Tag

tijdschrift

Zwolse Historisch Tijdschrift 1993, Aflevering 4

Door 1993, Aflevering 4, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

* #•
tWOlS
Historisch
i
j.
A N G 1 9 9 3 N U M M E R 4
104 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Tien jaar Zwolse Historische Vereniging
« eenaanta’m^eZwolsegeschiede –
nis geïnteresseerde mensen stak
de koppen bij elkaar met als gevolg dat onze stad
verrijkt werd met een vereniging van importantie:
de ZHV.
De Zwollenaar is doorgaans verknocht aan zijn
of haar stad en laat dat ook blijken. De ervaringen
rond het 750-jarig bestaan hebben dat nog eens
aangetoond. Een historische vereniging oprichten
bleek dan ook een schot in de roos.
Het is aardig om te zien wat voor ontwikkeling
zo’n vereniging nu in tien jaar doormaakt. Men
begon met de uitgave van een Nieuwsbrief en een
Jaarboek. Het eerste had de kwaliteit van een goed
uitgegeven clubblad, terwijl het tweede gekenmerkt
werd door een professionaliteit waar geen
enkele uitgever zich voor zou hoeven te schamen.
In die begintijd werden daarnaast ook nog eens
aparte projecten gerealiseerd. In dit verband mag
ik wijzen op Een strootje in de maalstroom, de geschiedenis
van Zwolle in de Tweede Wereldoorlog.
Het was op deze wijze dat een totaal aan activiteiten
de Zwolse Historische Vereniging al snel op
een kwalitatief hoog niveau bracht. Zelfs vanuit
wetenschappelijke kring werd dit erkend. Het is
verbazingwekkend hoeveel erkende wetenschappers
in het Zwols Historisch Tijdschrift of in het
Jaarboek hebben gepubliceerd.
Voor iedere vereniging geldt dat het opwekken
van het enthousiasme nog niet het grootste probleem
is. Het draait uiteindelijk allemaal om het
bestendigen van dat enthousiasme. Er moet continuïteit
komen, zo’n vereniging is gebaat bij een
rustig vaarwater. Welnu, dat is gebeurd. Ingezien
werd dat het nagenoeg onmogelijk was om alle
uitgaven te handhaven. Zo werd het Jaarboek opgeheven,
maar onderging het tijdschrift een metamorphose.
Ik denk dat de vereniging daarmee een
goede greep heeft gedaan. Men geeft tegenwoordig
een tijdschrift uit dat qua inhoud en vorm
zonder meer van hoog niveau is. Het bundelen
van krachten heeft wat dat betreft resultaat gehad.
Los van dit alles heeft de Zwolse Historische
Vereniging zich gaandeweg ontwikkeld tot een
vereniging met een bepaald gezag, zeker waar het
gaat om het historisch gedachtengoed van onze
stad. In tien jaar heeft de vereniging meer dan vaste
grond onder de voeten gekregen. En op die
meer dan vaste grond staat nu een zeer stabiel
bouwwerk. Een bouwwerk dat nog vele jaren meekan,
een bouwwerk waar de stad nog veel plezier
van kan hebben. Vanuit die gedachte wens ik de
vereniging, bestuur en leden nog vele lustra toe.
Zwolle, december 1993
De burgemeester van Zwolle,
drs. L.M.L.H.A. Hermans
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 105
Redactioneel Inhoud
Dit ‘jubileumnummer’ van het Zwols Historisch
Tijdschrift staat geheel in het teken
van de tegenstellingen en veranderingen.
Tegenstellingen die gedurende de laatste
negentig jaar onstonden. In het algemeen zijn die
veranderingen heel geleidelijk en langzaam tot
stand gekomen: allerlei instellingen zijn gegroeid,
uitgebreid en gemoderniseerd. Er kwamen andere
problemen die opgelost moesten worden en een
steeds groter aantal Zwollenaren deed een beroep
op de faciliteiten. Zo moesten de gemeente, de politie,
ziekenhuis en rechtbank zich aanpassen aan
de eisen van de tijd.
Uiteraard veranderden ook wensen van de
Zwolse consument. De middenstand wist zich
daar aardig bij aan te passen, getuige de totaal
nieuwe aanblik van de Diezerstraat en het andere
beeld dat de markt en de veemarkt tegenwoordig
biedt.
Daarnaast werden steeds hogere eisen gesteld
aan het onderwijs, maakten steeds meer mensen
gebruik van het openbaar vervoer, vereist de
milieuproblematiek van de vuinisdienst een andere
benadering en bleek de openbare bibliotheek
meer ruimte nodig te hebben.
In één tijdschriftnummer kan uiteraard geen
volledig beeld gegeven worden van alle veranderingen
die zich in de loop der tijd vertrokken. Het
zijn een aantal ‘schetsen’ die u hopelijk met plezier
zult lezen.
Tien jaar Zwolse Historische Vereniging drs. L.M.L.H. A. Hermans 104
Op het breukvlak; Zwolle omstreeks 1900 Jaap Hagedoorn 106
Een eeuw gemeenteraad FredPfeifer 109
Van klabak tot regiopolitie W. Coster 111
Rechtspraak W. Coster 113
Winkelen in de Diezerstraat ArankaMeijerink-Wijnbeek 115
Markt op het Gasthuisplein J.J. Seekles 117
Veemarktimpressies Wim Huijsmans 119
Uitgaan op de Grote Markt Aranka Meijerink-Wijnbeek 121
Het Room-Katholieke Ziekenhuis Menno van der Laan 123
Apotheek Meulemeester Annèt Bootsma-van Hulten 125
Evangelisatie vroeger en nu J. Erdtsieck 127
Met hart en ziel J.J. Seekles 130
Wie hier terneder zit en leest…! G. Oostingh 132
Van kleptafel en strijkcursussen Wil Cornelissen 134
Van paardetram en scholierenlijn Ingrid Wormgoor 136
Van karrelieden tot Gemeentereiniging J.J. Seekles 138
Tien jaar Zwolse Historische Vereniging Jaap Hagedoorn 140
Auteurs 141
io6 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Op het breukvlak Zwolle omstreeks 1900
Jaap Hagedoorn
W.J. Dingemans, De
Sassenpoort; circa 1910
(foto: Provinciaal Overijssels
Museum).
Toen de jurist prof.mr. C.W. van der Pot
(1880-1960) kort voor zijn overlijden zijn
Zwolle ’s omgeving omstreeks 1900 het licht
deed zien, keek hij om naar het Zwolle van zijn
jeugd, de tijd ‘vóórdat het belang van het snelverkeer
… elk ander belang aan zich ondergeschikt
had gemaakt, vóórdat de rondwegen het oude
landschap hadden gebroken, vóórdat het aantal
woningen … even snel vermeerderde als de bomen,
de buitens en de bosjes verdwenen.’1 Dat
omzien gebeurde niet uit nostalgie of wrok. Van
der Pot baseerde zich namelijk op eigen waarnemingen
en aantekeningen van rond 1900. Hij wilde
met zijn boek vastleggen hoe Zwolle en zijn
omgeving er rond de eeuwwisseling hadden uitgezien.
Uit zijn constateringen mag worden afgeleid
dat Van der Pot een scherpe breuk in de tijd waarnam.
Een breuk die omstreeks 1900 gelegd moet
worden, tussen, zo men wil, een ‘oude’ en een
‘nieuwe’ tijd, tussen toen en nu. Zo omstreeks
1900 werd het aanzien van Zwolle ingrijpend en
voorgoed veranderd. Op de achtergronden en
oorzaken van die veranderingen wil ik in deze bijdrage
nader ingaan.2
Zwolle verandert
De familie Van der Pot woonde gedurende jeugdjaren
van de latere hoogleraar ver buiten de stad
aan de Wipstrikkerallee ter hoogte van de huidige
Van Galenstraat. Op zijn fiets trok de jonge Van
der Pot door het land rondom Zwolle. De bebouwde
kom was, naar de huidige begrippen, nog
klein: de binnenstad, wat bebouwing rond de
Hoogstraat en aan de Veerallee, een grotere woningconcentratie
tussen de Thomas a Kempisstraat
en de Achtergracht en tenslotte Assendorp,
waar de woningbouw tussen de Assendorperstraat
en de Deventerstraatweg in de eerste jaren van de
eeuw snel zou oprukken tot de huidige Jozefkerk.
Hoewel dat ten opzichte van de huidige gemeente
niet veel mag lijken, moet wel bedacht worden,
dat Zwolle in de zestiger jaren van deze eeuw vrijwel
geheel Zwollerkerspel aan zijn grondgebied
toegevoegd kreeg, waarop stadsuitbreidingen als
Zwolle-Zuid, Berkum en Westenholte gerealiseerd
werden. Er was dus nog veel groen en rust
rondom de stad, zo rond 1900.
Het aantal inwoners van Zwolle was in de laatste
jaren van de vorige eeuw snel gestegen en zou
in de eerste decennia van de eeuw nog verder
groeien. Woonden er in 1870 ruim 20.000 mensen
in Zwolle, in 1900 waren er dat al 30.000. In 1920
had de gemeente al bijna 36.000 inwoners. Deze
forse groei werd vooral veroorzaakt door de
komst van de Centrale Werkplaats van de spoorwegen
in 1870. Ook het dalende sterftecijfer ten
gevolge van de toenemende hygiëne thuis, op
straat en in de gezondheidszorg speelde mee.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 107
In 1900 waren al 1000 werknemers in dienst van
de spoorwegen. Gezien de gezinssamenstelling betekende
dat, dat ongeveer 20% van de Zwollenaren
voor hun levensonderhoud direct afhankelijk
was van het spoor. Veel van de spoorlieden waren
van buiten Zwolle afkomstig.
Het was de overheid die zich, na de grote cholera-
epidemieën van 1832., 1849 en 1866, belastte met
de verbetering van de gezondheidszorg. In 1868
werd de controle op het drinkwater ingesteld. Bij
controle van de stadspompen in 1875 bleek het water
van één pomp zo slecht dat de paarden van een
nabij gelegen stalhouderij weigerden ervan te
drinken. Het zou tot 1892 duren voordat een waterleiding
was aangelegd. Het aantal aansluitingen
groeide snel, tot er in 1907 nog maar 100 huizen
niet aangesloten waren. In 1869 was een dienst
voor de gemeentereiniging opgezet en in 1882
werd het zogenoemde tonnenstelsel ingevoerd om
menselijke uitwerpselen en slachta.fval af te voeren.
Ook de keuring van levensmiddelen en de
stichting van het Sophia Ziekenhuis (in 1884) en
de aanleg van riolering vonden plaats op initiatief
van de gemeente. Door al deze maatregelen daalde
het sterftecijfer tussen 1876 en 1900 van 25 tot 19
per 1000.
Deze snelle groei maakte woningbouw noodzakelijk,
vooral buiten het al overvolle centrum. Dit
gegeven, in combinatie met de wens om de gezondheidstoestand
van de Zwolse bevolking gunstig
te beïnvloeden, deed de vraag naar goede en
betaalbare woningen groeien. In dit geval kwam
het initiatief niet van de Zwolse overheid. Al in
1860 werd de Vereniging tot Verbetering van de
Arbeiderswoning opgericht. Aan de kapitaalverstrekkers
werd 4% rente op hun lening beloofd. De
eerste huizen werden in Assendorp gebouwd, volgens
een lang gehandhaafde indeling: een voor- en
achterkamer met daartussen een alkoof, een vrijstaande
plee en op de vliering slaapgelegenheid,
alles op een oppervlak van acht bij vier meter. Assendorp
zou zich na de vestiging van de eerder genoemde
Centrale Werkplaats snel uitbreiden,
aanvankelijk nog met rijtjes woningen gebouwd
door particulieren, maar na de invoering van de
woningwet in 1901 met woningbouw op grotere
schaal. Corporaties konden van de overheid leningen
verkrijgen om daarmee de bouw te financieren.
Voorwaarde was goedkeuring van de bouw
door de gemeentearchitect. Al te veel eisen stelde
deze echter nog niet aan de huizen. Met name de
beter betaalde spoorlieden hadden de financiële
mogelijkheid een degelijke woning te huren. Zo
rond 1900 woonde tweederde deel van de bevolking
buiten het oude centrum.
De toename van werkgelegenheid stimuleerde
ook de plaatselijke economie. De spoorwegen betaalden
goede lonen: 15 tot 18 cent per uur, waardoor
deze arbeiders in staat waren goederen te kopen
die tot die tijd buiten hun bereik waren
gebleven. De toenemende vraag naar voeding en
gebruiksgoederen maakte mechanisatie en industrialisatie
van de Zwolse nijverheid mogelijk en
noodzakelijk. Waren er in 1876 nog 28 stoommachines,
in 1900 waren dat er al 50 en in 1912 maakte
Zwolle kennis met de elektriciteit. Molens bleven
echter nog lang belangrijke krachtbronnen en het
kleinbedrijf was nog steeds een belangrijke produktieëenheid.
De massaal geproduceerde confectiegoederen
vonden hun weg naar een groeiend
publiek. Een industriestad zou Zwolle echter
nooit worden. Wel een verzorgings-centrum voor
de wijde omgeving. Zwolle was markt- en bestuursstad
geworden. De laatste tien jaar van de
Handwerkslieden bij de
spoorwegen, circa 1890,
io8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
m
Plattegrond van Zwolle ^
en omgeving, circa 1900.
vorige eeuw gaven een voorspoedige economische
ontwikkeling te zien: er heerste nauwelijks werkloosheid
in die jaren.
Naast de maatregelen ter bevordering van de
volksgezondheid en de volkshuisvesting werd de
Zwolse overheid vanaf 1897 ook gedwongen tot een
actief sociaal beleid. Tot dat jaar was de ‘naastenliefde’
de voornaamste vorm van sociale zorg,
waarbij het vooral aan kerken en particulier initiatief
overgelaten werd hoe de nood werd gelenigd.
Door wetgeving van de nationale overheid gedwongen,
ging de Zwolse gemeenteraad er in 1898
toe over een dienst voor de gemeentelijke armenzorg
in het leven te roepen; vanaf 1937 wordt deze
de sociale dienst genoemd. De particuliere (kerkelijke)
armenzorg bleef echter ook lange tijd bestaan.
Door de groei van de arbeidende klasse ontstond
ook in Zwolle een toenemend sociaal bewustzijn
onder de arbeiders. Al in 1876 was het Algemeen
Zwolsch Werkliedenverbond opgericht.
Twintig jaar later verenigden de protestantse en
katholieke arbeiders zich in eigen verenigingen, respectievelijk
Patrimonium en St. Raphael. Dit waren
uitingen van zowel sociale bewustwording als
van de groeiende verzuiling. Tegenstellingen tussen
klassen en levensbeschouwingen zouden de
eerste helft van de twintigste eeuw de sociale en politieke
verhoudingen domineren. Sociale onrust
was, voor zover wij uit de bronnen kunnen opmaken,
een weinig voorkomend verschijnsel in Zwolle.
Een relletje in augustus 1885 met als indirecte reden
de heersende armoede, werd al snel de kop
ingedrukt door de Zwolse burgervader die gesteund
werd door dertig huzaren uit Deventer. Een
poging om Zwolle in 1903 te betrekken bij de
spoorwegstaking mislukte, omdat twee compagnieën
infanterie uit Assen de rust herstelden en bewaarden,
ook na een bijeenkomst in de Buitensociëteit
waar Herman Gorter sprak. De invloed van
de arbeiders zou echter toenemen als gevolg van de
veranderingen in de kieswet. In 1897 had 50% van
de volwassen mannen stemrecht. Twintig jaar later
zou het algemeen kiesrecht zijn intrede doen.
Mede door deze invloed werd de sociale wetgeving
in de beginjaren van deze eeuw gerealiseerd.
Besluit
Zwolle veranderde in de jaren rond 1900. De gemeente
groeide, zeker in verhouding tot de jaren
daarvoor, geweldig als gevolg van toenemende
werkgelegenheid en verbetering van de volksgezondheid.
Ook de mechanisatie, industrialisatie
en (later) electrificatie hadden invloed op het aanzien
van de stad. Zij konden echter in de toen moderne
maatschappij niet meer gemist worden.
Toenemende welvaart, onderwijs en volksontwikkeling,
verzuiling, arbeidersemancipatie en groeiend
sociaal bewustzijn, creëerden hier net als in de
rest van Nederland een samenleving die in weinig
meer leek op de maatschappij van de negentiende
eeuw, waarin de sociale posities vastlagen en de
politieke en religieuze verhoudingen als gegeven
werden beschouwd. Voor wie in de ‘oude’ tijd geboren
was en in de ‘nieuwe’ tijd zijn leven voltooide
moet het wel geleken hebben of er een onoverbrugbare
kloof tussen vroeger en nu lag.
Noten
1. C.W. van der Pot, Zwolle’s omgeving omstreeks 1900
(Zwolle [1960]) 6-7.
2. Dit artikel is voornamelijk gebaseerd op: J. Hagedoorn,
‘Verbroken stilte. Een schets van Zwolle in de
19e eeuw’ in: Zwols Historisch Jaarboek 2 (1985) 14-28;
J. Hagedoorn, ‘Papier en werkelijkheid; archief en
geschiedenis’ in: Zwols Historisch Tijdschrift 8 (1991)
74-86.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 109
Een eeuw gemeenteraad
Om stemgerechtigd te zijn moest men aan
het begin van deze eeuw aan een aantal
voorwaarden voldoen. Zo moest men
niet alleen ouder dan 23 jaar zijn, maar bovendien
moest men van het mannelijk geslacht zijn. Daarnaast
moest men personele belasting betalen. Dat
hield in dat men boven een bepaalde inkomensgrens
zat.
In die tijd telde het provinciestadje Zwolle rond
de 30.000 inwoners. Minder dan zes procent van
hen was tot die bijzondere staat van kiesgerechtigheid
doorgedrongen, zodat toen het kiezersaantal
niet boven de 1800 uitkwam. Als men dan ook nog
in aanmerking neemt dat er geen opkomstplicht
bestond en dat hooguit zestig procent van zijn
kiesrecht gebruik maakte, is de conclusie dat het
politieke leven van Zwolle door een goede duizend
mannelijke inwoners werd bepaald. Kiezen en gekozen
worden, was een zaak uitsluitend voorbehouden
aan ‘heren’. De gemeenteraad was aan het
begin van de eeuw nog een bolwerk van de gegoede
burgerij en de middenstand. Hun wereldbeschouwing
varieerde van liberaal tot conservatief. De 23
raadsleden waren zakenlieden en juristen plus enkele
winkeliers en één verdwaalde landbouwer.
De eerste scheur in dit bastion van burgerlijk
fatsoen ontstond in 1902. Tot ontsteltenis en, ongetwijfeld,
ergernis van heren met klinkende namen
als Vos de Wael, Gratama en Van Diggelen
werd toen de eerste socialist in de raad gekozen.
Het was Klaas Admiraal, timmerman bij de Centrale
Werkplaats. Dit succes was overigens van
korte duur. De gloednieuwe vertegenwoordiger
van de SDAP raakte in 1903 betrokken bij de grote
Spoorwegstaking. Zijn ontslag bij de Werkplaats
volgde en herverkiezing in de raad in hetzelfde
jaar bleef uit. Maar vier jaar later verscheen er opnieuw
een ‘rooie’ in het Zwolse bestuurscollege,
en die was uit taaier hout gesneden. Het was Henk
Sneevliet, een man die later wereldfaam zou verwerven
met een niet onbelangrijke rol in de Russische
revolutie en als medeoprichter van de communistische
partijen in Nederlands-Indië en
China. Hij werd in de Tweede Wereldoorlog door
de Duitsers gefusilleerd.
De grote verandering in het politieke bestel
kwam in 1919 met het nieuwe kiesstelsel. Het vrouwenkiesrecht
was erdoor. Alle mannen mochten
al sinds 1917 stemmen, ongeacht hun afkomst, opleiding
of vermogen. Het vrouwenkiesrecht resulteerde
meteen in een tweetal vrouwelijke raadsleden,
een van liberale huize en een socialiste. De
SDAP veroverde acht van de 23 raadszetels en
vormde daarmee de grootste fractie. Deze positie
zou de partij tot in de jaren tachtig niet meer prijsgeven.
Fred Pfeifer
De viering van het 25-
jarig ambtsjubileum
van mr. LA. van Roijen
als burgemeester van
Zwolle in de Schepenzaal
van het stadhuis.
110 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het college van Burgemeester
en Wethouders
in 1993. Van links naar
rech ts gemeen tesecreta –
ris drs. W.J. Sleddering,
burgemeester drs.
LM.L.H.A. Hermans
en de wethouders drs.
J.C. van Hasselt, E.C.
Reinhardt, M.C. Meindertsma,
mr. Ph.J. van
Beeck Calkoen en H.H.
Janssen. Afwezig op
deze foto is wethouder
drs. H. Dijkstra.
Het jaar 1919 zag ook de komst van weer een
prominente socialist in de raad: Nicolaas Boden,
die later wethouder zou worden.
Drie jaar later vierde de gemeenteraad samen
met mr. Isaac Anthonie van Roijen, burgemeester
van Zwolle van 1897 tot 1933, zijn 25-jarig ambtsjubileum.
Op de foto heeft het oudste raadslid Bokelman
net zijn feestrede afgestoken. De vier wethouders
zijn prominent aanwezig evenals de
gemeentesecretaris.
Het gemeentelijk bedrijf was toen nog niet zo
groot als tegenwoordig. Van Roijen maakte nog
net het begin van een omslag mee, want vooral na
de Tweede Wereldoorlog zou het aantal ambtenaren
sterk toenemen. In de jaren twintig was op het
Zwolse stadhuis alles nog in betrekkelijke rust.
Wie daar een baantje had, was gedurende lange
tijd verzekerd van een inkomen. Werktijden waren
van 9 uur tot 1 uur en van 2 uur tot 5 uur. Op
zaterdagochtend werd ook gewerkt. De rangen liepen
van schrijver tot en met hoofcommies. Vanaf
‘klerk’ lag het bijbehorende salaris vast en iedereen
kreeg periodiek zijn verhoging. Zij die aanpakten,
konden promotie maken, maar er waren
ook mensen die het allemaal wel best vonden.
Oud-Zwollenaar H. Verkouw, die in de jaren
twintig op het stadhuis werkte, vertelt van een collega
wiens liefste tijdverdrijf het voeren van een
plezierige conversatie was. Een gele plek op het behang
gaf aan waar hij altijd zat, want voor het gemak
leunde hij altijd achterover en kwam dan met
zijn haar, waarin naar de mode van de tijd veel
pommade was gesmeerd, tegen de muur.
Hoe anders is het gemeentelijk bedrijf aan het eind
van de twintigste eeuw. Nu is het een grote organisatie
die door een academisch geschoolde manager,
de gemeente-secretaris, moet worden geleid.
Het aantal ambtenaren is het veelvoudige van
de jaren twintig en ook de raad is uitgebreid van 23
tot 37 zetels. De PvdA (de opvolger van SDAP) is
nog steeds de grootste partij (10 zetels) maar deelt
deze positie met het CDA. De W D telt 5 en D66 4
raadsleden. Voorts hebben twee kleinere confessionele
partijen, RPF en GPV, elk twee zetels wat
ook het geval is met Groen Links en Swolwacht.
Die laatste is een nieuwkomer en baseert zich niet
op een politieke of religieuze achtergrond, maar
werkt louter als groepering van stadsbelangen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 111
Van klabak tot regiopolitie
Aan het begin van de twintigste eeuw was
het beroep van politieman weinig populair.
Diensttijden van 12 tot 16 uur per dag,
onvoldoende uitrusting, onveilige arbeidsomstandigheden,
een belabberde beloning (soms
aangevuld met een enkele fooi) en weinig aanzien
waren het deel van de ‘klabak’. Toch begonnen er
in die tijd veranderingen te komen in zijn werk.
De maatschappij was volop in beweging en de
politieman moest mee. Zo werd in 1899 door de
Algemeene Nederlandse Politiebond .het eerste
examen ’ter verkrijging van het politiediploma’ afgenomen.
Daarbij was ook enige kennis van de
wet inbegrepen. De diender die vooruit wilde komen
moest dus kunnen lezen en schrijven. Een
stel stevige knuisten, een fors postuur en een paar
scherpe ogen waren niet langer voldoende.
Het hoofd van de politie – in Zwolle was dat
burgemeester mr. LA. van Roijen – kreeg nieuwe
verantwoordelijkheden. Behalve met zaken als het
toezicht op schouwburgen, herbergen, tapperijen
en andere plaatsen van openbare bijeenkomst,
moest de politie zich nu ook bezighouden met
moderne zaken als een maximumsnelheid voor
auto’s, een rijwielverordening en het keuren van
waren.
W. Coster
Asjen Blom en Jan
Groenveld, politieagenten
bij de Zwolse politie,
circa 1908.
112 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De dagelijkse leiding diende in 1900 te liggen bij
de commissaris van politie, maar de praktijk in
Zwolle was anders. De man in kwestie, de even beruchte
als gevreesde Jan van Nieuwland, was in
1897 door de toen kersverse burgervader praktisch
op non actief gesteld. Hij kon echter niet worden
ontslagen en bleef aan tot 1912. De inspecteurs de-
De hal van het politiebureau.
Het publiek
kan hier onder andere
aangifte doen (foto:
René te Wierik, Raalte).
den in feite zijn werk en gaven zo hun eigen opleiding
vorm. In 1904 kregen zij ondersteuning van
twee schrijvers. Nadat het korps in 1907 met nog
eens zes man was uitgebreid bedroeg de totale
sterkte bijna vijftig man.
Van formatieplaatsen had in die tijd nog nooit iemand
gehoord, maar voor de collega’s anno 1993
zijn ze een begrip. Zij hebben er volop mee te maken
in het proces waarbij Gemeentepolitie en
Rijkspolitie moeten worden ondergebracht in een
korps van de Regiopolitie IJsselland. De gemeente
Zwolle is daarin één van de zes districten en burgemeester
drs. L.M.L.H.A. Hermans is korpsbeheerder
van het geheel. Het is allemaal bedoeld
om efficiënter te kunnen werken en om aan de eisen
des tijds te kunnen voldoen; en niet in de laatste
plaats, om te kunnen bezuinigen.
De politieman van de nabije toekomst moet op
vele manieren en plaatsen inzetbaar zijn. Veel
minder dan tot voor kort het geval was, is hij specialist
op een bepaald gebied. Wat dat betreft lijkt
de ‘generale taakstelling’ wel enigszins op die van
de jaren rond 1900. Daarentegen bestaat er wel een
groot verschil met het parool van ‘openheid en
voorlichting’ dat vandaag-de-dag opgeld doet:
vrijwel dagelijks kunnen de media op een persbijeenkomst
hun portie nieuws halen. Nauwkeurig
kan de burger het politiewerk volgen, al wordt natuurlijk
niet alles in de openbaarheid gebracht.
Vooral op het gebied van zedendelicten wordt
voorzichtigheid betracht. In het jaarverslag over
1992 valt wel tot op de stuiver te lezen wat het politiewerk
kost: ƒ 10,05 Per hoofd van de bevolking in
Zwolle. Enkele andere cijfers over 1992:
aanvragen politiehulp
berovingen op straat
openlijke geweldplegingen
inbraken (ook in auto’s)
fietsdiefstallen
aanrijdingen
registratie vreemdelingen:
– viaOC
– via reguliere vreemd.dnst
10.869
38
108
1.802
2-374
2.450
2.200
920
Als fungerend korpschef van de Zwolse politie is
de heer D. Hilarides verantwoordelijk voor de uitvoering
van deze en andere politietaken. Indien
alles volgens plan verloopt, worden die vanaf 1 januari
1994 uitgevoerd binnen de nieuwe Regiopolitie
IJsselland, waarvan burgemeester Hermans
korpsbeheerder is.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 113
Rechtspraak
In Zwolle neemt de rechtspraak al lange tijd
een belangrijke plaats in. In 1838 hoofdplaats
van een arrondissement geworden, moest de
stad onderdak bieden aan verschillende rechtsprekende
instanties – en ook aan een strafgevangenis
ondergebracht in het Huis van Bewaring. Daarmee
ontstond een juridische enclave, waarvan het
Paleis van Justitie aan de Blijmarkt het voornaam
ogende symbool vormde.
Toch is de verhuizing in 1977 naar een nieuw
onderkomen in het Gerechtsgebouw aan de Luttenbergstraat,
waar ook het kantongerecht onderdak
kreeg, niet de meest opvallende verandering,
vergeleken met de situatie aan het begin van deze
eeuw. Evenmin geldt dat voor het sterk gegroeide
aantal juristen en het navenant toegenomen aantal
behandelde zaken. Het grote verschil zit in de
geest en de sfeer van de rechtspraak. In het begin
van de eeuw was rechtspraak vooral strafrechtspraak,
waarin voorname heren vonnissen uitspraken
en precies wisten (zo vonden zij zelf) wat
verdachten toekwam. Zeker iemand die ongunstig
bekend stond, hoefde op weinig clementie te rekenen.
Ook herhaalde veroordeling kon op voorhand
reden zijn voor een zwaardere straf. Zo werd
in januari 1900 tegen een 61-jarige meubelmaker
door rechtbankpresident mr. P.J.G. van Diggelen
‘opzending naar een rijkswerkinrichting voor den
tijd van 3 jaar’ geëist. De man had gebedeld in de
Luttekestraat en hij moest het nu maar eens goed
afleren.
Tegenwoordig staat een menselijke benadering
van de verdachte op de voorgrond. In deze benadering
is rechtspreken meer dan het simpelweg
toepassen van regels. Slachtoffers kunnen nu rekenen
op professionele en vrijwillige hulp, nadat zij
aanvankelijk bij alle aandacht voor de verdachten
wel eens vergeten dreigden te worden.
Voor de rechtspraak als geheel valt een voortdurende
toename van specialismes en specialisten te
W. Coster
V.l.n.r. de heren Meijer,
van de Voort, Altena en
Schuurhuis, werkend in
het kantoor van het Paleis
van Justitie aan de
Blijmarkt; circa 1910.
114 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Gerechtsgebouw aan de
Luttenbergstraat (foto:
J.H. Nijland)
Drs. G.A. van Bergeijk,
directeur en H. Soepenberg,
management-assistent,
werkzaam in het
Gerechtsgebouw; 1993
(foto: J.H. Nijland).
constateren. Daarbij breidt ook het aantal zaken
op al die verschillende terreinen zich gestaag uit.
Medio 1993 waren aan de Arrondissementrechtbank
Zwolle, die zich uitstrekt over de kantons
Harderwijk, Lelystad, Steenwijk en Zwolle,
onder andere verbonden:
1 president;
12 vice-presidenten;
25 rechters;
4 kantonrechters;
1 hoofdofficier van justitie;
1 fungerend hoofdofficier van justitie;
11 officieren van justitie;
1 verkeersschout.
Verder stonden hier 193 advocaten ingeschreven
op een landelijk totaal van 7288.
Veel werk zullen de procedures in het kader van
de Administratieve rechtspraak overheidsbeslissingen
gaan opleveren. Vanaf 1994 gaan deze zogeheten
Arob-zaken namelijk ook in Zwolle plaatsvinden.
Verder bleef het aantal vreemdelingenzaken
toenemen. Daarnaast liep het aantal korte gedingen
op van 996 in 1990, tot 2189 in 1992.
De rechterlijke macht in al haar geledingen heeft
te maken met kritische volgers binnen en buiten
het apparaat, aan wie vrijwel permanent verantwoording
moet worden afgelegd. Ook dit brengt
veel (papier)werk met zich mee. In het Gerechtsgebouw
werken dan ook niet alleen juristen. Tal
van ambtenaren staan hen bij.
Inmiddels wordt gewerkt aan een ‘Rechtbank
nieuwe stijl’. De rechtspraak moet weer veel overzichtelijker
worden, niet in de laatste plaats voor
de burger. Pas omstreeks het jaar 2000, zo is de
verwachting, zal dit organisatorische proces zijn
voltooid.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Winkelen in de Diezerstraat
Als we naar deze foto van de Diezerstraat
kijken, valt op dat er vergeleken met de situatie
nu, wel het een en ander is veranderd.
De Diezerstraat was omstreeks 1925 nog een
betrekkelijke oase van rust met veel winkelpuien
die we nu als mooi ervaren. Anno 1993 zijn de
meeste gevels aan de onderzijde dermate verminkt
of verstopt, dat men alleen door naar boven te kijken
nog iets van de oude bebouwing kan herkennen.
Bovendien is het op een doorsnee zaterdag zo
druk in ‘winkelpromenade’ Diezerstraat dat het
zicht op historisch Zwolle door een massa kooplustigen
nauwelijks mogelijk is.
Toch zijn er misschien minder verschillen tussen
het einde en het begin van deze eeuw dan tussen
1925 en zo’n zeventig jaar daarvoor. Omstreeks
1850 was de Diezerstraat nog voornamelijk woonstraat.
De weinige Zwolse winkels waren voornamelijk
aan de buitenkant van de stad gevestigd,
bijvoorbeeld in de Smeden of de Hoogstraat. Al
het verkeer van Noord- naar Zuid-Nederland reed
nog in beide richtingen door de straat. In 1925 was
dat net veranderd in eenrichtingsverkeer. Aan het
eind van de negentiende eeuw kwamen er ook
steeds meer winkels in de Diezerstraat. De veelal
vermogende bewoners vertrokken naar buiten de
stad en verkochten hun panden. Omstreeks 1925
was de Diezerstraat al onmiskenbaar de winkelstraat
van Zwolle. Rechts op de hoek van Gasthuisstraat
bijvoorbeeld verkocht op nummer 48
de Fa. Wisbrun & Liffmann haar eerste klas dames-
modeartikelen. Aan de andere kant van de
Gasthuisstraat verkocht Oldenhof op nummer 50-
52 onder andere potten en pannen. Deze Zwolse
winkel doet dat op een andere plaats nog steeds.
Naast Oldenhof zat Palthe, die jarenlang op dit
adres is gebleven. Diezerstraat 56 was het adres
van de tabaksfabriek van de weduwe Van der
Helm, een begrip in Zwolle. Het was een stijlvolle
zaak met een eiken lambrisering, waar op de planken
de pakken tabak hoog stonden opgestapeld.
In het midden van de zaak stond een oude, met
koper beslagen kist waarin ooit de tabak werd vervoerd
vanuit de West. Verder werd het interieur
gesierd met grote Delfts blauwe potten met koperen
deksels waarin de tabak werd bewaard. De tabaksfabriek
van de weduwe Van der Helm was tot
1936 hier gevestigd. In dat jaar werd het pand aangekocht
door buurman Hendriksen. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog maakte Hendriksen nog
Aranka Meijerink-
Wijnbeek
dankbaar gebruik van de grote hoeveelheid tabaksgruis
dat zich onder de vloer van de oude tabaksfabriek
bevond. Bij de sloop in 1950 bleek er
nog zoveel tabaksgruis te liggen dat de instortende
vloeren een ware zonsverduistering veroorzaakten.
Het pand maakte vanaf 1936 deel uit van de
hoeden-, kleding- en bontzaak Hendriksen. De
firma Hendriksen was gevestigd in het pand De
Witte Leeuw (Diezerstraat 58) dat aan het eind van
De Diezerstraat omstreeks
1925 in de richting
van de Diezerpoortenbrug.
116 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
de vorige eeuw was gekocht. Hendriksen was bekend
om zijn dure kleding en vooral om zijn bontmantels.
Nog na de oorlog was het vaak zo dat elke
man die het kon betalen zijn echtgenote een bontmantel
schonk. Bij Hendriksen werd dan een keur
aan mantels op de grond uitgespreid waarbij alle
voordelen van de verschillende bontsoorten wer-
Hetzelfde punt op een
drukke zaterdag in 1993
(foto:ZHV).
den opgesomd. Over zo’n aanschaf werd lang nagedacht.
De meisjes met modieuze pothoed op de
voorgrond kochten waarschijnlijk hun kleding
verderop in de Diezerstraat, bij C & A op nummer
73-77- C & A verkocht confectie en dat was heel
wat voordeliger. In hetzelfde pand zit nu textielgigant
Wibra.
In het vierde huis van links, op nummer 53, was
eveneens een filiaal van een landelijke keten gevestigd:
de kruidenierswinkel van De Gruyter. Wie
kende niet ‘Het snoepje van de week’. Het was een
van de eerste levensmiddelenzaken die een zekere
vorm van zelfbediening kende. De keten, die vanuit
het hoofdkantoor in Den Bosch werd geleid,
kende een bijna uniforme winkelinrichting met
prachtige tegeltableaus met Oudhollandse voorstellingen.
Iets verder naar de Grote Markt toe, op
nummer 49, was het pand De Twaalf Apostelen.
Oorspronklijk kwam de gevelversiering, bestaande
uit twaalf mannenkoppen, niet uit Zwolle. De
toenmalige eigenaar liet de beeldjes uit Brabant
