NK I JKEXEMPUAR
Historisch
Tijdschrift
8e jaargang
1991, nr.1
ƒ9,50
uitgave van de Zwolse Historische Vereniging
‘HEID, BROEDERSCHAP.
ï COURANT,
r den 2 Jtimtary. 1796.
DER B1TAAFSCHE VRYBKID.
té-f
£ t
;; H:
A, t-.ra.-tit
van
tcll£l>
u«a
als oeK va
dsihöH va
dat te Au
vuur dl» V
viecion t«
raio rog
urfoa | wloorca
iüiuot I Is h-‘C
>uti ik j zoo goed !
O J I . zo er niet
in da | Ik ka
D10K O /is
der «ewsp
d» eer il
t«
•*••
k aiii;
orytie
co
and >
e uit
1 det
icrJuo
cyoei
t, dn
D Huhi
t ,
j
lytt «r
voorleuoo,
Ifs eeu
D.t V.i=»
t> n beeft
tturgtry ir
Mon h
utn zig,
•Jat dit ie
urn dit I
.!«
beifcea.
Dur e
Gsld rl
JOU RN AL P O LITI QUE
DU D EP AR.1 E M ENT
DES BOUCHES DE L’ISSEL.
STAATKUNDIG DAGBL A
VAN HET DEPARTEMENT
DER MONDEN VAN DEN YSSEL.
j e t i d i ;’J 3 1 U t c c m b r e %<-i
Zls daai
v i f i i . Ik I
-D.nar unt.
I l het V
hooft l n z '
hgrnor ri
mogelyke
-Jat djn.l
ta»tof G
. 7 9 0 Dur.dcrcag den 31 Dtctrr.ber
I N T E R I E U R .
PREFECTTJRK DU DEPA1^ T1" NfENT DES
BOUCHRS f»E Ul'-SPL.
No t. ) re D I V I S I O N -
. CHEVAL1FR de L'KMPIRE , MEMBRE He i t « 4 -
r.I,.M CHOMNKIIR. er B -8
. | ^ – j . in de mee(te Previntien %in «ns Cemenebeft i l:ct Koogduitfche Nieuws vroeger dan andere Courau- rSt “”O^ “” ”
*-^ verfclridene Weekbladen, Couranten en ancUre I ten en £i:-iiwspspieren ie kunnen mede deeten.
Nieuwspapicren worden uitgegeven; waar door de N»?ie
niet alleen genoegzaam word onderricht v«n dca lydelyken
toeftand «lezer Repnblyk, van derzelver TOCTcti
andeten, zo kan een ieder, zo wel binnen JJ M 2 8
als buiten deeze Provintie door middel van dit ons. a3 u *• “o
van 13 juni 1805 wezen zij erop dat zij
hun krant “met zeer zware kosten en onvermoeide
werkzaamheid tot die trap der
volkomenheid hebben gebragt” welke zij
thans bezat. Maar nu vreesden ze “dat
mogelijk iemand binnen deze Stad ook
een Courant zoude willen ondernemen,
ofschoon waarschijnlijk wel onder eene
andere benaming”. De Tijls hielden het
stadsbestuur voor dat zij daardoor veel
inkomsten uit de advertenties zouden verliezen,
“welke toch wel het Fonds uitmaken,
waardoor deze onze Courant haar
bestaan behoudt”. De eventuele komst
van een tweede nieuwsblad zou de Zwolsche
Courant dus grote schade toebrengen,
“waarvan hoogstwaarschijnlijk gevolg
zoude zijn, dat deze Courant weder te
gronde ging, – of wel den val van beide
zoude kunnen na zich slepen”. Dat beeld
hield men het stadsbestuur voor: bij het
toelaten van een andere krant zou Zwolle
uiteindelijk eindigen zonder krant! Om dit
te voorkomen vroeg men of de Zwolsche
Courant niet “zodanig eene vastigheid
gegeven konde worden, waardoor zij
supplianten alleen, en niemand anders
binnen deze Stad bevoegd wierden een
Courant te mogen drukken en Advertissementen
in deselve (te mogen) plaatsen”.
Daar had men best wat voor over,
“desnoods onder uitkering van een jaarlijks
equivalent aan de stad, Godshuizen
of waartoe zulks mogt bestemd worden”.
Op dit verzoek werd op 25 juni 1805
gunstig beschikt. In ruil voor een jaarlijkse
betaling van 50 goudguldens ten behoeve
van het weeshuis bezat Tijl nu
voor Zwolle een monopolie.
Koninkrijk Holland
In 1806 maakte de Bataafse Republiek
plaats voor het Koninkrijk Holland. De
bemoeienis van de overheid met de
kranten werd er niet minder op. Zo
mochten alleen die staatsstukken geplaatst
worden, die in de Staatscourant
voorkwamen. Hetzelfde gold voor aanstellingen
van ambtenaren, officieren en
dergelijke. De gemeentebesturen moesten
erop toezien dat “geene verontrustende
nieuwstijdingen, zo binnen ’s lands ofte
uit de Armee van het Rijk overgenoomen
uit Buitenlandsche weinig geaccrediteerde
nieuwspapieren worden geplaatst”. 6) En
in 1807 werden de kranten zelfs opgedragen
“[…] om niets, dit Rijk algemeen
en de krijgsbewegingen binnen en in de
nabijheid van deszelfs grensen in het bijzonder
[…] te plaatsen”, alvorens dit was
verschenen in de Koninklijke Courant.
Bovendien moesten alle te plaatsen berichten
eerst worden voorgelegd aan de
procureur des Konings, “[…] die bij deze
word versogt en geauctoriseerd, alzodanige
passages als daarin mogte oordelen
strijdig te zijn met deze order daaruit
te roijeeren […]”. 7) Dit voorschrift
werd overigens al op 23 september daaropvolgend
ingetrokken, “[…] met aanbeveling
van wat voorzichtig in ’t plaatzen
van opgemelde tijdingen te zijn”.
Daarop lieten Martinus en Hendrikus Tijl
de procureur weten de Hollandse kranten
tot richtsnoer te zullen nemen, “’t geen
denzelven goedkeurde”. 8)
Drukkerijen
In 1810 werd het Koninkrijk Holland ingelijfd
bij het Franse keizerrijk. Overijssel
heette nu departement van de Monden
van den IJssel, of eigenlijk ‘Département
des Bouches de 1′ Yssel’. Van overheidswege
werd steeds meer druk uitgeoefend
om toch vooral de Franse taal te
gebruiken. Al snel kwam het voorschrift
dat de berichten in de kranten zowel in
het Nederlands als ook in het Frans
moesten worden afgedrukt. En zo heette
vanaf 1 februari 1811 de Zwolsche Courant
ook ‘Gazette de Zwolle’. De Franse
vertalingen waren overigens niet altijd
naar de zin van de autoriteiten. Zo lezen
we in een brief van de directeur-generaal
van politie aan Tijl van 7 januari 1812 dat
deze meermaals fouten had ontdekt, die
de lezers slechts konden leiden “dans des
erreurs grossières”.
Met de inlijving werd de Franse wetgeving
in Holland van toepassing. Bij keizerlijk
decreet van 5 februari 1810, dat nu
ook in Nederland gold, was de boekhandel
geregeld. Daarin was onder meer het
aantal drukkers per departement aan banden
gelegd. De Tijls, die naast krantenuitgevers
tevens boekdrukkers waren, wilden
blijkbaar weten waar ze aan toe waren.
In het archief vinden we een brief
van 22 februari 1811 uit Nijmegen, schijnbaar
geschreven door een huisvriend, die
hen nadere informatie gaf. “Het is waar,
dat het getal der drukkers in Parijs is gereduceerd
en op 60 is gebragt, en zulks
ook in de overige Departementen zal
plaats hebben”, zo konden ze lezen. Ook
in het Nederlandse gebied zouden binnenkort
maatregelen te verwachten zijn.
Maar de schrijver stelde ze direct gerust:
“Doch geloove ik niet dat UE iets zal te
vreezen hebben, daar Zwolle, zo ik
meene de Hoofdplaats van het Departement
is, en het getal der drukkers zo zeer
groot niet is”.
