmede een tweetal keramische kolven met ronde
bodem. Bijzonder was ook de vondst van meer
dan twintig potten met een spongat. Deze potten
moeten een industriële functie gehad hebben, om
bijvoorbeeld een troebele vloeistof te laten bezinken
waarbij de heldere vloeistof via het spongat
boven het bezinksel afgetapt kon worden. Dit is
in heel Zwolle op één andere plek aangetroffen,
namelijk aan de Hoogstraat waar ook een schoenmaker
en eventueel een leerlooier hun bedrijf
hadden.
Aardewerk van Godeken is goed herkenbaar. Op
verschillende plekken in Zwolle is dit materiaal
Bij de opgraving aan
de Pannekoekendijk
in 2008 werd ook een
zeldzame gemarmerde
Italiaanse veldfles uit
het begin van de zeventiende
eeuw gevonden.
Muurwerk van onder
andere de blekerij aan
de Pannekoekendijk,
2008.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 129
gevonden, onder andere in kuilen in een ophogingspakket
tegen de ommuring van de Smeden
die we op het Eiland zijn tegengekomen.
Het derde bijzondere vondstcomplex heeft
toebehoord aan de vrouwen in het Wytenhuis
(begijnhuis) aan de Mussenhage. Een beerput met
huisraad is hier geledigd, waarbij onder andere
een houten klepper is gevonden. Waarschijnlijk is
deze gebruikt om de vrouwen op te roepen voor
het gebed.
Havezate Werkeren
Voorafgaand aan de opgraving in 2001 zijn door
Hemmy Clevis en vele vrijwilligers de nodige
zaterdagen besteed aan het maken van een hoogtelijnenkaart
van het gebied. Dat gebeurde in deze
tijd nog met een waterpas, baak en meetlinten.
De hoogtepunten werden ingemeten in een 3×3
meter grid (rooster). Daaruit kwamen redelijk
duidelijk de hoogte en de beide grachten naar
voren, wat bij de opgraving bewezen werd. De
opgraving startte met een aantal lange zoeksleuven.
Er werd niets gevonden, ja toch, in het profiel
van één zoeksleuf waren nog net een paar lagen
baksteen te zien. Hier vond uitbreiding plaats
naar een eerste put, die uiteindelijk leidde tot de
opgraving van de complete havezate. Het oudste
gedeelte bestond uit een zaalburcht met in de
fundering brokken tufsteen en kloostermoppen
met een formaat van 32x16x7 cm. Via een brug
kon men op de voorburcht komen en vandaar uit
via een brug bij de zaalburcht. Van de brug naar
de voorburcht kon een paal gedateerd worden
Roodbakkende pot met spongat van Godeken
Potman uit ca 1400.
Houten klepper uit
de beerkelder van het
Vrouwenklooster aan
de Mussenhage,
ca. 1400.
■ ■■■
11 11-
130 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
uit het jaar 1367. Dit geeft een datering voor de
zaalburcht die een paar jaar na de verwoesting
van de burcht van de heren Van Voorst in 1362
is gebouwd. Een van de zonen van Zweder van
Voorst heeft, na zich verzoend te hebben met de
landsheer, de bisschop van Utrecht, in het hart van
de familiebezittingen in de Mastenbroekerpolder
een nieuwe burcht gebouwd. Nieuw historisch
onderzoek van Jan ten Hove kon de Van Voorsten
koppelen aan de Van Ittersums, die in de vijftiende
eeuw de zaalburcht overnamen en uitgebreid hebben
tot een fors kasteel. Er werden vele vondsten
gedaan en in 2005 verscheen een monografie over
de havezate Werkeren.
Havezate Kranenburg
Een tweede havezate kon door Michael Klomp in
2004/5 opgegraven worden vanwege de bouw van
een nieuw uitvaartcentrum op de Kranenburg.