halen en aan de gevel bevestigen. Aanvanklijk
werd in dit pand een garen- en bandzaak gedreven,
vervolgens een meubelzaak en tot slot een herenmodezaak.
Ernaast, op nummer 47, zat tot voor kort (1992)
banketbakker Lindeboom. Toen de foto werd gemaakt,
was het nog de bakkerij van A. van der
Waal. Chris Lindeboom werkte bij hem. Later, in
1929, zou Lindeboom voor zichzelf beginnen, in
een pand iets dichter naar de Grote Markt. Nog
weer later, in 1939, zou hij de bakerij van Van der
Waal overnemen. In dat huis was sinds 1840 een
bakkerij gevestigd geweest.
Veel auto’s waren er in 1925 nog niet; wel veel
fietsers. Na de oorlog kwamen er steeds meer
auto’s. De ruimte in de Diezerstraat werd schaars.
Het winkelend publiek had soms niet genoeg aan
de smalle trottoirs en moest op het wegdek zo nu
het dan het vege lijf zien te redden voor aanstormend
verkeer. Meegaand met de algemene trend
uit de jaren zestig, werd besloten de Diezerstraat
om te vormen tot een winkelpromenade. De
kooplustigen moesten de ruimte krijgen; winkelen
werd recreatie. Het plan van inrichting was van
het architectenbureau Verlaan en Nijhof en burgemeester
Drijber was de laatste automobilist die,
in een oldtimer, in september 1970 door de straat
mocht rijden. In de jaren zeventig en tachtig ging
de Diezerpromenade steeds meer lijken op andere
winkelstraten in het land. Overal trof men dezelfde
filialen van dezelfde winkelketens. Alleen deze
grote bedrijven konden de hoge huurprijzen in
zo’n winkelstraat opbrengen. Steeds meer Zwolse
bedrijven verdwenen of kozen eieren voor hun
geld. Spijkerbroekenwinkels met permanente opheffingsuitverkoop
kwamen er voor in de plaats.
De ‘verkalverstratisering’ is ook aan Zwolle niet
voorbij gegaan.
Nog niet lang geleden is de hele promenade op
de schop geweest. Naar oorspronkelijke ideeën
van Han Prins is de vroegere verkeersfunctie van
de Diezerstraat weer benadrukt: door de bestrating
lijkt het net of er nog een straat door de Diezerstraat
loopt. De uitstalkasten die rommelig
over de promenade waren gestrooid zijn daarbij
verdwenen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT “7
Markt op het Gasthuisplein
Tegenwoordig zijn in klederdracht gehulde
Staphorster vrouwen op de vrijdagse
markt welhaast een bezienswaardigheid te
noemen. Sommige marktbezoekers kunnen niet
nalaten ze met open mond na te staren. In het begin
van deze eeuw echter waren vrouwen in
streekdracht zeker geen uitzondering. Omstreeks
1920 – toen de verdienstelijke amateurfotograaf
C.J.J. Schaepman deze foto maakte – gingen vrouwen
nog in opknapgoed en met de Zwolse muts
op het hoofd naar de markt.
Op de foto is de eiermarkt te zien, die van omstreeks
1919 tot omstreeks 1923 op het eerste gedeelte
van het Gasthuisplein werd gehouden. De
eierhandelaren bleven er dus maar kort.
De eierhandel had oorspronkelijk – samen met
de markt in vatboter en pondenboter – plaatsgevonden
in de Voorstraat die als marktplaats niet
zo geschikt was. Sinds 1880 waren pogingen ondernomen
om een overdekte markt te vinden.
Uiteindelijk was in 1884 een boterhal op de Nieuwe
Markt verrezen. Een plan om een nieuwe hal te
bouwen op het achterste gedeelte van het Gasthuisplein,
had in 1909 scherpe kritiek van de boterhan-
delaren gekregen. Zij vonden het Gasthuisplein
een onherbergzame tochthoek. Ook het
J.J. Seekles
Fabrikant C.J.J.
Schaepman maakte
omstreeks 1920 deze
fraaie foto van de eiermarkt
op het Gasthuisplein.
Links achter de
Gasthuissteeg, nu Gasthuisstraat
geheten.
118 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Dezelfde plaats, nu
meer dan zeventig jaar
later. Alle panden staan
er nog, maar zijn wat de
onderkant van de gevel
betreft onherkenbaar
veranderd. Eieren worden
hier niet meer verkocht
en ook de majestueuze
hoge bomen zijn
verdwenen (foto: ZHV).
voorstel van een raadscommissie om op het hele
Gasthuisplein markthallen voor de pondenboter,
vatboter en eierhandel te plaatsen, was in 1911 als
onrealistisch van de hand gewezen. Na vele gesprekken
en discussies was in 1913 besloten om de
eier- en ponden-botermarkt tijdelijk in de boterhal
op de Nieuwe Markt onder te brengen. Omdat
de vrije verkoop van boter wegens de Eerste Wereldoorlog
aan banden was komen te liggen, was
de boterhal in 1918 opgeheven en waren de eieren
vooraan op het Gasthuisplein terecht gekomen.
Door de opkomst van coöperatieve zuivelfabrieken
en de toenemende vraag naar fabrieks- en
roomboter, brachten de boeren na 1924 steeds
minder eieren en boter naar de markt. Op het
Gasthuisplein kwam na 1925 geleidelijk de verkoop
van honden, duiven en pluimvee tot bloei.
De vrouwen in klederdracht, de rieten manden,
blikken emmers en handkarren zijn geleidelijk uit
het Zwols straatbeeld verdwenen. De gevels zijn
veranderd en aangepast aan de eisen van de laatste
jaren van de twintigste eeuw. De grote oude bomen
zijn gekapt en nieuwe bomen zijn geplant.
Banken, stoelen, tafels en etagewoninge moeten
de leefbaarheid van het plein vergroten. Het Gasthuisplein
heeft onmiskenbaar een metamorfose
ondergaan.
Het zijn andere tijden, en andere mensen bevolken
nu het Gasthuisplein. Toch zal de aard van
hun gesprekken door de jaren heen niet wezenlijk
zijn veranderd. Daar, op de markt of op het terras
dat nu midden op het Gasthuisplein staat, spreekt
men oude vrienden, wisselt men familie-ervaringen
uit, worden oude kennismakingen vernieuwd
en komen – net als vroeger het geval was – de
boodschappenlijstjes weer te voorschijn.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 119
Veemarktimpressie
Op deze foto van omstreeks 1920 liggen
drie schrammen of jonge varkens vredig
te slapen in een gevlochten mand, gevuld
met stro. De foto is gemaakt op de Pannekoekendijk.
Boeren staan gezellig te kletsen of over de
prijs te onderhandelen. Op de achtergrond staan
de huifkarren waarmee mens en dier werden vervoerd.
In 1920 verhandelden de handelaren ruim
36.000 varkens en biggen op de Zwolse markt,
waarvoor de gemeente bijna 2400 gulden aan
marktgeld inde.
Hoe anders is aan het eind van de twintigste
eeuw het beeld van varkens: schichtige beesten,
opgesloten in grote donkere stallen, liggend op
roosters in een penetrante lucht, uit verveling de
staarten van hun soortgenoten afbijtend. Bio-industrie
heet dat. Op de markt worden de varkens
al bijna niet meer verhandeld. Van de zeug gaat
het big na ruim twee maanden naar de mester of
de fokker.
In de vroege ochtend van elke vrijdag werd
Zwolle in het begin van deze eeuw uit haar slaap
gewekt door boeren met hun ratelende karren die
naar de markt togen. Het grootvee werd geleid of
gedreven. Het kleinvee kreeg een plaats in de kar
en zorgde zo voor warme voeten van de passagiers.
Tot 1931 werd de veemarkt aan de stadsgracht
op de Harm Smeengekade gehouden, die
toen nog Beestenmarkt heette. De varkens en
schapen werden op de Pannekoekendijk verhandeld.
In deze buurt lagen vele cafés, enkele met
grote stallen waar het vee ’s nachts kon staan. Al
sinds 1852 werd op deze plaats vee- of beestenmarkt
gehouden. De paardenmarkt werd al eeuwenlang
in de omgeving van de Brink en de Thomas
a Kempisstraat gehouden.
Toen op 1 mei 1931 het huidige veemarktterrein
aan de Emmastraat in gebruik werd genomen,
verhuisde ook de paardenmarkt daarheen. De
kroegbazen bij de verschillende markten waren
diegenen die het meest bezwaar hadden tegen de
verhuizing. De koop werd immers vaak beklonken
met een borreltje. Spoedig verrezen er echter
nieuwe cafés aan de nieuwe veemarkt, zoals van
Van Beek, Derboven en Wijnberg, die ook al aan
de Beestenmarkt zaten.
Een bezoek aan de veemarkt anno 1993
Het is al acht uur geweest wanneer ik met Henk
Dubbeldam, bedrijfsleider van de veemarkt, over
de volledig overdekte veemarkt loop. Trots toont
hij het nieuwe laad- en losperron. De grootste
handel is al voorbij. Toch is er nog drukte en lawaai
genoeg. Gesprekken van mensen, geblaat van
schapen, geloei van koeien en dat alles door elkaar
heen. In de mêlee roept een vrouwenstem berichten
om.
Wim Huijsmans
Biggenhandel op de
Pannekoekendijk omstreeks
1920. De huizen
op de achtergrond zijn
afgebroken en daar
staat nu het pand van
Leenbakker.
120 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De handel in vee is
anno 1993 heel wat
grootschaliger. De
Zwolse veemarkt is inmiddels
een van de
grootste van Nederland
(foto:ZHV).
De markt is al om half vijf vanochtend begonnen.
Gisteravond is veel vee al aangevoerd. Het
vee staat op verhogingen aan ijzeren stangen te
pronk. Achteraan de stieren, dan de koeien, de
vaarzen, de pinken en enkele paarden. In een andere
hal staat het kleinvee. Elke veehandelaar heeft
zijn vaste stek. Voor in de hal worden koeien gemolken.
Gespierde jongelui, vaak veedrijvers uit
de Kamperpoort, leiden het vee in en uit de hal.
De gele koopmansjas heeft plaats gemaakt voor
blauw en zwart. Bij een transactie klinken doffe
klappen van hand op hand. Het zijn ontzettend
grote, vlezige handen. Het klappen kleurt de
handpalmen rood. Het lijkt wel of het handjeklap
andere marktgangers aantrekt. Zij kijken toe en
luisteren mee. Het magische woord is ‘geluk’, dan
is de koop een feit.
Ik zie ook boerinnen en één veekoopvrouw. Ik
hoop dat mannelijke collega’s met haar fijne handen
rekening houden.
Van Dubbeldam leer ik wat schorsers zijn. Het
zijn personen die in een grote Mercedes verschillende
markten bezoeken en daar als tussenhandelaar
optreden. Zij drijven voor grossiers de prijs
op en bepalen in zekere zin wat het vee moet kosten.
Ook stellen zij uniforme koppels samen en
verkopen die weer. Een enkele keer wordt nog
cash afgerekend. In portefeuilles, veilig om de nek
gehangen, prijken heel wat duizendjes. Uit veiligheidsoverwegingen
wordt echter steeds vaker per
cheque betaald.
Hier en daar is het behoorlijk glad door de urine,
stront en stro. Mijn schoeisel is duidelijk niet
geschikt. Een losgebroken jonge stier volgt zijn
natuurlijke driften; aanbod genoeg. Een veedrijver
maakt er een eind aan. Via een smalle doorgang
kom ik buiten. Daarna volgt een bezoek aan de
kleinveehal. De mekkerende schapen en de jonge
kalfjes weten niet welk lot hun wacht. Nieuwsgierig
staren ze me aan. Het vee op de markt wordt
goed behandeld. Veeartsen en dierenbescherming
houden toezicht. Een enkele keer wordt een onwillig
dier tot de orde geroepen.
De cafés rond de Veemarkt puilen uit. Het is er
blauw van de rook. Ook hier wordt vee afgerekend.
Ik zie weer veel groene flappen. Een borrel
en een sigaar completeren de ouderwetse koop.
‘Geluk d’r mee!’ Enkele bestuursleden van de
Bond van Veehandelaren in Overijssel praten mij
nog wat bij. Vroeger ging het op de markt veel collegialer
en vriendschappelijker toe, vinden zij. De
laatste jaren is alles veel individueler. De rouwlinten
bij het overlijden van een koopman, vastgeknoopt
aan de gording waar hij altijd zijn vee verhandelde,
zijn verleden tijd, evenals de robuuste
dochters van Van Beek, die vroeger de aangevoerde
koeien molken. Met het wegblijven van de joden
zijn ook vele tradities verdwenen. De Bond
probeert nu het imago van de veehandelaar te verbeteren.
Jongeren worden begeleid.
Tot slot loop ik langs de kramen opzij van de
veemarkthallen waar allerlei spullen te koop liggen,
zoals emmers, touw, tractorbanden, draad en
gereedschap. Klompen zijn een gewild artikel.
Heel wat veehandelaren doen zich te goed bij de
viskraam. Als ik de markt verlaat, loopt iemand
met een last ‘riezebessems’ mij bijna omver. Ik doe
een stap opzij en denk: ‘Daarmee kan hij zeker een
halfjaar lang de veemarkthal aanvegen.’ Toch zal
dat niet gebeuren. Dubbeldam heeft mij verzekerd,
dat voor de start van het popconcert van
vanavond de hele IJsselhal er weer kraakhelder
uitziet. De lucht van vee en koeiepoep is verdreven
met een bedwelmende nevel van frisse dennegeur…
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 121
Uitgaan op de Grote Markt
‘W:’ at al drukte, wat al beweging in dit
centrum, maar ook wat al herinneringen
aan vervlogen dagen!’ zo begint
de historicus Elberts aan het begin van deze
eeuw zijn verhaal over de Grote Markt. De Grote
Markt is altijd het centrum van Zwolle geweest: bij
feesten, optochten, ontvangsten, kermis en de
markt. Vanzelfsprekend was er vanouds veel horeca
aan de markt en bij de Grote of St. Michaëlskerk
gevestigd.
Op de foto, die uit het begin van deze eeuw dateert,
is de Zwolsche Melkinrichting (Grote Markt
12) te zien, met rechts ernaast het Heerenlogement
(Grote Markt 10-11). Het huis was tussen 1861 en
1890 bewoond geweest door mr.J.WJ. Baron de
Vos van Steenwijk, rechter bij de arrondissementsrechtbank.
In 1890 werd het linker gedeelte
door B. Hulsbergen verbouwd tot melkinrichting.
Een melksalon was in die tijd een populaire horecagelegenheid.
Die populariteit was echter maar
van korte duur. In 1879 werd in Nederland de eerste
melksalon geopend. Doel was ‘den verkoop
van zuivere, onvervalschte, niet afgeroomde en
niet verdunde melk’. Spoedig daarna had elke
zichzelf respecterende stad zo’n salon. Het publiek
bestond meestal uit winkelende dames en uit kantoorpersoneel
dat hier hun twaalfuurtje kwam
nuttigen. Goedkoop was de melk niet: voor een
kwart literglas moest 5 cent worden betaald. Het
interieur van de melksalon viel op door properheid:
tegels aan de wand en de melk in blinkende
bussen met een kraantje aan de voorzijde.
In 1901 werd de zaak door W. van den Oort
overgenomen. Hij voegde er een wachtkamer
voor de tram aan toe.
Grote Markt 12, de Zwolsche Melkinrichting, op een
ansichtkaart uit het begin van deze eeuw.
In 1917 ging het pand weer in andere handen
over. Nu opende P. Beenen er een luchroom en
restaurant. Enige jaren later, in 1922, kocht hij ook
Aranka Meijerink-
Wijnbeek
W”*’1*
122 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
de rechter helft en maakte beide tot één geheel.
Het gezellige ouderwetse interieur met de pluche
kleedjes bleef tot eind jaren zeventig ongewijzigd.
Aan het eind van de’eeuw is de bestemming
weer bijna hetzelfde als aan het begin van de eeuw.
Net als vroeger wordt er geen alcohol geschonken.
McDonald’s verbouwde het geheel ingrijpend en
serveert er nu hamburgers.
Rechts van de Zwolsche Melkinrichting was het
Heerenlogement. Dit logement heeft een oude historie:
in 1769 werd het al genoemd. In de Franse
Tijd logeerde hier de bevelhebber van de Pruisische
rode huzaren die toen Zwolle bezetten. Sinds
1862 zwaaide de familie Jansen hier de scepter. Tijdens
de Tweede Wereldoorlog was het hotel door
de Duitse bezetter in beslag genomen. Inmiddels,
sinds 1937, was hotel-restaurant Peters er gevestigd.
Op bevrijdingsdag, 14 april 1945, bezetten de troepen
van de NBS het pand om er kort daarop de Canadese
bevrijders te verwelkomen. In 1968 werd
het Hotel Dijkstra en dat bleef zo tot 1976. Aan Hotel
Dijkstra met zijn grote terras hebben veel Zwollenaren
goede herinneringen. Schoolmeisjes vulden
hier hun lege uurtjes, vetkuiven dronken hier
hun eerste biertjes en menig afspraakje is hier gemaakt.
Het pand biedt nu eigenlijk nog steeds dezelfde
mogelijkheden, alleen is er nu een etage bijgekomen.
IJsbereider Talamini heeft het pand
opgeknapt en exploiteert op de eerste etage het Italiaans
café-restaurant La Meridiana.
Uitgaan aan de Grote Markt: vanaf het begin
van deze eeuw tot nu is er eigenlijk niet zo veel
veranderd. In die tijd zat Zwolle ook vol met cafés
en kroegjes. De laatste jaren wordt mede door de
komst van de vele HBO-studenten het aanbod
ook weer groter. Wel zal er verschil zijn in de consumpties
die worden genuttigd: aan het begin van
de eeuw had echt nog geen Zwollenaar van pizza
gehoord.
Hetzelfde pand in 1993. Nu is McDonald’s er gevestigd;
het terrasje is sinds kort weer in ere hersteld
(foto:ZHV).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 123
Het Rooms-Katholieke Ziekenhuis
Dit Rooms-Katholieke Ziekenhuis, op de
hoek van de nu verdwenen Bleekerstraat
en het Groot Weezenland, markeert het
begin van de professionalisering van de gezondheidszorg
in Zwolle. De foto is omstreeks 1910 gemaakt.
Nog geen halve eeuw daarvoor, vond de
Amsterdamse professor Lehman het maar onzin
dat artsen hun handen wastten voordat ze kraamvrouwen
inwendig onderzochten. Het resultaat
was dat in zijn gasthuis veel patiëntes aan kraamvrouwenkoorts
overleden. Ongeveer in diezelfde
tijd eiste een cholera-epidemie in Zwolle veel
slachtoffers. Een gasthuis was toen nog geen instelling
waar je heen ging om beter te worden.
Naar een gasthuis ging je om te sterven. Als je nog
enige kans op beterschap had, liet je je thuis verplegen
door een arts.
Reden van de steeds weerkerende epidemieën
was de gebrekkige hygiëne en de achterblijvende
medische kennis. Pas aan het eind van de vorige
eeuw ontdekte men ziekteverwekkers en nieuwe
medicijnen. Invoering in dezelfde tijd van een
tonnenstelsel, waarbij fecaliën regelmatig in een
tonnetje werden afgevoerd, had een goed effect op
de hygiëne. De aanleg van de waterleiding zorgde
ervoor, dat steeds minder Zwollenaren afhankelijk
werden van vervuilde drinkwaterputten, zodat
tyfus en andere besmettelijke ziekten geen vrij spel
meer hadden.
Aan het begin van de twintigste eeuw was dit alles
reeds beslissend ten goede gekeerd. Zwolle kende
toen twee ziekenhuizen: het gemeentelijke Sophiaziekenhuis
aan de Rhijnvis Feithlaan uit 1884
en het Rooms-Katholieke Ziekenhuis dat in 1896
was begonnen in het gebouw waar nu het Provinciaal
Overijssels Museum aan de Melkmarkt zit. De
liefdevolle verpleging geschiedde door de zusters
van de congregatie van de Heilige Carolus Borromeus
uit Maastricht. In 1902 waren de zieken, wegens
de beperkte ruimte, verhuisd naar de 45 bedden
in de twee herenhuizen op de voorgrond en de
nieuwbouw erachter. In de herenhuizen vonden
de patiënten ie en 2e klasse onderdak. In de nieuwbouw,
die 135.000 gulden had gekost, lagen de 3e
klasse patiënten en was de operatiekamer, het zusterhuis
en niet te vergeten de kapel. In dat gedeelte
aan de Bleekerstraat lag ook de officiële ingang. De
straat tussen het ziekenhuis en de azijnfabriek van
Heerkens en Schaepman (rechts) is reeds lang verdwenen
en zou nu ongeveer onder de hoofdingang
van het huidige gebouw doorlopen. In de voor het
begin van de eeuw moderne operatiekamer deed
dr. N.H. Frank zijn werk. Hij was niet in dienst bij
het R.K. Ziekenhuis want hij opereerde ook in het
Sophiaziekenhuis. De verzorging van de patiënten
was vanaf 1902 in handen van zestien nonnen met
hun karakteristieke kappen. De leiding had de eerwaarde
moeder Lamberta en voor het huishoudelijke
werk waren er nog zes zusters en een knecht.
De kwaliteit van hun zorg lieten ze variëren naar de
Menno van der Laan
Het Rooms-Katholieke
Ziekenhuis, circa 1910.
B.-K. ZIEKENHUIS
124 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
portemonnee van hun patiënt. Armlastige zieken
lagen op grote zalen en betaalden slechts 60 cent
per dag. De ie klasse betaalde in ieder geval 5 gulden
per dag voor de verzorging, maar had dan ook
een privékamer met uitzicht op de stadsgracht.
Voor geneesmiddelen, verband en gebruik van de
operatiekamer moest men bijbetalen.
Ziekenhuis De Weezenlanden,
1993 (foto:
ZHV).
Het vertrouwen in het ziekenhuis nam toe. In
het jaar 1911 werden er reeds 822 patiënten verpleegd,
waarvan 586 in de 3e klasse. In dat jaar kon
dat nog voor een totaalbudget van zo’n 31.000 gulden.
Het aantal patiënten nam in de loop der jaren
toe; het aantal zusters en doktoren eveneens.
Steeds werden er aan het Groot Weezenland en de
Bleekerstraat panden bijgekocht. Men was bijna
continu aan het verhuizen. In 1926 besloot het bestuur
een geheel nieuw ziekenhuis te bouwen aan
de Bleekerstraat. Dit gebouw dat in 1929 in gebruik
werd genomen, herinneren veel oudere
Zwollenaren zich als hét Rooms-Katholieke Ziekenhuis.
Het was een moderne instelling, waar
ook de lekenzuster haar intrede deed. Niet alleen
de christelijke naastenliefde stond hier op de
voorgrond maar ook de professionele medische
zorg, gegarandeerd door goede opleidingen van
het personeel in eigen huis.
Met de groei van het inwonertal van Zwolle
werd het oude R.K. Ziekenhuis echter op den
duur te klein. In de jaren zestig werd besloten tot
grootscheepse afbraak en nieuwbouw. Op het terrein
van de voormalige azijnfabriek — op de nieuwe
foto op de voorgrond – verrees een geheel
nieuw ziekenhuis dat in 1967 in gebruik werd genomen.
Tien jaar later kwam daar nog eens een
nieuwe vleugel bij, waarbij het totaal aantal bedden
op 525 kwam.
Inmiddels zijn allerlei besmettelijke ziekten die
tot het begin van deze eeuw veel slachtoffers maakten,
uitgebannen. Cholera, tyfus en TBC komen
bijna niet meer voor. In de medische wetenschap
lijkt technisch alles mogelijk: plastic heupen, nieuwe
hartkleppen en hart- en orgaantransplantaties.
Ook het ziekenhuis De Weezenlanden – de nieuwe
naam – doet aan die ontwikkelingen volop mee. In
1988 begon het werk op de afdeling hartchirurgie
waar open-hartoperaties worden uitgevoerd.
Nieuwe besmettelijke ziekten als aids stelden de
medici echter voor nog niet opgeloste problemen.
En De Weezenlanden liep ook tegen de grenzen
van de medische ontwikkeling aan, tegen de vraag
wie dit alles moet betalen. De plannen voor de
nieuwbouw van de hartchirurgie werden vertraagd
wegens bezuinigingen van de regering en de kosten
van de medische zorg nopen doktoren prioriteiten
te stellen. Het leven kan tegen erg hoge kosten enige
tijd worden verlengd, maar steeds vaker wordt
de vraag gesteld of dat allemaal de moeite waard is.
Moet een onverbeterlijke roker met hartklachten
maar niet eens wachten totdat een patiënt met
meer kans op succes is geholpen?
De vergelijking tussen het begin van de eeuw en
het eind van dit tijdperk laat een wereld van verschil
zien. De gemiddelde levensverwachting is
met vele jaren gestegen. Iedereen kan zich tegen de
kosten van medische verzorging verzekeren. In
het ziekenhuis De Weezenlanden waken niet meer
24 nonnen en een knecht over het welzijn van de
zieke maar een heel leger van zo’n 2100 personen,
meer dan driehonderd invalkrachten en ongeveer
honderd medisch-specialisten. Nonnetjes zitten
daar echter niet meer tussen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 125
Apotheek Meulemeester
Rond het jaar 1900 waren er zeven apotheken
in Zwolle gevestigd: drie in de Diezerstraat,
één in de Koestraat, één in de Luttekestraat,
één op het Bethlehems Kerkplein en één
op de Grote Markt. Respectievelijk waren hier gevestigd
de apothekers Meulemeester, Bouwers, de
firma R. en J.S. Meulenhoff, Stroink, de firma
Campagne van Oort met apotheker Van der Veen,
de firma van Haarsbergen met apotheker De Barbanson
en tenslotte de zogenoemde Centraal
Apotheek de firma Wed. J. Rave, zonder bevoegde
apotheker. Van de huidige tien apotheken in
Zwolle zijn er nog drie op dezelfde plaats gevestigd
als 90 jaar geleden: apotheek Boogerd in de Diezerstraat,
apotheek Kluin in de Luttekestraat en
apotheek De Sassenpoort in de Koestraat.
Het pand Diezerstraat 10, destijds apotheek
Meulemeester en anno 1993 apotheek Boogerd, is
al sinds 1728 onafgebroken in gebruik als apotheek.
In 265 jaar tijd oefenden daar negen apothekers
hun beroep uit, gemiddeld zo’n dertig jaar
per persoon.
Het pand werd in 1728 voor ƒ 4.000,- gekocht
door Johannes Zegerius die daar zijn apotheek
vestigde. Voordien was het pand als woonhuis in
gebruik geweest. Zegerius werd opgevolgd door
zijn zoon; na diens overlijden in 1787 werd de apotheek
door drie generaties Revius gedreven. De
middelste van dezen, Jacobus Revius, was de eerste
academisch gevormde apotheker die in Diezerstraat
10 werkte. Zijn zoon, Theodorus Revius, associeerde
zich in 1858 met de jonge apotheker
P.G.F. Meulemeester. Vanaf 2 januari 1868 zette
P.G.F. Meulemeester het bedrijf alleen voort; de
naam Meulemeester bleef vervolgens 109 jaar, verdeeld
over 3 generaties, verbonden met de apotheek
aan het begin van de Diezerstraat.
Op deze rond 1900 genomen foto staat PJ.A.J.
Meulemeester, zoon van P.G.F., afgebeeld. PJ.A.J.
Meulemeester (1873-1950) werkte na zijn afstuderen
eerst enige tijd als provisor in Den Bosch en
kwam per 1 januari 1899, als apotheker bij zijn vader
in Zwolle. In 1907 nam hij de apotheek over.
Op de foto staat hij met een assistente afgebeeld
voor de zogenoemde grondstoffenopstand. Meulemeester
vult een flesje af uit een mortier, de assistente
is bezig met een balans; ze zijn bezig een
recept te bereiden. De afgebeelde opstand bevond
zich meteen links als je de apotheek binnen kwam,
op dezelfde plaats waar zich de balie in de huidige
apotheek Boogerd bevindt. De afgebeelde opstand
heeft er gestaan tot 1950. In dat jaar heeft de toenmalige
apotheker J. Meulemeester, zoon van
P.J.A.J., de zaak grondig verbouwd.
Annèt Bootsma-van
Hulten
Met dank aan: Drs. CJ.
Boogerd en Mevr. J.
Meulemeester-van der
Vossen
P.J.A.J. Meulemeester
en zijn assistente in de
apotheek in de Diezerstraat,
circa 1900.
126 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Eeuwenlang bestond de taak van een apotheker
vooral uit het bewerken van grondstoffen en het,
op basis van recepten, bereiden van geneesmiddelen
voor de zieke medemens. Zijn opleiding moest
garant staan voor de kwaliteit en degelijkheid van
zijn produkten. Hij was ook degene die preparaten
onderzocht en de kwaliteit daarvan kon beoorde-
Drs. C.J. Boogerd in de
apotheek in de Diezerstraat,
1993 (foto:
ZHV).
len. Rond 1900 nam de zelfbereiding van geneesmiddelen
nog verreweg de belangrijkste plaats van
zijn werkzaamheden in. De grondstoffen die gebruikt
werden waren in het algemeen plantaardig;
van planten, bladeren, bast en wortels werden poeders,
extracten, zalven, tincturen, balsems, stropen
etc. bereid. De industriële produktie van geneesmiddelen,
zogenoemde spécialités, was in deze tijd
nog maar net op gang gekomen. Eén van de eerste
industriële produkten die in het begin van deze
eeuw op de markt verschenen was acetylsalicylzuur;
dit produkt zou onder de naam Aspirine een
grootse toekomst tegemoet gaan. Het zou nog
ruim 60 jaar duren voordat de zelfbereiding in de
apotheek definitief teruggedrongen werd. Tegenwoordig
omvat de zelfbereidingskant nog ongeveer
10% van de werkzaamheden in een apotheek.
Daarbij moet men dan denken aan de bereiding
van speciaal samengestelde druppels, poeders, zalven
enzovoort. De analysetaak van een apotheker
is nu grotendeels overgenomen door laboratoria.
Tegenwoordig is de belangrijkste taak van de apotheker,
als laatste schakel tussen voorschrijver en
patiënt, die van medicatiebewaker en voorlichter.
De hier afgebeelde P.J.A.J. Meulemeester was
nog een echte apotheker van zijn tijd, met een grote
kennis van en interesse voor planten. Een speciale
hobby van hem was de mycologie, de kennis
der paddestoelen. Een andere hobby van hem was
geschiedenis. Zo publiceerde hij in 1928 ter gelegenheid
van het 200-jarig bestaan van de apotheek
een gedegen artikeltje over de geschiedenis daarvan
in het Pharmaceutisch Weekblad, waaraan ik
diverse gegevens heb ontleend.
De familie Meulemeester was katholiek, P.J.A.J.
was jarenlang kerkmeester van de Michaëlskerk.
Het patiëntenbestand van de apotheek bestond
ook hoofdzakelijk uit katholieken. In het vooroorlogse
Zwolle kwam het nog geregeld voor dat nietkatholieken
tijdens de zondagdiensten weigerden
naar een katholieke apotheek te gaan en, dienst of
niet, gewoon hun eigen apotheker benaderden.
P.J.A.J. Meulemeester heeft altijd bij de apotheek
gewoond, erboven en erachter. Het bovenhuis
werd vanaf 1943 door zijn zoon, J. Meulemeester,
met zijn gezin bewoond. P.J.A.J. woonde toen
aan de achterkant, aan de Oude Vismarkt. Hij is
daar blijven wonen tot zijn overlijden in 1950. De
apotheek werd in 1947 door J. Meulemeester overgenomen,
maar deze moest in datzelfde jaar naar
Nederlands-Indië. Hij zou daar ruim twee jaar blijven.
P.J.A.J. trad toen als provisor voor zijn zoon
op. Diezerstraat 10 is nog tot 1969 bewoond gebleven
door de familie Meulemeester. De apotheek
werd per 1 juli 1977 overgenomen door de huidige
apotheker, C.J. Boogerd, waarmee een einde kwam
aan een periode van 109 jaar apothekers Meulemeester
op Diezerstraat 10. Ook Boogerd heeft nog
een tijdje boven de apotheek gewoond. Bij twee
verbouwingen, in 1979 en 1990, zijn de oude woongedeelten
bij de apotheek getrokken.
De eerste Zwolse apotheker die zich buiten de binnenstad
vestigde was mevrouw Smit-Adolfs; zij
opende in januari 1953 een apotheek in de Leliestraat
in Assendorp. De expansie van Zwolle werd
door de apothekers geleidelijk gevolgd. Tegenwoordig
zijn er nog drie apotheken in de binnenstad
gevestigd.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 127
Evangelisatie vroeger en nu
Plechtig poseert het gezelschap voor de lens
in het kleine gebouw aan de Hoogstraat 82.
Links het vaandel dat het opschrift ‘Evangelisatie
Kamperpoort’ draagt en het jaartal 1895
vermeldt. De vereniging die in dit lokaal haar activiteiten
uitoefende, had het reeds op 18 september
1888 in gebruik genomen.1 Vol trots wordt de ’toverlantaarn’
getoond, waarmee men met een petroleumlamp
prachtige bijbelse taferelen kon laten
zien. In het midden staat de heer A.W. Kwak
toe te zien op de werkzaamheden. De dames en
heren zijn bezig met de voorbereidingen voor de
kerstfeestviering. Dit is te zien aan de kerstkrans
op de voorgrond en de vele zakken die gevuld
worden met levensmiddelen, kleding en uitzonderlijke
versnaperingen zoals sinaasappels en chocolade.
En dan ook nog stichtelijke lektuur.
Kwak was onderwijzer, maar na zijn bekering
door het Leger des Heils werd hij in 1892 door het
bestuur van de Evangelisatievereniging Kamperpoort
aangesteld als evangelist. Elf jaar zou hij in
de Kamperpoort werken. Zijn taak was het hou-
J. Erdtsieck
De evangelisatievereniging
Kamperpoort, opgericht
in
128 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
den van bijbellezingen op zondag en woensdagavond,
het leiden van de verschillende verenigingen
die in het gebouw hun samenkomsten hielden
en het stimuleren van nieuw werk. Zo was bijvoorbeeld
in het jaar dat de foto werd genomen de
muziekvereniging David opgericht. Evenwel, het
beheren en schoonhouden van het gebouw behoorde
ook tot zijn taak! Dat laatste liet hij wellicht
aan ‘de juffrouw’ over, zoals zijn vrouw werd
genoemd.
Er is echter meer te zien op de foto: er zijn heren
met hoeden en mannen met petten. De bestuurders
kwamen uit een andere laag van de bevolking
dan de doelgroep: de evangelisatievereniging was
gericht op de bewoners van de armoedige Kamperpoortwijk.
Bij de oprichters komen we daarentegen
illustere namen tegen: A. van Naamen van
Eemnes, bewoner van Zandhove en voorzitter van
de Eerste Kamer, H.A.J. Leembrugge, de gemeenteontvanger,
notaris C.B.H. Royer en baron C.B.
Sandberg. Deze groep heeft ook voor het grootste
deel de 4000 gulden bijeengebracht, die voor de
aankoop van twee oude huisjes nodig waren. Na de
sloop kon een lokaaltje met bijhorende woning
aan de Hoogstraat gebouwd worden.
Eerst in 1913 kreeg het lokaal een naam: Pniël,
genoemd naar de plaats in het bijbelverhaal, waar
Jacob met de engel van God worstelde. (De Zwollenaren
hielden overigens vol dat het gebouw ‘Pinier
heette.) Het werk van de evangelisatievereniging
had inmiddels navolging gevonden in
Assendorp, de Diezerpoort en in de binnenstad.
De vereniging Stadsevangelisatie overkoepelde het
geheel.
Het ontstaan van het evangelisatiewerk was te
danken aan een landelijke vereniging, die in 1853
als doel had een dam te werpen tegen ‘het toenemend
ongeloof en de bekeeringsijver der Roomsche
Kerk’. Men wilde over het hele land een net
van evangelisatielokalen oprichten. Overleg leidde
in 1888 tot oprichting van een evangelisatievereniging
te Zwolle.
We hoeven ons niet te verwonderen dat pas in
de tweede helft van de negentiende eeuw een dergelijk
initiatief genomen werd. Voor die tijd viel er
weinig te werven voor de kerk. Onkerkelijkheid
bestond nauwelijks en in Zwolle was bijna 70% lid
van de Hervormde Gemeente. Onkerkelijkheid
begon in Zwolle en omgeving pas op te komen in
de tweede helft van de negentiende eeuw.
Toch was het niet de officiële kerk die het initiatief
voor de evangelisatie nam; het waren enkele
vermogende lidmaten die deze taak op zich namen.
Behalve evangelisatie zat er ook een ander
doel achter, namelijk de opvoeding van de arbeidersbevolking,
die toen nog geestelijk en materieel
in een erbarmelijke staat verkeerde. Vermoedelijk
waren de heren beducht voor de invloed van het
opkomen