In het archief van Tijl bevindt zich een
stuk dat nader licht werpt op de Zwolse
boekdrukkenj van die dagen. Het gaat
hier om een concept-antwoordenlijst. Niet
vermeld is op wiens verzoek deze is opgesteld.
Vermoedelijk zal dat de prefekt
zijn geweest, de hoogste bestuurder in
het departement. De eerste vraag informeerde
naar het aantal drukkerijen in
Zwolle in 1806 en 1811. Uit het antwoord
blijkt dat er in 1806 vier drukkerijen actief
waren geweest, die van M. en H. Tijl (onderfirma
van M. Tijl en zoon), F. Clement,
J. de Vri en B. Idzinga. Deze drukkerijen
waren er in 1811 nog steeds. In 1806 hadden
vader en zoon Tijl acht werklieden in
dienst gehad, in 1811 nog maar zes. Voor
Clement lag dit getal op vier respectievelijk
drie en voor De Vri op zes en
vier. Idzinga had in 1806 één werkman,
“dat zijn zoon was” en zat nu zonder
werkvolk.
Op de vraag hoeveel deze drukkerijen in
1806 en 1811 gedrukt hadden, luidde het
antwoord: “De Drukkers van de drie
groote drukkerijen kunnen deze vraag
met geen mogelijkheid beandwoorden,
alleen zoude van hun eenige verklaring
op dezelve kunnen dienen dat zij in en
voor 1806 ruim een derde meer arbeidsloonen
in een rond jaar betaald hebben
dan zij thans in een rond jaar doen,
waarvan veelal de oorzaak is, dat te vooren
op hunne drukkerijen aanzienlijk veel
besteld werk gedrukt wierd, en thans veel
voor hun rekening moeten opleggen om
hun werkvolk aan het werk te houden;
waarmede zij, met groote schade blijven
zitten”. Op de vraag naar de aard der
werkzaamheden bij de verschillende
drukkerijen was het antwoord dat Tijl,
naast de krant, smout- en boekwerk verzorgde,
waarbij schoolboeken apart
worden genoemd. De overige drukkers
deden, uitgezonderd natuurlijk het
drukken van een krant, hetzelfde werk.
De kleine drukkerij van Idzinga vervaardigde
voornamelijk “Tabakspapier”.
Niet lonend
Op de vraag naar de veranderingen door
de jaren heen was het antwoord dat deze
vooral in het teken hadden gestaan van
achteruitgang. Met name de teruggang in
het drukwerk voor het departementaal
bestuur, “’t welke in en voor 1806 op de
drie groote drukkerijen zeer veel werk
veroorzaakte”, was hier aan debet. Tijl
was er nog het beste uitgesprongen. Het
drukwerk dat de prefektuur in 1811 had
uitbesteed was geheel ten gunste van
deze drukker gekomen. Maar dit werk
was, nog steeds volgens de antwoordenlijst,
gering, “omdat veele besluiten thans
gratis in de Courant worden geplaatst en
de overigen geschreven worden”.
Een andere oorzaak van de slechte gang
van zaken moest worden gezocht “in het
van jaar tot jaar afneemen van den trek
tot het koopen van boeken, waar door
het drukken van boekwerk bijna niet
meer kan worden ondernomen”. Gevraagd
naar de diepere redenen van deze
veranderingen luidde het uitvoerige antwoord:
“Ie. Aan de tijdsomstandigheden,
2e. aan de schaarsheid van geld, 3e. aan
het doen of laten schrijven van veele zaken,
die te voren gedrukt wierden, 4e.
aan de steeds afneemende leeslust, 5e.
aan het menigvuldig drukken der boeken,
wetten en rijkspapieren die thans aan de
keizerlijke drukkerij te Amsterdam gedrukt
worden, en waarvan zij verstoken
zijn, 6e. aan het afneemen van den koophandel,
7e aan de moeilijkheid en kostbaarheid
der verzending, 8e. aan zoo
veele moeilijke bepalingen waaraan de
boekdrukkerijen inzonderheid onderworpen
zijn en ten 9e om dat het drukken
van boekwerk thans minder is dan
voorheen, uithoofde van het bezwaarlijke,
om naar het voormalig Zeeland, voormalige
Bataafsche Braband enz. eenige
Hollandsche gedrukte werken te verzenden;
het plekje grond waarop Hollandsche
boeken moeten worden gedebiteerd
zoo klein is, dat het in zeer veele gevallen
de kosten niet kan opbrengen, om
auteur, drukloon en papier te betalen, en
om dat de Hollandsche taal in geen land,
buiten ons vaderland wordt gelezen, dan
in de colonien van oost en westindien, en
thans ook zelven in de Hollandsche Departementen
minder gelezen wordt dan
voorheen”. Een hele waslijst! Op de vraag
naar de middelen tot verbetering van de
toestand, was het nuchtere antwoord:
“Zijn zeer bezwaarlijk om op te geven;
Wanneer de opgegevene redenen der
verandering konden worden weggenoomen,
dat zouden wel de beste middelen
van verbetering zijn”.
Staatkundig Dagblad
Ook voor de kranten bracht de inlijving
veranderingen met zich mee. Met name
het keizerlijk decreet van 3 augustus 1810
was van belang. Dit decreet, dat handelde
over de nieuwsbladen, trad op 9 april
1811 hier in werking. In elk departement
mocht voortaan nog maar één staatkundig
nieuwsblad verschijnen. Dit blad zou onder
toezicht komen te staan van de prefekt,
die vooraf iedere uitgave moest
goedkeuren. Ook zou hij een redacteur
benoemen. Het was de Zwolsche Courant
die voor het departement van de Monden
van den IJssel werd aangewezen als staatkundig
nieuwsblad. In een circulaire deelden
de Tijls de abonnees mee dat zij met
ingang van 1 augustus 1811 waren aangesteld
als drukkers en uitgevers van het
Staatkundig Dagblad van het departement
van de Monden van den IJssel, “het eenigst
Nieuwspapier het welk van den 1
GELYKHEÏD, VRYHEÏD, BROEDERSCHAP.
ZWOLSCHE COURANT.
No. i. Zaturdag.den 2 Jauuary. 1796.
MET TWEEDE JAAR DER KATAAFSCHE VRYBKID.
2 kn
N E D E R L A N D E N .
Brlif uit ‘sHAGE varj den 29 Decfinbtir 1795»
M E D E B U R G E R !
Gy ‘/.’«et, Vii^nd! dat h«t uog en do wsnsch »an
. N é l.!ni!s Britivjn teedj la;:g op h’;t (Uarftellja
eener Natiooale Conventie gevestigd wa<-, dut u«e
Froviricii* door het onannelyk ntimuo der Cocciuiit' daanoa
via den Burc.-r J >‘d^ns &o toet ui t^t blos KIM ba> ft,trn vo:>ral
dat do Stad Z#olla ony» fchryva» pu’v cq maiKt, op Hj( O«ory6-
( i l , op d»t 2»o!le’, coo-nnals (>«eJ£ bcdr • ‘ , a!s die uo
h»illi;<8 plïats, waar ds Vyh 11 eo" fc3uit(>|i«(g viad«nd-.>
i h i is op.rnyk hursn z-lsl v=5ijjt, Z|J vin don aiterdoH.t
ontheffa, als of 4t:zet
G’cocutnlittsrde s — lü ze* door éé , waot wO’t, dit
ir twae of drie G cimoiitu-erde«t «atuui» Ortirysf^l io Hu’
H. M»g V.ïrga’tinnf; waren, eo hoo t«ij eij-cotlys hi.-t,
dia In datrza het woora voerHj. wrtef ik »ifr mrtt^’s. alt
I Is h-JC nlst ODjelükklg, daar de ^aikco buitL-o ‘ilardi
j zoo goed (ban, ddC de twtwdritt ons ten »al oio:: bwtgnr;,
. zo er oiet by ryis kratjtdaciig io roorzieD ?d/dt.
| Ik H ‘ U » onk noi «eldj», dat Uw Mr
mees O.aipfci G cummittiariU i i «e Vergadeikg j:bi;f
der jewap cdu Burjwym Ji C ran Llgt«ob«((; gis =i by
da seriitf Vafg’Joriwj’ hoeft gr-auC’t erd, cshouden i;j do
Mutchül’ k.1»»- Io ret grW-.-zun Stadh;uJrrlyk liwanijr^
ü«t V,’l3jlai:d rp itiaf van Banni^f m»nt voor eer.i^e j.a
rtn beeft vnbojin aan de G:drput -erdacs o IKD.