Het was een spectaculaire opgraving, waarbij de
complete plattegrond blootgelegd kon worden en
het de moeite waard was om luchtfoto’s te laten
maken. Droons waren er nog niet, dus vond dit
plaats met een klein vliegtuigje. Jan ten Hove werd
ingehuurd voor het historisch onderzoek waardoor
vondstmateriaal aan bewoners gekoppeld
kon worden. Daarbij springt de spilzieke Hoyko
Overzicht van de funderingen
van het muurwerk
van de havezate
Werkeren (2001).
Medewerkers legen de
inhoud van de beerkelder
die bij het zaalgebouw
van de havezate
Werkeren hoorde
(2001).
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 131
Manninge tot Pewsum naar voren die in 1565
de Kranenburg verwerft. Prachtige vloertegels
en majolicategels uit Antwerpen versierden de
vertrekken, alsmede een zogenaamde tegelkachel
met reformatorische symbolen.
Niet alleen de havezate, maar ook het tweede
bouwhuis en de grachten konden opgegraven
worden. In de buitenste gracht kwam een vracht
keramiek uit de negentiende eeuw te voorschijn
die duidde op enerzijds het verblijf van de familie
gedurende de zomer en anderzijds op de werkers
die het landgoed moesten verzorgen. Van havezate
en de grachtvondsten zijn twee monografieën
verschenen in 2008.
Hermen
In 2010 werd bij een opgraving aan de Spinhuis/
Bredehoek op het terrein waar de ‘twaalf apostelen’
(kleine huisjes voor arme, oudere alleenstaanden)
hebben gestaan, een bijzondere vondst
gedaan. In het zand kwam een skelet tevoorschijn.
Omdat dit hier niet thuis hoorde, is direct een
fysisch antropoloog ingeschakeld. Bijzonder aan
het skelet was dat de handen aan de voorzijde van
het lichaam, ter hoogte van de schenen, bijeen
gebonden waren met een leren band om de polsen.
Tussen de elleboog- en kniegewrichten door
was een houten staak geplaatst. Duidelijk was dat
het hier om een moord ging. Voor deze moordzaak
werd een cold case team samengesteld.
Duidelijk werd dat het om een 22- à 24-jarige
jongeman ging uit Zwolle of uit de buurt, die
leefde tussen 1316 en 1440. Hij was door een klap
op het hoofd om het leven gebracht.
Luchtfoto van de havezate
De Kranenburg.
Midden boven zijn
restanten te zien van de
ringmuur met kantelen
rondom het hoofdgebouw,
2005
Links: De vondst van
‘Hermen’ in 2010.
■ ■■■
11 11-
132 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
Er werd een driedimensionale gezichtsreconstructie
gemaakt en uiteindelijk kwam de
complete reconstructie van ‘Hermen’ terecht bij
Waanders In de Broeren waar hij voor iedereen
te zien is. Zijn reconstructie ligt in een kist op de
bovenste verdieping. Met dank aan Wim Waanders
die dit mogelijk heeft gemaakt.
Kraanbolwerk
In 2013 kon er gegraven worden op het voormalige
Schaepmanterrein op het Kraanbolwerk. Eerst
moest er een en ander aan verontreiniging verwijderd
worden, maar toen konden de archeologen
aan de slag. De oudste sporen dateren van een
dijklichaam aan de buitenzijde van de Thorbeckegracht,
ergens tussen 1325 en 1375. Daarna is er
twee eeuwen niets gebeurd, tot de aanleg van het
Kraanbolwerk kort na 1620. De oudste gebouwen
op het Kraanbolwerk dateren van ongeveer 1650.
Het betreft onder andere een blauwververij. Ook
heeft er een factorijgebouw gestaan dat op exact
dezelfde manier gefundeerd is als het Hopmanshuis
(uit 1663) aan de andere kant van de gracht.
Het Hopmanshuis is in oorsprong ook een factorijgebouw
geweest. Het gebouw op het Kraanbolwerk
heeft meerdere fasen gekend, waarbij
De gereconstrueerde
‘Hermen’ bij Waanders
in de Broeren.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 133
vooral de vloer met extra zware poeren (steunen)
is versterkt. Tussen de bakstenen poeren werd veel
gruis van Bentheimer zandsteen gevonden. Mogelijk
is dit factorijgebouw gebruikt voor de opslag
van Bentheimer zandsteen.