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1992, Aflevering 1

Door 1992, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle vroeger en nu
D. Hogenkamp
Dit plaatje is genomen staande achter de
vier ijskarren van ijsbedrijf Santing, een
ijssalon op de hoek van de Vispoortenplas
en Achter de Broeren. Het bedrijfje bestond ongeveer
van 1945 tot 1956. Op de foto is de ijssalon net
niet te zien.
In de tijd van de foto waren deprijzen van de
ijsjes respectievelijk 2,3,5,10 en 15 cent.
Uiteraard was ook toen reclame geen onbekend
verschijnsel. Op de zijkant van de ijswagentjes
staan de volgende ‘pakkende’ teksten:
‘Zijt gij warm, dan doet ge wijs
u te verfrissen met Santings Ijs.’
en:
‘Santings Ijs, dat is gewis
het fijnste wat er is.’
De oorspronkelijke eigenaar van de in Zwolle
zeer bekende ijssalon Leben, de heer Chris Leben,
leerde hier het ijsmaken.
Op de nieuwe foto ziet u een andere bekende
zaak in Zwolle, namelijk die van Jochem van Zanten
aan de Vispoortenplas. De panden rechts op
de foto zijn gelukkig op het nippertje gered en
schitterend gerestaureerd.
Boven: Vispoortenplas; oude situatie
Onder: Vispoortenplas; nieuwe situatie
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Redactioneel Inhoud
In het vorige nummer van het Zwols Historisch
Tijdschrift heeft u kunnen genieten van winters
ijsvermaak. In dit nummer loopt D. Hogenkamp
vooruit op 2r.omers ijsvermaak. Aan de
hand van een oude en een recente foto belicht hij
de plaats van de bekende, maar nu verdwenen, ijssalon
Santing.
Aafje Lem, die bezig is met een onderzoek
naar boeken in de middeleeuwen in Zwolle, voert
een minder bekende Zwollenaar ten tonele. Het is
de frater Tilmannus Honf die omstreeks 1450 in
Zwolle woonde en later naar Harderwijk ging.
’t Was een aardige kerel, want als zijn maatjes uit
Zwolle kwamen, trok hij steevast een fles wijn
open.
Arnoldus Gelderman is eveneens een Zwollenaar
die niet iedereen zal kennen. Toch was hij
van 1723 tot zijn dood in 1757 lid van het stadsbestuur.
Jaap Hagedoorn schetst aan de hand van
een biografisch en een zogenaamd prosopografisch
onderzoek (onderzoek naar groepen) een
beeld van de kleine provinciestad Zwolle tussen
1675 en 1750. Het artikel is een bewerking van de
lezing die de auteur hield in september 1990 in de
Waalse kerk bij de aanbieding van de inventaris
van het archief Gelderman.
Jan Willem van Beusekom beschrijft vervolgens
weer een aantal Zwolse jongere monumenten.
In zijn artikel is vooral aandacht voor de
schitterende negentiende-eeuwse villa’s langs de
Van Roijensingel.
Ook Raymond Salet schrijft over het besturen
van de stad; en dan vooral over de problemen die
daarbij kunnen ontstaan. Hij gaat uitvoerig in op
de plannen die het College van Burgemeester en
Wethouders liet ontwerpen (en vervolgens niet
liet uitvoeren) in verband met mogelijkheden
voor stadsuitbreiding.
Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp
Zwolse Fraters /1 Aafje Lem
Straatnamen, niet zo eenvoudig… Wil Cornelissen
Arnold Gelderman (1677-1757) een Zwolse burgemeester
Jaap Hagedoorn
Jongere bouwkunst in Zwolle Jan Willem van Beusekom
Stadsuitbreidingen in de twintigste-eeuw Raymond Salet
Literatuur
Bestuursmededelingen
Personalia
4
6
7
15
23
32
33
35
Omslag: C. Pronk, ’t Stadhuis te Zwol.
(foto: Provinciaal Overijssels Museum)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolse Fraters /i
Aafje Lem Het fraterhuis van de broeders van het
Gemene Leven te Zwolle is – en niet zonder
reden – voor veel onderzoekers een
inspirerend onderwerp. Niet alleen de stichtingsgeschiedenis,
maar ook de bouwgeschiedenis van
de door de fraters bewoonde panden en de ontwikkeling
van het geestelijk leven in deze belangrijke
instelling van de Moderne Devotie, zijn het
beschrijven meer dan waard gebleken.’
Een heel belangrijke bron voor deze bijdragen
is telkens weer de kroniek van het fraterhuis.2 De
kroniek, die aan het eind van de vijftiende eeuw
geschreven werd door Jacobus de Voecht, een van
de fraters uit het huis, bestaat uit een verzameling
levensbeschrijvingen van de fraters die het huis
bewoonden vanaf de stichting tot ongeveer 1490.
Daarnaast geeft de kroniek een prachtig beeld van
het ontstaan van het huis, dat naar de patroonheilige
ook wel Gregoriushuis werd genoemd, de fraterhuizen
die vanuit Zwolle zijn gesticht, de zorg
van de fraters voor de leerlingen van de stadsschool
en het geestelijk klimaat dat in de begintijd
in het fraterhuis heerste.
Een van deze fraters van wie we de levensbeschrijving
in de kroniek kunnen terugvinden, is
Tilmannus Honf.3 Het is een zeer korte beschrijving;
het beslaat nog geen dertig regels en is ook
slechts een paragraafje in een groter hoofdstuk.4
Daarnaast wordt Tilmannus’ naam nog slechts
eenmaal genoemd in de kroniek: hij is een van de
fraters die in 1432, na de beëindiging van het Interdict,
terugkeert naar Zwolle.5
Zoals alle verhalen begint ook het verhaal van
Tilmannus’ leven met een beschrijving van zijn
voorbeeldig geestelijk leven; hij wordt een gloedvol
en toegewijd frater genoemd, nederig en gehoorzaam.
Een dergelijke karaktertekening is niet
uitzonderlijk; de levensbeschrijvingen van deze
eerste groep fraters hebben namelijk een voorbeeldfunctie:
ze zijn opgeschreven om fraters uit
later tijden ter stichting te dienen. Deze zogenaamde
‘vitae’ zijn een bekend genre binnen de
literatuur van de Moderne Devoten, dat vooral
bij de zusters van het gemene leven populair was.6
Direct na deze uitweiding over zijn toewijding
wordt vermeld dat Tilmannus door een lichamelijk
gebrek de in de Consuetudines (de gewoontes
of regels) van het huis beschreven oefeningen niet
meer aankan.
Gelukkig bereikt rond diezelfde tijd de rector
van het fraterhuis, de beroemde Dirc van Herxen,
een verzoek om hulp. Jacobus Wolf, een frater afkomstig
uit de Hieronymusberg bij Hattem,7
vraagt de Zwolse rector om assistentie bij het besturen
van het zusterhuis (Agnietenklooster) in
Harderwijk. De Hattemse fraters hadden namelijk
de zorg voor de zusters in Harderwijk in de
tijd dat er in Harderwijk nog geen fraterhuis was.8
Tilmannus vertrekt daarop naar Harderwijk,9
waar hij de hem toegewezen taak tot het eind van
zijn leven vervult, ook hier weer gekenmerkt door
gehoorzaamheid en nederigheid. Bovendien
houdt hij zich, net zoals hij dat in Zwolle gewend
was, ook in Harderwijk zoveel mogelijk bezig met
studeren, mediteren en het schrijven van boeken.
Dat Tilmannus’ vertrek naar Harderwijk
waarschijnlijk heeft plaatsgevonden rond dezelfde
tijd dat daar de eerste stappen werden gezet
voor de stichting van een fraterhuis, blijkt uit een
tweetal oorkonden.10 In de eerste uit 1441 verzoeken
Schepenen en Raad van Harderwijk Dirc van
Herxen een fraterhuis te stichten, waarvoor zij
hem een huis ter beschikking stellen. Dirc van
Herxen voldoet aan dat verzoek en stelt Godefridus
van Kempen aan als de eerste rector aldaar.”
In de andere oorkonde, die van een jaar later dateert,
worden twee delen van een huis in de straat
van Sevenhusen in Harderwijk door de eigenaren
overgedragen aan Gerrit de Wilde en heer Teleman
van Houft ten behoeve van Dirc van Herxen
en de Zwolse fraters. Tilmannus is dan blijkbaar
al woonachtig in Harderwijk, maar kan daar dan
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
nog niet langer dan een jaar hebben gewoond,
aangezien er voor die tijd nog geen fraterhuis in
Harderwijk was.
Tenslotte wordt Tilmannus nog eenmaal vermeld
in 1451, in verband met zijn functie van procurator
van de nonnen in Harderwijk.12 Daarmee
zijn vrijwel alle gegevens die over het leven van
Tilmannus Honf bekend zijn, beschreven.
Wat de Vita’ van Tilmannus, zoals die beschreven
is in de Zwolse kroniek, echter een speciaal
tintje geeft en het lezen meer dan waard
maakt is een voor dit type tekst wat ongebruikelijke
toevoeging aan zijn levensbeschrijving. Als Tilmannus
eenmaal in Harderwijk zit, onderneemt
hij nog maar zelden de reis naar Zwolle. De enkele
keer dat hij nog in zijn oude huis verschijnt,
wordt hij door zijn voormalige medebroeders
met een wat plagende ondertoon terechtgewezen,
13 omdat hij behoorlijk dik is en voegen ze
hem toe dat hij het, gezien zijn omvang, wel goed
naar zijn zin zal hebben in Harderwijk. Als er omgekeerd
Zwolse broeders naar Harderwijk komen,
logeren ze steeds bij Tilmannus en hij ontvangt
ze altijd allerhartelijkst. En mocht het voorkomen
dat hij alleen thuis is, dan roept hij: “Tijd
voor mijn beste maatje!” en trekt een fles wijn
open.14
Deze – voor een ‘vita’ met een voorbeeldfunctie
— wat verrassende anekdotische toevoeging is
er een van een slechts klein aantal passages in de
kroniek, waaruit blijkt dat iets menselijks de fraters
ook niet vreemd was. In een volgend artikel
zal ik proberen daar nog wat voorbeelden van te
laten zien. Een van de fraters die dan de revue zal
passeren, is de beroemde Wessel Gansfort.
Noten
1. Hagedoorn, J. (red.), Domus parva. Het eerste huis
van de Moderne Devoten te Zwolle. (Zwolle 1987). In
deze publikatie wordt verwezen naar andere literatuur.
2. Schpengen, M. (ed.), Jacobus Traiecti alias de
Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in
Zwollis. (Werken uitgegeven door het Historisch
Genootschap, 3e serie nr 13, Utrecht 1908).
3. Ik houd mij hier aan de spelling zoals deze voorkomt
bij Schoengen.
4. Schoengen, 103-104.
5. ibidem, 92. Het Interdict (een straf uit het kanoniek
recht waarbij o.a. een verbod op het vieren van de
eredienst van kracht is) wordt in 1426 door Sweder
van Culemborg opgelegd aan de IJsselsteden, omdat
die zijn gezag als pauselijk elect niet erkennen,
maar Rudolf van Diepholt verkiezen. De Moderne
Devoten gehoorzamen aan het Interdict en vertrekken
uit Zwolle. Ze gaan eerst naar het fraterhuis
Hieronymusberg bij Hattem en van daaruit naar
Doesburg, waar ze een nieuw fraterhuis stichten.
6. Zie bijv.: Man, D. de, Hier beginnen sommige stichtige
punten van onsen oelden zusteren. Naar het te
Arnhem berustende handschrift, (’s Gravenhage
1919).
7. De geschiedenis van dit fraterhuis, dat vanuit
Zwolle gesticht is, is beschreven door A. Klein Kranenburg,
Geschiedenis van het fraterhuis St. Hieronymus
te Hulsbergen. (Heerde 1986).
8. De geschiedenis van het fraterhuis in Harderwijk is
beschreven door K.H.M. Mars, ‘De Latijnse school
en het fraterhuis van Harderwijk.’ in: Archief voor
de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland.
(i974)> 154-236.
9. Mars, 162, stelt abusievelijk dat Teleman van Honnef
leiding heeft gegeven aan het fraterhuis in Groningen.
Hiervan blijkt noch iets uit de archieven
van het Groningse fraterhuis, noch uit de kroniek
van het Zwolse fraterhuis.
10. Hofman, J. ‘De broeders van ’t gemeene leven en de
Windesheimsche kloostervereeniging.’ in: Archief
voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht
(1878),118-119.
11. Mars, 161, verwart de eerste rector van het fraterhuis
in Harderwijk, Godefridus (Govert) van Kempen
met de man die de geestelijke zorg voor de fraters
in de Hieronymusberg op zich neemt, als dit
huis in 1407 nog geen rector heeft, de frater
Go(a)belinus van Kempen. Van laatstgenoemde is
in de kroniek geen levensbeschrijving opgenomen;
zijn leven wordt evenwel wel beschreven in het zgn.
‘Frensweger handschrift’, (uitgegeven door W. Jappe
Alberts en A.L. Hulshoff, Groningen 1958, p.210
Naam van Teleman
van Houft (Honft),
zoals die voorkomt in
het charter van 20
januari 1442 (Gemeentearchief
Zwolle, inv.
KA 009, Ch. coll.
442-01)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
e.v.) In deze levensbeschrijving is geen sprake van
bemoeienissen met het fraterhuis in Harderwijk,
zoals er ook in de levensbeschrijving van Godefridus
in de kroniek geen sprake is van het rectorschap
in Hulsbergen. Dergelijke belangrijke informatie
zou in de kroniek niet achterwege gelaten
zijn.
12. Gemeentearchief Kampen: Inv. nr 798, fol. 30V.
13. De tekst spreekt hier van humiliare (vernederen),
maar gezien de context is deze wat eufemistische
vertaling wel op zijn plaats. Zie voor de context
noot 14.
14. Schoengen, 103-104: “…et cum Suollis veniret…,
tune fratres nostri solent ipsum humiliare, eo quod
satis esset corpulentus et bonos dies haberet et cetera.”
“Cum… aliqui nostrorum venissent in Harderwijek…
solebat dicere: ‘Jam oportet nos habere
patriotam meum’, per hunc intelligens vinum…”
Straatnamen, niet zo eenvoudig…
Wil Cornelissen Tot 1974 had de gemeenteraad het recht
straatnamen te bepalen. Dat kon nog wel
eens tot aardige discussies leiden. Zo stuitte
het voorstel van het College van Burgemeester
en Wethouders om een nieuwe straat te sieren
met de naam Hortensiastraat op enige weerstand
in de gemeenteraad. Er werd geopperd dat Zwollenaren
die naam niet zouden kunnen uitspreken,
“’t Zal Attensiastraat worden”, zo zei de heer
Augustijn. Mevrouw Stoel meende daarentegen,
dat het een mooie gelegenheid was om mensen te
leren de ‘h’ voor een woord niet weg te laten. Augustijn
stelde nog voor de straat ‘Fuchsiastraat’ te
noemen. Deze naam moest echter gespeld worden
door de voorzitter, toen een van de raadsleden,
de heer Valeton, daarom vroeg. De bezwaren
van de heer Augustijn werden niet gedeeld
door de meerderheid van de gemeenteraad: met
zestien tegen vier stemmen kreeg de Hortensiastraat
zijn naam tijdens de vergadering van 14 juni
1926.
Wist u, dat er in Zwolle tot 1935 een Deventerdwarsstraat
bestond? Op voorstel van het College
van Burgemeester en Wethouders zou die straat
omgedoopt worden tot Zuiderlaan. De heer Valeton
was echter bang om de kluts kwijt te raken.
Deze Zuiderlaan zou dan namelijk ten noorden
van de Oosterlaan en de Westerlaan liggen. “Het
college is bezig de aarde op z’n kop te zetten”, zo
betoogde hij. De heer Van der Vegt had nog een
ander bezwaar. Hij stelde dat het helemaal geen
laan was: de Deventerdwarsstraat was immers
geen weg die aan beide zijden met bomen beplant
was.
Nog tijdens de vergadering kwam de heer
Fransen met een ander idee. Het College nam dat
idee over en zo kreeg de Deventerdwarsstraat een
nieuwe naam: Zuiderkerkstraat.
Dit alles speelde zich af tijdens de raadsvergadering
van 26 augustus 1935.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Arnold Gelderman (1677-1757)
een Zwols burgemeester1
De belangstelling voor de geschiedenis van
het persoonlijk leven is groeiende. De
toenemende stroom biografieën en biografische
woordenboeken bewijzen dit.2 Niet alleen
individuen zijn onderwerp van onderzoek.
Ook probeert men het: leven van groepen te schetsen
in zogenaamde prosopografische studies. Het
gaat hierbij dan meestal om beschrijvingen van de
sociale bovenlagen in een stad of streek.3 Men
probeert vanuit het bijzondere algemene uitspraken
te doen over het persoonlijk en publiek leven
van een groep. Deze prosopografische schetsen en
algemene uitspraken sdjn op hun beurt ook weer
geschikt om een biografie schets in een kader te
zetten.
In Zwolle staat het prosopografisch onderzoek
op een laag pitje. Wel zijn er ruim tien jaar
geleden twee studies verricht naar de politieke en
sociale bovenlaag van Zwolle in de zeventiende en
achttiende eeuw. Daaruit is gebleken, dat er in de
jaren 1700-1725 een zekere mate van sociale mobiliteit
bestond. Voor families uit de maatschappelijke
regionen net onder de bovenlaag bestonden
er mogelijkheden om tot de sociale en politieke
top door te dringen.4 Deze prosopografisch getinte
these wil ik toetsen aan de hand van het voorbeeld
van de familie Gelderman, in het bijzonder
Arnoldus Gelderman (1677-1758). Opvallend is
namelijk, dat Arnoldus’ grootvader bode van de
Staten van Overijssel was, terwijl hij zelf opklom
tot burgemeester. Hoe voltrok zich deze maatschappelijke
stijging, die in ongeveer 75 jaar
plaatsvond? Een biografisch-prosopografisch onderzoek
naar Arnold Gelderman en zijn familie
kan op deze vraag een antwoord geven.
De familie Gelderman
De vroegste geschiedenis van de familie Gelderman
is in nevelen gehuld. Ondanks uitgebreid
onderzoek is nog steeds onbekend waar de stamvader
Arend Jans Gelderman, zich ook noemende
Jaap Hagedoorn
Van Nimwegen, vandaan kwam. We weten
slechts dat hij op 9 december 1639 benoemd werd
tot landschapsbode van de Staten van Overijssel
op een jaarlijks tractement van 50 gulden, dat echter
met enige emolumenten werd aangevuld.5 Dit
was in die tijd zeker één van de weinige, maar toch
zeker niet één van de minst belangrijke ambtelijke
functies. Een bode van de staten bracht informatie
van en naar Overijssel; een zeer vertrouwelijke
baan, die niet van enig gevaar ontbloot was in tijden
van oorlog.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
voerde in de zeventiende eeuw verschillende
oorlogen. Was Arend Jans dan een soldaat die tijdens
de laatste episode van de Tachtigjarige Oorlog
met zijn compagnie in de vestingstad Zwolle
verzeild was geraakt? Het is niet bekend. In ieder
geval maakte hij als landschapsbode de laatste negen
jaar van die oorlog mee. Dat zijn functie kennelijk
ook financieel gewaardeerd werd, blijkt uit
het feit dat hij in 1643 in staat was een huis aan te
schaffen in de Walstraat en in het jaar erna het
groot burgerschap van Zwolle kocht.6
Puntschotel met het
wapen van de familie
Gelderman. Amsterdam,
1638.
8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Arnold Gelderman
(1677-1757). (foto: Iconografisch
Bureau,
Den Haag).
Arend Jans huwde in 1640 met Willemtijn Egbers,
de dienstbode van burgemeester Ewols. Uit
dit huwelijk werden vijf kinderen geboren, waarvan
alleen de één na jongste zoon, Egbert, zijn ouders
zou overleven. Hem benoemden Arend Jans
en Willemtien in 1656 tot enig erfgenaam.7 In 1653
had Arend Jans van Ridderschap en Steden van
Overijssel toestemming verkregen één van zijn
zoons op te leiden tot landsbode, zodat deze hem
na zijn dood zou opvolgen.8 Al in 1663 wordt Egbert
Gelderman, dan vijftien jaar oud, in de stukken
als bode aangeduid. Zijn ouders overleden
enige jaren later: Willemtijn Egbers in 1667 en
Arend Jans in 1669. Zij werden beiden begraven in
het portaal van de Grote Kerk. Nu was dat wel
niet de meest in aanzien staande plek in de Grote
Kerk, maar wie in een kerk begraven werd – en in
Zwolle met name in de Grote Kerk – stond in enig
aanzien en beschikte over voldoende middelen
een dure begrafenis te kunnen betalen.
Egbert Gelderman was enige maanden na het
overlijden van zijn moeder in 1667 gehuwd met
Anna Aalts, dochter van de stadssmid Jan Aaltsen
en Sophia van Ulsen. Uit dit huwelijk zouden zes
kinderen worden geboren, waarvan Arnoldus, geboren
aan de Blij markt in 1677, het vijfde was. In
1681 overleed Anna Aaltsen.
Zwolle rond 16779
Zwolle had in de zeventiende en achttiende eeuw
een belangrijke centrumfunctie voor het omliggende
platteland. De stad was enerzijds marktplaats
voor agrarische produkten, anderzijds
konden de bewoners van het platteland in de stad
de nodige nijverheidsprodukten kopen. Industrieel
vervaardigde produkten, afgezien van textiel
waren er nog nauwelijks. Zeer belangrijk voor
Zwolle was de transito- of overslaghandel. Zwolle
werd een stapelplaats voor goederen die tussen
het westen van de Nederlanden en Twente en
Westfalen werden vervoerd. Daarvoor werden
rond 1700 de handelswegen naar het zuidoosten
(Wipstrik) en oosten (Hardenberg) verbeterd. Al
in 1600 was de Nieuwe Vecht gegraven, die Zwolle
met de Vecht verbond. Tot de produkten die
op deze wijze werden verhandeld, behoorden onder
andere koloniale waren, hout, tabak, wijn,
boter, graan en hooi. De handel was geconcentreerd
rond de huidige Thorbeckegracht, waar de
meeste factoors woonden.
Door deze activiteiten kende Zwolle aan het
eind van de zeventiende eeuw een zekere welvaart.
Omstreeks 1700 was het huidige stadshart
geheel bebouwd. Aan de uitvalswegen naar Kampen,
Deventer en het oosten waren dunbebouwde
boerennederzettingen. Ondanks de grote pestepidemieën
van 1636 en 1656 – waaraan binnen
enkele maanden soms duizenden Zwollenaren
ten offer vielen – had de stad rond 1670 zo’n
12.000 inwoners en was nog groeiende.
In 1672 was de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden in oorlog geraakt met Engeland,
Frankrijk en de bisschoppen van Keulen en Munster.
De oostelijke provincies werden zonder al te
veel tegenstand onder de voet gelopen door Franse,
Munsterse en Keulse troepen. Ook 2’wolle gaf
zich over en werd door deze troepen bezet. Dit
had tot gevolg, dat de stedelijke overheid na het
vertrek van de vreemde troepen in 1674 m e t forse
schadeclaims en schulden bleef zitten, als gevolg
van inkwartiering, knevelarij, vernielingen en extra
belastingen.
Nadat de bezettende machten waren verdreven
en Willem III tot stadhouder was benoemd,
strafte de laatste de gewesten die nauwelijks weerstand
hadden geboden aan de vijandelijke troepen.
Bij het regeringsreglement van 1675 trok de
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
stadhouder de goedkeuring van de verkiezing van
burgemeesters, schepenen, raden en meenslieden
in Utrecht, Overijssel en Gelderland aan zich, om
zich van de loyaliteit: van de onbetrouwbare gewesten
te verzekeren.
Egbert Gelderman
In hetzelfde jaar 1675 maakte Egbert Gelderman
promotie. Op 22 februari ontving hij uit handen
van Willem III zijn benoeming tot kamerbewaarder
van de provincie.10 Dit betekende onder andere
dat hij aanwezig was bij de vergadering van
de Staten van Overijssel, maar ook dat hij als belastingontvanger
van de provincie kon fungeren:
kortom een brede, vertrouwelijke functie. Het
kan zijn dat de stadhouder ook het ambtelijk apparaat
aan zich wilde binden en daarom (onder
andere) de landsbode Gelderman tot dit ambt bevorderde.
Het gezin Gelderman kreeg onderdak
in het gebouw van Gedeputeerde Staten aan de
Blijmarkt, waar ook Arnold geboren zou worden.
Na het overlijden van zijn eerste vrouw Anna
Aaltsen, huwde Egbert in 1682 met Elisabeth Scriverius,
dochter van predikant Samuel Scriverius.
Niet alleen kregen de kinderen Gelderman op
deze wijze weer een moeder, ook zouden de familiebanden
met de familie Scriverius een rol spelen
bij de sociale promotie die de familie – en met
name Arnold – nog zou maken.
De benoeming tot kamerbewaarder gaf vader
Egbert kennelijk een hogere sociale status, waardoor
hij geschikt was voor het vervullen van verantwoordelijke
nevenfuncties. Zo werd hij in 1681
vaandrig in het burgerregiment en lid van de gezworen
gemeente, het lichaam dat leden van de
magistraat benoemde en over enkele zaken geraadpleegd
moest worden. In 1683 werd Egbert
benoemd tot ouderling van de Hervormde Kerk.
Uit zijn huwelijk met Elizabeth Scriverius zouden
twee zonen geboren worden, die waarschijnlijk
beiden jong stierven.
Arnolds jonge jaren
Nog een andere aanwijzing voor de gestegen sociale
positie van de familie Gelderman blijkt uit
de opleiding van Arnold: hij bezocht tussen 1687
en 1692 de Latijnse school te Zwolle, in die tijd de
school voor de kinderen uit de bovenlagen van de
samenleving.” Arnolds lidmaatschap van de deftig
geachte Waalse Kerk – waar Frans de tale Kanaans
is – zal door dit onderwijs mogelijk gemaakt
zijn. Al in 1702 werd hij diaken in deze
kerk, die pas in 1697 door de gemeentelijke overheid
was erkend.
Arnold trad in 1699 in het huwelijk met Petronella
Ulger, de eveneens in 1677 geboren dochter
van Lubbert Ulger en Jannigje Gerrits van Enschede.
Het huwelijk vond in het kerkje van Windesheim
plaats. Het gold in die dagen als een teken
van stand om daar te trouwen. Petronella’s
vader, Lubbert Ulger, was serviesmeester, dat wil
zeggen dat hij voor het onderdak van de ingekwartierde
soldaten verantwoordelijk was, en verder
lid van de gezworen gemeente. Ook de banden
met deze familie Ulger zouden de sociale positie
van de familie Gelderman ten goede komen.
Arnolds zwager, de jurist Dithmar Ulger, was begin
achttiende eeuw één van de voorlieden van de
gezworen gemeente. Een andere zwager, Willem
Berg, had een hoge functie in het leger en zou het
eveneens tot burgemeester brengen.12
Uit het huwelijk van Arnold en Petronella, dat
ruim 58 jaar zou duren, werden drie dochters en
drie zoons geboren. Eén dochter stierf jong. Van
de overige kinderen zouden alleen de oudste
dochter en de jongste zoon hun ouders overleven.
Petronella Ulger
(1677-1762), de dochter
van een lid van de
gezworen gemeente
waarmee Arnold Gelderman
in 1699 trouwde
(foto: Iconografisch
Bureau, Den Haag).
10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het gezin woonde aan de Bitterstraat, in het huis
van de Ulgers, later aan de Blijmarkt.
Inmiddels was het tijd geworden dat ook Arnold
een werkkring zou krijgen. Daarom richtte
Egbert Gelderman in 1704 – net als zijn vader vijftig
jaar eerder – een verzoek aan Gedeputeerde
Staten. Hij gaf daarin aan dat zijn leeftijd (hij was
56 jaar) ‘ende tusschenkomende swakheijd’ hem
af en toe beletten zijn werk te doen. Hij stelde
daarom voor dat zijn zoon Arnold mede als kamerbewaarder
werd aangesteld als waren zij één
persoon. Bij overlijden van de één, zou de ander
het werk alleen overnemen.13 Aardig detail is dat
uit het handschrift blijkt dat deze brief door Arnold
geschreven is. Gedeputeerde Staten stemden
in met het verzoek, zodat Arnold na het overlijden
van zijn vader in 1711 de functie alleen bekleedde.
De geschiedenis herhaalde zich.
Arnolds ouders – Elisabeth Scriverius overleed
in 1715 – werden overigens begraven in de
Grote Kerk, niet meer in het portaal, maar op het
in meer aanzien staande Lage Koor.
Zwolle in de eerste helft van de achttiende eeuw
Hoewel in het westen van de Nederlanden het
economisch verval al aan het eind van de zeventiende
eeuw had ingezet, was Zwolle nog redelijk
welvarend, vooral vanwege de centrumfunctie
van de stad. Dit maakte de lokale economie minder
gevoelig voor economische depressies. De
middenstand profiteerde van deze bloei. De adel
en de rijken die in grond hadden belegd, kregen
door malaise in de landbouw nauwelijks waar
voor hun investeringen.
De handel van de factoors aan de Thorbeckegracht
bleef een peiler van de Zwolse economie en
werd door de overheid begunstigd en beschermd.
Een uiteindelijk niet uitgevoerd plan uit 1706 om
de waterafvoer via de IJssel te vergroten en deze
rivier dus beter bevaarbaar te maken werd door
de Zwolse overheid met kracht bestreden. Het
zou betekenen dat Deventer per schip bereikbaar
werd, wat de Zwolse handelspositie ten opzichte
van het oosten zou bedreigen. ‘4
De textielindustrie bloeide begin achttiende
eeuw, maar zou in de loop van de eeuw tanen.
Van de 1000 weefgetouwen in 1723 bleken er door
concurrentie van de Emdense industrie in 1751
nog maar 80 over te zijn.15 Naast de textielindustrie
telde Zwolle een enorme variatie aan bedrijven.
Zo waren er een azijnmakerij, een zijdefabriek,
een lijmkokerij, zeepziederijen, kousen-,
knopen-, zout-, spelden en papierfabrieken.16
Ondanks deze variatie zou de nijverheid in de
loop van de eeuw de achteruitgang van de textielindustrie
delen.
De Zwolse bevolking groeide tussen 1680 en
1750 nauwelijks doordat velen hun geluk elders
beproefden.17 Er woonden rond de 12.000 mensen
in de stad, waarvan zo’n 70% hervormden en
20% katholieken.18
Politieke conflicten
In 1702 was Willem III overleden en daarmee begon
het Tweede Stadhouderloze tijdperk. De gehate
regeringsreglementen werden afgeschaft, zodat
raad en gezworen gemeente zelf hun keuze
van de stadsbestuurders bepaalden. Dit betekende
overigens wel, dat overal in den lande de gezworen
gemeente, waarin de gegoede middenstand
was vertegenwoordigd, meer invloed op het
bestuur ging eisen. Tot dan toe was haar rol door
burgemeesters en schepenen beperkt. In sommige
steden kwam het tot zogenaamde ‘plooierijen’:
onenigheden rond de benoeming van burgemeesters
en schepenen.19 In Zwolle gebeurde dat
niet, maar hier eiste de gezworen gemeente tussen
1703 en 1709 wel inzage in de stadsboeken,
wilde zij gekend worden in de zaken rond de
Zwolse munt en dreigde zij haar veto uit te spreken
over nieuwe belastingen. Arnold Geldermans
zwagers Willem Berg en Dithmar Ulger traden op
als woordvoerder van de gezworen gemeente.20
De zaak liep echter met een sisser af. Waarom is
niet duidelijk.
Kennismaking met de politiek
Arnolds ster was stijgende. In 1708 werd hij
vaandrig van het burgerregiment, in 1713 hopman
van de schutterij. In 1715 benoemden Gedeputeerde
Staten hem tot hun klerk, maar hij bleef
ook kamerbewaarder. Daarnaast was hij vanaf
1717 ontvanger van de zogenaamde Ensergelden,
een belasting ten behoeve van het vuurbaken op
Ens. Arnolds sociale positie was inmiddels kennelijk
dermate hoog, dat hij geschikt was voor politieke
ambten. In 1712 en 1713 werd hij namelijk gekozen
tot lid van de gezworen gemeente. Hij
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11
moest bedanken voor de eer, omdat hij ambtenaar
was.
In zijn omgeving had Arnold echter wel te
maken met de politiek. Uiteraard kwam hij als
klerk in aanraking met vele bestuurlijke en politieke
zaken, maar ook in zijn familie moet de politiek
aan de orde zijn gekomen. Zijn zwagers Berg
en Ulger waren lid van de gezworen gemeente,
evenals de echtgenoot van zijn oudste zuster Wilhelmina,
de brouwer Egbert Ridder. Zijn beide
andere zwagers, Gerhard Spaar en Samuel Johannes
Scriverius – respectievelijk getrouwd met
Sophia en Maria Gelderman – zouden later lid
van dit college worden. Bovendien vormden Ridder,
Ulger en Scriverius in 1713 samen met ene
Voet een factie, die met drie andere facties (de
Vriesen, de Roubolle en de Cabale genaamd) een
overeenkomst sloot over de verdeling van zestien
plaatsen in de gezworen gemeente.21 Het is de tijd
van de zogenaamde contracten van correspondentie,
waarbij de regenten onderling afspraken
maakten over de verdeling van ambten en lidmaatschappen
van politieke colleges.
Hoewel de familie Gelderman qua sociale status
zo langzamerhand tot de bovenlagen van de
Zwolse samenleving behoorde, maakte ze als tamelijk
nieuwe familie geen deel uit van de oude
regentengeslachten. In principe was het dus
moeilijk om lid te worden van de politieke elite.
Onderzoek heeft echter uitgewezen, dat juist in
het eerste kwart van de achttiende eeuw de kans
om als buitenstaander toegelaten te worden tot
die regerende bovenlaag groter was dan ervoor en
erna.22 Waarschijnlijk kwam dit doordat sommige
oude families uitstierven of geen kandidaten
hadden voor de te vervullen zetels.
Ook de hevige factiestrijd – er waren in totaal
vijf facties die om de plaatsen op de kussens streden
– werkte snellere wisseling van de wacht in de
hand. In de jaren 1723 en 1724 kwam het bijvoorbeeld
zes keer voor dat een burgemeester niet
werd herbenoemd, een ongekend hoog getal. Ook
het feit dat het regeringsreglement was afgeschaft
speelde een rol. Willem III had belang gehad bij
continuïteit en loyaliteit en dus voor een regelmatige
herbenoeming gezorgd.
L’histoire se répète
Arnold Gelderman had zich bij de factie van de
Roubolle aangesloten. Zijn ambtelijke functie
verhinderde evenwel dat hij aan de verkiezingen
deelnam. Nadat zij de Latijnse school hadden
doorlopen, waren zijn zonen Egbert en Samuel
Johannes op een leeftijd dat zij een werkkring
moesten krijgen. En wederom herhaalde de geschiedenis
zich.23 Al in 1719 deelde Arnold de
functie van kamerbewaarder met zoon Egbert, en
die van klerk met Samuel Johannes. De beide
broers verwisselden in 1722 nog een keer van
functie, want in dat jaar verzocht Arnold om ontslag
aan de heren Gedeputeerden. Hij was bang
dat hij zijn werk niet meer naar behoren kon uitvoeren
als gevolg van ‘lich[amel]ijcke swackheden’.
Hij stelde voor zijn beide zoons te benoemen
in zijn respectievelijke functies24, hetgeen geschiedde.
Egbert zou tot zijn dood in 1752 klerk
blijven. Samuel Johannes zou zijn functie afstaan
Voor- en achterzijde
van een VOC-glas met
het wapen van de familie
Gelderman. Dit glas
behoorde toe aan
Arnoldus Gelderman,
die gedeputeerde was
bij de VOC, kamer
Delft.
12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Stamboom van de
families Ulger, Gelderman
en Scriverius.
ULGER GELDERMAN
Arend Jans
x
Willemtijn Egbers
SCRIVERIUS
Samuel Johannes
x
Jacobje Jans
Lubbert Ulger
x
Johanna G. van Enschede
I I I 1 I I
z Egbert z
x
— AnnaAaltsen ‘
Elisabeth Scriverius
– z
– z
Dithmar d
x
I I
Petronella x Arnold
Samuel Johannes
x
Maria la Blan
Willem Berg
Anna Elisabeth –
Johanna Maria –
Egbert –
Johanna Maria –
Samuel Johannes –
Willem Gerrit –
1 I
i d :
x
Egbert
Ridder
d c
x
Gerard
Spaar
Maria x Samuel Johannes –
Anthonij –
x
Sara Amia
d -|