Ds Burgnr V. D S>«k i l thans »oor ernwoek ? r i f i j t r t .
Zie daar Vriend tl hit niiuwsdit ik ut? Bflotr xjnbj pro:
vifi i . ik ie/hasl > deol hot ci:t zilorn aan n»i !
o .2
S j – a t
ï ?-
5 S „ « o.
E’S!-
Augustus aanstaande af in dit Departement
zal mogen worden gedrukt”.
Uit die tijd zal ook het ongedateerde
schrijven stammen waarin de Tijls de prefekt
hun reactie gaven op een ontwerpreglement
van instructie. Het voortaan te
plaatsen wapen van het Keizerrijk zouden
ze zo snel mogelijk laten vervaardigen,
“hoezeer het hun kostbaar is”. Blijkbaar
maakte het concept-reglement ook gewag
van de kwaliteit van het drukwerk. De
Tijls antwoordden: “Zij zullen alles wat
mogelijk is doen, om de letter die zij
thans voor hunnen Courant gebruiken,
zuiver en duidelijk te drukken; doch zij
kunnen daartoe vooralsnog geen nieuwe
letter doen vervaardigen, om dat daarmede
eene voor hun te zware kosten van
ten minsten tusschen de zeven en achthonderd
guldens gemoeid is”. Wat betreft
de kwaliteit van het papier, die was gelijk
aan die van andere kranten. “Indien het
debiet egter zodanig mocht aanwinnen”,
dan zou het gebruik van beter papier
overwogen kunnen worden.
Een ander punt betrof de Franse vertaling:
“Het zal allermoeilijkst en voor de
uitgevers genoegzaam onmooglijk zijn om
iemand, die beide talen verstaande, te
vinden”, die als corrector wilde werken.
Temeer daar hem slechts een laag loon
kon worden geboden. De door de prefekt
voorgestelde subsidie in deze vonden de
Tijls onvoldoende, “daar dezelve, met eerbied
gezegd, waarlijk in schijn, maar
geenzins in de daad eenige aanwinst is”.
Voorgesteld werd het correctiewerk te
laten uitvoeren door “den jongsten uitgever”,
Hendrikus Tijl, die dat tot dan toe
steeds had gedaan. “Hoezeer de Fransche
taal niet goed verstaand, doch die zich
met alle vlijt zal toeleggen en zich werkelijk
toelegd om daardoor verder machtig
zal worden”.
Aan de wens van de prefekt om officiële
mededelingen gratis in het blad te plaatsen
wilden ze wel voldoen, “wanneer de
stukken niet zoo menigvuldig en uitgebreid
zijn”. Vader en zoon Tijl stelden
voor eenvierde voorpagina daarvoor te
reserveren. De eis dat de krant vooraf
door de prefekt zou moeten worden
goedgekeurd was natuurlijk niet te negeren.
Wel werd gevraagd deze autorisatie
tijdig te geven. Dit met het oog op het
halen van de postwagens en schepen. De
krant moest immers op tijd bij de abonnees
zijn, omdat vertragingen “[…] eene
dadelijke opzegging van een groot aantal
zouden ten gevolge hebben”. Het voorstel
was dat de knecht die de krant naar de
prefekt bracht, op de autorisatie zou
mogen wachten. Ook in de wens dat de
prefekt en de maire van Zwolle eerder
een gedrukte krant zouden ontvangen
dan de overige abonnees kon worden
toegestemd. Voor de maires van de andere
gemeenten was dat echter niet haalbaar.
Het voorstel de abonnementen niet meer
op naam van de maires, maar op die van
de gemeentebesturen te stellen, stuitte op
bezwaar. De Tijls voorzagen dat alle leden
van het gemeentebestuur “[…] en
anderen die als bedienden of in anderen
qualiteiten bij de Gemeente Besturen verkeeren”,
in dat geval hun abonnement
zouden opzeggen. Dat zou dan weer inkomsten
schelen. En hoe minder lezers,
des te hoger de kosten. Nadrukkelijk
moest vermeden worden dat de abonnementsgelden
omhoog zouden moeten
gaan. Martinus en Hendrik Tijl wisten
“moreel zeker […] dat zoo dra de Courant
maar slegts een enkele duit verhoogt
wierd in prijs, er dadelijk zoo veele zouden
worden afgezegt, dat zij binnen weinige
weken met het drukken en uitgeven
en alzo met die souree van hun bestaan
zich geheel genoodzaakt zijn uitscheiden
en de Courant die nu zij […] met zware
kosten en grote moeite hebben op den
been gebragt, wederom zien te gronde
gaan”. Als voorbeeld gaven ze de duit
porto die lezers van buiten Zwolle extra
moesten betalen “sedert den nieuwe inrichting
der Posterijen”. Dat had hun maar
liefst honderd opzeggingen opgeleverd.
En het ging toch al niet best met de
krant. Zo hadden nog onlangs zeer velen
opgezegd, “om dat, zeggen zij, de
Courant van hoe langer hoe minder belang
voor Particulieren wordt”. De in de
ontwerp-instructie opgenomen plicht zich
aan de aanwijzingen en verordeningen
van de prefekt te houden vormde voor de
Tijls geen probleem: “Na dit art. zullen de
Uitgevers, even zoo als het alle burgers
betaamd, zich met eerbied gedragen, daar
onze Prefekt toch niets van ons vorderen
zal, dan dat billijk is, en uitvoerlijk”.
Advertentieblad
De krant stond nu dus onder toezicht van
de prefekt. Daarnaast moest men ook
rekening houden met G. van Lennep, de
te Groningen gevestigde inspecteur voor
de drukkerijen en de boekhandel in de
departementen Wester Eems, de Monden
van den IJssel, den Boven-IJssel en Vriesland.
Een keizerlijk besluit van 26 september
1811 bracht verdere wijzigingen.
Er werden voorschriften gegeven voor de
zogeheten ‘feuilles d’affïches, annonces et
avis divers’. Het was de bedoeling dat de
advertenties uit de nieuwsbladen zouden
worden genomen en in een zelfstandig
blad uitgegeven. Er zou voortaan dus
sprake zijn van een staatkundig blad en
een advertentieblad. Beide bladen mochten
bovendien niet bij dezelfde uitgever
verschijnen. Er was een lijst opgesteld van
veertien Nederlandse steden waar een
dergelijk advertentieblad gedrukt mocht
worden. Zwolle werd daarbij niet genoemd.
Martinus en Hendrik maakten zich daarover
ernstig zorgen. Ze waren bang dat
het hun uiteindelijk zou worden verboden
advertenties uit te geven en schreven
hierover een brief aan de prefekt. Hoewel
ongedateerd stamt de brief waarschijnlijk
van januari 1812. In de brief schreven ze
“dat zij ten hoogsten bedugt zijn dat dit
Decreet ook zijne strekking tot hunne
Courant mogte hebben”. En verder: “Dat
het hun vergunt zij hier bij met alle nederigheid
aan de attentie van U mijnheer
de Prefekt aan te bevelen, vooreerst, hunne
huiselijke omstandigheden en het gedeeltelijk
bestaan ’t welk hun de Courant
en voornamelijk de advertentien, na tweeentwintigjarigen
arbeid, opgelevert, en ten
anderen de nuttigheid, noodzakelijkheid
en kennelijke behoefte van dezelve voor
de ingezetenen van dit Departement en
aangrenzende oorden, en welke Courant
door bijna zoo veel duizend menschen
gelezen wordt als er honderden worden
gedebiteerd”. De Tijls vroegen de prefekt
hulp bij het zoeken van de weg, “[…] welke
wij voor ons behoud zouden moeten
inslaan”. En tot slot: “Het is met een hart
vol vertrouwen en oprechte eerbied dat
wij ons derhalven tot U wenden, U smekende
voor het behoud onzer Courant en
inzonderheid der advertentien”.
Maar de Tijls konden voorlopig gerust
zijn. De krantenuitgevers in de steden die
niet op de lijst hadden gestaan, mochten
doorgaan met het uitgeven van advertenties.