Melkmarkt
Voorafgaand aan het onderzoek aan de Melkmarkt
in 2015 heeft een herwaardering plaats
gevonden van de archeologische sporen en
vondsten onder het oude stadhuis aan de Sassenstraat.
Daaruit kwam naar voren dat het oudste
materiaal uit de periode 825-850 moet dateren.
Het materiaal wees op een ‘nederzetting’ met
een landelijk karakter. Hierbij moet aangetekend
worden dat de archeologen met twee of drie boerderijen
al een ‘nederzetting’ bedoelen. Meer sporen
uit deze tijd zijn in de stadskern van Zwolle
niet gevonden. Daaruit moeten we concluderen
dat dit een gebied was met hier en daar een boerderij.
Geen wonder dat er geen Noormannen
zijn geweest, want er viel hier niets te halen. De
vondsten aan de kop van de Melkmarkt wijzen
duidelijk op havenactiviteit en internationale
handel. Scheepssintels en keramiek uit Duitsland
(Pingsdorf) en de zuidelijke Maasstreek
(Andenne) wijzen hierop. Dat betekent dat er
nog een eeuw overheen gegaan is voordat je van
een kleine ‘handels’nederzetting kunt spreken.
Zo’n nederzetting kan snel groeien, vooral als
De bakstenen fundering
van een factorijgebouw
op het Kraanbolwerk
die identiek is aan die
van het oudste deel
van het Hopmanshuis,
2013.
■ ■■■
11 11-
134 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
van hogerhand (de kant van de landsheer, de bisschop
van Utrecht) de groei gestimuleerd wordt,
bijvoorbeeld door de bouw van een kerk. Bewijs
dat er een kerk was is er in 1040. Hoe lang de kerk
er toen al stond is onduidelijk. Daarvoor moeten
de archeologen in de kerk gaan opgraven. De
opgravingssporen en vondsten moeten nog uitgewerkt
worden. Maar zovéél is al duidelijk. De
Grote Aa heeft hier ook een aftakking gehad. Hoe
moeten we dit gaan interpreteren. En hoe oud
zijn de oudste vondsten hier precies? Die eerste
nederzetting is niet groot geweest, want de oudste
sporen onder de nieuwbouw van het Stedelijk
Museum dateren uit de eerste helft van de elfde
eeuw en naast café-restaurant de Belgische Keizer
op het Rodetorenplein is sprake van houtbouw
uit het midden van de dertiende eeuw.
Diezerstraat/Spoelstraat
In de jaren zeventig zijn hier door amateurs
grondsporen waargenomen. Deze zouden mogelijk
tot de Karolingische periode teruggaan. Dit
was een van de redenen waarom hier archeologisch
onderzoek noodzakelijk was. Er werden
echter helemaal geen grondsporen die ouder
waren dan de dertiende eeuw aangetroffen.
Maar de opgraving in 2015 achter de bibliotheek
aan de Diezerstraat leverde wel interessante
gegevens op. Eén daarvan is wel héél bijzonder.
Het betreft fragmenten van enkele wijnflessen.
Het is een bijzonder type wijnfles die in Engeland
‘ladies leg’ wordt genoemd, omdat de hals langer
is dan het lichaam. Het is een fles die vooral
gebruikt is voor Constantia wijn uit Zuid Afrika.
De fles heeft een inhoud van ongeveer 1/3 liter.
Een pakket grondverbetering,
zogenaamde
speklagen, bij de opgraving
aan de kop van de
Melkmarkt, 2015.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 135
De fles had een glaszegel met de naam Constantia
en kon zo verbonden worden met de Constantia
plantage in Zuid Afrika. Er waren maar liefst drie
glaszegels. En hier begint het verhaal.