x
Hanselaar
z –
Egbertus –
d –
Eeckhout
I I I
d z z
X
Tobias
Johannes
Antonius x
Nilant
z = zoon, d = dochter, meenslid, raadslid, meens- en raadslid
Gilliana
Paulina
x
Antonius
v.d. Os
Jannes –
z
d –
z –
z –
d -I
aan de jongste broer Gerrit Willem, die tot zijn
dood in 1773 kamerbewaarder zou zijn. Bijna
honderd jaar was deze functie toen in de familie
geweest.
Raadslid en burgemeester
Arnold had zijn ontslag waarschijnlijk mede aangeboden
om mee te kunnen dingen naar het
raadslidmaatschap. In 1723 werd hij gekozen en
tot zijn dood in 1757 zou hij lid zijn van het college
van burgemeesteren, schepenen en raden van de
stad Zwolle. Als lid van de Zwolse overheid heeft
hij in de loop der jaren tal van functies gehad. De
regerende burgemeesters verdeelden de werkzaamheden
onderling. Zo was Arnold achtereenvolgens
keurmeester, tichelmeester, timmermeester
en cameraar, zeg maar wethouder van
financiën. In deze functies zat een opbouw. Het
cameraarschap was de belangrijkste die binnen
het Zwolse stadsbestuur te vergeven was en werd
meestal door de oudste raadsleden vervuld. Ook
was Arnold in 1724 Zwols afgevaardigde naar de
Staten van Overijssel.
Zoals opgemerkt, was Arnold lid van één van
de regentenfacties. Hij heeft zelf nauwkeurig bijgehouden
wie van welke factie op het kussen
kwam en welke functies ze hebben bekleed. Deze
aantekeningen vormen een dankbare bron voor
het onderzoek naar het functioneren van de contracten
van correspondentie. Niet alleen via deze
facties, maar ook door het toenemend aantal familieleden
op invloedrijke posities, moet Arnold
Gelderman naar mate hij ouder werd een politicus
van gewicht zijn geworden. In 1719 was zijn
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
zwager en neef Joan Scriverius raadslid geworden,
in 1727 werd zwager Willem Berg eveneens raadslid.
Zoon Samuel Johannes werd na een rechtenstudie
in 1732 secretaris van de stad Zwolle. Egbertus
Scriverius, een zoon van zijn zuster, werd in
1738 raadslid, evenals diens neef Johannes Antonius
in 1745. Verder was de familie Scriverius verwant
aan de families Eekhout, Nilant en Tobias,
die ook op het kussen zaten, danwei zouden komen
te zitten. Kortom: de familie Gelderman was,
in de persoon van Arnold, onverbrekelijk verbonden
met de politieke en sociale bovenlaag van
Zwolle.
Zwolle tijdens Arnolds raadslidmaatschap
De jaren waarin Arnold Gelderman raadslid van
Zwolle was, kenmerken zich door de eerste tekenen
van economisch verval, zoals al eerder vermeld.
In de industrie was deze teruggang het eerst
merkbaar. Wanneer er zich rampen voordeden
als de veepest (1714), strenge winters (1740-1741),
of een epidemie van de zogenaamde rode en grauwe
loop (1747), dan beïnvloedde dat de welvaart
in de stad zeer.
Ook op politiek niveau waren er moeilijkheden.
In 1726 dreven de Zwolse burgemeesters een
belasting op gebrande wateren door, zeer tegen de
zin van de gezworen gemeente. Hierdoor werd de
prijs van een borrel met 50% verhoogd. Dit leidde
tot een opstand onder het weversvolk. Onder leiding
van enkele belhamels werden bij verschillende
burgemeesters de ruiten ingegooid onder leuzen
als: “Zoo moet men die donders leren” en “De
groten zijn toch al den donder atheïsten”. De
schuldigen werden gegrepen en één raddraaier
kreeg de strop.25
De neergang in de economie in de jaren veertig
van de achttiende eeuw, gekoppeld aan de eerder
genoemde rode loop en het voor de Republiek
slechte verloop van de Oostenrijkse Successieoorlog
deden ook in Zwolle de roep om Oranje toenemen.
Dit leidde ertoe dat Willem IV in 1747 tot
erfstadhouder werd uitgeroepen en de regeringsreglementen
weer van kracht werden. Alle verkiezingen
moesten aan de prins worden voorgelegd.
Hierdoor verdwenen de laatste restjes van de
oude factietegenstellingen.26
Het was niet Willem IV, maar na zijn overlijden
in 1751 wel zijn weduwe Anna van Hannover
die probeerde in de steden eigen mensen in de
raad te krijgen. Daartoe liet zij in Zwolle verschillende
raadsleden afzetten, waaronder enkele leden
van de Scriveriusfamilie.27 Op de achtergrond
hierbij speelde een kerkelijk conflict rond ds. Antonius
van der Os mee. Deze werd verweten af te
wijken van de orthodoxie en de leerstellingen van
Dordt. De gemeentelijke overheid had hem de
hand boven het hoofd gehouden, maar de kerkeraad
wilde hem kwijt. Van der Os was getrouwd
met een achternicht van Arnold Gelderman, Gilliana
Paulina Scriverius. De familie Scriverius, en
dus waarschijnlijk ook Arnold, gold als voorstander
van Van der Os. Vandaar dat Anna van Hannover,
die tegenstandster was van de ideeën van
Van der Os, mede hierom gebaat was bij beknotting
van de macht van de familie Scriverius.28
Laatste levensjaren
De laatste jaren van het leven van Arnold Gelderman
waren niet gemakkelijk. In 1742 verloor hij
zijn dochter Johanna Maria. In 1747 en 1748 stierven
binnen een jaar zijn schoondochter Engelina
Johanna Kymmell en zijn zoon Samuel Johannes
en in 1752 overleed zijn oudste zoon Egbert. Bovendien
werd hij de laatste jaren van zijn leven geplaagd
door een slechte gezondheid. In de spaarzame
brieven uit die tijd informeren de schrijvers
steeds naar zijn gezondheid, of nodigen hem uit,
zo zijn gezondheid hem toelaat te komen. Nog in
1756 wordt Arnold benoemd tot Zwols gedeputeerde
bij de VOC, kamer Delft. Of hij die functie
ook werkelijk heeft kunnen uitoefenen, blijft de
vraag: Arnold Gelderman overleed op 6 december
1757 en werd op 14 december 1757 op het Lage
Koor van de Grote Kerk begraven. Petronella Ulger
zou hem vijfjaar overleven.
Besluit
Als wij het leven van Arnold Gelderman bezien,
dan moet gezegd worden dat hij een geweldige
carrière maakte: van kamerbewaarder tot burgemeester
en gedeputeerde. Deze loopbaan was zeker
mede het gevolg van de nauwkeurig geplande
overdracht van functies binnen de familie Gelderman.
Grootvader Arent Jans was hiermee reeds
begonnen en ook Arnold zou zijn zoons zo een
goede start in het leven geven. Anderzijds is de
succesvolle loopbaan van Arnold ook te danken
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
aan de betere mogelijkheden die niet-magistraatsfamilies
begin achttiende eeuw hadden om
op het kussen te komen. Lidmaatschap van een
factie vergrootte die mogelijkheden, maar ook de
(familie)banden met andere magistraatsfamilies.
Arnnold heeft hierdoor de hem geboden mogelijkheden
dan ook ten volle benut. Met zijn burgemeesterschap
werd een eeuw van sociale stijging
bekroond.
Noten
1. Dit artikel is een bewerking van een lezing over Arnoldus
Gelderman, gehouden in de Waalse Kerk op
1 september 1990, ter gelegenheid van de overhandiging
van een rouwbord van Arnoldus Gelderman
aan de Eglise Wallone te Zwolle en de presentatie
van de Inventaris van het familie-archief en collectie
Gelderman aan het Zwolse gemeentebestuur door
de voorzitter van de Stichting Familiearchief en collectie
Gelderman, mr. E.F.G.M. Gelderman. De
stichting verwerft en beheert/laat beheren archiefmateriaal
betreffende de familie Gelderman en stimuleert
het wetenschappelijk onderzoek dat met
behulp van deze bronnen wordt verricht.
In 1991 verscheen in het Nederlands Patriciaat 1990
de genealogie van de familie Gelderman.
2. Naast drie delen van het Biografisch Woordenboek
van Nederland die de afgelopen tien jaar verschenen,
worden er ook op deelgebieden steeds vaker
biografische woordenboeken uitgegeven, zoals
Overijsselse biografieën, J. Folkerts e.a. ed (Zwolle
1990) en twee delen in de reeks Drentse biografieën.
3. Zeer bekend in dit verband zijn de werken van J.J.
de Jong Met goed fatsoen. De elite in een Hollandse
stad. Gouda 1/00-1780, L. Kooijmans Onder regenten.
De elite in een Hollandse stad. Hoorn 1700-1780
en M. Prak Gezeten burgers. De elite in een Hollandse
stad. Leiden 1700-1780.
4. Zie C.M.C. Paulusma-du Pree, De Zwolse magistraat,
1675-1747. Een onderzoek naar de oligachisering
en naar een mogelijke democratische tegenbeweging
(ongepubliceerde scriptie; Zwolle 1981) en
A.J.A. Bos, De Zwolse magistraat 1747-1795. Een onderzoek
naar een mogelijk oligarchiseringsproces (ongepubliceerde
scriptie; Zwolle 1978).
5. Rijksarchief in Overijssel (RAÓ), Statenarchief
(SA) 355, Resoluties Gedeputeerde Staten, 9-12-
6. Inventaris, XIII; en burgerschapsregister in: Gemeentelijke
Archiefdienst Zwolle (GAZ), AAZ01-
413.131-
7. GAZ, RAooi-112,454 (dd. 9 oktober 1656)
8. RAO, SA 360, Resoluties Ridderschap en Steden, 8-
11-1653.
9. Gebaseerd op L. van Vuuren, Rapport betreffende
een onderzoek naar de welvaartsbronnen van de gemeente
Zwolle (Zwolle 1939) 6-15; Paulusma-du
Pree, 6-8; N.D.B. Habermehl, ‘De bevolkingsontwikkeling
van Zwolle van 1628 tot 1748’ in: Zwols
Historisch Jaarboek l (1984) 84.
10. Inventaris, XIII.
11. Zie J. Frederiks, Ontstaan en ontwikkeling van het
Zwolse schoolwezen tot omstreeks 1700 (dissertatie;
Zwolle 1960) passim.
12. Zie voor de familie Ulger, J. Van Doorninck, Geslachtkundige
aanteekeningen ten aanzien van de
Gecommiteerden ten Landdage van Overijssel zedert
1610-1974… (Deventer 1871) 620.
13. GAZ, FA011, Familiearchief Gelderman, 1. Deze
collectie is beschreven in Inventaris van het familie-
archief en collectie Gelderman, J.J. Seekles ed.
(Zwolle 1990)
14. Thom. J. de Vries, Geschiedenis van Zwolle (2 dln.;
Zwolle 1954-1960) II, 102.
15. Van Vuuren, 6-15.
16. Van Vuuren, 12.
17. Habermehl, 84.
18. Bos, 5-6.
19. Zie W.F. Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Weenink,
Burgers in verzet tegen regenten-heerschappij.
Onrust in Sticht en Oversticht 1703-1706 (Amsterdam
1976).
20. Paulusma, 32 ev., en 65.
21. Paulusma, 22.
22. Paulusma, 14-16.
23. J.C. Streng, ‘De veiling van de bibliotheek van Samuel
Johannes Gelderman te Zwolle in 1749’ in:
Zwols Historisch Jaarboek 6 (1989) 123-125.
24. GAZ, FA011,5.
25. De Vries, 113-115.
26. Bos, 19.
27. Bos, 13-14.
28. R.A. Bosch, Het conflict rond Antonius van der Os,
predikant te Zwolle 1748-1755 (Kampen 1988) 161-
168.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 15
Jongere bouwkunst in Zwolle
In twee eerdere nummers van het Zwols Historisch
Tijdschrift (1990, nr. 4 en 1991, nr. 2)
zijn artikelen gepubliceerd over de stedebouwkundige
ontwikkeling van Zwolle in de periode
1850-1940 en over de bouwwerken in de binnenstad
uit diezelfde tijd. In het onderstaande
stuk worden de gebouwen buiten de singels beschreven.
Het volgende en laatste artikel zal gaan
over het buitengebied (de voormalige gemeente
ZwoUerkerspel). Vlak buiten de singels vinden we
een aaneengesloten gebied met waardevolle objecten
van jongere bouwkunst. De Zwolse singelbebouwing
is ook landelijk gezien zeer bijzonder.
Vooral het deel tussen de Luttekestraat en de
Sassenpoortbiedt nog steeds een fraai negentiende-
eeuws panorama. De hele stationswijk, gebouwd
na aanleg van de spoorlijn in 1864, is een
gebied met voorbeelden van negentiende-eeuwse
architectuur.
Burgemeester van Roijensingel 1
Deze witgepleisterde villa uit 1862 valt op door het
iets teruggelegen torentje dat er aan toegevoegd
werd door de architecten F.C. en J.D.C. Koch in
1913-1914. Aan de achterzijde bevindt zich een serre.
Thans is het in gebruik als makelaarskantoor.
Burgemeester van Roijensingel 2, Villa Eekhout
In 1860 werd deze villa tegenover de Nieuwe Havenbrug
gebouwd naar een ontwerp van de Zwolse
aannemer M. de Groot in eclectische stijl. In
1911 kocht de gemeente het pand; lange tijd waren
er plannen en ook ontwerpen voor een nieuw
stadhuis op deze plaats. De villa bleef echter gespaard,
evenals het fraaie landschappelijke park
erachter. Het pand is nu kantoor.
Burgemeester van Roijensingel5
Deze grote villa werd gebouwd in 1875-1877 in
classisistische stijl. Het huis heeft over twee bouwlagen
een grote erker en wordt bekroond door een
koepelvormig dak. In de tuin is in 1884-1885 een Jan Willem
bijgebouw met prieel geplaatst. van Beusekom
Burgemeester van Roijensingel 6
Villa in neo-renaissancestijl, gebouwd in 1882-
1883 naar een ontwerp van J.Gosschalk. De asymmetrische
gevel heeft rechts een risalerende trapgevel
en links een overhoekse erker over twee
bouwlagen. Het geheel wordt bekroond door een
houten loggia.
Burgemeester van Roijensingel 9
Burgemeester van
Roijensingel 9
Dit kantoorpand is gebouwd in 1914 naar een tra- (foto: J. de Koning)
i 6 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Van Nagellstraat
(foto: M. Malherbe)
Zeven Alleetjes 1
(foto: J. de Koning)
ditionalistisch ontwerp van de Zwolse architect
M. Meyerink voor de Eerste Onderlinge Aannemers
Verzekeringsmaatschappij. Later was het in
gebruik als Bank van Doijer & Kalf en laatstelijk
als Amrobank. Thans is het verbouwd tot 26 appartementen.
De symmetrie van de gevel wordt
verstoord door het ranke hoektorentje met open
hoogste trans.
Burgemeester van Roijensingel 17/18
Deze grote en opvallend gesitueerde stadvilla, is
gebouwd in 1884-1885 naar een ontwerp van de
Zwolse architect S.J.H. Trooster in eclectische stijl
met karakteristieke, overhoeks geplaatste erkerachtige
torentjes met rondlopende balkons. Ernaast
werd in 1899 een personeelswoning gebouwd
naar ontwerp van D. de Herder.
Van Nagellstraat7-19
Eén van de ‘nieuwe’ straten in de buurt van het
station, laat een opvallende aaneengesloten bebouwing
uit 1899-1900 van de architect G.B.
Broekema zien, in afwisselende stijl met kenmerken
van de Jugendstil.
Kantoor van de IJsselcentrale aan de Zeven
Alleetjes.
Dit gebouw lijkt bij eerste beschouwing na-oorlogs.
Het oudste gedeelte werd echter ontworpen
in 1939 door de architecten A. van der Steur en M.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Meijerink in de stijl van de Delftse School. Deze
bouwstijl werd vooral gepropageerd door de
Delftse hoogleraar Granpré Molière. Vooral na de
oorlog werd veel in deze stijl gebouwd. Het gebouw
werd in 1942 voltooid.
Emmawijk 2/3
In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de
Willemsvaart naar het westen verlegd. Op de gedempte
oorspronkelijke vaart werd een wijk met
grote huizen gebouwd. Dit dubbele herenhuis in
neo-renaissancestijl, werd in 1893 ontworpen
door de Zwolse architect S.J.H. Trooster.
Veerallee 3/4/5
De drie Jugendstilhuizen onder één kap, zijn ontworpen
door de Zwolse architect G.G. Post. Met
de ernaast liggende panden Veerallee 1/2 vormen
ze een karakteristiek geheel. Thans zijn ze deels in
gebruik als kantoor of als woonruimte.
Wilhelminastraat
(foto: J. de Koning)
18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Prins Hendrikstraat
(foto: J. de Koning)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Wilhelminastraat 4/26A, Julianastraat 62162a
Deze aaneengesloten rij woningen is gebouwd in
1905-1906, met de zeer karakteristieke Jugendstilvormgeving
van de later in Kampen woonachtige
architect G.B. Broekema. Samen met de panden
aan de overzijde van de straat geeft het een gaaf
beeld uit het begin van deze eeuw.
Wilhelminastraat 25/35
De zes woningen in Jugendstil zijn gebouwd in
1904 naar een ontwerp van de Zwolse architect
G.G. Post.
Prins Hendrikstraat 2/26
De gehele straatwand met neo-renaissance en Jugendstil-
elementen, is gebouwd in 1902, naar het
ontwerp van de Zwolse architect M. Meyerink.
Prins Hendrikstraat ïliya
Deze rij woningen met Jugendstil-elementen, is
gebouwd tussen 1902 en 1904 naar een ontwerp
van de Zwolse architect G.G. Post. Tussen de woningen
5 en 7 bevindt zich een houten poortje dat
toegang geeft tot het achterterrein.
Marnixschool aan de Westerlaan
Dit complex is in 1922-1923 oorspronkelijk gebouwd
als een combinatie voor lagere school en
ULO door de Zwolse architecten M. en H. Meyerink.
Het gebouw bestaat uit een aantal haaks op
elkaar geplaatste vleugels met grote lage schilddaken.
Aan de voorzijde valt een halfronde uitbouw
op.
Station
Reeds in 1863 werd het station gebouwd. De
Staatsspoorwegen hanteerden vijf klassen al naar
gelang de grootte en het belang van de vestigingsplaats.
Vooruitlopend op het belangrijke knooppunt
van spoorwegen (zeven op het hoogtepunt)
kreeg Zwolle een Klasse I station in de stijl van het
Waterstaatsclassicisme. De 60 meter lange gevel
bestaat uit een negen traveeën breed middengedeelte
met twee bouwlagen en twee verdiepingloze
zijvleugels. Het gebouw staat op de Rijksmonumentenlijst
en is kort geleden gerenoveerd. Het
uiterlijk bleef daarbij intact.
Hoge Spoorbrug
In 1882-1883 werd een smalle brug over het ruim
100 meter brede stationsemplacement gelegd. De
brug bestaat uit drie overspanningen van 36 meter
lengte, waarvan zowel de onder- als de bovenrand
gebogen zijn. In verband met de visuele gelijkenis
wordt van een ‘lensliggerbrug’ gesproken.
In Nederland is deze brug het enige voorbeeld van
een dergeljke constructie. Deze brug is onlangs op
de Rijksmonumentenlijst geplaatst en dien ten
gevolge bij de huidige herinrichting gespaard gebleven.
Van Karnebeekstraat 106/114
De vijf woonhuizen in classicistische stijl zijn gebouwd
in 1873 door aannemer B.J. Ernst, nabij de
oprit van de Hoge Spoorbrug.
Hertenstraat 27
Dit bedrijfspand is ontworpen door de Zwolse architecten
H. van Dijk en J.D.C. Koch in een aangepaste
bouwstijl, passend in een woonwijk. De
sobere architectuur wordt geaccentueerd door
een trapgevel en hoektorentje. Het pand is later
verbouwd tot 14 wooneenheden.
Dominicanenklooster aan de Assendorp er straat
27/29
Dit grote complex met een neo-gotische kruisbasiliek
en klooster, werd gebouwd naar een ontwerp
van de Maastrichtse architect J. Kayser en
De Hoge Spoorbrug
(foto:], de Koning)
20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Dominicanenklooster
(foto: J. de Koning)
werd in 1902 gewijd. Na een grote brand in 1933
werd het klooster herbouwd. De kerk heeft geen
echte toren, maar wel twee symmetrische traptorentjes
aan weerszijden van de voorgevel en een
zeskantige houten vieringtoren.
Eigenhaardstraat 12/46, Assendorperstraat 41/43
De twee rijtjes arbeiderswoningen van de Woningbouwvereniging
Eigen Haard, zijn gebouwd
in 1893-1894 naar een ontwerp van de Zwolse architecten
W. en F. Koch.
Assendorperstraat 78/86
De oorspronkelijk symmetrische rij van winkelwoonhuizen
uit 1907-1908 is gebouwd naar een
ontwerp van de Zwolse architect G.G. Post. De
fraaie om de hoek doorlopende Jugendstil-winkelpui,
heeft een overhoeks geplaatste ingang en
daarboven een hoge erker met spits dak.
Molenweg 169
Deze kleine, maar opvallend rijk geornamenteerde
woning is in 1896 gebouwd naar een ontwerp
van de architect G.B. Broekema als representatief
gedeelte van een confectiefabriek. Deze fabriek
heeft achter de woning gelegen en is enkele jaren
geleden afgebroken.
Assendorperstraat 129
De landelijke naam Landwijk doet vermoeden
dat dit landhuisje hier al stond voordat de wijk
Assendorp werd gebouwd. Schijn bedriegt, want
in werkelijkheid is dit gebouwtje in 1884 voor een
liefdadigheidsinstelling, de St. Vincentiusvereniging,
gebouwd. Het heeft maar enkele jaren
dienst gedaan als opvang voor verwaarloosde
kinderen. Daarna vestigde zich er een bloemkwekerij
in. Het uiterlijk van het pand bleef ongewijzigd.
Opvallend is de asymmetrische opzet van de
gevel en de zinken bekroningen op het dak.
Ambachtsschool Mimosastraat 1
Op een karakteristiek punt (vroeger lag hier
Zwolles drukste spoorwegovergang), ligt een
schoolgebouw in de stijl van Het Nieuwe Bouwen.
Het is ontworpen door de Leeuwarder architect
A. Baart en de Zwolse architect L. Krook.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21
Meppelerstraatweg 19
(foto: J. de Koning)
22 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Hertenstraat 27
(foto: M, Malherbe)
Vooral de hoek tussen de twee vleugels met het
hoge trappenhuis zijn opvallend.
Sophiaziekenhuis aan de Rhijnvis Feithlaan 80/84.
Het ziekenhuis is een bekend voorbeeld van Het
Nieuwe Bouwen. Het is ontworpen door J.G.
Wiebenga, directeur van de Gemeentelijke Technische
Dienst.
Het oorspronkelijke ontwerp uit 1931 werd na
aanzienlijke aanpassingen in 1933-1934 uitgevoerd.
Vooral de hoekoplossing aan de kant van
de Philosofenallee is karakteristiek.
Philo sofenallee 31/36
De zes woonhuizen zijn gebouwd naar een ontwerp
van de Zwolse architect G.G. Post in 1906
met een symmetrische gevel. In de gevel zijn drie
risalerende ingangspartijen met hoefijzerbogen.
Algemene Begraafplaats aan de Meppelerstraatweg
Dit is de eerste begraafplaats buiten de stad, aangelegd
in 1823. Het grote smeedijzeren hek tussen
hekpijlers met met rococo-vazen komt vermoedelijk
van elders. Rechts hiervan staan een wachtruimte
en een dienstwoning in eclectische stijl.
Op de begraafplaats zijn grafmonumenten
van onder andere Rhijnvis Feith en Ter Pelkwijk
te zien. Verder zijn er graven van de families
Sandberg en Van Ittersum.
R.K. Begraafplaats aan de Bisschop
Willebrandlaan 92
De begraafplaats is aangelegd in 1841 en heeft een
neo-gotische kapel uit 1883.
Marechausseekazerne aan de Meppelerstraatweg 19
Dit opvallende kantoor van de Koninklijke Marechaussee
is in 1931 gebouwd naar militair (en dus
anoniem) ontwerp. In het gebouw waren ook vijf
woningen geïntegreerd. Vooral de toren die de
hoeklocatie benadrukt, markeert het gebouw.
Daarnaast is het kleurgebruik, onder andere in de
tegeltableaux, opvallend.
Openluchtbad aan de Ceintuurbaan.
Dit inmiddels niet meer in gebruik zijnde zwembad,
werd in 1934 gebouwd naar een ontwerp van
de directeur van de Gemeentelijke Technische
Dienst J.G. Wiebenga in de stijl van Het Nieuwe
Bouwen. Twintig jaar geleden werd het al genoemd
als een topobject van de architectuur uit
de periode 1900-1940.
Tenslotte
Het veldwerk voor dit artikel is inmiddels al weer
drie jaar geleden uitgevoerd. Een groot aantal van
de beschreven panden is inmiddels op de rijks- of
gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. De vorig
jaar ter gelegenheid van de Open Monumentendag
uitgegeven ‘Wandel- en fietstocht jonge
bouwkunst in Zwolle’ verenigt panden uit het vorige
artikel in de binnenstad en panden buiten de
singels op een logische route. De brochure is verkrijgbaar
bij de VW, de gemeentewinkel in de
Diezerstraat en bij het bureau Monumentenzorg
in het Flevogebouw aan de Menno van Coehoornsingel.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Stadsuitbreidingen in de twintigste-eeuw
Aan het einde van de vorige en begin deze
eeuw zijn er in vele steden in Nederland
plannen gemaakt voor stadsuitbreidingen.
Dat daar nogal wat haken en ogen aan zaten, lag
niet alleen aan het feit dat vele van deze steden
nog geheel of gedeeltelijk in hun middeleeuwse
jasje, of liever gezegd keurslijf, zaten, maar ook
aan een gebrek aan deskundigheid en regelgeving
op met name het gebied van de ruimtelijke ordening.
Bestuurlijk gezien was een dergelijke stadsuitbreiding
dan ook geen sinecure. Het kostte een
gemeentebestuur al heel wat hoofdbrekens alvorens
men het erover eens was welke deskundige
zich mocht buigen over de problematiek. Lag er
eenmaal een plan ter tafel dan wilden ‘boeren,
burgers en buitenlui’, gemeenteraad en hogere
overheden er ook nog eens hun zegje over doen.
Het zal dan ook geen verbazing wekken dat
het jaren duurde voordat menig plan tot uitvoering
kwam. Dat daarbij vaak de bestuurlijke verhouding
van meer betekenis was, dan de esthetische
kwaliteit van het plan zal geen verbazing
wekken. In het navolgende artikel wordt met
name het bestuurlijk geharrewar rondom een
voorstel voor een uitbreidingsplan voor de gemeente
Zwolle uit de doeken gedaan.
De conceptie van een plan
In het eerste kwart van deze eeuw gaat het Zwolle
economisch voor de wind. De stad ligt gunstig op
een knooppunt van land-, water- en spoorwegen.
Tussen 1919 en 1936 neemt de bevolking van de
stad met 24% toe. Het woningbestand neemt zelfs
met 41,5% toe. (Ook toen was er al sprake van ‘gezinsverdunning’.)
Er is in deze periode dan ook
sprake van grote bouwactiviteiten. Grote woningcomplexen
ontstaan onder andere in het Veeralleekwartier,
Assendorp, op de Pierik en in de
Wipstrik.
Al deze uitbreidingen vinden plaats op basis
van zogenaamde partiële uitbreidingsplannen.
Daar was niets onoirbaars aan. De Woningwet
van 1901 bood het gemeentebestuur de mogelijkheid
om op basis van deze planfiguur haar stadsuitbreidingen
te reguleren. Het was echter een
fragmentarisch beleid. Begin jaren twintig wordt
de roep om een algemeen uitbreidingsplan (AUP)
hoorbaar. In maart 1924 wijzen Gedeputeerde
Staten van Overijssel de gemeente erop, dat volgens
artikel 31 van de Woningwet een gemeente
met meer dan 10.000 inwoners een uitbreidingsplan
in hoofdzaak (behoudens vrijstelling) moet
opstellen en dat dit plan tevens eenmaal in de tien
jaar dient te worden herzien.
Het College van Burgemeester en Wethouders
neemt de brief voor kennisgeving aan en gaat over
tot de orde van de dag. Een jaar later laait de discussie
over een AUP opnieuw op. Nu worden er
vragen gesteld door gemeenteraadsleden.
Het College blijft weigeren om aan de wet te
voldoen en denkt de zaak te kunnen sussen door
de partiële uitbreidingsplannen aan een externe
deskundige voor te leggen. Hiervoor kiest men de
Inspecteur van de Volksgezondheid ir. R. Le
Poole.
Le Poole acht een stedebouwkundige adviseur
niet nodig, mits het College zijn uitgangspunt namelijk
“een wei-doordacht net van verkeerswegen”
als vervanging voor een AUP overneemt.
Een minderheid in de raad wijst er op dat het
idee van een verkeersstructuurplan als substituut
voor een AUP wat mager is en dat Le Poole wellicht
een kundig man is maar geen stedebouwer.
De raad is van mening dat ze heel goed zelfde
plannen kan beoordelen en vaststellen en dat zonodig
het oordeel van het bedrijfsleven kan worden
gevraagd. De directeur van Openbare Werken
is bekwaam genoeg om de plannen op te stellen.
Daar heeft men volgens de meeste raadsleden
geen commissie van stedebouwkundigen voor
nodig. Een bijkomende zaak, maar zeker niet on-
Raymond Salet
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Eerste opzet voor een
structuurplan door
Dudok en Magnée uit
1949. (foto: Rijksuniversiteit
Groningen)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
belangrijk voor de besluitvorming, is dat de adviezen
van Le Poole onbetaald verstrekt worden.
Door het verwerpen van het voorstel bezuinigde
men ook nog eens duizend gulden op een commissie.
Het voorstel om een commissie van stedebouwkundigen
in te stellen, wordt dan ook met
ruime meerderheid verworpen.
Pas in 1937 wordt in de gemeenteraad aangedrongen
op een sociaal-geografisch en economisch
onderzoek. Het: college is het hiermee eens,
maar een dergelijk onderzoek kan niet door eigen
ambtenaren verricht worden wegens gebrek aan
deskundigheid. Gezocht wordt naar iemand met
een wetenschappelijke opleiding die in staat is een
sociaal-economisch onderzoek naar de grondslagen
der welvaart van Zwolle geheel zelfstandig uit
te voeren.
De raad is bereid hiervoor vijfduizend gulden
uit te trekken. Op aanraden van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten valt de keus op prof.
L. van Vuuren, hoofd van het Geographisch Instituut
van de Rijksuniversiteit Utrecht.
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog
gooit roet in het eten. Van Vuurens survey verdwijnt
voorlopig in een bureaulade.
De gemeente verleent een opdracht
Aan het begin van de oorlog worden bij Zwolle de
IJsselbruggen opgeblazen. Zwolle is daardoor als
verkeersknooppunt uitgeschakeld en strategisch
niet meer van belang. De stad loopt dan ook tijdens
de oorlog weinig schade op. Na de oorlog is
een wederopbouw-programma niet nodig. Nadat
het normale leven weer op gang is gekomen, doemen
dezelfde problemen van voor de oorlog weer
op. Het draait nog steeds om de vraag of nu wel of
niet een ontwikkelingsplan en een AUP moeten
worden opgesteld.
Provinciale Staten vinden met name de stedebouwkundige
plannen van de gemeente onvoldoende.
“De zeer belangrijke vraagstukken van de
toegang tot de stad, van de landschappelijke begrenzing
van de toekomstige bebouwde kom en
van de coördinatie van het stedelijk groen, zijn
niet tot een oplossing gebracht”, schrijft het provinciaal
bestuur aan de gemeente.
In de loop van 1947 dringt de toenmalige directeur
van de Provinciaal Planologische Dienst
(PPD) ir. A. Kraayenhagen bij het College van
Burgemeester en Wethouders erop aan om een
AUP op te stellen. Zwollerkerspel, de omringende
gemeente, heeft namelijk laten weten alleen mee
te werken aan annexatie door de gemeente Zwolle
als er een vastgesteld AUP is. Dit is een reden te
meer om nu eindelijk eens iets te ondernemen.
Kraayenhagen stelt voor om de stedebouwkundige
W.M. Dudok te vragen.
In maart 1948 ligt er een voorstel van Burgemeester
en Wethouders aan de raad om aan Dudok
een opdracht te verlenen voor:
a. Een ontwikkelingsplan, met inbegrip van een
uitbreidingsplan in hoofdzaak.
b. Een uitbreidingsplan in onderdelen van die
gedeelten die het eerst worden uitgevoerd.
c. Gedetailleerde plannen voor de nodige wijzigingen
in de stadskern.
d. De nodige bebouwingsvoorschriften en een
schriftelijke toelichting.
De kosten voor dit project worden geraamd
op ƒ 32.000,-.
De gemeenteraad gaat met het voorstel akkoord
en op 5 april 1948 wordt de opdracht
officieel aan Dudok verleend.
Verschillen van inzicht
Ruim een jaar verstrijkt voor de presentatie van
het eerste schetsplan. Deze presentatie vindt
plaats op 11 mei 1949 in het gemeentehuis voor
een select gezelschap achter gesloten deuren.
Aanwezig zijn: Dudok, Kleinjan (hoofdingenieur
van Rijkswaterstaat), Kraayenhagen, Kloos van de
N.V. Ned. Spoorwegen, B&W, de waarnemend
gemeentesecretaris en de directeur Openbare
Werken.
Dudok licht zijn schetsplan als volgt toe: “De
stad zal in het noorden begrensd worden door de
rijksweg 28 (Amersfoort-Zwolle-Meppel). Het
station dat nu de stad in het zuiden begrenst,
krijgt een centrale ligging. Een nieuw stadscentrum
sluit zich harmonisch aan bij het oude en de
belangrijkste toegangsweg naar het nieuwe centrum
leidt door het oude waardoor dit levend
blijft.”
Dat Dudok de stad in het noorden niet verder
wil uitbreiden maar begrenst door de rijksweg
stuit op grote bezwaren van Kraayenhagen. Hij is
van mening dat Zwolle de toegangspoort tot
noordoost Nederland is en dat dit in het stede26
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
bouwkundige plan tot uitdrukking moet komen.
Daarnaast wil hij industrie vestigen aan het Zwarte
Water in plaats van aan de IJssel mede met het
oog op de oude wet van 1919 die nog steeds een
nieuwe verbinding tussen IJssel en Zwarte Water
mogelijk maakt. (Dudok hoefde op uitdrukkelijk
verzoek van de opdrachtgever hier geen rekening
mee te houden.) Uitbreiding ten noorden van de
rijksweg is voor hem dan ook noodzaak.
Om uit de impasse te raken vraagt het gemeentebestuur
aan Dudok om een nieuw schetsplan
te maken op basis van de door Kraayenhagen
gemaakte opmerkingen. Dudok stemt hiermee in.
Kraayenhagen besluit zelf ook een plan te maken.
Hij stelt Dudok hiervan in kennis. Dudok
onthoudt zich verder van commentaar.
Inmiddels is het ETIO (Economisch Technologisch
Instituut Overijssel) door het gemeentebestuur
benaderd met het verzoek om het surveyonderzoek
te doen – hetgeen niet meer inhoudt
dan het actualiseren van het rapport Van Vuuren
dat voor de oorlog is opgesteld. Daarnaast maken
zowel de directeur Openbare Werken als de PPD
een kostenanalyse van de plannen. (Openbare
Werken begroot het plan-Dudok op ƒ 7.150.000,-
en het PPD-plan op ƒ 6.150.000,-. De PPD begroot
het plan-Dudok op ƒ 9.000.000,- en het
PPD-plan op ƒ 3.000.000,-.)
Uit de toelichtingen die Dudok en Kraayenhagen
bij hun ontwikkelingsplannen geven, blijkt
hun verschil van inzicht om het doel, namelijk de
industrialisatie en het economisch herstel van
Zwolle, te bereiken. Voor Dudok betekent het
goede aan- en afvoerwegen, geschikte industrieterreinen
en een gunstige positie van de woongebieden
ten opzichte van de werkgebieden. Volgens
Dudok is een goed stadsplan ondenkbaar
zonder een logisch verkeerswegenstramien als basis.
(Een gedachte die Le Poole twintig jaar geleden
ook al geopperd had.)
Letterlijk schrijft Dudok: “In de structuur van
een stad is speciaal het verkeer vorm-bepalend
(..). Geen der overige facetten van de stedebouw
heeft zulk een beangstigende ontwikkeling vertoond
(…). Het is daarom dat men er overal naar
streeft het verkeer te houden buiten een gebied
waar het niet rechtstreeks mee te maken heeft. Dit
principe brengt allereerst mede interlocale hoofdverkeerswegen
te leiden niet door, maar langs de
steden en het speciaal op de stad gerichte verkeer
af te tak