Voorwaarde was wel dat deze op
een apart blad bij de krant zouden worden
gevoegd. Alles leek erop te wijzen
dat de regeling voor deze laatste groep
tijdelijk was en dat ook hier uiteindelijk
de advertenties van het overige nieuws
zouden worden gesplitst. Dit vooruitzicht
bleef vader en zoon Tijl zwaar op de
maag liggen. En niet ten onrechte, want
de krant liep toch al niet zo goed. Dat
komt naar voren uit hun brief aan de
prefektuur van 3 februari 1812, waarin
opgave werd gedaan van de oplage van
de krant nu en vroeger, “met redenen van
de vermindering derzelven”. Aanvankelijk,
“na eerst een reeks van jaren met een
zeer onbestendig debiet geworsteld en
vele schokken ondergaan te hebben, was
het debiet van den jare 1795 af tot 1805
toe op eene bestendige voet”. De krant
had in die jaren gemiddeld 1000 abonnees.
Zowel binnen als buiten Overijssel,
schreven de Tijls vol trots, wist de krant
zich een lezersschaar te verwerven. Vooral
ook door de “zeer matige prijs”. De
krant kreeg een klap toen in 1806 de
belasting op het zegel was ingevoerd. 9)
Daardoor moest de prijs worden verhoogd
wat leidde tot 250 opzeggingen.
Van die tijd tot midden 1810, toen het op
last van de directeur van politie verboden
werd nieuws te halen uit buitenlandse
correspondentie en kranten, verloren ze
nog eens een hondertal klanten, en een
herstel had zich tot heden nog niet ingezet.
Integendeel, want vanaf het begin van
1811 bestond de krant grotendeels uit
mededelingen van de prefektuur. Bovendien
veroorzaakte het voorschrift de berichten
ook in de Franse taal te plaatsen
een verdere achteruitgang van plaatsruimte.
Dat had tot gevolg “dat wij aan de
begeerte van het publiek minder konden
voldoen en veele nieuwstijdingen moesten
agterlaten”. Opnieuw verloor de krant
lezers zodat die nu nog slechts 500 abonnees
kon tellen. Ook de losse verkoop
aan “buitenlieden en onbestendige koopers”
was in de laatste jaren aanzienlijk
gedaald. Van de 100 exemplaren die
daarvoor extra werden gedrukt, hield
men nu vaak zo’n driekwart over. Om
10
JOURNAL POLITIQUE
DU DEP AR. 7 £ MENT
DES BOUCHES DE L’ISSEL.
STAATKUNDIG DAGBL A D
VAN HET DEPARTEMENT
DER MONDEN VAN DEN YSSEL.
Jeudi !e 3 . üeccmbre rS:2 ( N g 7 9 . ) Donderdag den 31 December ifli».
I N T E R I E U R .
PRÉFECTURE DU DEPARTEMENT DES
BOUCHP.S DE L’f:SFL.
(No. t.) re D ! V I S ‘I O N Le CHEVALIFR de L’ïMPiRE , MEMBRE de UÉji.
GlüN J’HONNEUR, er ,(e L’OkDRR lMPcRlfa»
de :> RfUNIOrN . PRé FE T ;
Pitv.enr. («3 Irccieifts q « lej Medecia3 vétérinaire* *4snït daoi
«e Déptttenteat fout ,
Mrulcuri:
FRANS CAREL SCHULTK 1 Zwolle,
1ACOB VAN HER KLUIM a ü™.’«’,
“WOLTfiR JAN VAN CLÜ.EF 4 VolUnhoft.
el
JAN HENDRIt FERDll AM> GOOSMAN » £W«»
Cit annonce fe hit exptesfemenr, atto que ‘es admmisrrés
pcijfti! les dMtidRim d’«urres perleose* non qiulificcs c: iouvent
feóorantes
P.
Le Prtftt
H O F S T E D E .
DES SOUCHES DS L’ISSEL.
f de Z
L’AUOJTEUft AU CüWSElL 1>*£TAT, SOÜS-PREFET;
•
V’oainnr tiigiet ^Éfl^itivemeot 1’orgt .iitloo -dtkiés Baieiux-,
prcvicr.t. fes sdtnrnisrrfis et ^étfraleBicDt tous firttionnjires ou
üutres pu’fonflcs ^U’ fin’ on feraicot dins les cas d”avoir des té*
hC’.’iis avi-c iul : ffu”4 dS’rr du lei^Janviet 1S13 , l’ordte faivaet
ftra érabil 4 la Soit* PiÜfecivrc.
•tes oureacrx frroot oa»»rts foei les j^urs depuf» buit heorej
i’j malin jüs^u’a qjarre. heures
Jcvrout ê te mifcs da >8 a Bdo v. pi»:é^-, è eer cflet, a Ia puite
t;c: Je U jous-Pi^fec.ure; cecte pu:te fcra Üuvertc aux
B1NNENLANDSCHE BERIGTEN.
P.V!FEKTÜRP: VAN HET DEPARTEMENT DER.
MONDEN VAN HEN YSSPL.
^Wo. 1.) iftr ]) 1 V 1 5 i E. D RYHS RIDOF.-R , L I ) van het I.^CloRN vnn TPR .
en van dj UElZERI.YK.E ORDli dm UF-CNIE,
P R E F E K T ;
^•’<-i j : ter keixus varr een leder ii<"n ru Ifi ann^ajt. dtt de
eNS CAREL SCHULTE- te Zwoüt.
jlCOr, Vnl< u t R KLUii'J te O-.-n-n.
WOLTER JAN VAN CI.EEP te J'oUtnfii.rt:
J^TJ HF.NDRiK. FERniNAND 0 0 0 S M A N •- Pc'.'.•:.-.
WirdcR.le d:-ze gcstiiitteerde Vee-At'fcn «Idj; bekend gemuki
, ti:n ei Je de Inue^iivneo .(ciclvc vm inderc u»g-qu«lj.
ficetfJc ea veeltyjs orkundi^e peifuncn kut.nco ocderfcheidca.
Zwolle i;Q aa Decotnbet 1812.
De Prefckt
P. Tl O F S T K O E .
D E P A R T E M E N T P E R M O N D E N V A N D E N Y S S E L .
Arroodisfcmeni vin ?wnllt.
De A U D I T E U R by «ierf STi» A T S R A A D . O N D E B . . P R K .
FER.T van Zv.o'.it
De otpanifitic zyncr kDreaux volkuroen willende r e a l e n . » t r .
s»1ttij?t';yne nndr/hoorlnyen , eo In 't ilp,iuu-'0 ,hc Ambttn»(co
uf inJüre petfooen , dit 2yn o f l o u d t n zyn ID ': geval vao b e -
tiekfeii'Cen met hem te hebben, rtn, te Wejiii nen met rfen iften
Januaty i B ; . A: noTolgeDjc «rde ia de Ouder Prcfckturc ztl
'woiden i", e s c e r d
L)c Rufcaux zul'cn alle dagen vafi '1 mornecê tPn Kbr . tot
des nu.T:1'd«2s ten . i e t u i en open 7ryn ,-urt,(eiuiid rd d.- Zu:i en
bebondenc, Kecjtdjgeo, na dieo ty< j t l m:n er Dicmind meet
oeivanjen
Het rubiick z? toegar» tor de Rorernx hetben des MainJag»,
Dinjidag' m V i y 13^» VJII c] e f r f t i K j[rhnordi;tB var den Onder Prtfekt l y o bfpJild
pp I);f..^..’3^ , v.n eco r^: -Ipc urco des nimiJd”^>, en np ‘ i ^ *
(t^g , v^i tmoTfitus :tn t i .n rr>; t w i r i t r rrn — i)c publieke
A u n t . r i t e n d’iitc :ei: 3 : :i • y 1.1 unrvjrgm w j r J e o , wanneer
Zy z i k . c n:.-t 1H1, U j . ‘ t i Hn f k: ‘c beha: j r i en r.cbb’.D.
De Ver? teKfv.hr.Ken ( o f R ‘ q . ; e s ‘ m ) en tl’c sr.Jerc aan d f o
O r J i j P i t l – i t f..nb : e l l ‘ j » k c j , zul.en m ,e en wurJ’jn guloken
ie Je liai , w c u c ICÜ a i .D CIQJC jjD ifc voo.drut ici Ondci •
een verdere daling van het aantal lezers
te voorkomen, vroegen de Tijls de prefekt
de krant te laten zoals die nu was, “[…] en
de advertentien er niet van te scheiden”.