De Constantia plantage werd gesticht door
Simon van der Stel in 1684. Hij was door de VOC
in 1679 benoemd als gouverneur van Kaap de
Goede Hoop. De wijnplantage werd gerund met
slaven uit allerlei landen. Van der Stel heeft waarschijnlijk
met de VOC een overeenkomst gehad
om elk jaar een aantal vaten van deze exclusieve,
zware wijn te leveren.
Deze wijn werd in Zwolle gedronken door
Arend, baron Sloet van Tweenijenhuizen (1722-
1786). Hij was drost van Salland en voorzitter
van de Staten. Als zodanig had hij invloed op
benoemingen in verschillende commissies voor
de Raad van State, onder andere die van de VOC.
Hij had verder veel familierelaties met adellijke
geslachten, onder andere de Bentincks die in die
tijd op de havezate Werkeren woonden. Tijdens de
opgraving van deze havezate is een zelfde type fles
gevonden, zonder glasmerk.
Het is duidelijk dat deze exclusieve wijn alleen
in de hoogste kringen werd gedronken. De Constantia
plantage bestaat nog steeds.
Links: Drie zogenaamde
‘Ladies Legs’ zonder
zegel, uit de achttiende
eeuw.
Rechts: Deel van een
van de drie flessen met
het glaszegel Constantia
wijn, tweede helft
achttiende eeuw.
Glaszegel Constantia
wijn, tweede helft achttiende
eeuw.
■ ■■■
11 11-
136 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
En de toekomst?
Dertig jaar professionele archeologie in Zwolle
betekent dat de eerste archeoloog reeds op leeftijd
moet zijn. Dat klopt. Hemmy Clevis die vóór zijn
Zwolse periode al tien jaar bij de Rijksdienst Oudheidkundig
Bodemonderzoek heeft gewerkt met
langdurige opgravingen in Dordrecht, Deventer
en Nijmegen gevolgd door een promotieonderzoek,
is reeds 64 jaar. Jaren geleden heeft hij het
buitenwerk al overgedragen aan Michael Klomp,
die inmiddels sinds een tweetal jaren ook de leiding
van het team overgenomen heeft. Saillant
detail is dat Michael als twaalfjarige in hetzelfde
jaar als Hemmy Clevis bij archeologie Zwolle
begonnen is, maar dan als vrijwilliger bij de Broerenkerk
opgraving. Je zou kunnen zeggen dat
Michael, wiens roots in de Kamperpoort liggen,
bij zijn pensionering dan 55 jaar archeologie in
Zwolle bedreven heeft.
De samenwerking met de gemeenten Kampen,
Zwartewaterland en Hattem bieden een solide
basis voor een professioneel team. Het archeologisch
team van Zwolle verstrekt advies en doet
vooral de uitvoering: het opgraven en uitwerken
van de vondsten.
In 2016 en 2017 is veel werk verricht aan de
certificering van het team archeologie. Dit houdt
in dat het team overal opgravingen mag verrichten.
Die certificering is gerealiseerd. In 2017 is het
team ook versterkt met een derde deeltijd archeoloog,
Sanne van Zanten. Hoewel het team slank is,
is het uitgerust voor de toekomst.
Voor het team archeologie breken spannende
tijden aan. Er zal een oplossing gevonden moeten
worden voor de huisvesting. En in Zwolle zelf liggen
nog enkele heel grote projecten op uitvoering
te wachten, waarvan er hier slechts één genoemd
wordt: de Papenstraat.
* Alle afbeeldingen bij dit artikel zijn afkomstig van
het team Archeologie.
Publicaties van het team Archeologie Zwolle
Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle deel 1-5 (1993-
2005).
Overijssels Erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische
kroniek (2002-heden).
Clevis, H. en A.D. Verlinde. 1991. Bronstijdboeren in
Ittersumerbroek. Opgraving van een Bronstijdnederzetting
in Zwolle-Ittersumerbroek.
Clevis, H. en T. Constandse-Westerman (eds.) 1991.