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1991, Aflevering 3

Door 1991, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

• s’i
Het gemeenteandip
8E JAARGANG 1991 NUMMER 3
Redactioneel
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Broerenkerkplein op
wasdag; ca 1930. Foto
A. Meulenbelt. Wat is uw voorstelling van een archief?
Een verzameling door de tand des tijds
aangevreten papier? Een donker gebouw
met mannen in stofjassen die zich buigen
over mysterieuze handschriften? Of denkt u bij het
woord ‘archief aan een modern toegerust historisch
beheers- en informatiecentrum?
Dit themanummer van het Zwols Historisch
Tijdschrift geeft u een beeld van het gemeentearchief
van Zwolle dat èn op eigentijdse wijze wettelijk
vastgestelde taken uitvoert èn als schatkamer
fungeert voor avontuurlijke gravers naar uiteenlopende
aspecten van het stedelijk verleden.
In het openingsartikel legt J. Hagedoorn een
relatie tussen de aard en omvang van de bewaard
gebleven archiefbescheiden en de historische ontwikkeling
van de stad Zwolle. Gemeentearchivaris
F.C. Berkenvelder schetst een geschiedenis van
het Zwolse archief, waarbij markante figuren de
revue passeren en de verandering van een soms
wat verwaarloosd werkterrein naar een moderne
dienstverlenende instelling zichtbaar wordt.
Vervolgens nemen we u mee op een rondgang
door het gemeentearchief. Diverse medewerkers
van het archief informeren u over de activiteiten
die in en buiten het gebouw plaatsvinden
om historisch bronnenmateriaal te verwerven,
te beheren en te ontsluiten. Het meest
bekend is waarschijnlijk de studiezaal, waarvan
J.L. Admiraal een beeld geeft. C.J.G.M. Sonneville
schrijft over het bijzondere bibliotheekbezit
van het archief. De beelddocumentatie valt onder
de verantwoordelijkheid van H.J.H. Knoester.
Hij leverde niet alleen een bijdrage over ‘zijn’ atlas,
maar tevens het fotomateriaal voor dit themanummer.
De afbeeldingen zijn niet bedoeld
als illustratie bij de inhoud van de artikelen, maar
als een afspiegeling van de diversiteit van de collectie
van het gemeentearchief. Op deze wijze
‘vertelt’ de fotoserie een eigen verhaal.
Dat de ontwikkeling van de audio-visuele
media nog in de kinderschoenen staat, wordt
door J.J. Seekles beschreven. Acquisitie (het verwerven)
van archiefmateriaal en de inspectie van
materiaal en beheer zijn gewoonlijk aan het oog
van de studiezaalbezoeker onttrokken; W.A.
Huijsmans en J.J. Seekles werpen licht op deze
werkzaamheden. De meeste bezoekers kennen
wel het resultaat van de micro-verfilming van archiefbescheiden,
namelijk de microfiches in de
studiezaal. J.J. Seekles gaat nader in op de achtergronden
van de micro-verfilming. Wellicht hebben
sommigen wel eens een boekband of historische
kaart in handen gehad, die de restauratie-afdeling
had verlaten. A.G.M. Heijmerikx laat zien
dat de werkzaamheden van de restaurator naast
vakkennis veel inventiviteit en speurzin vereisen.
Tot slot is een bijdrage opgenomen van H.A.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 73
Inhoudsopgave
Stalknecht. Hij heeft een historische studie verricht
naar de plaatselijke krant, een veel geraadpleegde
bron in het gemeentearchief. Hij beschrijft
hoe een dergelijk onderzoek in z’n werk
kan gaan.
Financiële beperkingen belemmerden ons om
nog meer voorbeelden op te nemen van onderzoek
dat gebaseerd is op Zwolse archieven. In
volgende nummers van dit tijdschrift zullen dergelijke
artikelen te lezen zijn, zodat u kunt zien
dat de vragen van de onderzoekers net zo gevarieerd
en verrassend kunnen zijn als het bronnenmateriaal
en de persoonlijke aanpak van de
onderzoeker.
Aanleiding voor het samenstellen van dit themanummer
is het feit dat dit jaar de Vereniging
van Archivarissen in Nederland (VAN) honderd
jaar bestaat. Ter gelegenheid hiervan wordt op 12
oktober 1991 de Open Archieven Dag gehouden,
een manifestatie waaraan ook het Zwolse gemeentearchief
medewerking verleent.
Dit themanummer is tot stand gekomen door
goede samenwerking tussen de themaredactie en
de medewerkers van het gemeentearchief. De samenwerking
bij gelegenheid van de VAN-festiviteiten
maakte het mogelijk om voor de produktie
van dit nummer dankbaar gebruik te maken van
een financiële tegemoetkoming van de gemeente
Zwolle.
Wij wensen u veel leesplezier. Wellicht mag
het gemeentearchief u binnenkort verwelkomen
als geïnspireerd en actief historisch onderzoeker
of als geïnteresseerde bezoeker.
De themaredactie: Jan ten Hove,
Wim Huijsmans, Anneke van der Wurff
Papier en werkelijkheid; archief en geschiedenis J. Hagedoorn 74
Geschiedenis van het gemeentearchief van Zwolle F.C. Berkenvelder 87
Studiezaal J.L. Admiraal
Bibliotheekcollectie C.J.G.M. Sonneville
Beelddocumentatie H.J.H. Knoester
Audio-visuele media JJ. Seekles
Micro-verfilming J.J. Seekles
Acquisitie en inventarisatie W.A. Huijsmans
Gemeentelijke archiefinspectie J.J. Seekles
Restauratie A.G.M. Heijmerikx
De krant van gisteren H.A. Stalknecht
Personalia
101
103
105
108
110
111
113
115
118
120
74 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Papier en werkelijkheid; archief en
geschiedenis
J. Hagedoorn
Markt op het Gasthuisplein;
ca 1900.
Foto C.J.J. Schaepman.
De geschiedenis van een stad, streek of
land hangt ten nauwste samen met het
overgeleverde bronnenmateriaal. Met
geschiedenis wordt hier dan bedoeld de kennis
van het verleden, of de reconstructie die wij op
basis van de ons overgeleverde bronnen van dat
verleden kunnen maken. Daarin is onmiddellijk
de beperking van de geschiedbeoefening besloten:
wij kunnen slechts streven naar een zo nauwkeurig
mogelijke benadering van de historische
werkelijkheid, van dat wat geschied is. Niet alleen
speelt onze interpretatie daarbij een belangrijke
rol, maar ook de beschikbaarheid van bronnenmateriaal
bepaalt het beeld. En waar niets is overgeleverd,
vervaagt ons beeld van het verleden.
Anderzijds heeft het verloop van de geschiedenis
ook het bronnenmateriaal gevormd. Immers,
om welke reden dan ook is dit materiaal
eens gecreëerd en is het in de loop der eeuwen
overgeleverd. Ook hier geldt: waar bepaalde gebeurtenissen
hebben plaatsgevonden, kunnen zij
hun sporen in de bronnen hebben nagelaten. De
historische realiteit heeft dus bepaald welke
bronnen werden vervaardigd en hoe zij werden
gevormd.
In deze bijdrage zullen wij onderzoeken hoe
de geschiedenis van de stad Zwolle en een bepaalde
soort van bronnen, namelijk het archiefmateriaal,
samenhangen. Na een korte definiëring van
het begrip ‘archief, wordt een schets van de
Zwolse geschiedenis gegeven, waarbij de nadruk
ligt op het archiefmateriaal. We zullen ons hierbij
beperken tot archivalia in het Zwolse gemeentearchief
en tot de geschiedenis van voor 1940.
Het archief
Het historisch bronnenmateriaal is zeer divers
samengesteld. Gedacht kan worden aan stoffelijke
bronnen, al dan niet aan ons overgeleverd via
de archeologie, en meestal te zien in musea. Het
gaat hier om bijvoorbeeld kunst- of gebruiksvoorwerpen,
gebouwen en kledingstukken. In
deze bijdrage wordt echter gesproken van de geschreven
bronnen, en dan nog alleen van de nietverhalende;
dus niet gedichten, boeken, pamfletten
of andere documenten die geschreven zijn
om te vermaken, voor te lichten ofte overtuigen.
Het zal hier alleen gaan om archivalia, ook wel
archieven genoemd, niet te verwarren met de instanties
die het materiaal beheren, dan wel de gebouwen
waar ze bewaard worden. Een archief is
volgens de archiefwetenschap het geheel van bescheiden,
die ontvangen of opgemaakt zijn door
een instelling, een persoon of een groep personen,
als gevolg van de taken en werkzaamheden
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
die zij verrichten, en die bestemd zijn een kortere
of langere tijd te worden bewaard.’
Hiermee wordt onmiddellijk de bovengenoemde
beperking duidelijk. Archief werd alleen
gevormd als men daarbij belang had. Zo zal men
het belangrijker hebben gevonden stukken te bewaren
die iets konden bewijzen, dan stukken die
puur van informatieve aard waren. Een jaarrekening
of een gerechtelijke uitspraak zal dus eerder
bewaard zijn dan een verjaardagsbrief of een aantekening
over het klimaat. Een archief krijgt dus
min of meer toevallig de vorm waarin het wordt
overgeleverd. Het is dan ook niet een complete
overlevering van het eens beschikbare materiaal.
Bovendien ging men lang niet altijd zo zorgvuldig
met het archiefmateriaal om als tegenwoordig
wordt gedaan. Zo is bij een grote opruiming van
het archief van Zwolle (toen nog in het stadhuis
gevestigd) in 1859 vermoedelijk ook archiefmateriaal
verdwenen.2 Voor alle duidelijkheid zij hier
nog opgemerkt dat in deze bijdrage niet alleen de
archieven van de gemeente Zwolle centraal zullen
staan, maar ook de archieven van andere instellingen
of personen die in de depots van het gemeentearchief
worden bewaard.
De middeleeuwen: Zwolle tot 1528
De oudste stukken waarin van Zwolle melding
wordt gemaakt bevinden zich niet in het archief
van Zwolle, maar in archieven van de overheid
waarvan Zwolle voor 1230 afhankelijk was, namelijk
de kerk van Deventer. Deze akten, vijf in getal,
stammen alle uit de jaren voor 1230. De oudste
vermelding van de naam Zwolle vinden we in
een akte, gedateerd 1040, waarin de bisschop van
Utrecht, die landsheer van Overijssel was, de
Zwolse Michaélskerk schenkt aan het kapittel van
Deventer.3 Hiermee zijn ook de verhoudingen
geschetst waarmee de inwoners van dit middeleeuwse
Zwolle te maken hadden. De handelsnederzetting
Zwolle, gunstig gesitueerd tussen IJssel
en Vecht en aan de handelswegen tussen west en
oost en noord en zuid, lag in het gebied van de
bisschop van Utrecht, die er de kerkelijke en wereldlijke
autoriteit had. De schenking in 1040 had
tot gevolg, dat de Deventer kerk en haar geestelijkheid
een stevige vinger in de Zwolse pap kregen.
Het duurde tot het eind van de zestiende
eeuw voordat Zwolle zich geheel aan die bevoogding
kon onttrekken.4
Het was dan ook in Deventer dat de Zwollenaren
in 1230 het stadsrecht verkregen uit handen
van! bisschop Willebrand, als dank voor hun
steun in de strijd tegen de Drenten in 1227. Deze
verzelfstandiging betekende dat de stad zich met
eenimuur mocht omringen, dat de inwoners van
de nederzetting aan de Grote A het burgerrecht
konden verkrijgen en dat zij eigen bestuur en
rechtspraak verkregen binnen de stadsvrijheid.
De verlening van dit stadsrecht betekende ook
het begin van het stadsarchief. De bestuurders
van de stad Zwolle hadden er immers alle belang
bij de hun verleende rechten te kunnen bewijzen,
zodat zij de tekst ervan goed bewaarden. Toch is
deze oorspronkelijke oorkonde niet bewaard gebleven.
Een brand in 1324, waarbij nog geen tien
huizen in de stad gespaard bleven, heeft mogelijk
ook het oudste archief van Zwolle verbrand.
Het zijn dan ook latere afschriften van de pri-
Grote Markt en Melkmarkt.
Links de Harmonie,
rechts op nr.ii
hotel het ‘Heerenlogement’
(later hotel
Dijkstra en thans restaurant
La Meridiana);
aug.1893. Coll.
Wispelweij.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
vileges van de stad die ons overgeleverd zijn. Het
privilegeboek bevat afschriften van akten uit de
jaren tussen 924 en 1570 en begint met een oorkonde
uit 1490, waarin wordt bepaald dat burgers
in wereldlijke zaken niet voor de geestelijk rechter
kunnen worden gedaagd. Maar ook regelingen
omtrent tolheffingen, de jaarmarkten, het
dijkrecht, overeenkomsten tussen Zwolle, Deventer
en Kampen, Hanzeprivileges en de muntslag
zijn erin opgenomen.5
Een gevolg van de verlening van het stadsrecht
was, zoals vermeld, het verkrijgen van het
recht op eigen bestuur en rechtspraak (tot op zekere
hoogte). Van belang was dus dat de heren
magistraten, verzameld in de colleges van raad en
meente en van schepenen en raden, hun eigen
besluiten bij gingen houden.6 In deze resoluties
zijn eigenlijk alleen maar besluiten te vinden, zoals
de naam al zegt. Wie zoekt naar de motieven
achter de besluiten, zoekt vaak tevergeefs, of
moet ze tussen de regels kunnen lezen. Veel van
het politieke spel van die tijd blijft dus voor ons
verborgen. Hoewel de functionele organisatie
van het stadsbestuur in de loop der eeuwen kleine
wijzigingen onderging, heeft deze wijze van besturen
feitelijk bestaan tot de stichting van het
Koninkrijk der Nederlanden in 1813 en tot dat
moment hebben de bestuurders op vrij uniforme
wijze hun besluiten opgetekend. De taken van de
magistraten waren legio en daartoe hadden zij de
werkzaamheden verdeeld. Zo waren er bijvoorbeeld
schepenen die zich bij toerbeurt met de
bouwwerkzaamheden bezighielden en anderen
met het keuren van goederen, graan of wijn. Verreweg
de belangrijkste taken waren echter die van
de financiën en rechtspraak.
Vele stukken in het archief van de stad Zwolle
hebben betrekking op financiën, van de overheid
of particulieren. Het aantal van de ongeveer 7000
nummers in de inventaris van het oude stadsarchief
(dat tot 1813 loopt) dat betrekking heeft op
belastingen of stadsfinanciën, bedraagt meer dan
4000. Met name de jaarrekeningen en maandrekeningen
van de stad, waarin keurig de uitgaven
en inkomsten opgetekend staan, vormen een
vrijwel ononderbroken reeks van het eind van de
veertiende tot het eind van de achttiende eeuw.
Zo werd bijvoorbeeld nauwkeurig opgetekend
welke reizen de leden van de magistraat maakten
ten behoeve van de stad, hoeveel men tijdens de
vergaderingen verteerde, welke boetes men oplegde,
welk bezit de stad had aan roerende goederen,
hoeveel bouwstenen men aanschafte en wat
de opbrengsten waren van de tollen.7 Daarnaast
zijn er onder andere balanzen, kwitanties, overzichten
van de kosten van oorlog en van de inkomsten
uit accijnzen.
Maar niet alleen deze boekhouding van de
stad verschaft belangrijke informatie over Zwolle
en zijn inwoners. Uit stukken in de familiearchieven
krijgen we op een meer persoonlijk niveau
inzicht in de wijze waarop onze voorouders
leefden in het laat-middeleeuwse Zwolle, alhoewel
er maar weinig stukken zijn die de periode
voor 1528 bestrijken.
Meer van dit soort gegevens zijn te vinden in
de rechterlijke archieven van de stad en de archieven
van kerkelijke instellingen, van armenen
gasthuizen, marke-archieven en waterschapsarchieven.
De rechterlijke archieven, waarvan de
oudste stukken uit het eind van de vijftiende eeuw
stammen, bestaan uit registers van de zogenoemde
vrijwillige en van de contentieuze rechtspraak.
In de eerste vinden we zaken als schuldbekentenissen,
volmachten, borgstellingen, testamenten,
overdrachten van bezit, huwelijksvoorwaarden en
voogdijregelingen. Bij de contentieuze rechtspraak
ging het om gedingen en criminele rechtspraak.
Eerder werden deze rechtshandelingen
opgetekend in de resolutieboeken. Zo bevat “Dat
boeck mit de starre” naast resoluties van schepenen
en raden ook optekening van vrijwillige en
contentieuze zaken uit de jaren na 1383.8 En in de
maandrekeningen vinden we (achterstallige)
boetes, bijvoorbeeld van “Hessel de drager van
Averlippe die Haghedoren bij nachte wonde” in
ZWOLS H I S T O R I S C H T I J D S C H R I F T 77
!399-9 Verwonderlijk is deze ‘vermenging’ van
uitvoerende en rechtsprekende macht niet: de
schepenen waren niet alleen bestuurders, maar
spraken ook recht en fungeerden als notaris.10
Ook in de niet-overheidsarchieven vinden we
stukken van gerechtelijke aard. Het gaat hierbij
dan meestal om charters, waarin de overdracht
van goederen is geregeld. Zo is de kopie-akte van
de verkoop op 5 juli 1384 van het eerste huis van
de broeders des gemenen levens in Zwolle te vinden
in het archief van het Rijke Fraterhuis, dat
tussen de Praubstraat en de Papenstraat stond.
Uiteraard hadden deze instellingen belang bij het
bewaren van deze akten: ze dienden als bewijs.
Het is dan ook niet verwonderlijk, dat ons in dergelijke
archieven veel van deze charters zijn overgeleverd.
Het gaat hier immers steeds om instellingen
die nog bestaan, of die opgegaan zijn in
nog bestaande instellingen. Ook voor privé-personen
werden dergelijke overdrachten vastgelegd
in charters, maar het is niet duidelijk of het bewaarde
een groot of een klein deel van de oorspronkelijke
hoeveelheid uitmaakte.11
Opvallend is dat de oudste stukken uit deze
niet-overheidsarchieven meest uit de veertiende
eeuw stammen. Het laatste kwart van de veertiende
en de eerste helft van de vijftiende eeuw
vormen een periode in de Zwolse geschiedenis
die wel de Gouden Tijd is genoemd.12 De stad
ontworstelde zich aan de afhankelijkheid van de
moederstad Deventer. De drie grote Overijsselse
steden versterkten hun positie ten opzichte van
de landsheer door onderlinge verdragen, die we
weer in de privilegeboeken terugvinden. De vergaderingen
van de steden, de Overijsselse edellieden
en de bisschop zouden in de zestiende eeuw
uitgroeien tot de Overijsselse Staten, die na 1580
het bestuur van het gewest op zich namen.
Zwolle profiteerde van de toenemende zelfstandigheid,
met name op economisch gebied.
Daardoor groeide de stad snel qua inwonertal tot
zo’n 3200 in 1400 en qua oppervlakte tot de omvang
van het huidige stadshart. De Zwolse economie
was gefundeerd op de doorvoerhandel en het
huidige Rodetorenplein was eeuwenlang het handelscentrum
van de stad aan het Zwartewater.
Zwolle meldde zich in 1294 aan als lid, maar werd
pas in 1407 toegelaten tot de Hanze, het verbond
van Noordeuropese handelssteden.13 Aparte registers
in de Zwolse archieven bevatten dan ook
de besluiten van de Hanzerecessen vanaf 1416.’4
De nauwe contacten met in het bijzonder het
Duitse achterland worden ook duidelijk uit de
hoeveelheid brieven afkomstig van Duitse steden.
Al van het eind van de veertiende en het begin
van de vijftiende eeuw dateren brieven uit Breinen,
Emmerich, Hamburg, Keulen en andere
steden.15
Door deze contacten werd Zwolle een schakel
in de laatmiddeleeuwse economische orde van
Noordwest-Europa en de stad profiteerde er
ruimschoots van. De oudste gebouwen in de stad
– zoals het stadhuis, de Bethlehemkerk, de Broerenkerk
en de Grote Kerk – dateren alle uit deze
jaren van bloei. Die welvaart had ook tot gevolg,
dat er meer aandacht kwam voor het welzijn van
de Zwollenaar. Al sinds de veertiende eeuw bestonden
het Binnen- en het Buitengasthuis, instellingen
gesticht door het stadsbestuur, die zich
Gasfabriek aan het Assiesplein;
ca 1955. Foto
A. Meulenbelt.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Turfschepen, gelegen
aan de Pannekoekendijk;
ca 1925. Coll.
Steenbergen.
het lot van reizigers, armen en bejaarden aantrokken
door ze onderdak te bieden.16 Deze instellingen
hadden inkomsten uit bezittingen in de
vorm van huizen of landerijen. De gasthuizen bestaan
nog steeds en hun archieven geven ons informatie
over (bijna) zeven eeuwen zorg voor de
zwakkeren in de samenleving.17
In de loop van de vijftiende eeuw zouden nog
meer instellingen van weldadigheid worden gesticht,
meestal (bij testament) door rijkere inwoners
van de stad die op deze wijze aan de christelijke
plicht tot naastenliefde wilden voldoen. Ze
boden veelal onderdak aan enkele armen, zieken
of ouderen, zoals het Pestengasthuis (1458), het
St.-Laurensgasthuis (1444) en de Witvoetshuizen
(1477). Ook kerkelijke broederschappen van geestelijken
of leken legden zich toe op verzorging
van de armen. Hiervan waren er in Zwolle zo’n
twintig. Uit deze broederschappen zouden ook
de gilden ontstaan, verenigingen van ambachtslieden,
waarvan er in Zwolle zo’n tien hebben bestaan.
Slechts enkele van deze organisaties hebben
eigen archieven nagelaten, meest vanaf het
midden van de zeventiende eeuw.18
In deze tijd van grote economische bloei werd
de behoefte gevoeld aan een nieuwe religieuze inspiratie.
De Deventenaar Geert Grote (1340-1384)
werd de inspirator van deze beweging, de Moderne
Devotie. Zwolle werd er één van de centra
van. De Moderne Devotie streefde naar een eenvoudig,
praktisch leven in navolging van Christus.
Het best zijn deze idealen verwoord door
Thomas a Kempis (1379-1471), die in het klooster
op de Agnietenberg bij Zwolle leefde. Ook in de
stad had de beweging haar vestiging, onder andere
in het Arme en Rijke Fraterhuis. De fraters, of
broeders des gemenen levens, voorzagen in hun
onderhoud door het afschrijven van boeken. Bovendien
boden zij onderdak aan leerlingen van
de destijds wereldberoemde Zwolse stadsschool.
Te Windesheim werd in 1387 het eerste klooster
van de Moderne Devotie gesticht. Afgezien van
de kloosters buiten de stad zijn van de vestigingen
van de Moderne Devoten in en om Zwolle
archieven bewaard gebleven, waaruit wij kunnen
leren hoe het dagelijks leven er verliep, wat men
at, waaraan men zijn tijd besteedde en welke bezittingen
de kloosters of huizen hadden. Juist uit
deze bronnen valt af te leiden hoe de middeleeuwse
Zwollenaren leefden en dachten.19
De nieuwe tijd: 1528-1795
Tegelijk met het verbleken van Zwolle’s bloei aan
het eind van de vijftiende eeuw — de stad profiteerde
steeds minder van haar positie als Hanzestad
– taande ook de macht van de Overijsselse
landsheer, de bisschop van Utrecht. De drie IJsselsteden
hadden hun macht weten te vergroten,
doordat zij toestemming moesten geven voor belastinginning
door de bisschop. De onderlinge
contacten tussen de drie steden kunnen onder
andere worden afgelezen uit de zes pakken brieven
van Kampen en Deventer uit de periode
1476-1807.20 De macht van de bisschop werd ook
beknot door de oorlogen die de Gelderse hertog
Karel voerde om zijn territorium uit te breiden.
Hij slaagde er tussen 1521 en 1527 in Groningen en
Drenthe te onderwerpen en grote delen van het
Sticht onder zijn gezag te stellen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 79
Om uit de klauwen te blijven van de hertog en
zijn plunderende troepen onderwierpen de staten
en de steden van Overijssel zich aan de machtige
Karel V. In “Dat boeck geteikent met een sterre”
vinden we dan ook de overeenkomst waarbij
Overijssel Karel als landsheer erkent en die waarbij
de provincie en de stad Zwolle Georg Schenck
als diens stadhouder erkennen.21 Niet alleen werden
Zwolle en Overijssel nu deel van een veel grotere
staat, zodat hun invloed op de landsheer veel
kleiner werd. Zij werden ook betrokken bij de
machtspolitiek van Karel V, die Duits keizer,
Spaans koning, Habsburgs aartshertog en heer
van de Nederlanden was.
De zestiende eeuw was er voor Zwolle één van
vele crises. De economische positie van de stad
verzwakte. De handel over zee ging de handel
over land vervangen. Daarnaast was er in Europa
toenemende onvrede over kerkelijke misstanden.
In vroeger eeuwen bleef de onvrede altijd beperkt
tot binnen-kerkelijke bewegingen, zoals de Moderne
Devotie. Nadat Luther zijn 95 stellingen
had aangeslagen werd hij in 1521 uit de kerk gestoten
en na hem traden ook anderen uit de kerk.
Ook te Zwolle kregen zij later hun aanhangers,
getuige de archieven van de doopsgezinde, hervormde
en lutherse gemeenten.22
Niet alleen deze groeiende religieuze tegenstelling,
maar vooral ook de politieke ontwikkelingen
vanaf het midden van de zestiende eeuw –
de landsheren drongen de Nederlandse gewesten
wetten en verordeningen op die tornden aan de
onafhankelijkheid die zij voordien hadden bezeten
— zorgden ervoor dat Overijssel en dus ook
Zwolle betrokken raakten bij de Nederlandse Opstand
tegen de landsheer, i.c. Philips II, de zoon
van Karel V. In Overijssel waren tot 1566 niet die
spanningen aanwezig geweest die elders tot de
Beeldenstorm of opstand leidden. De Overijsselse
Staten namen een afwachtende houding aan,
maar het gewest werd door de door Philips gestuurde
landvoogd Alva beloond met dezelfde
harde maatregelen die hij elders toepaste. Zo
kreeg Zwolle een garnizoen ingekwartierd. Onderhandelingen
met Alva in 1573 liepen op niets
uit.23 Overijssel gleed door de inkwartiering van
soldaten en de hoge kosten daarvan steeds meer
af in de richting van de opstandige gewesten. In
1578 ging Zwolle ‘om’ en koos de kant van de opstandigen.
Dit had onder andere tot gevolg dat de
aanhangers van de hervormde, of zoals dat toen
heette gereformeerde, religie langzamerhand de
politieke overhand kregen. Niet alleen beginnen
de archieven van de hervormde gemeente in 1581,
de meeste van de katholieke kloosters, broederschappen
en kerken eindigen aan het eind van de
zestiende eeuw.24
Het archiefmateriaal vanaf 1600 wijkt naar soort
en inhoud niet belangrijk af van het materiaal ervoor.
Derhalve wordt in het onderstaande de
Zwolse geschiedenis kort geschetst, waarbij het archiefmateriaal
summier ter sprake komt. Zwolle
had in de zeventiende en achttiende eeuw, zeker
na de Vrede van Munster in 1648, een belangrijke
centrumfunctie voor het omliggende platteland.
De stad was enerzijds marktplaats voor agrarische
produkten, anderzijds konden de bewoners van
Winkelinterieur van de
NV v/h H.}. Baarslag,
winkel in koloniale
waren aan de Melkmarkt
29-31; 1914.
8o ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
het platteland in de stad de nodige nijverheidsprodukten
kopen. Industrieel vervaardigde produkten
waren er nog nauwelijks, afgezien van
textiel. Belangrijk bleef de transito- of overslaghandel
tussen het westen van de Nederlanden en
Twente en Westfalen. De handel was met name
geconcentreerd rond de huidige Thorbeckegracht,
waar de meeste factoors woonden. Door
deze activiteiten kende Zwolle eind zeventiende
eeuw een zekere mate van welvaart. Ondanks de
grote pestepidemieën van 1636 en 1656 – waaraan
binnen enkele maanden soms duizenden Zwollenaren
ten offer vielen – had de stad rond 1670
zo’n 12.000 inwoners.
In 1672 was de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden in oorlog geraakt met Engeland,
Frankrijk en de bisschoppen van Keulen en Munster.
De oostelijke provincies werden zonder al te
veel tegenstand onder de voet gelopen door Franse,
Munsterse en Keulse troepen. Ook Zwolle gaf
zich over en werd door deze troepen bezet. De
stad bleef na het vertrek van de vreemde troepen
in 1674 met forse schadeclaims en schulden zitten,
als gevolg van inkwartiering, knevelarij, vernielingen
en extra belastingen, zo valt onder andere
uit de zogenaamde Staten van Oorlog en de
maand- en jaarrekeningen af te lezen. Als straf
voor de snelle overgave trok de nieuwe stadhouder
Willem III bij regeringsreglement van 1675 de
benoeming van burgemeesters, schepenen en
provinciale staten aan zich.
Na zijn dood in 1702 werd het regeringsreglement
afgeschaft, zodat raad en gezworen gemeente
zelf de keuze van de stadsbestuurders bepaalden.
In sommige steden kwam het tot onenigheden
rond de benoeming van burgemeesters
en schepenen. In Zwolle gebeurde dat niet, maar
de gezworen gemeente eiste tussen 1703 en 1709
meer invloed. Opvallend was dat in het eerste
kwart van de eeuw vele nieuwe families vertegenwoordigd
raakten in de Zwolse magistraat.25
Hiervan getuigen ook stukken in de verschillende
familiearchieven. Deze archieven geven overigens
ook inzicht in allerlei andere aspecten van het leven
van de Zwolse elite, zoals haar rijkdom, belezenheid,
familiebanden en bezit.26
Hoewel in het westen van de Nederlanden het
economisch verval al eind zeventiende eeuw had
ingezet, was Zwolle nog redelijk welvarend. Door
de centrumfunctie van de stad was de lokale economie
minder gevoelig voor economische depressies.
De textielindustrie bloeide weliswaar
begin achttiende eeuw, maar zou in de loop van
de eeuw tanen. Daarnaast telde Zwolle een grote
variatie aan bedrijven, zoals een azijnmakerij,
een zijdefabriek, een lijmkokerij, zeepziederijen,
kousen-, knopen-, zout-, spelden- en papierfabrieken.
Van geen van deze fabrieken is specifiek
archiefmateriaal bewaard gebleven. Die nijverheid
zou in de loop van de eeuw de achteruitgang
van de textielindustrie delen. De Zwolse bevolking
groeide nauwelijks tussen 1680 en 1750,
doordat velen hun geluk elders gingen beproeven.
Er woonden zo’n 12.000 mensen in de stad,
waarvan 70% hervormden en 20% katholieken.
27
Deze informatie en getallen zijn vaak alleen
door moeizaam speurwerk of geduldig telwerk
uit de bronnen af te lezen. De vraag naar ambachtelijke
variatie of de hoeveelheid inwoners
interesseerde de burgerlijke overheid nauwelijks,
tenzij belasting geheven kon worden, zoals het
hoofdgeld, accijnzen of vuurstedengeld. In een
enkel geval hebben wij door omstandigheden wat
meer zicht op lonen en prijzen, zoals uit de jaren
1670 tot 1688, toen de magistraat een register betreffende
de aard en prijs van bouwmateriaal en
arbeidsloon bijhield. En in 1722 werden straatgedeelten
opgemeten in verband met de heffing
van reinigingsgelden.28
Wanneer er zich rampen voordeden zoals de
veepest (1714), strenge winters (1740-1741), of een
epidemie van de zogenaamde rode en grauwe
loop (1747), dan beïnvloedde dat de welvaart in
de stad zeer. De neergang in de economie in de
jaren veertig, gekoppeld aan deze rampen en het
ZWOLS H I S T O R I S C H T I J D S C H R I F T 8l
voor de Republiek slechte verloop van de Oostenrijkse
Successieoorlog leidden ertoe dat Willem
IV in 1747 tot erfstadhouder werd uitgeroepen
en de regeringsreglementen weer van kracht
werden. Alle verkiezingen moesten aan de prins
worden voorgelegd. De invloed van de stadhouder
werd hierdoor zeer groot, zoals bleek uit de
kwestie rond de Zwolse predikant Antonius van
der Os. Door raadsleden af te zetten kreeg regentes
Anna van Hannover, de weduwe van Willem
IV, het gedaan dat Van der Os – wiens denkbeelden
zij niet deelde – uit zijn ambt werd gezet.29
Eind achttiende eeuw, toen de Republiek
door economische en militaire dreigingen (van
Engelse zijde) ten onder leek te gaan, wist de laatste
Oranje-stadhouder, Willem V, geen leiding te
geven. Dit frustreerde hen die de economische
achteruitgang en het verval van de macht van de
Republiek wilden keren.30 Zij vonden in hun onvrede
aansluiting bij democratisch getinte stromingen
in het oosten van Nederland. Daartoe behoorden
mensen wier pogingen om tot de aristocratische
regentenelite door te dringen, stuitten
op het oligarchische karakter van die groep. Ook
zij zagen in Willem V een zondebok, omdat hij
door middel van de regeringsreglementen deze
oligarchie bevorderde. Dit conglomeraat van
groepen staat bekend als de patriotten en hun leider
bij uitstek werd de in Zwolle wonende Johan
Derk van der Capellen tot den Pol, beroemd geworden
door het pamflet Aan het volk van Nederland.
31
De tegenstellingen tussen de patriotten enerzijds
en de Oranjegezinden en regenten anderzijds
groeiden na 1780. Overal in den lande, ook
in Zwolle, werden vrijkorpsen en burgercommissies
in het leven geroepen om de gekoesterde
idealen met de wapens, respectievelijk het woord
te kunnen verdedigen. De roerigheid van deze
tijd vinden we uiteraard ook terug in de archiefstukken.
Zo is er onder andere een register van de
door de burgerij gewenste veranderingen van het
regeringsreglement uit de jaren 1785-1790 en een
verslag van een onderzoek naar een patriots blad
getiteld De Volksvriend.32 In januari 1787 hoorden
duizenden samengestroomde Zwollenaren op de
Grote Markt de afkondiging van de namen van
hun nieuwe burgemeesters en schepenen: het waren
alle zestien patriotten.33 Deze overwinning
was echter van korte duur: Willem V riep zijn
zwager, de Pruisische koning, te hulp om de oude
orde te herstellen. Op 23 september 1787 marcheerden
de Pruisen Zwolle binnen en vele patriotten
vluchtten naar Frankrijk. Willem V benoemde
hem welgezinde magistraten en de oude
Republiek zou nog tot 1795 bestaan.
De Franse tijd: 1795-1813
Na een mislukte inval in 1793, rukten Franse legers
in de zomer van 1794 de Nederlanden binnen
zonder noemenswaardige tegenstand. Op 29 januari
1795 bereikten zij Kampen. Toen dit bericht
Zwolle bereikte, richtten enkele voormalige patriotten
een Comité Revolutionaire op dat de
burgemeesters afzette en in hun plaats zestien
Provisionele Burgerrepresentanten benoemde.34
Deze lieten op hun beurt in mei 1795 verkiezingen
houden, zodat de Zwollenaren voor het eerst hun
Pannekoekendijk I
Beestenmarkt (huidige
Harm Smeengekade)
gezien vanaf de molen
op de Jufferen wal; ca
1885. Onder meer is de
nachtboot naar Amsterdam
te zien. Colt.
Waanders I.
82 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Harm Smeengekade
tijdens veemarkt met
de Eekwalmolen op de
achtergrond; juni 1895.
Coïl. Wispelweij.
eigen stadsbestuur direct verkozen. Op zich zou
het bestuur niet zo radicaal veranderen dat soort
en inhoud van het archiefmateriaal drastisch wijzigden.
Toch zijn er aan de hand van de archivalia
historische veranderingen of ontwikkelingen
te constateren.
Ook na 1795 bleven de Zwollenaren hun eigen
bestuurders kiezen. Verder moesten de ingezetenen
veelvuldig stemmen over in te voeren grondwetten
en andere zaken. Dit had tot gevolg dat de
animo om aan deze volksraadpleging deel te nemen
afnam, zo kunnen wij opmaken uit de bewaard
gebleven stemuitslagen.35 Zwolle ondervond
ook last van de Franse bevrijders: zij moesten
ondergebracht worden en van eten en kleding
voorzien worden. Het onderdak viel nog wel te
regelen, maar voedsel was een groter probleem.
De Fransen betaalden met zogenoemde assignaten:
papiergeld, dat niets waard bleek te zijn.36
Nog in 1830 was Zwolle niet af van de schulden
uit de Franse tijd.
Behalve de zojuist genoemde verkiezingen,
werd de gelijkheid van alle burgers tot principe
verheven. Dit betekende dat ook de joden – vanaf
1721 bestond er in Zwolle een snel groeiende
joodse gemeenschap – gelijkberechtigd werden.
Verder werden kerk en staat gescheiden en de gilden
afgeschaft. Een ander resultaat van de Franse
dominantie was de omvorming van de oude Republiek
– een federatie van zeven souvereine gewesten
– tot een nationale staat. Voor Zwolle waren
er nog meer veranderingen: in 1802 werd de
stad hoofdstad van het nieuw gevormde departement
van de Oude IJssel, waartoe naast Overijssel
ook Drenthe, Zuid-Friesland en de noord-Veluwe
behoorden. In hetzelfde jaar kreeg de stad een
nieuw bestuursreglement. De magistraat zou
voortaan uit twaalf burgemeesters bestaan.37 In
1809 telde de Zwolle 12.892 inwoners: circa 9300
hervormden, 2800 katholieken, 360 luthersen,
340 joden en 60 doopsgezinden.38
De oorlogstoestand en de invoering van het
continentaal stelsel in 1810 (bedoeld om de handel
met Engeland te beperken) hadden economische
achteruitgang tot gevolg. Zwolle had nog
wel handelscontacten met het Duitse achterland,
maar ook de stad deelde in de neergang, doordat
de nijverheid verder kwijnde. De bevolking verarmde
door de hoge accijnzen, dure levensmiddelen
en werkloosheid. Nadat in 1811 de dienstplicht
was ingesteld – om welke reden ook de
burgerlijke stand door de overheid ter hand werd
genomen – zag men de Franse overheersers liever
vertrekken. Hoewel de bevrijders van Zwolle
plunderende en zich bedrinkende Don-kozakken
waren, werden ze in 1813 na de val van Napoleon
met blijdschap ingehaald.
Zwolle na 1813
Na het vertrek van de Fransen in 1813 werd Nederland
een constitutionele monarchie. Aan de
gewestelijke en stedelijke autonomie was definitief
een eind gemaakt. Dat betekende dat allerlei,
eerder min of meer stedelijke taken door de provinciale
of nationale overheid werden overgenomen,
zoals de rechtspraak, de buitenlandse politiek,
defensie en de meeste belastingen. Anderzijds
verfijnden de taken van het lokale bestuur
zich en breidden zich in de loop van de laatste
Z W O L S H I S T O R I S C H T I J D S C H R I F T
anderhalve eeuw uit. Te denken valt onder andere
aan de meer gestructureerde diensten van de
gemeente (zoals politie of openbare werken) of
de plaatselijke volksvertegenwoordiging, met alle
werkzaamheden van dien. Daarnaast kregen vele
initiatieven van de burgerij, overheid of andere
organisaties veelal een rechtspersoonlijkheid in
de vorm van een vereniging of stichting. Deze
verfijning van taken en toename van meer of
minder zelfstandige organisaties deed de behoefte
aan het vastleggen van gegevens dan ook toenemen,
al was het alleen maar om achteraf verantwoording
te kunnen afleggen. Het archief had
nu niet alleen meer de functie van bewijsmateriaal,
maar diende ook steeds meer om het gevoerde
beleid te kunnen toetsen aan de gegeven uitgangspunten.
Dit betekende dat de afgelopen 150
jaar veel meer archiefmateriaal gevormd werd
dan in de eeuwen ervoor en dat de omvang van
dit materiaal jaarlijks onevenredig toeneemt, zeker
nadat de typemachine, het kopieerapparaat
en de computer/tekstverwerker hun intrede deden.
De Nederlandse overheid zag zich na 1813 geconfronteerd
met een nieuwe staat, die nieuwe regels
behoefde. Dit betekende onder andere het vervaardigen
van een grondwet, maar ook van lokale
reglementen, zoals een reglement van bestuur
van de stad Zwolle, dat in 1824 tot stand kwam en
een zogenoemd Reglement van Policie uit 1825,
waarbij de verantwoordlijkheden van het bestuur
geregeld werden, zoals brandpreventie, verkeer,
reiniging, bouwtoezicht en voedselkeuring.39 De
archieven van het gemeentelijk bestuur bevatten
dan ook een uitgebreide hoeveelheid gegevens op
velerlei terrein. Tot de oudste dienstarchieven
van de gemeente Zwolle behoren dat van de Politie
(vanaf 1825) en dat van Openbare Werken
(vroeger ook stadsarchitect genoemd; vanaf
1842).40
Andere taken van de lokale overheid waren
onder andere het bijhouden van de registers van
de burgerlijke stand en het om de tien jaar laten
verrichten van een volkstelling. Per huis werd een
nauwkeurige opgave gedaan van de bewoners,
beroepen, geboorteplaats en -datum en familierelatie.
Deze registratie zou later de basis vormen
voor het bevolkingsregister. Nu maken genealogen
dankbaar gebruik van de bewaard gebleven
informatie over hun voorgeslacht. Op deze wijze
vergaren jaarlijks vele duizenden mensen kennis
van het verleden.41
Deze registers maken het ook mogelijk de bevolkingsontwikkeling
van Zwolle te volgen. Van
13.000 in 1813, 18.000 in 1850, 23.000 in 1879,
34.000 in 1909 tot 43.000 in 1940. Vele factoren
waren van invloed op deze ontwikkeling, zoals
epidemieën (met name de cholera), de vestiging
van een Werkplaats van de Spoorwegen in Zwolle
in 1870, de aanleg van de waterleiding (1892) en
toename van de hygiëne en de sluiting van de zojuist
genoemde Werkplaats in 1938. Het is hier
niet de plaats daarop uitvoerig in te gaan. Maar al
deze factoren hebben hun sporen in de archieven
nagelaten.42
In de wijze van verkiezen van het gemeentebestuur
en in de openbaarheid van bestuur kwamen
halverwege de vorige eeuw veranderingen
als gevolg van de grondwetswijziging van 1848.
De openbaarheid had tot gevolg, dat er vanaf 1867
gedrukte verslagen van de raadsvergaderingen
zijn en dat er vanaf 1852 een jaarlijks Verslag van
de toestand van de gemeente Zwolle werd uitgegeven.
De verandering in de wijze van verkiezen
legde de kiem voor het ontstaan van politieke
partijen. Hoewel er al eerder kiesverenigingen
waren (waarvan geen archieven zijn overgeleverd),
dateren de archieven van politieke partijen
— de ARP voorop — pas van het eind van de negentiende
eeuw.43 De bewustwording van de arbeider
en de groei van de arbeidersbeweging eind
negentiende eeuw leidden tot de stichting van
een Algemeen Zwolsch Werkliedenverbond in
1876. Van dit verbond is helaas geen archief bewaard
gebleven; wel van latere, meestal confes84
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
sionele vakbonden.44 Zwolle was geen industriestad
en kende dus geen groot arbeidersproletariaat.
De meeste arbeiders waren in dienst van de
beter betalende spoorwegen. Toch kende Zwolle
enkele industriële bedrijven waarvan archieven
bewaard zijn gebleven, zoals de NV Vloerzeilfabriek
fa. De Vogel van Calcar en Co, de NV Zwolsche
Biscuitfabriek, de azijnfabriek van de fa.
Heerkens en- Schaepman en de ijzergieterij van
Wispelweij, die alle uit de negentiende eeuw
stammen.45 Niet alleen is het aantal grote industriële
bedrijven gering, ook ontbreekt nagenoeg
de zware industrie zoals die eind negentiende
eeuw in het westen van Nederland opkwam.
Hoewel er geen groot proletariaat was, ontbrak
in Zwolle de armoede niet en dus waren er
instellingen van liefdadigheid om de nood te lenigen.
In de negentiende eeuw waren dit veelal particuliere
of kerkelijke instellingen, zoals de Maatschappij
tot Nut van ’t Algemeen (vanaf 1799), de
vereniging Hulpbetoon (1888), Moederlijke weldadigheid
(1830), de Stadsarmeninrichting (1820)
en de kerkelijke armbesturen.46 Door wetgeving
gedwongen zou de Zwolse overheid eigenlijk pas
vanaf 1897 zelfde zorg voor de minder bedeelden
ter hand nemen. Zo was er vanaf 1898 een dienst
voor de gemeentelijke armenzorg en later, vanaf
1937 de sociale dienst. Ook min of meer particuliere
initiatieven ter verbetering van het lot van de
armen bleven bestaan, evenals de instellingen
voor ouderenzorg als de Gasthuizen of de Daniëlla’s
Stichting.47 Ook de huisvesting was een zaak
waarmee de overheid zich in toenemende mate
ging bemoeien, alhoewel daar in Zwolle wel de
Woningwet van 1901 voor nodig was. Voor die
tijd was met name de sociale woningbouw een
zaak van particulier initiatief, zoals de Vereniging
tot Verbetering der Arbeiderswoningen (1859).
Voor 1901 werden bouwplannen wel aan de goedkeuring
van de gemeentearchitect onderworpen,
maar eisen aan de bouw en met name aan de
woonruimte werden nauwelijks gesteld. Vanaf
1901 konden woningbouwverenigingen voorschotten
krijgen om bouwprojecten te realiseren.
In Zwolle werden verschillende verenigingen gesticht,
veelal op levensbeschouwelijke grondslag.
De gemeente stelde in 1907 een eigen inspectie in:
de bouwpolitie, later Bouw- en woningtoezicht
geheten.48
Naast aandacht voor het persoonlijk welzijn
nam de overheid ook maatregelen met betrekking
tot onderwijs. Sinds 1806 was er een nationale
onderwijswet, waarbij de overheid eisen
stelde aan de vorm en inhoud van het onderwijs.
Maar ook particuliere organisaties – vaak op kerkelijke
grondslag – namen initiatieven tot het oprichten
van scholen.49 Naast de in het begin van
de negentiende eeuw reeds bestaande kerkgenootschappen
der hervormden, luthersen, joden,
doopsgezinden en katholieken werden in de loop
der tijd nog andere kerken gesticht, met name
door groepen die zich afscheidden uit de Hervormde
Kerk of afsplitsingen daarvan. Te denken
valt aan de Gereformeerde Kerken in Nederland
(vanaf 1835), de Christelijk Gereformeerde Kerk
(1895) en de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden
(1926).50
Door deze uitgebreide hoeveelheid archieven
van allerlei herkomst is het steeds beter mogelijk
de grote en de fijne lijnen van de geschiedenis te
onderscheiden. De geschiedenis van het persoonlijk
leven kan er door geschetst worden. Niet
alleen de grote politiek, de stads- en bevolkingsontwikkeling,
maar ook de individuele ontwikkeling,
het dagelijks leven, hoe men woonde, de
wijze waarop de Zwollenaar zich ontspande door
lezen of sporten kunnen in archieven van desbetreffende
organisaties worden achterhaald.51
Mits de archieven bewaard zijn, is het mogelijk
deze verfijning tot een bijkans microscopisch niveau
uit te breiden door de bestudering van familie-
en persoonlijke archieven. Voorbeelden
daarvan zijn de archieven van de families Feith
(1654-1982) en Vos de Wael (1700-1930) en de
persoonlijke archieven van ds G. Horreüs de
Haas (1879-1943), de schrijver J.K. van Eerbeek
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
(1898-1937) of burgemeester mr I.A. van Royen
(1859-1938).52 Niet alleen krijgen de grote lijnen
van de geschiedenis een zo broodnodige nuancering
door bestudering van dit persoonlijk leven,
maar ook kan hierdoor de weg naar de geschiedenis
voor velen geopend worden.
Besluit
Het is natuurlijk onmogelijk om in een kort artikel
als het bovenstaande een op alle punten bevredigende
samenhang tussen de geschiedenis en
het bewaarde archiefmateriaal aan te geven. Duidelijk
mag wel zijn dat het archiefmateriaal tegelijk
de bron en de beperking van de geschiedbeoefening
is: wij zijn afhankelijk van het overgeleverde
materiaal om een beeld van het verleden te
kunnen schetsen. Het ontbreken van bronnen,
zoals het bovengenoemde nagenoeg ontbreken
van archieven van (zware) industrieën, kan echter
ook het gevolg zijn van een historische ontwikkeling.
Natuurlijk heeft de toegenomen zorg
voor archiefselectie en -beheer ervoor gezorgd,
dat we met name over de laatste 150 jaar uitvoeriger
geïnformeerd zijn dan over eerdere perioden,
ook al omdat we de gegevens uit de archieven beter
kunnen toetsen aan andere.
Anderzijds heeft men in vroeger jaren lang
niet altijd gegevens of bevindingen op schrift gesteld,
domweg omdat daaraan geen behoefte was.
Allereerst werd het materiaal niet vervaardigd
met het oog op de geschiedbeoefening. Daarnaast
heeft men nooit kunnen voorzien welke vragen
de geschiedbeoefenaar aan zijn materiaal zou
stellen; net zo min als wij kunnen voorzien welke
vragen toekomstige generaties zullen stellen.
Dat betekent dus dat wij uiterste zorg moeten
betrachten bij het selecteren van te bewaren archivalia,
maar nog meer bij het bewaren en toegankelijk
maken daarvan. Toekomstige geschiedvorsers
moeten immers in staat zijn om net als
wij hun wortels in de tijd te bestuderen.
Noten
1. Gregor Rensen en Piet den Otter, Historisch onderzoek
in Overijssel. Een handleiding (Utrecht 1987) 71.
2. Thom.J. de Vries, Geschiedenis van Zwolle (2dln.;
Zwolle 1954-1961) 11,182.
3. B.J. van Hattum, Geschiedenissen der stad Zwolle (4
dln.; Zwolle 1767-1775) I, 84 ev.
4. F.C. Berkenvelder, ‘De groei van middeleeuws
Zwolle naar zelfstandigheid’ in: Zwolle in de middeleeuwen.
Onderzoekingen naar een vroeg-stedelijke samenleving.
(Zwolle 1980) 167-186.
5. Alle hieronder genoemde archieven en archiefstukken
zijn te raadplegen in het gemeentearchief
Zwolle (GAZ); Administratieve archieven Zwolle
(AAZ) 01, 001: Privilegeboek 924-1570.
6. AAZoi-020, resoluties van raad en meente; en
AAZ01-063 en verder, resoluties van schepenen en raden.
7. Zie de serie Maandrekening van Zwolle (Zwolle
1970-.. die door het gemeentarchief Zwolle wordt uitgegeven.
8. AAZ01-005.
9. Maandrekening van Zwolle 1399 (Zwolle 1970) 3.
10. Overijssel kent pas sinds 1811 een apart notariaat.
11. Kerkelijke archieven (KA) 009, Cartularium van
het Domus Clericorum; afgedrukt in: Domus Parva.
Het eerste huis van de Moderne Devoten in Zwolle, |.
Hagedoorn en I. Wormgoor ed. (Zwolle 1987) 59; voor
particuliere charters, zie de Persoonlijke Archieven
(PA).
12. F.C. Berkenvelder, ‘Zwolle ten tijde van de Moder-
Een door mr Rhijnvis
Feith (1753-1824) beschilderde
waaier; ca
‘794-
86 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
ne Devotie’, in: Een zuivere, eenvoudige, standvastige
geest… De Moderne Devotie te Zwolle (Zwolle 1984) 6
ev.
13. F.C. Berkenvelder, Zwolle als Hanzestad (Zwolle
1983).
14. AAZ01-004 en 6291 e.v.
15. AAZ01-705 t/m 762.
16. N.D.B. Habermehl, ‘Het Heilige-Geestgasthuis te
Zwolle in de late middeleeuwen: stichting en ontwikkeling’,
in: Zwolle in de middeleeuwen 139-165.
17. IA005, IA006 en IA0031.; zie ook: J. Buning,
Vreemdelingen, kostkopers en ouderen. Geschiedenis van
het Binnen- en Buitengasthuis te Zwolle (Utrecht 1990).
18. AAZ01-006 en 007; F.C. Berkenvelder, ‘De gilden
in Zwolle tot 1600’, in: Overijsselse Historische Bijdragen
104 (1989) 7-33; Gilde- en broederschapsarchieven
(GA) 001-004.
19. Zie bijvoorbeeld: Kerkelijke Archieven (KA)oo4:
het Armen Fraterhuis; KA009: het Rijken Fraterhuis;
Domus Parva; Een zuivere, eenvoudige, standvastige
geest…; Windesheim. Studies over een Sallands dorp bij
de IJssel (Kampen 1987).
20. AAZ01-618-623.
21. AAZ01-006.
22. Resp. KA062; KA017 en KA022.
23. AAZ01-546.
24. KA001 t/m KA014 en KA023 t/m KA048.
25. Zie: C.M.C. Paulusma-du Pree, De Zwolse magistraat,
16/5-1747. Een onderzoek naar de oligarchisering
en naar een mogelijke democratische tegenbeweging (ongepubliceerde
scriptie; Zwolle 1981) en A.J.A. Bos, De
Zwolse magistraat 1747-1795. Een onderzoek naar een
mogelijk oligarchiseringsproces (ongepubliceerde scriptie;
Zwolle 1978).
26. Zie bijvoorbeeld: FA011, archief van de familie Gelderman,
waarvan bestaat de Inventaris van het familiearchief
Gelderman 1532-1988 JJ. Seekles ed. (Zwolle
1990).
27. N.D.B. Habermehl, ‘De bevolkingsontwikkeling
van Zwolle van 1628 tot 1748’, in: Zwols Historisch Jaarboek
I (1984) 84.
28. AAZ01-4036, resp. 4459.
29. R.A. Bosch, Het conflict rond Antonius van der Os,
predikant te Zwolle 1748-1755 (Kampen 1988) 161-168.
30. De economische neergang verkleinde overigens
ook de tolerantie, zoals blijkt uit een verzoek van de
Zwolse gilden om de joden uit de stad te weren; zie
AAZ01-040,13 mei 1785.
31. De wekker van de Nederlandse natie. Johan Derk
van der Capellen 1741-1784 (Zwolle 1984).
32. AAZ01-4036 en AAZ01-6051-6052.
33. Zie P.J. Lettinga, ‘Zwolle’, in: Overijsselse Historische
Bijdragen 99 (1984) 47-68.
34. AAZ01-102.6
35. AAZ01-360 ev.
36. AAZ01-3916-3920.
37. AAZ01-111.
38. AAZ01-419.
39. Zie: AAZoi-00222, blz. 378a en De Vries, II, 199-
210.
40. Dienstarchieven (DA) 003, resp. DA002.
41. Zie de registers van de burgerlijke stand vanaf 1811
en de volkstellingen, o.a. 1812,1830,1840 en 1849 en bevolkingsregisters
1850-1860 en 1860-1940.
42. Zie: J. Hagedoorn, “Verbroken stilte. Een schets
van Zwolle in de 19de eeuw’, in: Zwols Historisch Jaarboek
2 (1985), 14-28; CA (Commissie-archieven) 004,
Geneeskundig toevoorzicht 1805-1865; CA0015, Choleracommissie,
1866; DA006, gasfabriek, waterleiding
en gemeentelijk bosbedrijf (1890-1972); DA013, Sophia-
ziekenhuis (1884-1918). Het archief van het in 1848
gestichte RK-ziekenhuis berust niet bij het gemeentearchief.
43. Verenigingsarchieven (VA) 034 (ARP), VA035
(CHU), VA040 (PSP), VA054 (D66), VA059 (WD);
het archief van de SDAP-afdeling berust bij het IISG te
Amsterdam.
44. VA060 t/m VA067.
45. Bedrijfsarchieven (BA)oo2, BA003, BA011 resp.
BA018.
46. VA005, VAooó, VA015; zie bijvoorbeeld A.H. ten
Cate, Het Weeshuis der Hervormde gemeente te Zwolle,
1834-1854 (MO-scriptie; Staphorst 1979)
47. DA022 en DA019; andere instellingen: CA002,
Geestelijke en moreele herbewapening; CA005, Nationaal
crisiscomité; CA006, Werklozenfonds; IA036,
Daniëlla’s Stichting.
48. VA018; VA019, Bouwvereniging “Door Eendracht
Saamgebracht”; VA039, Bouwvereniging “St. Joseph”.
Andere bouwverenigingen: AZCW, Beter Wonen, Samenwerking
etc; DA021, Bouwpolitie.
49. Zie de Schoolarchieven (SA)-groep en diverse Verenigingsarchieven.
50. Resp. KA018, KA067 en KA071.
51. Bijvoorbeeld VA072, Athletiek- en voetbalvereniging
PEC; VA079, Fotoclub Zwolle; VA045 t/m 47, verschillende
bibliotheken.
52. FA015 en FA010; PA1189, PA1188 en PAU84.
ZWOLS H I S T O R I S C H T I J D S C H R I F T
Geschiedenis van het gemeentearchief
van Zwolle
Een moeizaam begin
R.C. Bakhuizen van den Brink, de bekende
Algemeen Rijksarchivaris, komt de eer toe
ervoor te hebben gezorgd, dat er in Zwolle
een begin van archiefbeheer gekomen is. Dankzij
zijn persoonlijk ingrijpen kwam het namelijk
tot de aanstelling van de eerste Zwolse gemeentearchivaris.
Naar aanleiding van een door G.H.M. Delprat
geschreven boek over Geert Grote en de Moderne
Devotie schreef Bakhuizen van den Brink op 20
augustus 1856 een brief aan B en W van Zwolle.
Delprat had namelijk pas na het verschijnen van
het boek vernomen, dat zich een aanzienlijk gedeelte
van het archief en de manuscripten van het
klooster Windesheim in het gemeentearchief van
Zwolle bevond. Uit de wel zeer summiere opgave
van de inhoud van het archief, die in 1827 was
vervaardigd, viel dit niet op te maken. Vandaar
dat Bakhuizen van den Brink het gemeentebestuur
verzocht een nadere opgave van de kloosterarchieven
te geven en Delprat in de gelegenheid
te stellen ze te onderzoeken. In de brief
schreef hij verder: “Misschien echter biedt de gedane
aanvrage eene ongezochte aanleiding om
deze en welligt andere archieven Uwer belangrijke
stad nader te doen onderzoeken en sorteren.
Nadere berigten omtrent de uitslag van zoodanigen
arbeid zouden met dankbaarheid worden
ontvangen”.
De gevraagde “nadere berigten” bleven echter
uit en dus zocht Bakhuizen van den Brink het hogerop.
Gedeputeerde Staten van Overijssel schreven
op 24 februari 1858 op last van de minister
van Binnenlandse Zaken aan het gemeentebestuur
dat het archief van Zwolle “vatbaar en rijp
is voor een betere ordening”. Het gemeentebestuur
kon daarbij gebruik maken van de hulp van
de provinciale archivaris. B en W zwichtten voor
zoveel druk en de gemeenteraad ging op 7 april
akkoord met het voorstel het archief te ordenen.
Op 25 augustus 1858 machtigden GS de provinciale
archivaris om van 1 september tot 1 november
’s middags van twee tot vier uur het stedelijk
archief van Zwolle te ‘regelen’. Zo begon mr J.J.
van Doorninck, sedert 1838 provinciaal archivaris,
op 1 september 1858 om 14 uur zijn werk als
eerste gemeentearchivaris van Zwolle. Voor de
door hem te maken kosten en de beloning van
degenen, die hem bij het werk zouden assisteren,
kreeg hij een ‘schadeloosstelling’.
Van Doorninck moest zijn werk onder uitermate
primitieve omstandigheden verrichten. Zo
schreef hij in zijn eerste jaarverslag: “Uit hoofde
het locaal voor geene verwarming geschikt is, zijn
de werkzaamheden gedurende den winter ge-
F.C. Berkenvelder
Papenstraat 3. Binnenplaats
met de bewoonster
en de bakker; ca
1950. Foto A. Meulenbelt.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
der was er allerlei ongeordend materiaal aanwezig,
dat ten dele geen betrekking op Zwolle had.
Het andere vertrek was een kleine zolderkamer.
Marktkooplui bij de
Gasthuisstraat; ca
1900. Links het Binnengasthuis,
nu verbouwd
tot winkelpanden.
Foto C.J.J. Schaepman.
staakt”. Ook in latere jaren werd gemeld, dat “de
werkzaamheden niet dan zeer langzaam voortgaan,
waartoe dan ook, dewijl op het archief niet
gestookt wordt, slechts een gedeelte van de zomermaanden
en dan nog maar weinig uren van
de dag, besteed kunnen worden”. Over de aard
van zijn werkzaamheden is niet veel bekend, aangezien
Van Doorninck daarover geen uitvoerige
mededelingen deed. Wel weten we, dat hij het “in
het belang van de onderzoeker nodig vond de
stukken zoveel mogelijk naar chronologische
orde te rangschikken”.
Aangezien Van Doorninck dus niet veel tijd
aan het archief kon besteden, drong het gemeenteraadslid
mr H.E.C, van Kerckhoff op 27 april
1868 aan op ordening van het gemeentearchief.
Als gevolg daarvan werd de directeur van de juist
opgerichte Rijks-HBS, dr W.J.A. Huberts, gevraagd
een onderzoek in te stellen naar de toestand
van het archief. Volgens zijn op 10 februari
1869 ingediende rapport waren er twee archieflokalen
in het gemeentehuis. In de eerste zaal lagen
de door onder meer Van Doorninck gerangschikte
series. Er bevonden zich ook een aantal laden
met charters en een kast met boeken en incunabelen,
afkomstig van het klooster Windesheim. Ver-
• Een charter is een stuk perkament, waarop
een akte geschreven staat, en dat voorzien
is van één of meer zegels. Men spreekt
ook wel over oorkonde.
• De voor 1501 gedrukte boeken noemt men
incunabelen ofwiegedrukken.
Naar aanleiding van dit rapport vergaderde de
gemeenteraad op 11 augustus 1869 achter gesloten
deuren, waarbij besloten werd dat Huberts tot
tijdelijk archivaris werd benoemd met een salaris
van 400 gulden per jaar. Hij kreeg de opdracht
een beredeneerde inventaris van het archief te
maken met alfabetische en tijdrekenkundige inhoudsregisters.
Na enkele jaren bleek dat ook de
tweede gemeentearchivaris te weinig tijd had om
zijn taak naar behoren te vervullen, waarna hem
op 26 januari 1874 eervol ontslag werd verleend.
Het bleek echter onmogelijk te zijn om voor 400
gulden per jaar een geschikt persoon voor de
functie van archivaris te vinden. Op 29 oktober
1874 verklaarde Huberts dat hij wel door wilde
gaan met zijn werkzaamheden, maar dan met assistentie
van E. Zuidema, een leraar op zijn HBS.
Inmiddels was echter twijfel gerezen over de
door Huberts verrichte arbeid en daarom werd
eerst aan mr J. Nanninga Uitterdijk, de gemeentearchivaris
van Kampen, gevraagd zijn oordeel
hierover te geven. Het rapport van Nanninga
Uitterdijk, dat op 29 december 1874 in een besloten
raadsvergadering werd behandeld, was ronduit
vernietigend voor Huberts. Het door hem ingevoerde
rubriekensysteem noemde Nanninga
Uitterdijk “afkeuringswaardig”, omdat het nooit
exact kon zijn en op deze manier het overzicht
over het geheel werd verbroken. Bovendien lagen
nog honderden charters in de grootste wanorde
voor de ramen. Ook waren de delen en de registers
niet beschreven. Nanninga Uitterdijk besloot
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 89
zijn rapport met de constatering dat het Zwolse
archief een rijk archief was, “rijker dan ik mij had
durven voorstellen”. En hoewel inventarisatie
geen gemakkelijke taak zou zijn, hoopte hij toch
dat het college van B en W “niet langer zal dulden,
dat deze kostbare verzameling nog langer op
een dergelijke onordelijke wijze bewaard wordt”.
Hij stelde dan ook voor een deskundige aan te
stellen, “die daar al zijn tijd aan kan wijden en
niet voor een paar jaar, maar als vaste ambtenaar
op een behoorlijk salaris”.
• Een cartularium is een register, waarin
door de belanghebbende alle akten die op
de eigen stad of instelling betrekking hebben,
zijn overgeschreven.
De gemeenteraad sloot zich op 23 maart 1875 bij
de conclusies van Nanninga Uitterdijk aan en op
1 oktober daaropvolgend werd jhr mr Th.H.F.
van Riemsdijk uit Utrecht de derde gemeentearchivaris.
Met deze energieke man deed Zwolle
een schot in de roos. Hij verdiepte zich in de geschiedenis
van het archief en vroeg op grond
daarvan zulke belangrijke archivalia terug als een
doopboek en het cartularium van het Agnietenbergklooster,
die aan particulieren waren uitgeleend.
Verder begon hij met het weer op orde
brengen van de archiefruimten. Al op 10 januari
1876 leverde hij bij B en W een verslag in van
maar liefst dertien dichtbedrukte bladzijden.
Helder en overzichtelijk schetste hij daarin de lotgevallen
van het gemeentearchief en de pogingen
lot ordening ervan, voor zover hij die kon achterhalen.
Hij pleitte ervoor het oud-archief ook
ruimtelijk duidelijk te scheiden van het nieuw-archief,
waarbij hij de grens bij 1 januari 1814 wilde
leggen omdat toen een andere ‘rangschikking’ ter
secretarie een aanvang nam. Verder wilde de archivaris
dat het archieflokaal behoorlijk zou kunnen
worden afgesloten en dat anderen alleen met
zijn voorkennis daarin toegelaten zouden kunnen
worden.
Op 27 mei 1876 ging de gemeenteraad ermee
akkoord, dat het lokaal boven de schepenzaal tot
bewaarplaats van het nieuw-archief werd ingericht.
Alle bestanddelen van het oud-archief konden
zodoende in het grote archieflokaal worden
verenigd. De charters werden overeenkomstig
een ordening uit 1774 in een honderdtal laden gelegd.
De betere plaatsing van de archieven, die zo
werd verkregen, was er de reden van dat Van
Riemsdijk zijn eerste jaarverslag “niet zonder opgewektheid”
schreef. Vanwege de herplaatsing
van de tot dusver over drie vertrekken verspreide
archiefbescheiden moest hij nauwkeurig van de
inhoud kennis nemen. Daarna werd de oude
orde zoveel mogelijk hersteld. Ook de verspreide
losse stukken, waarvan de onderlinge betrekking
niet te bepalen was, kregen met behoud van het
verband, waarin zij waren aangetroffen, een
plaats. De ingebonden dagbladen, gemeenteverslagen
en andere administratieve drukwerken,
benevens de oude boeken en de gedrukte ordonnanties
en publicaties kwamen bij de verhuizing
op de kleine zolderkamer terecht.
“Aan de definitieve inventarisering zou echter
nog menige werkzaamheid van voorbereidende
aard vooraf dienen te gaan”, zo schreef Van
Vervoer in het laatste
oorlogsjaar: een tot
koets omgebouwde autobus.
Voor de twee
pk’s ligt de haver op
het dak; 12 maart 1945.
Foto dr ].]. Reinking.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Riemsdijk. “Ten gevolge van het vroegere gebrek
aan toezicht gedurende zoveel jaren is het archief
langzamerhand zodanig in wanorde geraakt, dat
daarin niet ineens door het nemen van enige
maatregelen van algemene aard, een einde kan
worden gemaakt”. Wat Van Riemsdijk hier
schreef, was een geheel nieuw geluid. Tot twee
keer toe vermeldde hij dat hij de orde zoveel mogelijk
had gehandhaafd, dan wel hersteld. Tot die
tijd waren archivarissen alleen maar bezig de archiefbescheiden
of chronologisch of onderwerpsgewijze
volgens door henzelf bedachte rubrieken
te ordenen.
• Tegenwoordig gaat men ervan uit dat een goede, wetenschappelijke
inventaris de structuur van het archief op een systematische wijze
laat zien. Daarvoor is het nodig dat elk stuk terugkeert naar het archief,
waaruit het afkomstig is (herkomstbeginsel) en binnen dat archief
naar zijn oorspronkelijke plaats. Het systeem van indeling
moet gegrond zijn op de oorspronkelijke organisatie en de inrichting
van het bestuur van de archiefvormende instantie (de oude orde)
om de samenhang van de bestanddelen van het betreffende archief
te kunnen laten zien. De oude orde is immers ontstaan overeenkomstig
de behoeften van de archiefvormende organisatie en hangt daar
ten nauwste mee samen (structuurbeginsel).
Van Riemsdijk kreeg niet de tijd de door hem
ontvouwde plannen zelf uit te werken, want al op
1 mei 1877 vertrok hij. Uiteindelijk zou deze zeer
kundige man in 1887 Algemeen Rijksarchivaris
worden. Een halfjaar voor zijn vertrek, op 2 oktober
1876, was de eerste “Instructie voor de gemeentearchivaris
van Zwolle” door de gemeenteraad
aangenomen. Deze instructie werd al op 26
februari 1877 door een andere vervangen. Wellicht
was dit een gevolg van de instelling op 4 december
1876 van een speciale commissie voor het
gemeentearchief, bestaande uit een lid van B en
W en twee raadsleden. Deze instructie bleef bijna
een eeuw gelden en werd pas in 1970 vervangen.
Op 1 april 1878 trad de vierde gemeentearchivaris
aan. Dat was mr A.G.A. baron Sloet tot Oldhuis,
die districtsschoolopziener was. Hij had
grote waardering voor het werk van zijn voorganger,
die de archiefbescheiden in vijf en de
charters in zeven rubrieken had ingedeeld: “Het
getuigt van grote werkkracht en heldere zaakkennis,
dat Van Riemsdijk in anderhalfjaar op deze
wijze orde wist te scheppen in de schromelijke
chaos van verwarring, waarin de oude en nieuwe
bescheiden ten gevolge van langdurig gemis van
het nodige toezicht waren geraakt”.
Ook bij Sloet rees echter twijfel of “een zuiver
doorgevoerde chronologische rangschikking en
catalogisering”, die hij zich tot die tijd steeds had
voorgesteld, wel de meest doelmatige wijze was
voor de beschrijving van het archief. In ieder geval
was de ordening van de charters uit 1774 te
verwerpen, omdat men toen alleen die charters
bij elkaar had gebracht, die op dat moment voor
het dagelijks administratieve gebruik enige waarde
hadden. Een grote menigte charters was als
van geen belang zijnde terzijde gelegd en bleef
ongesorteerd liggen. Sloet wilde de stukken van
het archief niet chronologisch, maar volgens hun
inhoud en “dus rubrieksgewijze” beschrijven.
Een indeling in rubrieken lukte desnoods nog
wel bij de losse stukken, maar natuurlijk niet bij
de registers, waarin stukken van zeer verschillende
aard afgeschreven waren.
Zodoende drong ook bij Sloet het besef door
dat de oude ordening, juist ook voor de uiteindelijke
inventarisatie, van het grootste belang was.
In het jaarverslag van 1878 schreef hij althans dat
het naar zijn mening de aangewezen weg was de
stukken door te lezen en het gelijksoortige zo veel
mogelijk te verenigen. Daarbij tekende hij wel
aan “dat dit werk met voorzichtigheid diende te
geschieden om de stukken van verschillende inhoud,
die echter kennelijk tot adstructie van een
zelfde zaak gediend hadden, niet te scheiden, of
juist weer te verenigen indien ze los verspreid
waren geraakt in verschillende portefeuilles, terwijl
het mij tevens dienstig leek de plaats van herkomst
kort aan te tekenen bij de beschrijving,
omdat ik vooralsnog geen zekerheid heb, dat alZWOLS
H I S T O R I S C H T I J D S C H R I F T
leen willekeur de splitsing der stukken heeft veroorzaakt”.
Dat een rubrieksgewijze rangschikking
problemen met zich meebracht, omdat “vele
stukken toch […] gevoegelijk onder twee of drie
verschillende rubrieken gebracht kunnen worden,
terwijl andere daarentegen tot geene der
aangenomen rubrieken behoren”, had hij inmiddels
ook ontdekt.
Op 1 april 1883 liep de vijfjarige periode ten
einde, waarvoor Sloet tot gemeentearchivaris was
benoemd. De raad besloot hem echter nog tot het
einde van het jaar in dienst te houden. Inmiddels
werd beraadslaagd over de toekomst van het archief.
De meerderheid van de raad begreep, dat
daar een ontwikkeld man werkzaam zou moeten
zijn, die zijn tijd en kennis onverdeeld aan het archiefzou
kunnen wijden. Aan deze laat