Wanneer dat laatste toch zou gebeuren
zagen ze de toekomst somber in “[…] en
wij op den duur daarmede zullen vallen”.
Om de financiële positie wat te verbeteren,
stelden ze aan de prefekt voor dat de
bekendmakingen van verkopingen, die
nu via kerkespraak gebeurden, eerst in de
krant zouden moeten worden gedaan.
Pas dan “blijft er voor ons nog een straal
van hoop dat dezelve in stand zal kunnen
blijven”.
En passant werd de prefekt ook nog gevraagd
om een geldelijke bijdrage in de
kosten “die wij wezenlijk en zonneklaar
ten dienste van zijn H.E.Ed. Gest. hebben
aangewend en waardoor al eene zeer
aanmerkelijke somme voor druk of
schrijfloonen heeft uitgewonnen”. Het
schrijven eindigde met gepaste nederigheid:
“Vergeeft het ons WelEd. Gest.
Heer! als wij somtijds door deze wat te
langdradig mogte geweest zijn; – de
menigvuldige ondervinding die wij hebben,
dat UEG. ons belang steeds heeft
behartigd en in ons lot hebt deelgenomen
heeft ons aangespoord onze belangen bij
dezen nog eens op nieuw met eerbied
aan UEG. op te dragen”.
Op 3 december 1813 verscheen er een speciale editie van het
Dagblad van den Monden van den IJssel. Daarin vinden we
onder meer een beschrijving van de feestelijkheden te Zwolle
naar aanleiding van het einde van de Franse overheersing. De
inhoud is als volgt: Zwolle den 2 december. Gisteren voordemiddag
werd alhier van de Puye van het Stadshuis de Proclamatie
, (geplaatst in ons vorig No) onder eene groote toegevloeide
menigte, plegtig afgekondigd; terwyl aan den Grooten
Toren, van ’s Lands Huis en van alle in de Haven leggende
schepen de Oude Hollandsche Nationale Vlag waaide. Warme
Vaderlands liefde openbaarde zich op een ieders gelaat, en
weldra na het einde der Proclamatie weergalmde de lugt van het
zoo lang door geweld onderdrukte VIVAT ORANJE; wanneer de
Musiek het aloud beminde Vaderlandsche Volkslied; Wilhelmus
van Nassauwen, met hetzelve paarde – De eenparige deelneming
van een ieder ingezetene in deze allerbelangrykste gebeurtenis
vertoonde zich terstond door het eenparig dragen van oranje;
den geheelen dag wierd met algemeene vreugde door alle de
Ingezetenen zonder onderscheid doorgebragt, en de vermakelykheden
met Musiek en Serenades tot laat in den nacht
zonder eenige desordres geëindigd”.
Aan het verzoek aangaande de aankondigingen
bij kerkespraak werd voldaan.
Vanaf 1 mei 1812 moesten alle verkopingen,
verhuur en pachtvoorwaarden voor
onroerend goed eerst in de Courant van
het departement der Monden van den
IJssel worden geplaatst. Maar aan de gevreesde
splitsing van het blad ontkwam
men niet. Op last van de prefekt werd de
courant per 1 april 1812 vervangen door
een Staatkundig Dagblad en een Advertentieblad.
Wel mocht het advertentieblad
bij het staatkundig blad worden gevoegd.
Het verbod deze beide bladen bij één
uitgever te laten verschijnen, wist men te
omzeilen door ook op naam van
Hendrikus Tijl een brevet van drukker
aan te vragen. Door de prefekt werd toen
ook een redacteur benoemd, mr. A.
Goudoever. Dat er wel degelijk op naleving
van de advertentie-voorschriften
werd gelet, bewijst de brief die de inspecteur
over de boekdrukkerijen en de boekhandel
op 14 oktober 1813 aan Tijl
schreef. Daarin heette het: “Gezien hebbende
dat gij, van tijd tot tijd, in het Staatkundig
Dagblad van uw Departement
annonces van particulieren plaatst welke
daarin niet behooren, vind ik mij verpligt
u te waarschuwen zulks in het vervolg
niet meer te doen”.
Het einde van de Franse overheersing
Op deze voet bleef de firma Tijl tot november
1813 doorgaan met het uitgeven
van hun krant. In die maand, op 11 november,
verschenen de kozakken voor
Zwolle. Al een dag eerder was de Franse
administratie de stad ontvlucht. In het
licht van deze gebeurtenissen richtten de
Tijls zich op 12 november tot de prefekt:
“Daar wij, zoo wel rechtstreeks als van ter
zijden ontwaar worden, dat de leezeren
van ons Dagblad en Advertentieblad en in
het algemeen de meeste Ingezetenen van
deze stad en omliggende plaatzen van
ons verwagten, dat die bladen voortaan
alleen in de Hollandsche taal in het licht
verschijnen, zonder dat de Fransche taal
daarbij worde gedrukt”. Nu zou Tijl dat
maar al te graag willen, maar de instructies
verboden dat nog steeds. En tegen de
wet wilde men niet ingaan, “doch aan
den anderen kant met zeer veel reële
redenen vrezende de onaangename ge-
12
volgen zoo voor ons zei ven, als ook mogelijk
voor de rust van deze stad, wanneer
wij in het tegenwoordige tijdstip
voortgaan de Fransche taal mede in onze:
publieke bladen te gebruiken”. Graag zag
men aanwijzingen van de prefekt tegemoet,
“ten einde ons van onze niet ongegronde
vrees te ontheffen en om ons ten.
allen tijden te kunnen verantwoorden”.
De prefekt antwoordde echter dat hij niet
meer in functie was en verwees naar de
maire. Bij deze laatste diende men het
verzoek in enkel de Nederlandse taal te
gebruiken, de hierdoor ontstane ruimte
met advertenties op te vullen, berichten
op te nemen die tegen Frankrijk waren
en bovendien de naam van de krant zonodig
te veranderen. 10) De maire stemde
toe, zodat op 16 november 1813 een vernieuwde
krant het licht zag onder de
naam Dagblad van de Monden van den
IJssel.
Kort daarop werd Berend Hendrik van
Bentinck tot Buckhorst als provisioneel
gouverneur belast met de voorlopige uitoefening
van het bestuur van het departement.
Op 2 december 1813 ontvingen de
Tijls van hem een schrijven waarin zij
werden “gëmaintineerd” in het uitsluitend
recht tot het drukken van het departementale
dagblad, zoals hun was verleend
op 28 maart 1812. Ook redacteur
Goudoever moest in zijn functie blijven.
Sterker nog, men werd “gelast, en beveeld
dezen aangestelden Redacteur, en
de voormelde boekdrukkers om met het
drukken en uitgeven van het voorge. dagblad
provisioneel te blijven voortgaan op
den voet en conditie als bij het voorge.
besluit is bepaald, en daarbij tot hiertoe
gebruikelijk was”. Martinus en Hendrikus
Tijl wilden natuurlijk niets liever. Het zo
gehate aparte advertentieblad werd opgeheven.
En om het verhaal helemaal een
‘happy end’ te geven: de krant heette
vanaf 13 mei 1814 weer Overijsselsche
Courant. Daarmee had het dus de naam
terug die in 1795 met zoveel tegenzin was
opgegeven. Deze naam zou de krant tot
1845 behouden. In dat jaar werd deze
gewijzigd in Provinciale Overijsselsche en
Zwolsche Courant, een benaming die
precies honderd jaar dienst zou doen. Na
1945 keerde de naam Zwolsche Courant
terug en zo heet de krant nu nog.
Verantwoording:
Dit artikel is grotendeels geschreven
op basis van stukken
uit het historisch archief van Tijl
Krantenuitgeverij. Dit archief berust
bij Tijl. Het betreffende archiefgedeelte
is ongeïnventariseerdT
Het was daarom niet mogelijk
met noten naar de stukken
te verwijzen. In de lopende tekst
is daarom steeds zo mogelijk datum
en aard van het onderhavige
stuk aangegeven. Daar waar
ik gebruik heb gemaakt van andere
informatie dan die uit de
bovengenoemde stukken wordt
wel verwezen naar noten.