De doden vertellen. Opgraving in de Broerenkerk te
Zwolle 1987-88.
Clevis, H. 2000. Zwolle ondergronds. Zeven blikvangers
van archeologische vondsten in Zwolle.
Clevis, H. en M. Klomp. 2005. Havezate Werkeren. De
Heren van Werkeren en hun kasteel.
Clevis, H. e.a. 2007. Gevonden verhalen. Archeologische
speurtochten in Zwolle: Het verhaal achter de vondst.
Clevis, H. 2007. Opgeruimd staat netjes. Keukengoed
en tafelgerei van een bouwhuis van de Kranenburg
(1840-1865).
Klomp, M. 2008. Een Steenhuijs ontmanteld. Archeologisch
en historisch onderzoek van de havezate Kranenburg
in Zwolle.
Hove, J. ten en M. Klomp. 2011. Aan de monding van de
Grote Aa. Het havenfront van Zwolle.
Vries, D.J. de en H. Kranenborg. 2015. Onzichtbaar
Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad.
Verder zijn er inmiddels meer dan tachtig Archeologische
Rapporten Zwolle verschenen.
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 137
VV Edon, kroniek van een bedrijfsclub
Edon bestaat tachtig jaar. Oorspronkelijk was de Harry Bouwhuis
club onderdeel van de op 10 november 1937 opgerichte
personeelsvereniging van de IJsselcentrale.
Lang rekruteerde men haar leden uit het werknemersbestand
en directe familie van het energiebedrijf.
Door onder meer bedrijfsfusies kwam de
vereniging uit onder de namen Electra, IJC, IJsselmij
en Edon en stond (en staat) in de regio vooral
bekend als ‘de club met de houten palen’.
Officieel begint het in restaurant Beenen aan de
Grote Markt in Zwolle. Daar wordt op 10 november
1937 door middel van hand opsteken de
‘Personeelsvereniging der IJsselcentrale Zwolle’
opgericht. Het ontstaan van de PV vloeit feitelijk
voort uit de onderlinge voetbalwedstrijdjes tussen
de technische dienst/administratie en de werknemers
van IJC (IJsselcentrale) aan de Weteringkade.
Na contacten met de voetballers Van
’t Blik, Mojet, Mooij en Zegeling wordt binnen het
bedrijf een enquête gehouden of er behoefte is aan
een personeelsvereniging. De uitslag is dusdanig
positief dat snel daarna de oprichtingsvergadering
wordt gehouden, gevolgd door een feestavond
in de Pius-Sociëteit aan de Oude Vismarkt. Er
worden vrolijke cabaretliedjes gezongen, er is een
uitvoering door eigen personeel van de eenakter
‘Voor de derde maal’ en Joop Louwen heeft een
speciaal IJC-lied gecomponeerd waaruit een grote
genegenheid voor zijn werkgever blijkt:
De entree naar het voetbalveld
vanaf de Weteringkade,
oktober 2017.
(Foto Annèt Bootsma)
■ ■■■
11 11-
138 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
‘Des avonds wordt het scheemrig en duister om ons heen
en onwillekeurig gaat er je hand naar ’t knopje heen.
En dra schijnt er een zee van licht tot in de diepste nis.
Was het vroeger soms een helse toer, nu grijp je nimmer
mis
Refrein
Druk op de knop en het licht is daar,
druk op de knop en het is voor elkaar.
’t gaat zo makkelijk, ’t gaat toch zo goed.
Daar de IJC al het werk voor u doet.’
De hommage is kenmerkend voor het ‘wij gevoel’
bij de werknemers van de in 1911 opgerichte NV
Electriciteitsfabriek IJsselcentrale. Na de totstandkoming
van de PV worden er allerlei activiteiten
ontwikkeld. Er komen onder meer een tennis-,
klaverjas- en bridgeclub en ook een toneelgroep.
De voetbaltak, eigenlijk toch de bakermat van de
personeelsvereniging, raakt daardoor een beetje
de identiteit kwijt. Daarom wordt al snel besloten
om de voetballers onder te brengen in een zelfstandige
afdeling.