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1992, Aflevering 3

Door 1992, Aflevering 3, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

Historisch
9E JAARGANG 1 9 9 2 NUMMER 3
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle vroeger en nu
D. Hogenkamp
Op deze foto ziet u de Assendorperdijk, in
de tijd dat daar nog veel kleine boerderijen
stonden. De laatste boerderijtjes zijn
tegen het eind van de jaren vijftig – begin jaren
zestig verwijderd.
Boven is de muur te zien die de tuin van het
Dominicanenklooster aan de Assendorperstraat
begrenst. Op de achtergrond is een begin gemaakt
met de bouw van de MTS, later HTS, en tegenwoordig
HTO. Het boerderijtje stond op de hoek van de
Assendorperdijk en de huidige Luttenbergstraat.
De foto is omstreeks het jaar 1955 gemaakt.
De enige overeenkomst met de vorige foto is de
muur van het klooster die sedert 1903 alle veranderingen
heeft doorstaan. De Assendorperdijk is
veranderd in een gebied met scholen en woningen.
De tijd dat je hier – de vroeger nog niet beschermde
– witte en paarse kievitstulpen kon
plukken, is voorgoed voorbij.
Boven: De Assendorperdijk. Oude situatie.
Onder: De Assendorperdijk. Huidige situatie,
(foto’s: D. Hogenkamp)
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 59
Redactioneel Inhoud
Op 2 november wordt op het vernieuwde
stationsplein een beeld onthuld van Johan
Rudolph Thorbecke, de grondlegger
van de moderne staatsinrichting. Thorbecke is in
1798 in Zwolle geboren, maar verliet de stad al op
zestienjarige leeftijd. Op de vraag waarom er in
Zwolle een standbeeld wordt opgericht voor iemand,
die slechts een klein deel van zijn leven in
de stad heeft doorgebracht, geeft in dit nummer
H.J.H. Knoester antwoord. Uit het artikel over de
‘wieg’ van Thorbecke komt duidelijk naar voren,
dat de Zwolse lotgevallen van zijn familie op de
karaktervorming van de jonge Johan Rudolph een
duidelijk stempel hebben gedrukt. Dit stempel is
van grote invloed geweest op het latere leven van
de befaamde staatsman. Een standbeeld voor hem
is in Zwolle dan ook zeer op zijn plaats.
Dat een artikel soms een merkwaardige ontstaansgrond
kan hebben, blijkt uit het verhaal van
Henk ten Dam. Een door een erfenis verkregen
houtskooltekening bracht hem ertoe in de geschiedenis
te duiken van twee in 1896 en 1897 te
Zwolle gehouden tentoonstellingen van schilderijen
en tekeningen. De organisatie hiervan was in
handen van de net opgerichte Zwolsche Vereeniging
tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer
en tot Verfraaiing van Stad en Omstreken.
Jan van Rees, een grootvader van Ten Dam, speelde
daarbij een grote rol. Dankzij onder meer afschriften
van op de tweede expositie betrekking
hebbende brieven, die in de familie bewaard zijn
gebleven, schetst hij een interessant beeld van deze
vroege vorm van ‘stadspromotie’.
Tenslotte gaat Jan Willem van Beusekom in het
laatste artikel uit de reeks over de jongere bouwkunst
in Zwolle in op een aantal interessante objecten
in de voormalige gemeente Zwollerkerspel.
Wederom blijkt dat de periode 1850-1940 prachtige
staaltjes van bouwkunst heeft opgeleverd.
Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp
Zwolle, wieg van Thorbecke H.J.H. Knoester
Twee tentoonstellingen in Zwolle Henk ten Dam
Jongere bouwkunst in Zwolle Jan Willem van Beusekom
Straatnamen, niet zo eenvoudig… Wil Cornelissen
Ikonen uit Noord-Rusland Lydie van Dijk
Literatuur
Agenda
Mededelingen
Personalia
58
60
65
75
81
82
84
Omslag: Kinderen van J.E.H. Thorbecke en
J. C. Rietberg (detail van de foto op pagina 63)
en de handtekening van J.R. Thorbecke.
6o ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Zwolle, wieg van Thorbecke
H.J.H. Knoester
Johan Rudolph Thorbecke
(1798-1872)
(foto: J.P. de Koning,
gemeente Zwolle).
Aan de wieg van Johan Rudolph Thorbecke
– en dan bedoel ik een figuurlijke wieg – is
in Zwolle gedurende een lange periode
stukje bij beetje gebouwd. Allerlei facetten die zijn
jonge leven hebben beïnvloed, zijn langzaam gegroeid
in de eeuw waarin hij het levenslicht aanschouwde.
In dat voorspel op zijn aardse bestaan
ligt de Zwolse invloed die Thorbecke voor zijn
hele leven een stempel heeft meegegeven.
Carrière
Johan Rudolph Thorbecke werd geboren in 1798
en volgde tot 1814 onderwijs aan de Zwolse Latijnse
School. Daarna bezocht hij tot 1817 het Athenaeum
Illustre in Amsterdam. Hij studeerde rechten
in Leiden en promoveerde in 1820.
Een reis naar Duitsland had veel invloed op
zijn denken. Hij nam het Duitse intellectuele leven
in zich op en was een tijd lang privaatdocent in
Göttingen. Daar ontmoette hij Adelheid Solger,
met wie hij in 1836 zou trouwen. In 1825 was hij
buitengewoon hoogleraar in de letteren in Gent.
Van zijn verdiensten steunde hij zijn broer Herman
in diens studie medicijnen. De Belgische opstand
in 1830 dwong hem naar Nederland terug te
keren.
Het jaar erop werd hij in Leiden tot buitengewoon
hoogleraar benoemd, nu in de rechtsgeleerdheid.
In 1834 volgde de benoeming tot gewoon
hoogleraar.
In 1844 werd hij gekozen als lid van de Tweede
Kamer. Van het begin af stond hij een wijziging
van de grondwet in meer democratische zin voor.
De invloed van de Ridderschappen in de Provinciale
Staten en ook in Den Haag zou moeten verdwijnen.
De resten van het ‘ancien régime’, de tijd
van de oude Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden,
zouden moeten plaatsmaken voor een
constitutionele monarchie met kiesrecht voor een
groter deel van de bevolking. Zijn ideaal vond echter
niet meteen weerklank.
In 1848 echter verdreef een revolutie in Frankrijk
de ‘burgerkoning’ Louis Philip. Dit veroorzaakte
een schok die zijn weerslag had in heel Europa.
Ook de Nederlandse koning Willem II voelde
zijn positie zo zeer bedreigd dat hij medewerking
verleende aan staatkundige hervormingen.
Hiertoe werd een staatscommissie tot hervorming
van de grondwet benoemd onder voorzitterschap
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 6l
van Thorbecke. De nieuwe grondwet die de commissie
voorstelde, werd in hetzelfde jaar 1848 aanvaard
en vormt nog steeds het fundament van ons
staatsbestel.
Wacht op onze daden
In 1849 leidde Thorbecke voor het eerst een kabinet
als minister van Binnenlandse Zaken. In de jaren
dat de vooruitstrevende liberalen aan de
macht waren, zouden er drie kabinetten Thorbecke
volgen. Nadat Thorbecke de trotse woorden
‘Wacht op onze daden!’ had gesproken, volgde de
ene wet op de andere.
De volledige gelijkberechtiging van de roomskatholieken
en het herstel van hun bisschoppelijke
hiërarchie, een uitvloeisel van het principe van
scheiding van kerk en staat, betekenden een schok
voor vele protestanten. De voorkeurspositie van
de Hervormde Kerk was hiermee officieel ten einde.
Hervormd Nederland reageerde verontwaardigd
met de Aprilbeweging van 1853. Ook de Gemeentewet
en de Provinciewet zijn aan Thorbecke
te danken en werken door tot in deze dagen.
Tussen 1848 en 1872 was Johan Rudolph Thorbecke
een man met veel invloed. Ook als hij niet
zelf over regeringsbevoegdheid beschikte, hield
men als leider van de oppositie terdege rekening
met hem.
Het karakter en de daadkracht die Thorbecke
kenmerkten, zijn reeds vroeg bij hem te onderkennen.
Zijn moeilijke jeugd in Zwolle, zijn in een
isolement verkerend ouderlijk milieu en zijn opvoeding
in een stad die vlak daarvoor met het patriottisme
was doordrenkt, zullen zeker daarop
van invloed zijn geweest.
De Thorbeckes en Zwolle
Om diverse redenen waren de Thorbeckes niet zo
maar een doorsnee Zwolse familie. Er zijn vier,
soms wat tegenstrijdige, facetten van hun anders
zijn.
Om te beginnen behoorde de familie Thorbecke
tot een kleine, sterk op Duitsland gerichte
groep kooplieden, de zogenoemde factoors. Deze
mensen zaten in een netwerk van Duitse families,
waarvan de leden in Zwolle hun roomse of lutherse
godsdienst bleven belijden. In Duitsland lag
hun bakermat. Als zonen van Duitse kooplieden
waren ze uitgezonden naar Amsterdam of Zwolle
om daar de zaken van Duitse familiebedrijven te
gaan behartigen. Er ontstond zo een vaste handelslijn
tussen Amsterdam (koloniale waren) en
Westfalen (textiel), met als overslagpunt Zwolle.
Zwolle lag op de grens van goed, diep vaarwater en
ondiepe wateren en landwegen. Het huis van de
Thorbeckes stond aan de Dijk (nu Thorbeckegracht
11 en 12), het toenmalige centrum van de
transitohandel. Op de kaden van de huidige Thorbeckegracht
werden de goederen overgeslagen op
andere schepen of op wagens.
De familie Thorbecke handelde aanvankelijk
in allerhande waren, maar specialiseerde zich later
in koloniale waren en vooral tabak. Het bleef niet
alleen bij handel in tabak, want te beginnen bij
Thorbeckes grootouders waren zij ook fabrikant
van snuif en tabak.
De familie Thorbecke woonde meer dan een
eeuw in hetzelfde pand, maar niet van vader op
zoon. De Zwolse familielijn stierf enige malen uit.
Thorbeckes geboortehuis
aan de Thorbeckegracht
(foto: J.P. de
Koning, gemeente
Zwolle).
62 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Het interieur van de
lutherse kerk aan de
Koestraat (foto: J.P. de
Koning, gemeente
Zwolle).
Dan kwamen er steeds weer ‘verse’ Thorbeckes uit
Duitsland om het ontstane gat op te vullen. Door
dat feit bleven de Thorbeckes steeds in hoge mate
Duits of Westfaals. Langs de huidige Thorbeckegracht
vonden zij nog meer van deze vermogende
lieden. De vader van Johan Rudolph, de geboren
en getogen Zwollenaar Frederik Wilhelm Thorbecke,
keerde terug naar Duitsland om in Göttingen
te studeren en vond ook in Duitsland zijn
bruid. Hij trouwde in 1794 met zijn nicht Christine
Regina Thorbecke uit Osnabrück. Christine
heeft nooit goed Nederlands leren spreken en onderhield
een sterke band met haar Duitse familieleden.
In moeilijke tijden steunde de Duitse tak de
Nederlandse tak financieel. Dat zal niet alleen zijn
gebeurd omdat men familie was, maar ook omdat
men er zakelijk belang bij had. Voor de Duitse tabaksfabrikanten
Thorbecke was een betrouwbare
handelspost in Nederland erg belangrijk.
De Thorbeckes bleven ook steeds hun, in
Zwolle afwijkende, godsdienst trouw: zij waren
luthers. Slechts weinig Zwollenaren waren dat. In
hun lutherse kerk vonden zij standgenoten om
mee om te gaan en eenvoudiger lieden om voor
hen te werken. Een verandering van godsdienst
zou bij de familieleden en handelspartners in
Duitsland zeker verbazing hebben gewekt en afstand
hebben geschapen, ook op zakelijk gebied.
Daar stond tegenover dat de Thorbeckes door een
afwijkende godsdienst te belijden in Zwolle wat
aan de zijlijn stonden. Tijdens de Republiek kon er
geen sprake van zijn dat een lutheraan werd opgenomen
in het stadsbestuur. Daarvoor moest men
hervormd zijn.
Ondanks dat zullen de Thorbeckes zich toch
nauwelijks minder dan de Zwolse regenten hebben
gevoeld. Hun familie behoorde eertijds in
Borgholzhausen en later in de stad Osnabrück tot
de bestuurskringen. De Zwolse Thorbeckes moeten
in een merkwaardige tussenpositie hebben gezeten.
Enerzijds wisten ze dat ze ook leden waren
van een regentenfamilie. Een oom van Johan Rudolph,
de oudste broer van zijn moeder, was bijvoorbeeld
van 1813 tot 1830 burgemeester van Osnabrück.
Daarvoor was hij ook tabaksfabrikant
geweest. Anderzijds kwamen de Thorbeckes als
lutheranen in Zwolle zeker niet in aanmerking
voor een rol als bestuurder.
Toch had men goede relaties met de regentenkringen.
Zo trouwde Johan Caspar Thorbecke in
1744 te Zwolle met Gerredina Elsabee Eekhout. Zij
was de dochter van dr Roelof Eekhout en Elisabeth
Greven, die tot de hoogste kringen van de stad behoorden.
De weduwe Thorbecke-Eekhout hertrouwde
in 1754 met Jan Antony Scriverius, eveneens
een lid van een bekend regentengeslacht. De
klim op de maatschappelijke ladder kon niet worden
doorgezet, want de Thorbeckes bleven zoals
gezegd hun lutherse geloof trouw. De relatie met
de Eekhouts zullen zij echter niet zijn vergeten.
Het is dan ook niet vreemd dat de Thorbeckes
zich omstreeks 1780 aansloten bij de patriotten.
Patriotten behoorden tot de ontwikkelde en welgestelde
burgerij die geen politieke invloed had
maar daar wel aan toe was. Ook de Thorbeckes
wilden niet berusten in hun ondergeschikte lot
vanwege hun geloof, want in het gebied rond Osnabrück,
waar het lutheranisme de heersende
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 63
godsdienst was, hadden familieleden wel wat in de
melk te brokkelen. In Zwolle was een grote groep
burgers patriottisch en een van de Nederlandse
leiders, Joan Derk baron van der Capellen tot de
Poll, had zich juist hier gevestigd. In Zwolle kwamen
veel draden van het patriottisme bijeen. Tijdens
de jeugd van Johan Rudolph was dit weliswaar
reeds verleden tijd, maar de geest van de
stroming was nog sterk aanwezig in het denken
van de Zwollenaar.
Op de grens van twee werelden
Het beeld dat zo ontstaat, is er één van vele tegenstellingen.
De Thorbeckes waren, ruwweg in de
periode van 1790 tot 1820, zowel Duits als Nederlands.
In Duitsland regent, in Zwolle onmondig
burger. In Duitsland beleden zij de heersende
godsdienst, in Zwolle waren zij dissenter. Door de
maatschappelijke positie van hun Duitse familie
waren zij behoudend, door hun positie in Zwolle
waren zij patriot. In de ogen van de Zwolse doorsnee
burger waren zij rijk, in de ogen van de adel
en de rijkste regenten waren zij ‘bescheiden af. De
vader van Johan Rudolph was rond 1815 als ‘een
gezeten heer’ lid van de Groote Sociëteit, maar
wist wel dat hij financieel aan de rand van de afgrond
stond.
Kortom, ze waren enerzijds goed af, anderzijds
hingen zij tussen wal en schip. Maar uiteindelijk
waren zij op grond van de positie van familieleden
in Duitsland en hun eigen voorspoedige jaren tussen
1680 en 1780 zeer standsbewust.
De ondergang van de familiefirma
De onzekerheden in het gezin Thorbecke stapelden
zich na 1806 op. De Franse overheersing
bracht een teruggang van de handel teweeg, terwijl
er wel zware belastingen moesten worden opgebracht.
Een jarenlange recessie volgde, die een
groot deel van de Zwolse burgerij bedreigde. Vader
Thorbecke hield naar buiten toe zijn stand op,
maar teerde langzaam in op zijn vermogen. De fa-
De kinderen van
J.E.H. Thorbecke en
J.C. Rietberg aan de
Dijk (nu Thorbeckegrachtu)
omstreeks
1810. Van links naar
rechts Sophia, Lubbertus,
Friedrich Wilhelm,
Franz Heinrich en
Katharine. Aan de
muur hangen portretten
van de ouders
(foto: J.P. de Koning,
gemeente Zwolle).
64 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Silhouetportretten uit
ijS>4 van Frederik
Wilhelm Thorbecke
(1760-1832) en Christina
Regina Thorbecke
(1769-1835), de ouders
van Johan Rudolph
(foto: J.P. de Koning,
gemeente Zwolle).
milie, die altijd al in een zeker isolement had geleefd,
vereenzaamde sterk. Vooral toen rond 1818
een conflict uitbrak binnen de lutherse gemeente
in Zwolle. Vader Thorbecke koos voor de kleine,
meer vrijzinnige groep. Zijn broer en buurman
aan de huidige Thorbeckegracht koos voor de orthodoxe
richting. Deze meerderheid, die in het
In zijn jeugd moet Johan Rudolph in en rond
zijn ouderlijk huis een zee van indrukken hebben
opgedaan. Zijn ouders en de meeste mensen in
zijn omgeving vochten hard voor hun bestaan in
moeizame tijden waaraan geen einde leek te komen.
Vader Thorbecke was geen toonbeeld van
doorzettingsvermogen, maar heeft de carrière van
conflict juridisch zwak leek te staan, won uiteindelijk
en kreeg het kerkgebouw toegewezen.
De verhouding tussen Frederik Wilhelm en
zijn broer J.E.H. Thorbecke was om zakelijke redenen
trouwens al jaren eerder bekoeld. Als compagnons
in de familiefirma konden zij maar moeilijk
met elkaar samenwerken. Vader Thorbecke
besloot na jaren van recessie in 1805 zijn geld uit de
familiezaak terug te trekken. Dat was geen onverstandig
besluit. Zijn broer ging alleen verder, worstelend
om in steeds moeilijker omstandigheden
zijn hoofd boven water te houden. Hij ging in 1820
failliet, «en onbeschrijfelijke schande voor de hele
familie.
Omstreeks 1825 was voor de Thorbeckes de situatie
verre van rooskleurig. Er was slechts één
lichtpunt. Vader Thorbecke had jarenlang alles
geïnvesteerd in de opvoeding en studie van zijn
zonen Johan Rudolph en Herman.
zijn zoon met volharding en ook inzicht een aanzet
gegeven die verbazing wekt. Hij overtroefde
alle tegenslag door het welslagen van zijn zoon,
een succes dat hij bijna zelf had afgedwongen.
Toen het schip van vader Thorbecke zonk,
konden de beide zoons in de reddingsboot van
hun afgesloten studie ontkomen. Johan Rudolph
stond toen aan het begin van een lange carrière –
eerst als professor, later als staatsman – die zijn
weerga niet had in ons land.
Dat speelde zich buiten Zwolle af, maar de
kiem van alles, de karaktervorming van de staatsman,
lag in Zwolle. Al sedert de zeventiende eeuw
was aan de ‘wieg’ van Johan Rudolph Thorbecke
gebouwd. Daarom is een standbeeld voor hem in
Zwolle ook zo op zijn plaats.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Twee tentoonstellingen in Zwolle
In de jaren vijftig kwam een houtskooltekening
van Théophile de Bock door vererving in
mijn bezit. Samen met afschriften van brieven
uit één van de drie bewaard gebleven kopieboeken
van mijn grootvader van moederskant, Jan van
Rees, die op die tekening betrekking hadden,
vormde dat het begin van een speurtocht. En dit
alles tezamen leverde de stof voor dit verhaal.
De tekening bleek samen met 42 andere tekeningen
en met meer dan 80 schilderijen in juni
1897 op een tentoonstelling in de Harmonie aan de
Grote Markt gehangen te hebben. Jan van Rees
had, als invaller, de leiding gekregen van deze expositie.
Al ras bleek mij echter, dat dit niet de eerste
tentoonstelling was die de Zwolsche Vereeniging
tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer en
tot Verfraaiing van Stad en Omstreken had georganiseerd.
De eerste tentoonstelling was een halfjaar
tevoren gehouden: en dat met veel succes. Met die
tentoonstelling wil ik dit verhaal beginnen.
De tentoonstelling van 1896
Op 5 oktober 1896 stond in de Zwolsche Courant
te lezen dat onlangs bij de heer Waanders op de
Grote Markt stukken (d.w.z. schilderijen) van Co
Breman geëxposeerd waren geweest. Nu waren er
vier stukken te zien van Jan Harm Weijns.
Beide schilders waren te Zwolle geboren, respectievelijk
in 1865 en 1864, en beiden waren leerling
van Jan Derk Huibers. Deze was van 1872 tot
en met oktober 1881 tekenleraar aan de Zwolse Tekenschool.
Een paar weken later, op 21 oktober, stond in
de krant weer een mini-expositie aangekondigd.
Ditmaal waren er in het vergrote magazijn van de
heer Uiterwijk in de Diezerstraat vijf schilderijen
te zien van de Zwollenaar J.W. Meijer.
Terwijl deze kennelijk in de mode zijnde winkel-
exposities elkaar opvolgden, bereidde de Tentoonstellingscommissie
van de Zwolsche Vereeniging
tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer
en tot Verfraaiing van Stad en Omstreken (de
voorloper van de huidige vvv), haar eerste ‘grote’
schilderijententoonstelling voor. Van een leien
dakje ging het niet, want de opening moest veertien
dagen worden uitgesteld.1 De oorzaak van
deze vertraging was het feit dat het Nova Zemblapanorama
van Apol – het ‘pièce de resistance’ –
niet op tijd in Zwolle kon zijn door verlenging van
een tentoonstelling elders.
De tentoonstelling werd gehouden van zondag
1 november tot en met zondag 8 november op de
bovenzaal van de Harmonie aan de Grote Markt.
Een advertentie van het bestuur van de Vereeniging
in de Zwolsche Courant van 2 november
maakt duidelijk dat het twaalf meter lange, uit zes
tableaux bestaande stuk ‘Nova Zembla’ de trekpleister
van de tentoonstelling vormde. Dit was het
Henk ten Dam
Advertentie in de
Zwolsche Courant van
2 november 1896.
OP DE BOVENZAAL VAST X>E HARMONIE TE ZWOLLE
Van vZondag 1 tot (Zo.ndag 8 November 1896 . .-
‘. van .de beroemde 12, meter lange Schilderij van Apol
S’;: S “v en van!verschillende andere fraaie
Toegangskaalten a 25 Cent in1 verschillende Magazijnen verkrijgbaar.
Donderdag 5 ïfovember entree “tegen afgifte van twee kaarten.
HET BESTUUR VAN, 3E VEREENIGING
TOT BEVORDERING VAN HM’ VREEMDELINGENVERKEER
66 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
werk van L.F.H. (Louis) Apol. Apol had in 1880 een
reis naar Nova Zembla gemaakt met het schip
‘Willem Barentsz’. Hij voelde zich zeer aangetrokken
tot winterse landschappen en besneeuwde
bossen waren favoriet bij hem. Het eigenlijke
panorama Nova Zembla bevond zich in die tijd in
Amsterdam. Het was op veel grotere schaal, en onder
leiding van Apol, grotendeels door anderen gemaakt.
Vereeniging tot bevordering vau ?t Vreemdelingenw;
^iyèrkecr ;fenz. te Zwolle.
. ..-. . • .’ ‘••-: . v ” – .,•.!-,•’ w e r k e n . v a u d e H e e r e n ••”•’
:• ‘:”,•• Th;,DE..B0CK SIÉBE T E N CATE;.FRITS-MONOMAAN, o n a n d e r e n •••:•;•••
L ‘.’ ‘ . ••’• , . ‘ . ‘ op d e •
‘ ; . BOVENZAAL DER HARMONIE .
Zaterdag 5 Juni tot en met Maandag 14 Juni.
Dagelijks van 10 tot 5 uur. Entree 2 5 cents.
. ••’• Leden en- Donateurs hebben voor de hun toegezonden Mart’eenmaal persoonlijk toegang tot de
.Tentoonstelling. .; . ‘ •••-‘•. ‘ ‘ ‘ •••”‘” –
• ‘ Kaarten, verkrijgbaar bij’.de bekende’ adressen en in de Harmonie. .
Advertentie in de
Zwolsche Courant van
5 juni 1897.
Behalve het werk van Apol, waren er zo’n twintig
andere stukken te zien. Hier waren enkele zeer
kostbare werken bij. De recensent van de Zwolsche
Courant noemde op 2 november werken van Willem
Maris, Van de Sande Bakhuijzen, Van Borselen,
Leickert, Hooper, Oppenoorth, Eerelman,
Andreotti, Jan van Beers en Von Kemendy.
Enigszins afgescheiden van de schilderijen waren
ook nog foto’s te zien, die ’ter opluistering’ ingezonden
waren door de Zwolsche Amateur Photografen
Vereeniging.
De behanger en stoffeerder Kolkman zorgde
voor de aankleding van de expositieruimte. De
tentoonstellingscommissie zelf verbeterde de verlichting
van de schilderijen door op donderdag
drie acetyleen-standaards te plaatsen. Tijdens de
avonduren konden de schilderijen hiermee verlicht
worden. Twee van deze standaards kwamen
tegenover Nova Zembla te staan en de derde tegenover
de zuidelijke wand.
Reacties en belangstelling
De Zwolsche Courant was blij met deze tentoonstelling:
op 2 november staat in de krant te lezen
dat zij zich verheugde dat het bestuur van de Vereeniging
‘ook in deze richting werkzaam is, daar
onze plaats tot dusver al zeer weinig te zien kreeg
op dit gebied’.
De belangstelling voor de tentoonstelling was
tijdens de openingsdag vrij groot: er kwamen 86
personen kijken. De woensdag daarop brachten
194 personen een bezoek aan de tentoonstelling.
Daaronder waren 25 leerlingen van de school van
de heer Wuite, die voor een geringe vergoeding in
de gelegenheid werden gesteld om te komen. Dit
voorbeeld van schoolhoofd Wuite werd op zaterdag
door twee andere schoolhoofden gevolgd: in
totaal leverde dat 88 leerlingen als bezoekers op.
De toegangsprijs, die op 25 cent was vastgesteld,
werd voor schoolkinderen op zaterdag gehalveerd.
Ook op zondag gold een gereduceerd tarief:
tot 14.00 uur betaalde men 10 cent. Na die tijd
was het weer 25 cent.
In totaal bezochten 1188 betalende bezoekers
de tentoonstelling, waarvan alleen al op zondag
vóór 14.00 uur 348. De Zwolsche Courant was zeer
tevreden over het verloop van de tentoonstelling.
Zij schreef op 10 november dat de organisatoren
‘die deze zaak hebben op touw gezet, hebben alle
voldoening voor de vele moeite en zorgen die zij
zich in dezen hebben getroost. Aan velen, die anders
minder in de gelegenheid zijn, hebben zij uitnemend
kunstgenot bezorgd’.
Overigens is het nog interessant te vermelden
dat de Vereeniging aanvankelijk van plan was geweest
schilderijen en tekeningen van Jan Toorop
tentoon te stellen. Het plan sprong volgens de recensent
af op de hoge kosten. Bovendien zou het
ook wat te gewaagd zijn om in Zwolle, waar zo
hoogst, hoogst zelden schilderijen, aquarellen of
tekeningen te zien waren, te beginnen met produkten
van zo’n nieuwe en excentrieke kunstuiting.
Werden er nu ook schilderijen verkocht? Jazeker.
Direct al tijdens de opening ging het eerste
schilderij van de hand. Het was een groot winterlandschap,
‘De Ijsbaan’ van Charles Leickert.
Daarna werd nog een schilderij verkocht, maar het
is niet bekend van wie dat was. Tenslotte werden
:WOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Théophile de Bock,
Keienberg. Houtskooltekening
(foto: H. ten
Dam).
Onder: Het uiterwaarden-
kleigaten-landschap
ter hoogte van de
Renkumse Molenbeek
en de Strang, voorjaar
1987 (foto: H. ten Dam).
op donderdag nog twee schilderijen verkocht:
‘Het Landschap’ van Van Borselen en ‘Landschap
met Schapen en Geiten’ van Rosa Bonheur. Deze
laatste schilderes was overigens niet door de recensent
genoemd.
Bestuur
Ongeveer gelijktijdig met de kunsttentoonstelling,
namelijk van 6 tot en met 8 november, had de
Vereeniging een driedaags bloemenfeest georganiseerd
in de grote zaal van de Buitensociëteit. De
zaal was door chrysanten en andere sierplanten
herschapen in een soort wintertuin, met als middelpunt
een fontein.
De verenigde Zwolse bloemisten hadden het
grootste deel van de organisatie op zich genomen,
maar de financiële aspecten werden door de Vereeniging
behartigd. Jan van Rees zette zich daar als
‘president’ of ‘voorzitter’ van de afdeling Vreemdelingenverkeer
voor in.
Wie de overige leden van het bestuur en de
commissie waren, weet ik niet. Nergens ben ik na-
Links: Signering door
Théophile de Bock.
Detail van de tekening
‘Keienberg’ (foto: H. ten
Dam).
68 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
men tegengekomen. Mij is alleen bekend dat Jan
van Rees, firmant in Jan van Rees & Zoon in
theeën en verzekeringsagent, op 8 mei 1896 aan het
bestuur van de Vereeniging liet weten dat hij zijn
verkiezing als bestuurslid aanvaarddde.2 Kort
daarop of misschien zelfs al direct, moet hij als
voorzitter zijn benoemd. In oktober en november
1896 noemde hij zich tenminste ‘president’ of
‘voorzitter’ van de afdeling Vreemdelingenverkeer.
In deze functie had hij met de bloemententoonstelling
te maken.
De organisatie van de kunsttentoonstelling zal
vermoedelijk voor rekening zijn gekomen van de
afdeling Verfraaiing van Stad en Omstreken. Als
dat zo is, dan weten we in elk geval zeker dat in
juni 1897 Hermannus van Gorkum voorzitter van
die afdeling was.
De tentoonstelling van 1897
In dit tweede deel van mijn verhaal kan ik wat
meer persoonlijke en zakelijke details vertellen
dan in het eerste deel het geval was. Dit is mogelijk
dankzij het brievenboek van mijn grootvader Jan
van Rees, die als invaller de leiding van de tentoonstelling
van Hermannus van Gorkum overnam.
Het gebruik van deze bron geeft onvermijdelijk
een enigszins eenzijdig beeld, want over de
activiteiten van de vele andere enthousiaste betrokkenen
vernemen we niets. Ten opzichte van
die onbekende anderen krijgt Jan van Rees hier
dus teveel aandacht.
Op 30 april 1897 hield de Vereeniging haar
tweede algemene ledenvergadering in de bovenzaal
van café Frans Vulker, gelegen in de Luttekestraat.
Van de 216 gewone leden waren er – behalve
het bestuur – slechts twee aanwezig! Aan het eind
van de vergadering deelde de voorzitter mee dat er
van zondag 30 mei tot maandag 7 juni in de bovenzaal
van de Harmonie aan de Grote Markt een tentoonstelling
zou worden gehouden van schilderijen
van Théophile de Bock en Siebe ten Cate.3
Op 28 mei meldde de krant inderdaad dat deze
tentoonstelling de daaropvolgende zondag zou
beginnen. Drie dagen later, dus op 31 mei, moest
de krant echter berichten dat er een kink in de kabel
was gekomen, doordat de schilderijen van
Théophile de Bock niet verzonden konden worden,
‘daar de expositie te Dordrecht, waar ze zijn
tentoongesteld, een week is verlengd’.
Zaterdag 5 juni stond in de krant te lezen dat
de schilderijen van Théophile de Bock zeer spoedig
verwacht werden. De heren van de Vereeniging
hadden intussen besloten door te zetten en de
bovenzaal van de Harmonie in te richten met
schilderijen, aquarellen en pasteltekeningen van
Siebe ten Cate uit Parijs, van Frits Mondriaan en
van nog enkele anderen.
Pas in de namiddag van tweede pinksterdag (7
juni) kwamen de 30 schilderijen en 43 tekeningen
samen met De Bock zelf aan in Zwolle. Direct
daarop begon het comité met de plaatsing van de
werken. Volgens de Zwolsche Courant van 9 juni
mocht het zich daarbij ‘verheugen in de wenken
en de persoonlijke medewerking van den heer De
Bock, zoodat zooveel dit mogelijk was, aan ieder
genre de juiste plaats is toegekend en zeer goed
voor de lichtverdeling is gezorgd. De stukken komen
mooi uit op den eenvoudigen maar smaakvollen
achtergrond. Wij vertrouwen dat het niet
aan bezoekers zal ontbreken. Van ’s morgens 10
tot des namiddags 5 is de toegang open’.
Jan van Rees
Jan van Rees was met zijn broer Hein en zijn vader
Jan Wijnand, compagnon in de firma Jan van Rees
& Zoon. Het kantoor en magazijn van deze theehandelaren
lag aan de Thorbeckegracht en de
Spinhuisbreehoek.
In het begin van het jaar 1897 had Jan van Rees
het extra druk wegens ziekte van zijn broer Hein.
Zo schreef hij op 11 februari aan zijn zwager Chris
van Enter: ‘Hein is nog lang niet goed, hij logeert
nu met Truus (Makking, zijn vrouw-HtD) op de
Thorbeckegracht. Zijn voorjaarsreizen doe ik denkelijk
allen voor hem. Maandag (15-2) ga ik op reis
en bljf minstens 2 maand uit’.4
Heins ziekte leidde eind april tot zijn dood.
Kort daarop zal Jan enige tijd thuis zijn geweest
voor de begrafenis en voor het regelen van de nalatenschap.
Direct daarna zette hij echter zijn reizen
voort. Pas begin juni kwam hij in Zwolle terug.
Drie maanden achter elkaar had hij rondgereisd
per koets: op zaterdagavond kwam hij thuis
en op maandagmorgen vertrok hij weer vroeg.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 69
Omstreeks die tijd, dus begin juni, moest de
voorzitter en tweede secretaris van de Vereeniging,
Hermannus van Gorkum, steeds vaker verstek
laten gaan. De reden hiervan was, zo meen ik
te mogen stellen, de ziekte van zijn oudste dochter
Louise Alexandra.5 Van Gorkum vroeg daarom
aan zijn medebestuurslid Jan van Rees of hij zo
Verkoop
Aan het eind van de eerste tentoonstellingsweek
was het nog droevig gesteld met de verkoop van de
geëxposeerde werken. Er was slechts één bod uitgebracht
op een schilderij van Mondriaan. Om de
verkoopmogelijkheden te vergroten wilde Jan van
Rees de tentoonstelling verlengen. Op 11 juni
nodig voor hem wilde inspringen. Toen de situatie
bij Van Gorkum thuis verslechterde, ging hij buiten
de stad medische hulp voor zijn dochter zoeken.
Jan van Rees nam daarop op woensdag 9 juni
definitief de leiding van de tentoonstelling op
zich.
Al eerder, na de inrichting van de tentoonstelling
op tweede pinksterdag, had Jan van Rees
Théophile de Bock meegenomen naar zijn huis op
‘Het Hardenberg’, Groot Wezenland 31, om daar
samen met zijn vrouw Jenny van Rees-van Enter
de avondmaaltijd te gebruiken. Een briefje van Jan
van Rees aan De Bock getuigt daarvan: ‘Wanneer
zien wij U weer, ons huis staat steeds graag voor U
open’.6
schreef hij daarom naar Siebe ten Cate, Théophile
de Bock en Frits Mondriaan, en hij stelde hen voor
om de tentoonstelling een week langer open te
houden. Per brief of telegram lieten alle drie heren
weten akkoord te gaan.
Van Rees zorgde vervolgens voor het aanplakken
van de door De Bock veranderde ‘reclamekaarten’
(een soort affiche?-HtD). Ook liet hij catalogus-
nummers drukken op grijsgeel karton om
de wat slordig, met de hand geschreven nummers
bij de schilderijen te vervangen. Tevens vroeg hij
De Bock naar de mogelijkheden om de verkoop
verder te stimuleren.
Dat verkoop van geëxposeerde werken noodzakelijk
was, was voor de recensent van de Zwolsche
Courant duidelijk. Hij schreef op 11 juni: ‘Zal
Thorbeckegracht, gezien
naar de Diezerpoortenbrug,
1902. Op Thorbeckegracht
.19 was de theehandel
van Jan van
Rees gevestigd (foto: Gemeentearchief
Zwolle;
reprografie f.P. de Koning).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Groot Wezenland, circa
1900. Deze woningen
stonden bekand onder
de naam ‘den Hardenberg’.
Op Groot Wezenland
31 woonde Jan van
Rees (foto: Gemeentearchief
Zwolle; reprografie
J.P. de Koning).
’t mogelijk wezen en blijven, wat wij zoo van harte
hopen, dat wij geregeld zulke exposities in Zwolle
krijgen, dan is het hoogst wenschelijk dat er
kunstwerken worden aangekocht, omdat dit een
van de bestwerkende middelen is tot het geëxposeerd