Voornamelijk gaat het hier om
gegevens uit het jubileum-
Bijvoegsel van de Provinciale
Overijsselsche en Zwolsche Courant
van 6 juni 1890.
Geraadpleegde literatuur:
J. I. van Doorninck, ‘De Provinciale
Overijsselsche en Zwolsche
Courant’, in: Bijdragen tot de
Geschiedenis van Overijssel 4
(1878) 217-223 en 346-354.
Tijls Curiosa, luchtige rondgang
in de schatkamer der herinneringen,
1777-1952. (Gedenkboek
uitgegeven ter gelegenheid van
het 175-jarig bestaan’ van de
Drukkerij en Uitgeverij van de
Erven JJ. Tijl te Zwolle.)
Noten:
1. Zie: Stamboom en acten betreffende
bet geslacht Tijl
(Groningen, Zwolle, Hasselt)
Stamboom ca. 1670-1927.
Acten 1697-1805.
2. Provinciale Overijsselsche en
Zwolsche Courant (POZC), 6
juni 1890.
3. Extract Resoluties Schepen
en Raad dei’ stad Zwolle, 28
mei 1795-
4. In de infon-natiekrant expositie
200 jaar Zwolse Courant,
uitgegeven door het POM in
juni 1990, vinden we op pagina
7 de volgende kenschets
van de situatie: “Voor
1798 bestond een praktische
persvrijheid zonder een theoretische,
na de totstandkoming
van de grondwet in
1798 was dat omgekeerd”.
5. POZC, 6 juni 1890.
6. Besluit van 25 april 1807
Gedeputeerd Bestuur van
Overijssel, door het stadsbestuur
van Zwolle op 1 mei
1807 als resolutie aangenomen.
7. Ingekomen stuk Tijl, 27
augustus 1809
8. Idem, in marge.
9- Dit zegel was op 1 januari
1806 ingevoerd. Een geboorteadvertentie
werd toen geschreven
op een zegel van
twee gulden, een overlijdensadvertentie
kostte één
gulden. Op overige advertenties
werd 60 cent zegelgeld
geheven. Het zegel werd pas
in 1868 afgeschaft. POZC, 6
juni 1890.
10. POZC, 6 juni 1890.
13
Muurschilderingen in de Weeme,
of de zin van het kopiëren
J.J. de Jong
Het gebouw De Weeme
aan de Lombardstraat.
Iedereen die in geschiedenis is
geïnteresseerd, is verheugd ak een
bijzondere vondst wordt gedaan. Na
de eerste opwinding beginnen de
problemen zich echter meestal snel
op te stapelen. Wat moet er gebeuren
om de vondst te behouden? In Zwolle
is al sinds 1925 sprake van een dergelijk
probleem. In de Weeme, het
gotische gebouw tussen het VW-kantoor
en het stadhuis, werd toen een
aantal gotische muurschilderingen
herontdekt, die zo bijzonder waren
dat al direct voor behoud en herstel
werd gepleit.
Nu, 65 jaar later, is het probleem alleen
maar groter geworden. Er moest een
moeilijke keuze worden gemaakt, want
restauratie was noodzakelijk, maar niet
meer mogelijk. Daarom is besloten de
schilderingen te kopiëren. Een dergelijk
besluit kan worden gekenmerkt als een
laatste poging de thematiek en de vormgeving
van oude schilderingen te bewaren,
maar het staat bloot aan kritiek.
Een kopie is niet oorspronkelijk, het resultaat
is een ‘namaak’schildering en
bovenal klinkt het verwijt a-historisch
bezig te zijn.
Geschiedenis
In de Lombardstraat bevindt zich een Lvormig
huis dat vermoedelijk dateert uit
het begin van de vijftiende eeuw. Het
diende aanvankelijk als pastorie van de
Grote Kerk. In 1636 werd het gebouw de
Bank van Lening. Bij de opheffing van
deze instelling in 1923 vond een ingrijpende
aanpassing van het gebouw plaats
ten behoeve van de huisvesting van het
14
Bureau van politie. Tijdens deze verbouwing
zijn schilderingen in vier van de
zes nissen van één van de binnenmuren
ontdekt. In 1975 is het gebouw opnieuw
grondig onder handen genomen. Toen
heeft het de functie van vergaderruimte
gekregen, behorend bij het stadhuis.
De muurschilderingen
In de noordelijke binnenmuur van de
Weeme bevindt zich in spitsboogvormige
nissen van anderhalve meter breed en
vier meter hoog een viertal muurschilderingen.
De schilderingen zaten achter
metselwerk dat in één van de vorige
eeuwen in de nissen is aangebracht. Toen
de schilderingen in 1925 werden gevonden
bleek bij nadere bestudering dat hier
sprake was van laat-middeleeuwse
schilderingen die, vermoedelijk dankzij
het constante klimaat van hun omgeving,
in redelijke staat verkeerden. Ze waren
weliswaar vuil, maar de hechting aan de
pleisterlaag was nog goed te noemen.
Mede op verzoek van de Rijksdienst voor
de Monumentenzorg (RDMZ) is destijds
besloten de schilderingen schoon te maken
en waar nodig te herstellen. De uitvoering
van dit werk was in handen van
Jacob Por, die als restaurateur aan de
Rijksdienst was verbonden. Volgens hem
waren oorspronkelijk alle zes de nissen
beschilderd, maar twee ervan heeft men
in latere tijden opengebroken ten behoeve
van ramen, waarbij de schilderingen
verloren gingen.
De beschildering is op de kalklaag aangebracht
en is een grisaille, dat wil zeggen
dat er geen kleuren zijn gebruikt. Met
donkergrijs of zwart zijn de contouren
aangegeven en met een lichtere tint grijs
zijn de schaduwen ingetekend.
In de vier beschilderde nissen zijn aan de
bovenkant, in de spitstoelopende boogtrommels,
borstbeelden van profeten afgebeeld.
Daaronder, in de rechthoekige
nisvelden, zijn borstbeelden van apostelen
te zien. De figuren lijken op het
eerste gezicht anatomisch goed te zijn uitgewerkt,
maar bij nadere bestudering is
de weergave van de lichamen primitief.
De kleding van de apostelen is zodanig
geschilderd dat deze een transparante
indruk geeft.
Gelet op de positie van de apostelen in
het vlak is vermoedelijk niet de gehele
nis beschilderd geweest, maar was er
sprake van een echte borstwering of van
een getekende borstwering op ongeveer
een meter hoogte. Bouwhistorisch onderzoek
tijdens de restauratie van 1975 heeft
hierover geen uitsluitsel kunnen geven.
Beschrijving van de schilderingen
In de eerste nis links is alleen nog het
borstbeeld van de profeet Jesaja overgebleven.
Met zijn rechterhand wijst hij
naar de spreukband waarop staat: “ecce
virgo concipiet et pariet filiu(m); vocabi-
Toestand van de
schilderingen bij de
herontdekking in 1924.
Tweede nis van links,
met daarin de profeet
Amos in de boog en
daaronder de apostelen
Thomas (links) en
Jacobus Alphaeus
(rechts). (Foto: J. Por)
15
De derde nis zoals in 1924
herontdekt met in de boog
Micha en daaronder Bartholomeus
en Mattheus. (Foto:
J. Por)
t(ur) no(men) ei(us) em(m)anuel”. Volgens
Jesaja 7:14: “Ziet, een maagd zal
zwanger worden, en zij zal een zoon baren,
en zijnen naam Emmanuel heten”.
De tussen haakjes geplaatste letters zijn
tekstreconstructies.
In de tweede nis zien we het borstbeeld
van de profeet Micha met de spreuk:
“congregaciones congregabo Jac(ob), in
unim scivi coduca(m)”. Volgens Micha
2:12: “Ik zal Jacob samen vergaderen, ik
zal U geheel tot één samenbrengen”. Onder
dit borstbeeld staan de apostelen
Thomas met zijn attribuut, de lans, en een
spreuk uit het Credo en Jacobus Alphaeus
met zijn attribuut, de staf, en een onleesbare
spreuk.