Bedrijfsvoetbal
Maar vóór de officiële oprichtingsdatum van
10 november 1937 wordt er dus al gevoetbald
door de mannen van IJC aan de Weteringkade,
waar in 1915 een kolencentrale in gebruik wordt
genomen. ‘Het huidige sportcomplex ontstond
toen er voor die oude centrale een afvoerkanaal
noodzakelijk was om een goede koelwaterafvoer
te bewerkstelligen’, weet Paul Benning, vanaf 1961
tot 2003 werkzaam bij het bedrijf en voetballend
lid tot midden jaren zeventig. ‘De gemeente
Zwolle had geen bezwaar tegen het graven van het
kanaal, links van het clubhuis achter de dijk, mits
de laaggelegen strook grond tussen het nieuwe
afvoerkanaal en het Almelose Kanaal wel benut
zou worden voor recreatieve doelen. Het aangelegde
sportveld was erg zompig. Gelukkig functioneerde
de sloot achter de kleedkamers als een
perfect en dubbel draineringssysteem, zowel bij
droogte als regenval. Er kwamen twee tennisbanen
en rondom het veld werd een sintelbaan aangelegd
waar getraind werd voor de sportdagen en
die we ook gebruikten voor onze touwtrekploeg.
Het was een prachtig sportparkje, een mooi visitekaartje
waardoor het “IJC gevoel” alleen maar
werd versterkt. Want die onderlinge band was
toch wel uniek.’
Oud-speler en ex-secretaris Albert Veld
onderschrijft dat. ‘De personeelsverenigingen
waren vroeger de kurk waar bedrijven op dreven.
Het kweekte een collectiviteits- en collegialiteitsgevoel.
De bedrijfsleiding, ook bij IJC, wist dat
donders goed. Dat was zo bij de vestiging Hengelo
waar ik ben begonnen en in Zwolle was het niet
anders. De sportdagen waren heilig. Niets was te
gek. Het welbevinden van de werknemer stond in
die tijd voorop. Dat is intussen wel veranderd.’
Terug naar de beginjaren van de voetbaltak
waar clubveteranen en andere bedrijfsteams doorgaans
de tegenstanders van IJC zijn. In mei 1937
vindt de eerste wedstrijd plaats op het roemruchte
ZAC-complex aan de Oude Veerweg. Er wordt
met 2-1 van de ZAC-veteranen verloren. Na de
oprichting is IJC, een tijd spelend onder de naam
Electra, prominent deelnemer aan de Zwolse
Bedrijfscompetitie die van 1938 tot en met 1940
wordt georganiseerd door Zwolsche Boys. Op
Sportpark De Vrolijkheid nemen onder andere
teams als Tilia (Tijl) en de Blazende Veiligheid,
de spoorhazen van de NS, het tegen elkaar op.
Het voetbalveld van
Edon, gelegen tussen
het Almelose Kanaal en
het voor de oude elektriciteitscentrale
gegraven
afvoerkanaal, met
rondom het veld een
sintelbaan, afgebeeld op
een kaart van Zwolle
uit 1964. Rechts onder
het voetbalveld de oude
IJsselcentrale. (Collectie
HCO)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 139
Na de Tweede Wereldoorlog worden de bedrijfscompetities
hervat en wordt er vier keer op rij de
titel binnengehaald. Tijdens de kampioensfeesten
wordt er flink uitgepakt. Het bedrijfsvoetbal is
mooi met veel successen maar vooral ook erg kort,
namelijk uitsluitend in de maanden mei en juni.