krijgen van mooie werken. Een groote keus
van mooie werken heeft men hier zeer zeker’.
Ook de kunstenaars hadden uiteraard belang
bij verkoop van hun werken, maar dat gold eveneens
voor de organiserende vereniging. In dit geval
kreeg de Vereeniging 10% van de bedongen
verkoopprijs voor het vinden van aspirantkopers
en voor het bemiddelen tussen deze aspirantkopers
en de kunstenaars. Leden van de commissie
klampten daartoe bezoekers aan, die ze qua financiële
draagkracht in staat achtten een schilderij te
kopen. Jan van Rees schreef zelfs enkele bekende
schilderijenbezitters aan. Eén zo’n brief, aan mr
C.F. Kaempff, is bewaard gebleven:
‘Naar ik van terzijde hoorde was U voornemens
op onze schilderijententoonstelling iets aan
te kopen, daarom ben ik zo vrij U ingesloten de
catalogus te zenden en U eventueel de bemiddeling
van de Commissie aan te bieden. Vooral De
Bock en ook ten Cate zijn vertegenwoordigd door
prachtige stukken, de recensie in de Zwolsche
heeft U zeker geheel op de hoogte gesteld. (…)
Aangenaam zal het ons zijn zoo U mocht overkomen,
daarvan even bericht te ontvangen, daar wij
dan zullen zorgen dat een paar commissieleden tegenwoordig
zijn. Zullen wij in ’t vervolg deze tentoonstellingen
kunnen houden, dat toch zeker
zeer gewenscht is, dan is verkoop no. 1 op ’t programma
en tot dusver werd nog slechts 1 schilderij
verkocht’.7
Op 18 juni bracht mr Kaempff, advocaat, notaris
en lid van de Zwolse gemeenteraad, inderdaad
een bezoek aan de tentoonstelling. De volgende
dag schreef Jan van Rees hem:
‘Naar aanleiding van uw bezoek aan de schilderijententoonstelling
kom ik U namens het Bestuur
er even op attent maken, dat Zondagavond 7
uur de sluiting plaats heeft. Mocht U eens ongestoord
de schilderijen willen bezien, dan zijn wij
graag bereid, b.v. van avond tusschen 7 en 8 de
zaal voor U open te houden en zoo u dan een deskundige
over een en ander zoudt willen raadplegen
dan zijn wij overtuigd, dat de Heer de Jong,
teekenleeraar der R.H.B.school, die de recensie in
de Zwolsche schreef, graag bereid is U van dienst
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
te zijn. Tusschen 1 en 2 van middag zal ik mij de
eer geven, ten Uwent, Uw antwoord hierop te komen
vragen’.s
Mogelijk heeft deze persoonlijke benadering
het gewenste effect gehad. Bij de sluiting van de
tentoonstelling waren er althans nog maar vier
schilderijen verkocht, zoals de Zwolsche Courant
op 22 juni wist te melden. Een week later schreef
diezelfde krant dat er nog twee stukken verkocht
waren, namelijk twee schilderijen van Siebe ten
Cate, ‘De Maas bij Rotterdam’ (catalogusnummer
2; zie bijlage) en ‘Dordrecht’ (catalogusnummer
onbekend). Het is heel goed mogelijk dat mr
Kaempff de koper van deze twee schilderijen is geweest.
In totaal werden er dus zes schilderijen verkocht.
Behalve de twee stukken van Siebe ten Cate
waren dat ‘Op Katwijk’ van Frits Mondriaan (catalogusnummer
49), ‘Maanlicht’ van De Bock (catalogusnummer
74?) en ‘Houtpioenen’ en “t Musschennest’
van Jacoba L. van Essen.
Al met al zal de Vereen iging met de verkoop
van deze zes schilderijen toch nog aardig wat
courtage opgestreken hebben. Toch moet toen al
duidelijk geworden zijn dat de markt voor schilderijen
in Zwolle beperkt was en snel verzadigd.
Overigens was ook het aantal bezoekers lager
dan bij de eerste tentoonstelling. In twee weken
Boven: Grote Markt te
Zwolle met ‘de Harmonie’
waarde tentoonstellingen
gehouden
werden
(foto: Gemeentearchief
Zwolle; reprografie J.P.
de Koning).
Grote Markt te Zwolle,
anno 1910
(foto: Gemeentearchief
Zwolle; reprografie J.P.
de Koning).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
tijd kwamen er slechts een kleine 700 betalende
bezoekers. Aan de entreeprijs kan het niet gelegen
hebben. Die was nog steeds 25 cent, terwijl op zondag
slechts 10 cent betaald hoefde te worden.
Niet onvermeld mag blijven dat Van Rees ook
mr A. van Naamen van Eemnes probeerde te interesseren
in de aankoop van een of meerdere schilderijen.
Hij moet beide heren ongeveer gelijktijdig
benaderd hebben. In elk geval meldt Van Rees op
15 juni aan Théophile de Bock: ‘Verschillende
kunstliefhebbers en koopers animeerde ik tot aankoop,
zoowel mondeling als schriftelijk. – De Heer
van Naamen van Eemnes schreef mij terug, dat hij
geen ruimte meer beschikbaar had en dus niet
meer kocht, wij willen hopen dat de anderen er
beter over denken’.9
De tekening van Théophile de Bock
Vermoedelijk aan het eind van de eerste tentoonstellingsweek
kreeg Jan van Rees een brief van
Théophile de Bock, waarin hij hem als herinnering
aan hun aangename kennismaking aanbood
een tekening uit te kiezen uit de 43 tekeningen en
schetsen die van hem op de tentoonstelling hingen.
Het zal een gebaar geweest zijn om zijn tot
twee keer toe vertraagde inzending op de tentoonstelling
goed te maken, alsook om dank te brengen
aan Jan van Rees en zijn vrouw voor de ontvangst
op 7 juni. Bovendien was hij Jan van Rees speciale
dank verplicht voor zijn inzet om de verkoop van
de schilderijen te stimuleren. Jan van Rees spreekt
in een zakelijke brief aan De Bock van 15 juni pas
aan het slot in heel korte bewoordingen zijn dank
uit: ‘Uit Uw teekeningen koos ik voorloopig die
getiteld ‘Keienberg’ en plaatste er ter animeering
‘verkocht’ onder. Vriendelijk dank voor deze royale
herinnering aan onze aangename kennismaking.
Hopende dat spoedig onderhandelingen
over aankoop Uwer schilderijen U nopen zullen
over te komen, teeken ik (…)’.10
Direct volgend op het dankwoord werd Van
Rees dus weer zakelijk. Zou hij zich niet lekker gevoeld
hebben, dat hij als voorzitter van de commissie
een dergelijk geschenk kreeg en bleef hij
daarom zo ingetogen? Sprak hij er daarom pas
over aan het eind van zijn brief? Intussen vermoed
ik toch dat Jan en Jenny van Rees-van Enter door
dit aanbod van De Bock zeer gevleid waren.
Zij lieten hun keus dus vallen op de houtskooltekening
getiteld ‘Keienberg’. Het heeft me heel
wat speurwerk gekost om met vrij grote zekerheid
te kunnen zeggen dat de tekening geïnspireerd is
op het uiterwaarden- en kleigatenlandschap langs
de noordelijke oever van de Rijn ter hoogte van
Renkum. De Bock woonde in die jaren in Renkum,
aan de Nieuwe Weg. Ten noorden van zijn
woning lag het landhuis Keienberg en daaromheen
het landgoed met dezelfde naam. Tegen het
einde van de negentiende eeuw behoorde daar
ook een deel van de uiterwaarden toe. En daarvan
maakte De Bock deze tekening, precies op de
plaats waar de Renkumse Molenbeek uitmondt in
de Strang.
De tekening kan vrij nauwkeurig gedateerd
worden, namelijk tussen 1895, het tijdstip waarop
De Bock zich in Renkum vestigde en juni 1897,
toen de tekening in Zwolle geëxposeerd werd.
Op de achterzijde van de tekening staat een
houtskoolschets van een soortgelijk rivierenlandschap.
Er zijn ook enkele bouwsels en een boot
met mast op te zien. Deze schets kwam te voorschijn,
toen de tekening in juli 1991 uit de lijst werd
gehaald om schoongemaakt te worden.
De tekening werd eerst zonder passepartout
ingelijst in een smal wortelnotenhouten lijstje. De
prent bleef in het huis van mijn grootouders totdat
mijn grootmoeder in 1941 stierf. Na haar dood
kwam de prent in bezit van haar dochter – mijn
tante – Lu Hingst-van Rees. Toen zij in 1955 stierf,
kreeg ik de prent als herinnering aan haar, zonder
ook maar ooit iets gehoord te hebben over de herkomst
ervan.
Na de tentoonstelling
Direct na de sluiting van de schilderijententoonstelling
begon men de bovenzaal van de Harmonie
in orde te maken voor een expositie gravures, etsen,
autotypen, aquarellen en fotografieën, ingezonden
door de firma Jacob Tamse & Postel aan
de Sassenstraat. Al op woensdag 23 juni werd deze
tentoonstelling, die wederom onder het patronaat
van de Vereeniging stond, geopend.
Jan van Rees trok zich echter al spoedig terug
uit het bestuur van de Vereeniging. Op 2 augustus
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 73
1897 schreef hij aan president S.J.H. Trooster:
‘Door het overlijden van mijn broeder zijn mijn
werkzaamheden, in ’t bizonder het reizen, zoodanig
toegenomen, dat ik mij tot mijn spijt genoodzaakt
zie U mede te deelen, dat ik voor het bestuurslidmaatschap
der Vereeniging Vreemdelingenverkeer
enz. bedank’.”
Het bestuur vergaderde over de brief en besloot
dat de tweede secretaris Hermannus van
Gorkum schriftelijk aan Van Rees zou vragen zijn
voornemen ongedaan te maken. Het antwoord
van Van Rees is duidelijk:
‘Zeer gevoelig voor den vriendelijken aandrang,
waarmede Uw bestuur mij tracht terug te
doen komen op mijn besluit, moet ik U tot mijn
spijt mededeelen, dat ik ’t juist in ’t belang der
Vereeniging acht, daarbij te volharden. – Alleen
mannen die behalve lust en ijver ook tijd hebben
flink voor de belangen aan onze Vereeniging toevertrouwd
te werken, moeten in mijn ogen zitting
nemen in haar bestuur en daar mij geheel den tijd
ontbreekt en in de eerste jaren ontbreken zal om
metterdaad zoo voor haar werkzaam te zijn, als ik
dat wel zou willen, verzoek ik U aan Uw bestuur
mede te deelen, dat ik tot mijn grooten spijt mijn
besluit tot aftreden moet handhaven’.’2
Dit komt mij voor als een respectabel en verstandig
besluit, temeer als we weten dat Van Rees
in 1896 boekhouder/penningmeester van de
doopsgezinde gemeente was. In 1897 werd hij president
van het doopsgezinde kerkbestuur, dat in
die tijd verwikkeld was in noodzakelijke, maar
stroef verlopende fusiebesprekingen met de andere
doopsgezinde gemeenten in de regio. Bovendien
had hij verschillende hobby’s. Hij verzamelde
postzegels, had duiven, kippen en konijnen en een
tuin met rozen, lathyrus en oost-indische kers.
Tenslotte was hij een enthousiast fietser.
Tenslotte
Ik wil dit verhaal van de twee schilderijententoonstellingen
besluiten met de opmerking die ik al
eerder maakte: er waren natuurlijk meer enthousiaste
leden van de tentoonstellingscommissie,
maar ik ken hun namen niet, laat staan de bijzondere
aard van hun inzet.
Ik ben benieuwd of er in Zwolle nog mensen
zijn die over de beide tentoonstellingen in 1896 en
1897 meer weten en/of in het bezit zijn van toen
gekochte schilderijen.
Bijlage
Catalogus van de tentoonstelling van 1897
Deze catalogus heb ik gedeeltelijk kunnen reconstrueren
uit de recensie in de Zwolsche Courant
van 11 juni 1897 en uit gegevens in het kopieboek
3 van Jan van Rees.
Waar mogelijk, heb ik achter de titels de reactie
van de recensent opgenomen.
nr. titel/onderwerp
Siebejoh. ten Cate (1858-1908)
2 De Maas bij Rotterdam (olieverf)
onbekend Gezicht op Dordrecht
6 Omstreken van Brugge
7 Omstreken van Brugge
13 La Rue de la Chapelle de Paris (pastei)
‘Wat een waarheid in die besneeuwde, triestige,
natkoude straten met de wegnevelende huurrijtuigen
en de enkele voetgangers’.
14 LePontNeufa Paris
17 Parijse straatscene: een werkende straatatleet
‘.. .die moet vooral gezien worden’.
18 Parijse straatscene
25 Waterloo Station Londen
‘Kranig! Frappant in zijn soberheid …avond …
een trein rechts, komend in den nevel om den
hoek van een weg … een paar lantaarns links’.
28a Gezicht op Thorbeckegracht Zwolle (aquarel)
onbekend nog vier aquarellen
‘Ook bij de schilderijen en pastels vinden we kijkjes
op onze stad, waarvan een enkele wel een
beetje ‘gestyleerd’ is’.
Jacoba L.van Essen (1870-1936)
35 Houtpioenen!
‘Als bloemschilderes genoeg bij ons bekend’.
(36) ’t Musschennest
37 Strand bij Scheveningen
‘Heeft vele goede eigenschappen in kleur en teekening’.
zonder nr. Lichte papavers
‘Het beste van Mej. van Essen’.
74 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Hendrik Savrij (1823-1907)
zonder nr. landschap
‘Hoort hier tussen al die voortbrengselen van
mooie kunst niet thuis, ’t Hoort hier thuis als een
boer in de Eerste Kamer, als een modderschuit
tusschen een oorlogsvloot. Het is slecht, niet in
het minst van teekening. Zulke mismaakte koeien
als we hier vinden hooren op de kermis thuis
in een tentje’.
Louis Apol (1850-1936)
39 :’een schilderij’
Frits Mondriaan (1853-1932)
40 Duinkant
‘Een kapitaal stuk, dat het heel goed doet zolang
men nog niet verwend is door de hooge kunst
van De Bock. Ondanks het “doorvoed” zijn, zou
men de “Duinkant” breeder van opvatting wenschen,
zooals zijn “Dennenbosch”, nr. 50, met de
groote paddestoelen, en de kleurstudie “Toren
van Rijnsburg”, nr. 46’.
46 Toren van Rijnsburg
47 Bennekomseweg
‘.. .met berken, dat wel iets lager mocht hangen,
evenals z’n buurman’.
49 Op Katwijk
50 Dennenbosch met groote paddestoelen
Théophile de Bock (1851-1904)
52 Zandgraverij (olieverf)
‘Lest best. Bij de Bock vol, groot licht, geen nevel.
Hoe breed is dit geschilderd en hoe mooi is ’t van
kleur’.
54 De twee Lindebomen
‘…met het hooge groen en de ijle, lichtende
lucht’.
56 ?
61 ?
67 In de bosschen van Doorwerth
71-74 Vier schilderijen
‘…waarvan niet ’t minst mooie is “Renkum langs
de rivier”, vooral als men de vergulden lijst wegmaakt
en even op ’n afstand gaat. Het is alles zoo
frisch, zoo in-gezond het werk van De Bock’.
74 Na zonsondergang (wellicht hetzelfde als Maanlicht)
80 Op Oranje Nassau (een landgoed-HtD)
zonder nr. 43 tekeningen en schetsen waaronder
‘Zandgraverij’ en ‘Keienberg, Renkum’
‘Wie van de schilderijen van de Bock komt, verwacht
niet anders dan kranige, meesterlijke,
breed-gedane studies en in die verwachting
wordt men waarlijk niet teleurgesteld’.
In de tweede week, dus na de verlenging, is de tentoonstelling
nog aangevuld met werken van:
Jozef Israëls (1824-1911)
zonder nr. Verkleumd (vraagprijs ƒ 2500,-)
zonder nr. Als men oud wordt (vraagprijs ƒ 2500,-)
zonder nr. Klein Jantje (vraagprijs ƒ 2500,-)
zonder nr. Korenveld (aquarel; vraagprijs ƒ 900,-)
Anton Mauve (1838-18
zonder nr. Boer achter ploeg (aquarel; vraagprijs
ƒ3500,-)
zonder nr. Een binnenhuis, stal (olieverf; vraagprijs
ƒ800,-)
Noten
1. Zwolsche Courant 13 oktober 1896.
2. Kopieboek3/36.
3. Zwolsche Courant 3 mei 1896.
4. Kopieboek 3/126.
5. Zij overleed op 1 juli 1897 op 11-jarige leeftijd.
(Zwolsche Courant 5 juli 1897).
6. Kopieboek 3/143.
7. Ibidem 3/147.
8. Ibidem 3/152. Zowel in november 1896 als in juni
1897 werden de recensies in de Zwolsche Courant
ondertekent met de initialen A.L.V.B. Uit deze brief
van Van Rees wordt duidelijk dat de tekenleraar De
Jong optrad als recensent.
9. Ibidem 3/148.
10. Ibidem.
11. Ibidem 3/156.
12. Ibidem 3/163.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 75
Jongere bouwkunst in Zwolle
In een drietal eerder in het Zwols Historisch
Tijdschrift gepubliceerde artikelen is aandacht
besteed aan de bouwkunst uit de periode
1850-1940, de zogenaamde jongere bouwkunst.
In het eerste artikel van deze serie (1990, nr. 4)
is aandacht besteed aan de stedebouwkundige
ontwikkelingen in de periode 1850-1940. Het tweede
artikel (1991, nr. 2) ging over de jongere bouwkunst
in de binnenstad en het derde artikel (1992,
nr.i) behandelde gebouwen buiten de singels,
maar binnen de bebouwde kom. In dit laatste artikel
worden ter afsluiting nog enkele objecten in
het buitengebied beschreven. Merendeels zijn
deze gelegen in de voormalige gemeente Zwollerkerspel.
De interessante objecten worden hieronder
per categorie behandeld. De geografische spreiding
van de objecten maakt verschillende routes
mogelijk. Een boeiend gebied sluit direct aan de
zuidkant aan op de bebouwde kom en vormt de
verbinding tussen de stad en de rivier de IJssel.
Hier heeft een aantal belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen
plaatsgevonden.
Het Engelse Werk
Op de door Menno van Coehoorn aan het eind
van de zeventiende eeuw ontworpen verdedigingslinie,
is in 1809 een landschapspark aangelegd in
Engelse stijl door de Utrechtse tuinarchitect Hendrikvan
Lunteren. De gebogen lijnen van de paden
en de verspreide boomgroepen geven een sterk
ruimtelijke werking.
Veerhuis aan hetKaterveer
Op een karakteristiek punt, namelijk tussen de
nieuwe en de oude verkeersbrug over de IJssel,
staat op de rivierdijk het voormalige veerhuis. Het
Katerveer was tot 1930 één van de belangrijkste
veerverbindingen in ons land.
Katerveer sluizen aan Oude Veerweg
In 1819 werd de lang verbeide scheepvaartverbinding
met de IJssel gegraven. Dit kanaal doorsneed
een vestingwerk aan de rivier. Hierin werd een
dubbel sluizencomplex aangelegd, dat met name
opvalt door z’n begroeide taluds en de dubbele
ophaalbruggen. Het complex staat op de rijksmonumentenlijst.
Bruggen over de IJssel
De eerste vaste oeververbinding over de IJssel
kwam in 1864 tot stand. De spoorbrug was een belangrijke
schakel in het spoorwegnet, vooral in de
Jan Willem
van Beusekom
Katerveersluizen;
de kleine sluis
(foto: Gemeentelijke
fotodienst, Zwolle).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Katen’eer•sluizen;
de grote sluis
(foto: Gemeentelijke
fotodienst, Zwolle).
Schutsluis aan de
Hasselterdijk
(foto: Gemeentelijke
fotodienst, Zwolle).
verbinding tussen het westen en noorden van het
land. De spoorbrug heeft aan weerszijden een lange
vaste aanloopbrug. In het midden een boogbrug
en een hefbruggedeelte, waardoor het scheepvaartverkeer
ook bij een hoge waterstand doorgang
kan vinden. Aan de Zwolse zijde bevindt zich
voor de aanloopbrug een spoorviaduct over de
Schellerdijk. In de gemetselde opleggingen bevindt
zich een steen met inscriptie ‘N.C.S.M. 1.905’.
De afkorting staat voor Nederlandse Centraal
Spoorweg Maatschappij.
Hoewel het aanvankelijk de bedoeling was om
de spoorbrug te combineren met een verkeersbrug,
heeft het nog tot 1927 geduurd voordat enkele
honderden meters stroomafwaarts aan een
tweede boogbrug werd begonnen. Deze werd in
1930 in gebruik genomen als onderdeel van de
Zuiderzeestraatweg.
Sluizen
Behalve het sluizencomplex aan het Katerveer bevinden
zich rond Zwolle meer sluisjes. Aan de
Maatgravenweg bevindt zich ‘het Nieuwe Verlaat’
in de Nieuwe Vecht die als verbinding werd gegraven
tussen Vecht en het kanaal naar Almelo.
Het sluisje heeft een kenmerkende ovale sluiskolk,
nog in vrijwel oorspronkelijke staat. Aan de HasZWOLS
H I S T O R I S C H T I J D S C H R I F T 77
selterdijk bevindt zich een klein schutsluisje tussen
het Zwarte Water en de Oude Wetering, genaamd
Rademakerszijl.
Boerderijen
Het agrarische gebied rond de stad strekte zich tot
ver in de negentiende eeuw uit tot vrijwel aan de
rand van de historische binnenstad. Slechts enkele
stadsuitbreidingen hadden hier plaatsgevonden.
(Zie ook het eerste artikel).
Tal van boerderijen bevonden zich in dit gebied
dat inmiddels veel verder bebouwd is. Binnen
de bebouwde kom vinden we nog enkele karakteristieke
boerderijen. Aan de Klooienberglaan ligt
de gelijknamige dwarshuisboerderij uit 1848. Het
voorhuis valt op door zijn bei-étage met hoge achtruitsschuifvensters.
Aan de Helderlichtsteeg ligt de grote dwarshuisboerderij
‘het Helderlicht’, waarvan het voorhuis
twee bouwlagen telt.
Aan de zuidrand van de bebouwde kom bevindt
zich een aantal karakteristieke boerderijen
uit deze eeuw. Deze behoorden oorspronkelijk tot
het landgoed Zandhove, dat thans in sterk verbouwde
staat als verpleeghuis in gebruik is.
Aan de Hollewandsweg 38 ligt de in 1937 door
de architect P.A. Lankhorst gebouwde boerderij
‘de Hollewand’ met het uiterlijk van een landelijke
villa. Overeenkomstig van architectuur is de boerderij
‘de Oude Mars’ aan de Mars 2, ontworpen
door dezelfde architect in 1938 en opgezet rond
een rechthoekige binnenplaats. Aan de Hollewandsweg
23 staat een bijbehorende dienstwoning
die in dezelfde stijl gebouwd is en dus waarschijnlijk
van dezelfde architect is.
Afwijkend van architectuur is de boerderij
‘Bikkenrade’ aan de Hollewandsweg 40. Het heeft
een monumentaal toegangshek.
In de buurschap Oldeneel liggen aan de Oldenneelseweg
1 en 4 dwarshuisboerderijen met
een opvallend breed voorhuis, beide met een halve
verdieping. Op de IJsseldijk ligt aan de Kleine
Veerweg het eenvoudig classicistische huis ‘IJsselzicht’.
Dwarsh u isboerderij,
gelegen aan de Helderlichtsteeg
(foto: Gemeentelijke
fotodienst, Zwolle).
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Huis ‘de Schellerberg’
(foto: Gemeentelijke
fotodienst, Zwolle).
‘Frisia-state’, gelegen
aan de Ruiterlaan
(foto: Gemeentelijke
fotodienst, Zwolle).
Buitens
Rond Zwolle liggen tal van buitenplaatsen. Een
aantal daarvan dateert uit de periode van de jongere
bouwkunst.
Ten zuiden van de stad ligt in de buurschap
Schelle het huis ‘de Schellerberg’ uit 1876, met
landschappelijke tuinaanleg waarin enkele borstbeelden,
en een aardig dierenverblijf.
Aan de Ruiterlaan, oorspronkelijk buiten de
stad, ligt het buiten ‘Frisia-state’, dat in 1873/74 is
gebouwd naar een ontwerp van de architect L.H.
Eberson voor baron De Vos van Steenwijk.
Aan de Frankhuisweg ligt aan het water ‘het
Bildt’, gebouwd in 1848 met aangebouwd koetshuis.
Jarenlang heeft dit complex leeggestaan.
Op het landgoed Windesheim bevindt zich
een aantal aardige dienstwoningen aan de Windesheimerweg.
Aan de Heinoseweg staat het buiten ‘Boschwijk’,
een eenvoudig symmetrisch huis met een
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 79
aardig torentje. Het was de laatste ambtswoning
van de burgemeester van Zwollerkerspel.
Villa’s
Een goed bewaard gebleven landelijke villa bevindt
zich aan de Haersterveerweg 27. Deze werd
in 1934 gebouwd naar een ontwerp van R.G. Rodenburg.
Het heeft een rieten schilddak. De stalen
kozijnen hebben een overheersend horizontale
roedeverdeling.
Een merkwaardig, geheel houten huis ligt aan
de Herfterlaan, direct aan de spoorlijn naar Dalfsen.
Het huis werd in de jaren twintig gebouwd in
opdracht van jonkheer van Nispen.
Tot voor kort stond aan de andere zijde van de
spoorlijn nog een geheel houten huis ‘Sorghvliet’.
Helaas is dit gebouw inmiddels vervangen door
nieuwbouw.
Aan de Beukenallee 1 werd in 1875 de villa ‘Vijverberg’
gebouwd naar een ontwerp van de architecten
W. en F.C. Koch. In 1909 werd het verhoogd
door de architect G.G. Post. In 1907-08 werd aan
de inrit een tuinmanswoning gebouwd. De tuinaanleg
is nog deels in oorspronkelijke staat.
Woonhuizen
In het oorspronkelijke buitengebied van Zwolle
liggen enkele concentraties van woningen, zoals
bijvoorbeeld langs de Oude Deventerweg. Hier
staat een aantal opvallende woningen. Het rijtje
met de nummers 46-48, 50-52, 54-56 en 58-60
heeft bijvoorbeeld een aan de art-nouveau verwante
architectuur.
Scholen
Een aardig voorbeeld van een plattelandschooltje
met aangebouwde woning staat tussen de buurschappen
Schelle en Oldeneel aan de Bosweg.
Begraafplaatsen
Nadat aanvankelijk in en om de kerk begraven
werd, kwam in de Franse tijd een wet tot stand die
Haersterveerweg 27
(foto: Gemeentelijke
fotodienst, Zwolle).
8o ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Israëlitische begraafplaats
aan de Kuyerhuislaan
(foto: Gemeentelijke
fotodienst, Zwolle).
verplichte tot het aanleggen van begraafplaatsen
buiten de toenmalige stad. De twee vervolgens
aangelegde begraafplaatsen aan de Meppelerstraatweg
zijn reeds in het vorige artikel genoemd.
Nog verder buiten de stad vinden we met
name rond de Agnietenberg een concentratie van
begraafplaatsen.
Op het terrein van de voormalige buitenplaats
‘Kranenburg’ ligt thans de Algemene Begraafplaats
Kranenburg. Het landgoed is nog herkenbaar
in het toegangshek en het lanenstelsel op het
terrein. Eén van de oorspronkelijke bijgebouwen
is thans in gebruik als dienstgebouw. In de jaren
dertig zijn een aula en dienstwoning gebouwd met
karakteristieke rieten kappen.
De begraafplaats Bergklooster behoorde oorspronkelijk
bij het klooster op de Agnietenberg.
Het bijzondere van deze privé begraafplaats is het
feit dat alleen aangesloten families hier begraven
kunnen worden. Hier liggen dan ook bekende
Zwolse families als Van Haersholte, Van Haerst,
De Vos van Steenwijk en tal van anderen.
De kleine R.K. begraafplaats aan de Gasthuisdijk,
hoek Blaloweg, behoorde oorspronkelijk bij
het nabijgelegen Buitengasthuis.
In tegenstelling tot andere, merendeels ingetogen
joodse begraafplaatsen valt de Israëlitische begraafplaats
aan de Kuyerhuislaan op door het imposante
hek, waarvan de pijlers bekroond zijn met
grote vazen met gedrapeerde doeken en door de
grote aula met monumentale ingangspartij. Het
complex staat op de rijksmonumentenlijst.
Diversen
Aan de Hasselterdijk 43 staat een klein tolhuis met
een rieten dak en met een opvallende colonnade
aan de voorzijde. Recentelijk is aan de achterzijde
een nieuw bouwdeel toegevoegd.
Aan de Haersterveerweg lag tot voor kort op
een verhoging het eenvoudige classicistische gebouwtje
van theeschenkerij ‘de Agnietenberg’ uit
circa 1875.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 8l
Tenslotte
Het veldwerk voor dit artikel is inmiddels ruim
drie jaar geleden uitgevoerd. Derhalve kan niet gegarandeerd
worden dat alles nog aanwezig is in de
staat waarin het beschreven is. Een aantal van de
beschreven objecten is inmiddels op de rijks of gemeentelijke
monumentenlijst geplaatst. Binnen
afzienbare tijd zal het Monumenten Selectie Project
van start gaan. Uit de in het kader van het Monumenten
Inventarisatie Project geïnventariseerde
objecten zal dan een keuze gemaakt worden
van objecten die in aanmerking komen voor
plaatsing op de rijksmonumentenlijst.
De in 1990 ter gelegenheid van de Open Monumentendag
uitgegeven ‘Wandel- en fietstocht
jonge bouwkunst in Zwolle’ bestrijkt een klein gedeelte
van het buitengebied. De brochure is verkrijgbaar
bij de vvv, de gemeentewinkel in de
Diezerstraat en bij het bureau Monumentenzorg
in het Flevogebouw aan de Menno van Coehoornsingel.
Straatnamen, niet zo eenvoudig…
In 1942 vaardigde de Duitse bezetter de verordening
uit dat straten, die genoemd waren
naar levende leden van het koninklijk huis,
moesten worden omgedoopt.
Voor Zwolle had dat betrekking op de Wilhelminasingel,
de Wilhelminastraat en de Julianastraat.
Andere leden van het koninklijk huis, die
tegenwoordig in aanmerking zouden kunnen komen,
waren toen nog niet in een straat vernoemd.
Omdat de gemeenteraad in die periode buiten
spel was gezet, besloot burgemeester jhr mr
M.P.M, van Karnebeek op 28 maart van dat oorlogsjaar
om de drie genoemde straten respectievelijk
de volgende namen te geven: Bolwerksingel,
Willem de Zwijgerstraat en Louise de Colignystraat.
Toen Zwolle op 14 april 1945 werd bevrijd en
Van Karnebeek na een onderduikperiode weer op
de burgemeestersstoel plaatsnam, was zijn eerste
officiële daad: de ’terugdoping’ van de drie betreffende
straten.
Wil Cornelissen
82 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Ikonen uit Noord-Rusland
Lydie van Dijk Van 22 november 1992 tot 31 januari 1993 is
in het Provinciaal Overijssels Museum een
zeer bijzondere tentoonstelling te zien. Dit
keer geen onderwerp uit de regionale of lokale historie
en geen kunstenaar uit de streek, maar een
tentoonstelling met een internationaal karakter
met voorwerpen uit de Russische stad Vologda.
Vologda, een partnerstad van Zwolle, ligt zo’n 500
km ten noorden van Moskou.
Resultaten van deze internationale contacten
waren al eerder in het POM te zien in de vorm van
de kanttentoonstelling van de onderneming ‘Snezjinka’.
Voor bovengenoemde tentoonstelling heeft
het Staatshistorisch-en kunstmuseum in Vologda
een representatieve selectie gemaakt uit haar ikonencollectie.
Deze collectie bevat ongeveer 4000
ikonen, waarvan er 50 in het POM geëxposeerd
worden, zowel in de Gouden Kroon als in het
Drostenhuis. Enkele vertrekken van de vaste opstelling
zullen hiervoor ontruimd worden. Er zijn
zowel kerkikonen als ikonen voor privé-gebruik te
zien.
Het opzetten van een dergelijke tentoonstelling
is niet alleen organisatorisch een hele klus
(hoewel de ikonen uit één museum komen), maar
ook financieel. Het gaat de draagkracht van het
POM verre te boven. Gelukkig bleek een aantal bedrijven
en instellingen en het ministerie van wvc
bereid een financiële bijdrage te leveren om deze
tentoonstelling mogelijk te maken.
Ikoon komt van het Griekse woord eikoon, dat
portret of gelijkenis betekent. Het is een meestal
op hout geschilderde voorstelling van Christus, de
Moeder Gods (zo wordt Maria in de orthodoxe
kerk genoemd) en de heiligen. Zij maken in de
oosters-orthodoxe kerk, evenals het woord en het
sacrament, deel uit van de eredienst.
In het Westen had de religieuze kunst vooral
een educatieve en decoratieve functie. Hier ontwikkelden
individuele kunstenaars zich vooral sedert
de renaissance. De ikonenschilderkunst échter,
bleef door haar binding met de liturgie en de
daaruit voortvloeiende trouw aan vastgelegde
beelden ‘gevangen’ in een soort verstarring. Ikonenschilders
waren vertolkers van de onzichtbare
werkelijkheid. Zij werkten in anonimiteit en volgens
strikte regels. Ikonen werden niet als kunst
beschouwd en ikonenschilders golden dan ook
niet als kunstenaars.
Een ikoon bestaat uit planken van zo mogelijk
harsvrij hout. Op de uitgediepte ondergrond werd
lijm gestreken en linnen aangebracht. Daarna
bracht men in verschillende lagen krijt aan. Dit
was de ondergrond voor de schildering. De ikonenschilder
bracht de contouren van de voorstelling
aan, bedekte vervolgens de achtergrondvlakken
met bladgoud en bracht daarna de kleuren
aan. Soms werden ikonen gedeeltelijk bekleed met
een metalen versiering.
De geëxposeerde ikonen stammen uit de zestiende
tot en met de achtiende eeuw en geven een
goede indruk van de rijke traditie, die men op het
gebied van religieuze kunst in Noord-Rusland
kende. Zij weerspiegelen de politieke invloed in
het noorden van machtige steden als Novgorod,
Moskou en Rostov. Ook zijn er stukken die laten
zien dat de traditionele volkskunst een bron van
inspiratie was.
Een van de grote kerkikonen is een staande Nikolaas,
frontaal afgebeeld. Deze ikoon, Nikolaas
Zarajskij, 16,5 x 79,5 cm, is afkomstig uit de Leontij
van de Rostov-kerk te Vologda en dateert uit de
tweede helft van de zestiende eeuw.
Nikolaas is de meest vereerde heilige in Rusland.
Zoals bekend was hij bisschop van Mira in
Klein-Azië in de vierde eeuw. Hij nam deel aan het
concilie van Nicea in 325. In de orthodoxe kerk
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
wordt zijn feest gevierd op 6 december en op 9
mei, de dag van de overbrenging van zijn gebeente
naar de stad Bari in Zuid-Italië. Nikolaas is de beschermheilige
van de handel en de scheepvaart.
De voorstelling van Nikolaas Zarajskij is het
oudste type Nikolaas-uitbeelding. Hierbij is Nikolaas
frontaal en ten voeten uit afgebeeld. Met zijn
rechterhand maakt hij een zegenend gebaar en in
zijn andere hand houdt hij een rijk versierd evangelieboek
vast. Het oorspronkelijke voorbeeld
voor deze ikoon is waarschijnlijk van Byzantijnse
herkomst, en zou volgens de legende in het jaar
1225 van Korsum naar het stadje Zarajsk zijn overgebracht.
Onderweg verbleef de ikoon lange tijd in
Novgorod, waar zij grote wonderen verrichtte.
Karakteristiek voor Nikolaas is zijn hoge voorhoofd,
als teken van zijn goedheid, en zijn korte
wit-grijze haar en volle ronde baard. Hij draagt
een liturgisch bisschopsgewaad van de orthodoxe
kerk, een kazuifel en een met grote kruisen bestikte
stola (omophorion).
3BE
Links- en rechtsboven verschijnen in een medaillon
Christus en de Moeder Gods. Zij reiken
Nikolaas de tekenen van het bisschopsambt aan,
het evangelieboek en het omophorion. De voorstelling
verwijst naar de legende dat in de nacht
voor de wijding tot bisschop Christus en Maria
aan de weifelende Nikolaas verschenen om hem te
overtuigen zijn nieuwe ambt te aanvaarden.
Deze en andere ikonen worden uitgebreid beschreven
in het boek over ikonen dat door uitgeverij
Waanders wordt uitgegeven.
Tegelijkertijd met de expositie in het POM
wordt in het Rijksmuseum Het Catharijneconvent
in Utrecht een tentoonstelling georganiseerd met
circa honderd ikonen uit Nederlands bezit. Het
boek getiteld Ikonen, dient tevens als catalogus
voor beide exposities. Een aantal auteurs behandelt
de verschillende aspecten van historie en ikonenschilderkunst.
Zo beschrijft mevrouw Adeline
M. Janssens, oud-directrice van het Centraal Museum
in Utrecht, de werkwijze en techniek van
ikonenschilders, de voorstellingswereld van de
ikonen en de geschiedenis van de eerste 1000 jaar
ikonenschilderkunst. Het vervolg hierop, ikonen
na de val van Constantinopel, wordt behandeld
door kunsthistoricus Simon Morsink, die ook de
beide catalogus-delen voor zijn rekening neemt
evenals een artikel over de ikonen uit Vologda.
Slavist en historicus Wim Coster beschrijft de geschiedenis
van het Russische Noorden.
Het is lang geleden dat