In de derde nis is het borstbeeld van de
profeet Amos met de spreuk: “qui edificat
in celo asce(n)s(ionem); fasciculu(m)
suu(m) terra(m) (fundavit)”. Volgens
Amos 9:6: “Zijn opgang bouwt Hij in de
Hemel en op de aarde heeft Hij Zijn
benden gevestigd”. Hieronder zijn de
apostelen Bartholomeus met zijn mes en
een spreuk en Mattheus met zijn zwaard
en een spreuk afgebeeld.
In de vierde nis tenslotte zien we het
borstbeeld van de profeet Tobias met de
spreuk: “benedictus d(e)us qui exaltavit
eam et sit regnu(m) eius in s(e)c(u)la
s(e)c(u)lo(rum) sup(er) ea(m)”. Volgens
Tobias 13: “Gezegend zij de Heer, die
haar verhoogd heeft; blijve over haar Zijne
heerschappij in alle eeuwigheid”.
Daaronder zijn de apostelen Simon Zelotus
met een spreuk en Judas Thadeus met
zijn hellebaard en een spreuk afgebeeld.
Omdat de spreuken van de apostelen
achter elkaar gelezen moeten worden
staan ze hierbij als eenheid: “Descendit ad
i(n)ferna; t(er)cia die ressurexit a mortuis
(Thomas) … (onleesbaar Jacob) Credo on
spiritum sanctum (Barthelomeus) Sanctam
ecclesiam catholicam sanct(am) com(m)unione(
m) (Mattheus) carnis ressurectionem
(Simon) et vitam eternam amen
(Judas)”.
Restauratie in 1924 en in 1975
De restauratie van 1924 heeft achteraf
gezien veel schade aan de schilderingen
toegebracht. De chemische middelen en
het vernis waarmee ze te lijf zijn gegaan
hebben een verstikkende uitwerking gehad
op de schilderingen en de pleisterlaag.
In 1975 constateerde de Rijksdienst dat
slechts weinig van het oude werk nog
aanwezig was en dat een nieuwe restauratie
nodig zou zijn om weer “… kleur te
brengen in wat eens een bijzondere en
artistiek hoogstaande schildering moet
zijn geweest”. In dat jaar startte een totale
restauratie van het gebouw en van de
schilderingen. De Zwolse kunstenaar Joop
Eikenaar kreeg opdracht de schilderingen
te herstellen en te retoucheren. Hij deed
dit op zeer deskundige wijze.
16
In verband met de nieuwe functie van de
ruimte werd verwarming aangebracht pal
onder de nissen. De Rijksdienst waarschuwde
toen al voor het gevaar van een
hete luchtstroom langs de schilderingen:
“Het is belangrijk de zaal zo bescheiden
mogelijk te verwarmen. De bestaande
neiging van de verf af te bladderen zal
ook na restauratie mogelijk blijven voortbestaan.
Verwarming is in dat proces een
stimulerende factor”. (RDMZ 25 juni 1975)
De situatie In 1988
In 1988 bleek de schrijver van bovenstaande
regels gelijk te hebben gekregen.
De afwerklaag bladderde hevig en delen
van de kalklaag waren geheel losgeraakt
van de ondergrond. De schade was niet
alleen in de originele kalklagen, maar ook
in de gerestaureerde delen terug te vinden.
De combinatie van hete luchtstroom
en de oppervlaktespanning in de pleisterlaag
zorgde ervoor dat de schilderingen
onrustbarend snel vervielen. Na een uitvoerig
onderzoek kwam de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg tot de conclusie
dat restauratie nauwelijks meer
mogelijk was, omdat het alsmaar verder
uittreden van de zouten de schilderingen
en de pleisterlaag onherroepelijk van de
muur zou drukken. Omdat de verwarming
zou blijven branden, zou het proces
van het transport van zouten van het binnenste
van de muur naar de oppervlakte
alleen maar worden gestimuleerd. Er
werd een onderzoek ingesteld naar een
methode om de schilderingen te behouden.
Hierbij passeerden vier mogelijkheden
de revue.
De eerste optie was het opnieuw vastzetten
van de oude en in 1975 gerestaureerde
lagen. Hierbij was het echter twijfelachtig
of alle kleine schilfertjes weer vastgezet
konden worden en bovendien betekende
dit dat iedere vijf jaar aan de schilderingen
gewerkt moest worden omdat
het probleem ïn de muur niet was verholpen.
Bij dergelijke werkzaamheden
treedt altijd materiaalverlies op, zodat er
binnen afzienbare tijd geen origineel materiaal
meer over zou zijn. Dit proces
wordt dan het verhaal van de antieke bijl
waar vader een nieuw blad en zoon een
nieuwe steel opzet.
De tweede mogelijkheid was een kopie
op de muur te schilderen. Dit zou tot gevolg
hebben dat de originele schilderingen
opgegeven werden. Ook hierbij zou
op termijn weer een restauraties nodig
zijn, zolang de problemen in de muur
niet zijn verholpen.
Het chemisch bewerken van de muur en
de schilderingen was de derde overweging.
Hiervoor heeft de afdeling
Monumentenzorg van de gemeente
Zwolle zich gewend tot DSM die de verschillende
mogelijkheden tot conservering
op een rijtje heeft gezet.
1. Impregneren. Dit moest tot op grote
De vierde nis zoals in 1924
herontdekt met in de boog
Tobias en daaronder de
apostelen Simon Zelotus
en Judas Thadeus.
(Foto: J. Por)
17
Joop Eikenaar tijdens het
schilderen van de afbeeldingen
in de tweede
nis, 1989-
diepte, 2 mm, gebeuren, hetgeen niet
mogelijk was. Daarna zouden,de loszittende
delen alsnog vastgezet moeten
worden. Grootste nadeel was dat de
vochtwerking en daarmee de oppervlaktespahning
werden verergerd door
de afsluitende laag. Totale “drooglegging”
van de muur was niet mogelijk.
2. Bewerken met siliconen. Deze oplossing
hield in dat een siliconenlaag op
de schilderingen gespoten werd, smeren
was niet meer mogelijk. Dit zou
een definitieve oplossing zijn, omdat
er dan geen restauratiewerk meer mogelijk
is. De schilderingen worden onbereikbaar.
Tenslotte bestond het gevaar
dat de siliconenlaag zou vergelen.
3. Acrylaat aanbrengen. Dit is een lichtecht
produkt dat niet kan vergelen of
anderszins verkleuren, maar het moet
in een lage concentratie worden aangebracht.
Het gevaar bestaat dan dat
het niet diep genoeg in de muur
dringt, zodat op termijn de schildering
met grote plakken tegelijk los kan laten.
4. Fluorteren. Dit is een techniek die in
fluorzuur oplosbare zouten omzet in
onoplosbare zouten. De in de muur
aanwezige zouten konden dan niet
langer met het in de muur aanwezige
vocht naar de oppervlakte worden getransporteerd.
Hoewel dit op zich de
beste oplossing was, zou het transport
van zouten pas na enkele jaren gestopt
zijn. Tegen die tijd zouden de schilderingen
geheel verloren zijri gegaan.
De conclusie van DSM luidde dat de
schilderingen met behulp van chemische
middelen slechts tijdelijk voor verder verval
konden worden behoed. De vochtwerking
achter de aangebrachte laag zou
uiteindelijk tot akelige effecten leiden.
Het leek daarom niet mogelijk op deze
manier de schilderingen aan te pakken.
De vierde mogelijkheid was het opnieuw
schilderen van de afbeeldingen. op een
nieuwe ondergrond van plaatmateriaal.
Dit hield in dat in de nissen stevige,
naadloze, platen werden geplaatst, waar-”
op een ondergrond werd geschilderd die
qua kleursteüing en structuur overeenkwam
met pleisterwerk. Hierop zouden
de schilderingen opnieuw worden
getekend. Deze methode was ook bij de
opgegeven schilderingen in de pastorie
van de Grote Kerk te Leeuwarden met
succes toegepast.
Discussie en besluit
De bovenstaande mogelijkheden hebben
de nodige discussie opgeleverd. Het belang
van de schilderingen was van dien
aard dat een actie tot behoud gerechtvaardigd
was. Hoe dat moest worden
uitgevoerd was een andere zaak. Daarbij
speelden diverse argumenten een rol.
18
– Wat restaureer je eigenlijk nog? Of: hoeveel
oorspronkelijk materiaal is na de restauraties
van 1924 en 1975 nog overgebleven?