Dankzij secretaris Willem Nijmeijer, die in zijn
functie als telefonist bij het bedrijf veel contacten
had, worden er wedstrijden georganiseerd tegen
collega’s van andere bedrijven zoals de Provinciale
Utrechtse Elektriciteitsmaatschappij N.V. en
het Gemeentelijke Energiebedrijf Enschede. De
KNVB had nooit veel bezwaar tegen dat ‘wilde
voetbal’, als er maar geen eerste elftalspelers van
KNVB-verenigingen bij betrokken waren
Transfer
Bij IJC groeit dan langzaamaan de behoefte om
mee te gaan doen aan de reguliere competitie in
het zaterdagamateurvoetbal. Op 17 oktober 1953
gaat er een brief uit naar de heer De Roos van de
KNVB-afdeling Zwolle met het verzoek over te
gaan van de bedrijfscompetitie naar het officiële
zaterdagvoetbal. In het verzoekschrift wordt hoog
opgegeven over de accommodatie. Het nieuwe en
nog steeds markante kleedkamercomplex is voor-
Eén van de eerste IJC teams in de jaren dertig, met
staand derde van links Joop Zegeling Sr.
De selectie van IJC met op de achtergrond de oude IJsselcentrale aan de Weteringkade. Staand tweede van
links Cees Spanhaak, vierde van links grensrechter Bernard van Nee, vijfde van links Wezenberg, zesde van
links Joop Zegeling sr. Eerste van rechts Van Heerde, tweede van rechts secretaris Wim Nijmeijer. Zittend,
eerste van links Steven Spanhaak.
■ ■■■
11 11-
140 | jrg. 34 – nr. 3 zwols historisch tijdschrift
zien van twee badcellen en in beide kleedlokalen
zijn langs de hele lange zijde tevens wastafels aangebracht.
De tijd van de pomp is definitief voorbij.
IJC directeur ir. G.H. Rietveld is zo trots op het
onderkomen dat hij aan zijn wekelijkse ronde
langs het bedrijf op zaterdag het sportcomplex
toevoegt. De voetbalbond is ‘om’. De club gaat uitkomen
in de derde klasse van de KNVB-afdeling
Zwolle.
De promotie naar de tweede klasse is er snel,
gevolgd door een titel, maar met het jaar daarop
alweer degradatie. Naast de sportieve ontwikkeling
laat men zich ook sociaal van zijn beste
kant zien. Dat blijkt wel uit de ‘verkoop’ van
toptalent Hennie van Nee, zoon van Bernard van
Nee die zich lange tijd verdienstelijk maakte als
clubgrensrechter. Hennie stapt in 1957 op achttienjarige
leeftijd over naar Zwolsche Boys, dat
in de tweede divisie acteert. Het is het begin van
een imposante profcarrière die hem naar onder
andere Heracles, PEC, Kickers Offenbach, Cercle
Brugge en Haarlem zou brengen. Van Nee debuteert
op 30 september 1964 in Oranje en komt tot
vijf interlands. De in 1996 overleden spits brengt
door zijn transfer naar Zwolsche Boys 450 gulden
in de clubkas, voor die tijd toch een aardig bedrag.
Door het bestuur wordt daarvan grootmoedig 250
gulden geschonken aan de ‘Vrienden van de Buitenschool’,
het huidige De Ambelt.
Het vertrek van het grootste talent ooit van IJC
is een sportieve aderlating maar men vult de leemte
snel in door Ben Spanhaak over te nemen van
PEC, een jaar later gevolgd door Jan Kattenberg.
Opmerkelijk is wel een in het overschrijvingsformulier
opgenomen passage dat als Kattenberg
weer voor PEC wil voetballen er geen transfersom
bedongen zal worden.
In 1960 kan de vlag uit. In eigen huis wordt
concurrent SVM uit Marknesse met 4-0 verslagen,
de titel wordt uitbundig gevierd in zaal Urbana.
Scribent ‘Toone de Skierder’, het pseudoniem voor
A. Volkers, is present en verhaalt in het Zwols in
personeelsblad ‘IJC Schakel’ dat aanvoerder en
pro Deo trainer Remmelt Wagenaar een bon voor
een paar voetbalschoenen cadeau krijgt.