– Gaat het hier om de nog aanwezige
originaliteit van het materiaal of om de
vormgeving, de thematiek en de gebruikte
techniek, kortom de artistieke waarde?
– Wordt het restaureren van deze schilderingen
een vijf- of tienjaarlijks terugkerend
probleem met steeds weer kleine
wijzigingen in materiaal en uitvoering? Of
doen we het in één keer goed?
Uiteindelijk is gekozen voor de oplossing
van het volledig kopiëren van de schilderingen
op een nieuwe achtergrond.
Daarbij gelden enkele voorwaarden. Bij
het aanbrengen van de platen in de nissen
moesten de originele schilderingen
zoveel mogelijk worden ontzien. Deze
moesten als het ware worden begraven
achter de nieuwe platen. Een tweede
voorwaarde was dat in de kopie de retouches
van 1975 herkenbaar waren ten opzichte
van de in 1925 gevonden schilderingen.
Als derde voorwaarde werd geformuleerd
dat de schilderingen nauwkeurig
werden opgemeten, de coördinaten vastgelegd
en de bestaande toestand gefotografeerd.
Uitvoering
De gemeenteraad van Zwolle stemde in
met deze werkwijze en stelde een bedrag
van f 36.000,- beschikbaar. Ook ditmaal is
aan Joop Eikenaar gevraagd het werk uit
te voeren, omdat hij de schilderingen
goed kende en omdat van hem voortreffelijk
resultaat te verwachten was, gezien
zijn werk in 1975.
Als nieuwe ondergrond werd gekozen
voor platen uit één stuk die in de nissen
werden geplaatst met rondom een ruimte
van anderhalve centimeter. Deze panelen
werden ter plekke gemaakt en bestonden
uit platen multiplex van 2 meter bij 18
mm, op elkaar gelijmd. Men heeft ze zó
in de nissen bevestigd, dat de schilderingen
niet doorboord werden ten behoeve
van de ophanging van de platen. Dé gaten
en sleuven zijn geplamuurd en uitgevlakt
waarna de panelen werden bespannen
met glasvlies in een alkydharslijm.
Met een acrylverf is de ondergrond op de
juiste kleur gebracht. Om de eenheid in
de ruimte te bewaren werden ook in de
lege nissen panelen geplaatst.
De opmetingen en foto’s van de schilderingen
waren de basis voor het kopiëren
waarbij Eikenaar als volgt te werk is gegaan.
Op transparant kalkeerpapier zijn
de schilderingen overgetrokken. Vervolgens
is het papier omgekeerd en zijn de
schilderingen op de achterzijde nogmaals
overgetrokken. Daarna zijn de panelen in
de nissen aangebracht. Tot slot is de achterzijde
van het papier op de panelen gelegd
en werd de voorzijde overgetrokken
zodat een afdruk van de tekening op de
panelen is gedrukt.
Met penselen en olieverf zijn vervolgens
de lijnen stukje voor stukje uitgewerkt.
Om een gelijkmatige structuur te krijgen
zijn alle penseelstreken onzichtbaar gemaakt
(uitgedast) en werd de nog natte
verf met de kwast beklopt om het oppervlak
gelijkmatig te maken (getamponeerd).
In de. overgangen van licht
naar donker is getracht het effect van
losse penseelstreken te vermijden.
Op grond van het documentatiemateriaal
zijn zoveel mogelijk elementen teruggehaald.
Zo is bijvoorbeeld een nimbus geschilderd
op grond van de foto’s uit 1924.
Het is daarbij steeds een afweging geweest
van wat wel en niet verantwoord
is. Sommige reconstructies van Por uit
1924 zijn om die reden weggelaten. In
de schilderingen zijn deze problemen nog
zichtbaar, doordat het oude werk iets
donkerder is weergegeven en de twintigste-
eeuwse retouches en reconstructies
iets lichter.
Wat uiteindelijk het oordeel over deze
werkwijze ook moge zijn, zeker is dat
een uniek stuk middeleeuwse schilderkunst
in zijn vormentaal en uitdrukkingskracht
bewaard is gebleven. De schilderingen
zijn dan wel geen kunstwerken
van een meester als Giotto, die als prestige-
objecten met ongelimiteerde middelen
kunnen worden vertroeteld. Wel zijn
het nog maar weinig voorkomende werken
van onbekende kunstenaars die uitdrukking
hebben gegeven aan het geestelijk
leven in een lang voorbije tijd.
19
Jacobus Tichlerus (1604-1652):
vertegenwoordiger van
de Nadere Reformatie
W.J. op ’t Hof
Een eerder artikel over de Nadere
Reformatie In Zwolle mondde uit in
de constatering dat de eerste nadere
reformator In de Overijsselse hoofdstad,
Everhardus Schuttenius, piëtistisch
geladen contacten had met diverse
andere personen In Zwolle. Deze
vaststelling leidde tot twee vragen. De
eerste vraag was: vormde Schuttenius
het middelpunt van een groep gelijkgezinden
in Zwolle? De tweede vraag
luidde: kunnen er wellicht nog meer
Zwollenaren dan Schuttenius tot de
bewuste groepering van de Nadere Reformatie
worden gerekend? 1) In dit
artikel wil ik ingaan op de tweede
vraag. Tevens zullen dan flauwe contouren
van het antwoord op de eerste
vraag opdoemen.
Vooraf vraagt nog één punt om opheldering
en wel de term ‘vertegenwoordiger
van de Nadere Reformatie. Hieronder versta
ik iemand die door middel van één of
meer door hem of haar in het Nederlands
geschreven werken de idealen van de genoemde
groepering heeft gepropageerd
en als doelstelling heeft trachten te
verwezenlijken. Dit houdt in dat het in
aanmerking komende oeuvre van de desbetreffende
persoon tijdens zijn of haar
leven verschenen moet zijn. Van de in de
laatste paragraaf van het vorige artikel
genoemde personen komen er drie in
aanmerking voor representant van de
Nadere Reformatie: Wolterus ter Burgh,
Zacharias Heyns en Jacobus Tichlerus.
Aan deze laatste zal nu aandacht worden
geschonken. 2)
Tichlerus’ levensloop
Zoals Schuttenius’ leven verweven was
met Zwolle, zo was dat van Jacobus Tichlerus
verbonden met Deventer. 3) In deze
stad werd Jacobus geboren en op 10 april
1Ö04 gedoopt als zoon van Fenneken van
Keizersweerdt en de predikant van Olst,
Rutgerus Tichlerus die in deze tijd wegens
perikelen rond de pastorie te Olst in Deventer
woonachtig was. 4) Rutgerus was
zelf in Deventer op 4 november 1574, terwijl
hij in deze zelfde stad op 6 oktober
1601 Fenneken huwde. Hun huwelijk
werd gezegend met drie kinderen: Truijken,
Jacobus en Swenne.
Jacobus junior werd op 23 april 1623 als
student in de theologie aan de universiteit
te Franeker 5) en op 11 september 1624
aan de Leidse universiteit ingeschreven. 6)
Het ligt in de lijn der redelijkheid om op
grond van de dedicatie in de eerste druk
van zijn boek aan te nemen dat hij op
kosten van zijn vaderstad gestudeerd
heeft.
Nadat Tichlerus in het voorjaar van 1626
in de classis Deventer het voorbereidend
en het afsluitend examen met goed gevolg
had afgelegd werd hij op 10 oktober 1626
te Wesepe beroepen. 7) Hier werd hij door
C. Bokelman, predikant te Wijhe, voorgesteld
en door H. Weddeus, predikant te
Bathmen, bevestigd. Hij had problemen
met zijn kerkeraad over de slechte toestand
van de pastorie. Eind mei 1630 volgde
hij zijn overleden vader als predikant te
Olst op, nadat hij daar door dezelfde predikanten
als in zijn eerste gemeente was
voorgesteld en bevestigd. Hij had in Olst
dezelfde problemen als in Wesepe. In
20
1653 verwisselde hij Olst voor Elburg.
Twee jaar later werd hij predikant te
Zwolle. Halverwege het jaar 1637 werd hij
als zodanig door Schuttenius, die ook deel
van de beroepingscommissie had uitgemaakt,
bevestigd. 8) Op 21 oktober 1641
kwamen uit Deventer




Like ons!