Na het succes blijft IJC lang op het hoogste
(afdelings)niveau, ook door de komst van een
aantal spelers die niet altijd zelf werkzaam waren
bij de IJC maar via familieleden wel een band
hadden met het bedrijf. Casper Kamp wordt lid
omdat zijn vader als portier bij de IJC werkte. Zijn
zwager en sterkhouder (drijvende kracht in team)
Eef Wink, die eerder als semiprof voor PEC had
gespeeld, kon in dienst komen van IJC en kwam
over van Be Quick ’28. Als de lidmaatschapsregels
wat losser worden is IJC in die periode ook een
toevluchtsoord voor de nodige ZAC’ers en voormalige
PEC semiprofs zoals de bij IJC werkzame
Wannie Sterken, Jan ’de kriele’ Horst, Hennie
Goudbeek en Harry Schakelaar, maar ook Jan
Tielbaard en Harrie Kornelis.
Vooral qua accommodatie timmert de club in
de jaren zestig flink aan de weg. In 1965 wordt een
lichtinstallatie in gebruik genomen, uniek voor
die jaren want kunstlicht beperkte zich doorgaans
tot hooguit twee houten lichtmastjes met wat
‘peertjes’ om toch in het donker nog een beetje te
trainen. ‘De masten kwamen van de opgeheven 10
KV (kilovolt) hoogspanningslijn Haaksbergen-
Eibergen’, herinnert Benning zich. De heuglijke
gebeurtenis wordt opgesierd met een wedstrijd
tegen Kabel-Boys, een elftal samengesteld uit personeel
van de firma Van Gelder. Het wordt onder
Hennie van Nee, het grootste talent ooit van IJC, in zijn PEC-tijd, seizoen
1962/63. Staand vlnr. Hennie van Nee, Wannie Sterken, Gerrit van der Kreeft,
Gerrit Voges, Adri Jansen, Adri van Gorp, Leo Koopman. Gehurkt vlnr. John
Abma, Bert Teunissen, Gerrit Kerkhof, Wout Pelzer. (Foto Jan Drost)
■ ■■■
11 11-
zwols historisch tijdschrift jrg. 34 – nr. 3 | 141
erbarmelijke weersomstandigheden 1-5. In 1966
besluit de directie van de IJC tot de plaatsing van
een kantine op het complex. Maar eerst wordt in
1967 op 10 november nog het dertigjarig jubileum
gevierd. De receptie is in de Voordrachtzaal van
het IJC gebouw aan de Zeven Alleetjes.
De ‘Zegelingen’
Joop Zegeling sr., al dertig jaar preses, ontvangt
van de voorzitter van de KNVB-afdeling Zwolle Jo
van Marle de zilveren bondspeld, een hoge onderscheiding
voor een clubbestuurder. De naam
Zegeling is door de jaren heen onlosmakelijk met
de IJC verbonden. Op de elftalfoto’s, vooral in de
eerste decennia, prijkt altijd wel een Zegeling.
‘Mijn vader Joop was doelman bij PEC. Hij werkte
vanaf zijn dertiende 49 jaar voor het bedrijf en
heeft sinds de oprichting zijn hele ziel en zaligheid
in de club gelegd’, zegt Joop Zegeling jr. ‘Hij was,
met een onderbreking van enkele seizoenen in de
beginjaren zeventig, voorzitter vanaf het oprichtingsjaar
in 1937 tot 1994. Tamelijk uniek lijkt mij.’
Op de Algemene Ledenvergadering op 8 november
1994 worden Joop Zegeling sr. en zijn vrouw
Pietje in het zonnetje gezet door zijn opvolger
Frans Kwakman. Als dank voor bewezen diensten
krijgt het clubicoon na een voorzitterschap van
ruim vijftig jaar onder meer keeperhandschoenen
en knielappen cadeau. Het stond op zijn verlanglijstje,
zo wisten zijn zonen. ‘Mooi ak nog eens
mut invall’n.’
Joop Zegeling jr. zelf speelde van 1978 tot 2000
bij de club en trad in de voetsporen van zijn vader.
Hij was voorzitter van 200