Lees verder

Zwolse Historisch Tijdschrift 1991, Aflevering 1

Door 1991, Aflevering 1, Afleveringen, Jaartal, Overig, Zoek in ons tijdschrift

NK I JKEXEMPUAR
Historisch
Tijdschrift
8e jaargang
1991, nr.1
ƒ9,50
uitgave van de Zwolse Historische Vereniging
‘HEID, BROEDERSCHAP.
ï COURANT,
r den 2 Jtimtary. 1796.
DER B1TAAFSCHE VRYBKID.
té-f
£ t
;; H:
A, t-.ra.-tit
van
tcll£l>
u«a
als oeK va
dsihöH va
dat te Au
vuur dl» V
viecion t«
raio rog
urfoa | wloorca
iüiuot I Is h-‘C
>uti ik j zoo goed !
O J I . zo er niet
in da | Ik ka
D10K O /is
der «ewsp
d» eer il

•*••
k aiii;
orytie
co
and >
e uit
1 det
icrJuo
cyoei
t, dn
D Huhi
t ,
j
lytt «r
voorleuoo,
Ifs eeu
D.t V.i=»
t> n beeft
tturgtry ir
Mon h
utn zig,
•Jat dit ie
urn dit I
.!«
beifcea.
Dur e
Gsld rl
JOU RN AL P O LITI QUE
DU D EP AR.1 E M ENT
DES BOUCHES DE L’ISSEL.
STAATKUNDIG DAGBL A
VAN HET DEPARTEMENT
DER MONDEN VAN DEN YSSEL.
j e t i d i ;’J 3 1 U t c c m b r e %<-i Zls daai v i f i i . Ik I -D.nar unt. I l het V hooft l n z ' hgrnor ri mogelyke -Jat djn.l ta»tof G . 7 9 0 Dur.dcrcag den 31 Dtctrr.ber I N T E R I E U R . PREFECTTJRK DU DEPA1^ T1" NfENT DES BOUCHRS f»E Ul'-SPL. No t. ) re D I V I S I O N - . CHEVAL1FR de L'KMPIRE , MEMBRE He i t « 4 - r.I,.M CHOMNKIIR. er B -8
. | ^ – j . in de mee(te Previntien %in «ns Cemenebeft i l:ct Koogduitfche Nieuws vroeger dan andere Courau- rSt “”O^ “” ”
*-^ verfclridene Weekbladen, Couranten en ancUre I ten en £i:-iiwspspieren ie kunnen mede deeten.
Nieuwspapicren worden uitgegeven; waar door de N»?ie
niet alleen genoegzaam word onderricht v«n dca lydelyken
toeftand «lezer Repnblyk, van derzelver TOCTcti
andeten, zo kan een ieder, zo wel binnen JJ M 2 8
als buiten deeze Provintie door middel van dit ons. a3 u *• “o
van 13 juni 1805 wezen zij erop dat zij
hun krant “met zeer zware kosten en onvermoeide
werkzaamheid tot die trap der
volkomenheid hebben gebragt” welke zij
thans bezat. Maar nu vreesden ze “dat
mogelijk iemand binnen deze Stad ook
een Courant zoude willen ondernemen,
ofschoon waarschijnlijk wel onder eene
andere benaming”. De Tijls hielden het
stadsbestuur voor dat zij daardoor veel
inkomsten uit de advertenties zouden verliezen,
“welke toch wel het Fonds uitmaken,
waardoor deze onze Courant haar
bestaan behoudt”. De eventuele komst
van een tweede nieuwsblad zou de Zwolsche
Courant dus grote schade toebrengen,
“waarvan hoogstwaarschijnlijk gevolg
zoude zijn, dat deze Courant weder te
gronde ging, – of wel den val van beide
zoude kunnen na zich slepen”. Dat beeld
hield men het stadsbestuur voor: bij het
toelaten van een andere krant zou Zwolle
uiteindelijk eindigen zonder krant! Om dit
te voorkomen vroeg men of de Zwolsche
Courant niet “zodanig eene vastigheid
gegeven konde worden, waardoor zij
supplianten alleen, en niemand anders
binnen deze Stad bevoegd wierden een
Courant te mogen drukken en Advertissementen
in deselve (te mogen) plaatsen”.
Daar had men best wat voor over,
“desnoods onder uitkering van een jaarlijks
equivalent aan de stad, Godshuizen
of waartoe zulks mogt bestemd worden”.
Op dit verzoek werd op 25 juni 1805
gunstig beschikt. In ruil voor een jaarlijkse
betaling van 50 goudguldens ten behoeve
van het weeshuis bezat Tijl nu
voor Zwolle een monopolie.
Koninkrijk Holland
In 1806 maakte de Bataafse Republiek
plaats voor het Koninkrijk Holland. De
bemoeienis van de overheid met de
kranten werd er niet minder op. Zo
mochten alleen die staatsstukken geplaatst
worden, die in de Staatscourant
voorkwamen. Hetzelfde gold voor aanstellingen
van ambtenaren, officieren en
dergelijke. De gemeentebesturen moesten
erop toezien dat “geene verontrustende
nieuwstijdingen, zo binnen ’s lands ofte
uit de Armee van het Rijk overgenoomen
uit Buitenlandsche weinig geaccrediteerde
nieuwspapieren worden geplaatst”. 6) En
in 1807 werden de kranten zelfs opgedragen
“[…] om niets, dit Rijk algemeen
en de krijgsbewegingen binnen en in de
nabijheid van deszelfs grensen in het bijzonder
[…] te plaatsen”, alvorens dit was
verschenen in de Koninklijke Courant.
Bovendien moesten alle te plaatsen berichten
eerst worden voorgelegd aan de
procureur des Konings, “[…] die bij deze
word versogt en geauctoriseerd, alzodanige
passages als daarin mogte oordelen
strijdig te zijn met deze order daaruit
te roijeeren […]”. 7) Dit voorschrift
werd overigens al op 23 september daaropvolgend
ingetrokken, “[…] met aanbeveling
van wat voorzichtig in ’t plaatzen
van opgemelde tijdingen te zijn”.
Daarop lieten Martinus en Hendrikus Tijl
de procureur weten de Hollandse kranten
tot richtsnoer te zullen nemen, “’t geen
denzelven goedkeurde”. 8)
Drukkerijen
In 1810 werd het Koninkrijk Holland ingelijfd
bij het Franse keizerrijk. Overijssel
heette nu departement van de Monden
van den IJssel, of eigenlijk ‘Département
des Bouches de 1′ Yssel’. Van overheidswege
werd steeds meer druk uitgeoefend
om toch vooral de Franse taal te
gebruiken. Al snel kwam het voorschrift
dat de berichten in de kranten zowel in
het Nederlands als ook in het Frans
moesten worden afgedrukt. En zo heette
vanaf 1 februari 1811 de Zwolsche Courant
ook ‘Gazette de Zwolle’. De Franse
vertalingen waren overigens niet altijd
naar de zin van de autoriteiten. Zo lezen
we in een brief van de directeur-generaal
van politie aan Tijl van 7 januari 1812 dat
deze meermaals fouten had ontdekt, die
de lezers slechts konden leiden “dans des
erreurs grossières”.
Met de inlijving werd de Franse wetgeving
in Holland van toepassing. Bij keizerlijk
decreet van 5 februari 1810, dat nu
ook in Nederland gold, was de boekhandel
geregeld. Daarin was onder meer het
aantal drukkers per departement aan banden
gelegd. De Tijls, die naast krantenuitgevers
tevens boekdrukkers waren, wilden
blijkbaar weten waar ze aan toe waren.
In het archief vinden we een brief
van 22 februari 1811 uit Nijmegen, schijnbaar
geschreven door een huisvriend, die
hen nadere informatie gaf. “Het is waar,
dat het getal der drukkers in Parijs is gereduceerd
en op 60 is gebragt, en zulks
ook in de overige Departementen zal
plaats hebben”, zo konden ze lezen. Ook
in het Nederlandse gebied zouden binnenkort
maatregelen te verwachten zijn.
Maar de schrijver stelde ze direct gerust:
“Doch geloove ik niet dat UE iets zal te
vreezen hebben, daar Zwolle, zo ik
meene de Hoofdplaats van het Departement
is, en het getal der drukkers zo zeer
groot niet is”.
In het archief van Tijl bevindt zich een
stuk dat nader licht werpt op de Zwolse
boekdrukkenj van die dagen. Het gaat
hier om een concept-antwoordenlijst. Niet
vermeld is op wiens verzoek deze is opgesteld.
Vermoedelijk zal dat de prefekt
zijn geweest, de hoogste bestuurder in
het departement. De eerste vraag informeerde
naar het aantal drukkerijen in
Zwolle in 1806 en 1811. Uit het antwoord
blijkt dat er in 1806 vier drukkerijen actief
waren geweest, die van M. en H. Tijl (onderfirma
van M. Tijl en zoon), F. Clement,
J. de Vri en B. Idzinga. Deze drukkerijen
waren er in 1811 nog steeds. In 1806 hadden
vader en zoon Tijl acht werklieden in
dienst gehad, in 1811 nog maar zes. Voor
Clement lag dit getal op vier respectievelijk
drie en voor De Vri op zes en
vier. Idzinga had in 1806 één werkman,
“dat zijn zoon was” en zat nu zonder
werkvolk.
Op de vraag hoeveel deze drukkerijen in
1806 en 1811 gedrukt hadden, luidde het
antwoord: “De Drukkers van de drie
groote drukkerijen kunnen deze vraag
met geen mogelijkheid beandwoorden,
alleen zoude van hun eenige verklaring
op dezelve kunnen dienen dat zij in en
voor 1806 ruim een derde meer arbeidsloonen
in een rond jaar betaald hebben
dan zij thans in een rond jaar doen,
waarvan veelal de oorzaak is, dat te vooren
op hunne drukkerijen aanzienlijk veel
besteld werk gedrukt wierd, en thans veel
voor hun rekening moeten opleggen om
hun werkvolk aan het werk te houden;
waarmede zij, met groote schade blijven
zitten”. Op de vraag naar de aard der
werkzaamheden bij de verschillende
drukkerijen was het antwoord dat Tijl,
naast de krant, smout- en boekwerk verzorgde,
waarbij schoolboeken apart
worden genoemd. De overige drukkers
deden, uitgezonderd natuurlijk het
drukken van een krant, hetzelfde werk.
De kleine drukkerij van Idzinga vervaardigde
voornamelijk “Tabakspapier”.
Niet lonend
Op de vraag naar de veranderingen door
de jaren heen was het antwoord dat deze
vooral in het teken hadden gestaan van
achteruitgang. Met name de teruggang in
het drukwerk voor het departementaal
bestuur, “’t welke in en voor 1806 op de
drie groote drukkerijen zeer veel werk
veroorzaakte”, was hier aan debet. Tijl
was er nog het beste uitgesprongen. Het
drukwerk dat de prefektuur in 1811 had
uitbesteed was geheel ten gunste van
deze drukker gekomen. Maar dit werk
was, nog steeds volgens de antwoordenlijst,
gering, “omdat veele besluiten thans
gratis in de Courant worden geplaatst en
de overigen geschreven worden”.
Een andere oorzaak van de slechte gang
van zaken moest worden gezocht “in het
van jaar tot jaar afneemen van den trek
tot het koopen van boeken, waar door
het drukken van boekwerk bijna niet
meer kan worden ondernomen”. Gevraagd
naar de diepere redenen van deze
veranderingen luidde het uitvoerige antwoord:
“Ie. Aan de tijdsomstandigheden,
2e. aan de schaarsheid van geld, 3e. aan
het doen of laten schrijven van veele zaken,
die te voren gedrukt wierden, 4e.
aan de steeds afneemende leeslust, 5e.
aan het menigvuldig drukken der boeken,
wetten en rijkspapieren die thans aan de
keizerlijke drukkerij te Amsterdam gedrukt
worden, en waarvan zij verstoken
zijn, 6e. aan het afneemen van den koophandel,
7e aan de moeilijkheid en kostbaarheid
der verzending, 8e. aan zoo
veele moeilijke bepalingen waaraan de
boekdrukkerijen inzonderheid onderworpen
zijn en ten 9e om dat het drukken
van boekwerk thans minder is dan
voorheen, uithoofde van het bezwaarlijke,
om naar het voormalig Zeeland, voormalige
Bataafsche Braband enz. eenige
Hollandsche gedrukte werken te verzenden;
het plekje grond waarop Hollandsche
boeken moeten worden gedebiteerd
zoo klein is, dat het in zeer veele gevallen
de kosten niet kan opbrengen, om
auteur, drukloon en papier te betalen, en
om dat de Hollandsche taal in geen land,
buiten ons vaderland wordt gelezen, dan
in de colonien van oost en westindien, en
thans ook zelven in de Hollandsche Departementen
minder gelezen wordt dan
voorheen”. Een hele waslijst! Op de vraag
naar de middelen tot verbetering van de
toestand, was het nuchtere antwoord:
“Zijn zeer bezwaarlijk om op te geven;
Wanneer de opgegevene redenen der
verandering konden worden weggenoomen,
dat zouden wel de beste middelen
van verbetering zijn”.
Staatkundig Dagblad
Ook voor de kranten bracht de inlijving
veranderingen met zich mee. Met name
het keizerlijk decreet van 3 augustus 1810
was van belang. Dit decreet, dat handelde
over de nieuwsbladen, trad op 9 april
1811 hier in werking. In elk departement
mocht voortaan nog maar één staatkundig
nieuwsblad verschijnen. Dit blad zou onder
toezicht komen te staan van de prefekt,
die vooraf iedere uitgave moest
goedkeuren. Ook zou hij een redacteur
benoemen. Het was de Zwolsche Courant
die voor het departement van de Monden
van den IJssel werd aangewezen als staatkundig
nieuwsblad. In een circulaire deelden
de Tijls de abonnees mee dat zij met
ingang van 1 augustus 1811 waren aangesteld
als drukkers en uitgevers van het
Staatkundig Dagblad van het departement
van de Monden van den IJssel, “het eenigst
Nieuwspapier het welk van den 1
GELYKHEÏD, VRYHEÏD, BROEDERSCHAP.
ZWOLSCHE COURANT.
No. i. Zaturdag.den 2 Jauuary. 1796.
MET TWEEDE JAAR DER KATAAFSCHE VRYBKID.
2 kn
N E D E R L A N D E N .
Brlif uit ‘sHAGE varj den 29 Decfinbtir 1795»
M E D E B U R G E R !
Gy ‘/.’«et, Vii^nd! dat h«t uog en do wsnsch »an
. N é l.!ni!s Britivjn teedj la;:g op h’;t (Uarftellja
eener Natiooale Conventie gevestigd wa<-, dut u«e Froviricii* door het onannelyk ntimuo der Cocciuiit' daanoa via den Burc.-r J >‘d^ns &o toet ui t^t blos KIM ba> ft,trn vo:>ral
dat do Stad Z#olla ony» fchryva» pu’v cq maiKt, op Hj( O«ory6-
( i l , op d»t 2»o!le’, coo-nnals (>«eJ£ bcdr • ‘ , a!s die uo
h»illi;<8 plïats, waar ds Vyh 11 eo" fc3uit(>|i«(g viad«nd-.>
i h i is op.rnyk hursn z-lsl v=5ijjt, Z|J vin don aiterdoH.t
ontheffa, als of 4t:zet tyner
G’cocutnlittsrde s — lü ze* door éé , waot wO’t, dit
ir twae of drie G cimoiitu-erde«t «atuui» Ortirysf^l io Hu’
H. M»g V.ïrga’tinnf; waren, eo hoo t«ij eij-cotlys hi.-t,
dia In datrza het woora voerHj. wrtef ik »ifr mrtt^’s. alt
I Is h-JC nlst ODjelükklg, daar de ^aikco buitL-o ‘ilardi
j zoo goed (ban, ddC de twtwdritt ons ten »al oio:: bwtgnr;,
. zo er oiet by ryis kratjtdaciig io roorzieD ?d/dt.
| Ik H ‘ U » onk noi «eldj», dat Uw Mrurg*r eo naj
mees O.aipfci G cummittiariU i i «e Vergadeikg j:bi;f
der jewap cdu Burjwym Ji C ran Llgt«ob«((; gis =i by
da seriitf Vafg’Joriwj’ hoeft gr-auC’t erd, cshouden i;j do
Mutchül’ k.1»»- Io ret grW-.-zun Stadh;uJrrlyk liwanijr^
ü«t V,’l3jlai:d rp itiaf van Banni^f m»nt voor eer.i^e j.a
rtn beeft vnbojin aan de G:drput -erdacs o IKD.
Ds Burgnr V. D S>«k i l thans »oor ernwoek ? r i f i j t r t .
Zie daar Vriend tl hit niiuwsdit ik ut? Bflotr xjnbj pro:
vifi i . ik ie/hasl > deol hot ci:t zilorn aan n»i !
o .2
S j – a t
ï ?-
5 S „ « o.
E’S!-
Augustus aanstaande af in dit Departement
zal mogen worden gedrukt”.
Uit die tijd zal ook het ongedateerde
schrijven stammen waarin de Tijls de prefekt
hun reactie gaven op een ontwerpreglement
van instructie. Het voortaan te
plaatsen wapen van het Keizerrijk zouden
ze zo snel mogelijk laten vervaardigen,
“hoezeer het hun kostbaar is”. Blijkbaar
maakte het concept-reglement ook gewag
van de kwaliteit van het drukwerk. De
Tijls antwoordden: “Zij zullen alles wat
mogelijk is doen, om de letter die zij
thans voor hunnen Courant gebruiken,
zuiver en duidelijk te drukken; doch zij
kunnen daartoe vooralsnog geen nieuwe
letter doen vervaardigen, om dat daarmede
eene voor hun te zware kosten van
ten minsten tusschen de zeven en achthonderd
guldens gemoeid is”. Wat betreft
de kwaliteit van het papier, die was gelijk
aan die van andere kranten. “Indien het
debiet egter zodanig mocht aanwinnen”,
dan zou het gebruik van beter papier
overwogen kunnen worden.
Een ander punt betrof de Franse vertaling:
“Het zal allermoeilijkst en voor de
uitgevers genoegzaam onmooglijk zijn om
iemand, die beide talen verstaande, te
vinden”, die als corrector wilde werken.
Temeer daar hem slechts een laag loon
kon worden geboden. De door de prefekt
voorgestelde subsidie in deze vonden de
Tijls onvoldoende, “daar dezelve, met eerbied
gezegd, waarlijk in schijn, maar
geenzins in de daad eenige aanwinst is”.
Voorgesteld werd het correctiewerk te
laten uitvoeren door “den jongsten uitgever”,
Hendrikus Tijl, die dat tot dan toe
steeds had gedaan. “Hoezeer de Fransche
taal niet goed verstaand, doch die zich
met alle vlijt zal toeleggen en zich werkelijk
toelegd om daardoor verder machtig
zal worden”.
Aan de wens van de prefekt om officiële
mededelingen gratis in het blad te plaatsen
wilden ze wel voldoen, “wanneer de
stukken niet zoo menigvuldig en uitgebreid
zijn”. Vader en zoon Tijl stelden
voor eenvierde voorpagina daarvoor te
reserveren. De eis dat de krant vooraf
door de prefekt zou moeten worden
goedgekeurd was natuurlijk niet te negeren.
Wel werd gevraagd deze autorisatie
tijdig te geven. Dit met het oog op het
halen van de postwagens en schepen. De
krant moest immers op tijd bij de abonnees
zijn, omdat vertragingen “[…] eene
dadelijke opzegging van een groot aantal
zouden ten gevolge hebben”. Het voorstel
was dat de knecht die de krant naar de
prefekt bracht, op de autorisatie zou
mogen wachten. Ook in de wens dat de
prefekt en de maire van Zwolle eerder
een gedrukte krant zouden ontvangen
dan de overige abonnees kon worden
toegestemd. Voor de maires van de andere
gemeenten was dat echter niet haalbaar.
Het voorstel de abonnementen niet meer
op naam van de maires, maar op die van
de gemeentebesturen te stellen, stuitte op
bezwaar. De Tijls voorzagen dat alle leden
van het gemeentebestuur “[…] en
anderen die als bedienden of in anderen
qualiteiten bij de Gemeente Besturen verkeeren”,
in dat geval hun abonnement
zouden opzeggen. Dat zou dan weer inkomsten
schelen. En hoe minder lezers,
des te hoger de kosten. Nadrukkelijk
moest vermeden worden dat de abonnementsgelden
omhoog zouden moeten
gaan. Martinus en Hendrik Tijl wisten
“moreel zeker […] dat zoo dra de Courant
maar slegts een enkele duit verhoogt
wierd in prijs, er dadelijk zoo veele zouden
worden afgezegt, dat zij binnen weinige
weken met het drukken en uitgeven
en alzo met die souree van hun bestaan
zich geheel genoodzaakt zijn uitscheiden
en de Courant die nu zij […] met zware
kosten en grote moeite hebben op den
been gebragt, wederom zien te gronde
gaan”. Als voorbeeld gaven ze de duit
porto die lezers van buiten Zwolle extra
moesten betalen “sedert den nieuwe inrichting
der Posterijen”. Dat had hun maar
liefst honderd opzeggingen opgeleverd.
En het ging toch al niet best met de
krant. Zo hadden nog onlangs zeer velen
opgezegd, “om dat, zeggen zij, de
Courant van hoe langer hoe minder belang
voor Particulieren wordt”. De in de
ontwerp-instructie opgenomen plicht zich
aan de aanwijzingen en verordeningen
van de prefekt te houden vormde voor de
Tijls geen probleem: “Na dit art. zullen de
Uitgevers, even zoo als het alle burgers
betaamd, zich met eerbied gedragen, daar
onze Prefekt toch niets van ons vorderen
zal, dan dat billijk is, en uitvoerlijk”.
Advertentieblad
De krant stond nu dus onder toezicht van
de prefekt. Daarnaast moest men ook
rekening houden met G. van Lennep, de
te Groningen gevestigde inspecteur voor
de drukkerijen en de boekhandel in de
departementen Wester Eems, de Monden
van den IJssel, den Boven-IJssel en Vriesland.
Een keizerlijk besluit van 26 september
1811 bracht verdere wijzigingen.
Er werden voorschriften gegeven voor de
zogeheten ‘feuilles d’affïches, annonces et
avis divers’. Het was de bedoeling dat de
advertenties uit de nieuwsbladen zouden
worden genomen en in een zelfstandig
blad uitgegeven. Er zou voortaan dus
sprake zijn van een staatkundig blad en
een advertentieblad. Beide bladen mochten
bovendien niet bij dezelfde uitgever
verschijnen. Er was een lijst opgesteld van
veertien Nederlandse steden waar een
dergelijk advertentieblad gedrukt mocht
worden. Zwolle werd daarbij niet genoemd.
Martinus en Hendrik maakten zich daarover
ernstig zorgen. Ze waren bang dat
het hun uiteindelijk zou worden verboden
advertenties uit te geven en schreven
hierover een brief aan de prefekt. Hoewel
ongedateerd stamt de brief waarschijnlijk
van januari 1812. In de brief schreven ze
“dat zij ten hoogsten bedugt zijn dat dit
Decreet ook zijne strekking tot hunne
Courant mogte hebben”. En verder: “Dat
het hun vergunt zij hier bij met alle nederigheid
aan de attentie van U mijnheer
de Prefekt aan te bevelen, vooreerst, hunne
huiselijke omstandigheden en het gedeeltelijk
bestaan ’t welk hun de Courant
en voornamelijk de advertentien, na tweeentwintigjarigen
arbeid, opgelevert, en ten
anderen de nuttigheid, noodzakelijkheid
en kennelijke behoefte van dezelve voor
de ingezetenen van dit Departement en
aangrenzende oorden, en welke Courant
door bijna zoo veel duizend menschen
gelezen wordt als er honderden worden
gedebiteerd”. De Tijls vroegen de prefekt
hulp bij het zoeken van de weg, “[…] welke
wij voor ons behoud zouden moeten
inslaan”. En tot slot: “Het is met een hart
vol vertrouwen en oprechte eerbied dat
wij ons derhalven tot U wenden, U smekende
voor het behoud onzer Courant en
inzonderheid der advertentien”.
Maar de Tijls konden voorlopig gerust
zijn. De krantenuitgevers in de steden die
niet op de lijst hadden gestaan, mochten
doorgaan met het uitgeven van advertenties.
Voorwaarde was wel dat deze op
een apart blad bij de krant zouden worden
gevoegd. Alles leek erop te wijzen
dat de regeling voor deze laatste groep
tijdelijk was en dat ook hier uiteindelijk
de advertenties van het overige nieuws
zouden worden gesplitst. Dit vooruitzicht
bleef vader en zoon Tijl zwaar op de
maag liggen. En niet ten onrechte, want
de krant liep toch al niet zo goed. Dat
komt naar voren uit hun brief aan de
prefektuur van 3 februari 1812, waarin
opgave werd gedaan van de oplage van
de krant nu en vroeger, “met redenen van
de vermindering derzelven”. Aanvankelijk,
“na eerst een reeks van jaren met een
zeer onbestendig debiet geworsteld en
vele schokken ondergaan te hebben, was
het debiet van den jare 1795 af tot 1805
toe op eene bestendige voet”. De krant
had in die jaren gemiddeld 1000 abonnees.
Zowel binnen als buiten Overijssel,
schreven de Tijls vol trots, wist de krant
zich een lezersschaar te verwerven. Vooral
ook door de “zeer matige prijs”. De
krant kreeg een klap toen in 1806 de
belasting op het zegel was ingevoerd. 9)
Daardoor moest de prijs worden verhoogd
wat leidde tot 250 opzeggingen.
Van die tijd tot midden 1810, toen het op
last van de directeur van politie verboden
werd nieuws te halen uit buitenlandse
correspondentie en kranten, verloren ze
nog eens een hondertal klanten, en een
herstel had zich tot heden nog niet ingezet.
Integendeel, want vanaf het begin van
1811 bestond de krant grotendeels uit
mededelingen van de prefektuur. Bovendien
veroorzaakte het voorschrift de berichten
ook in de Franse taal te plaatsen
een verdere achteruitgang van plaatsruimte.
Dat had tot gevolg “dat wij aan de
begeerte van het publiek minder konden
voldoen en veele nieuwstijdingen moesten
agterlaten”. Opnieuw verloor de krant
lezers zodat die nu nog slechts 500 abonnees
kon tellen. Ook de losse verkoop
aan “buitenlieden en onbestendige koopers”
was in de laatste jaren aanzienlijk
gedaald. Van de 100 exemplaren die
daarvoor extra werden gedrukt, hield
men nu vaak zo’n driekwart over. Om
10
JOURNAL POLITIQUE
DU DEP AR. 7 £ MENT
DES BOUCHES DE L’ISSEL.
STAATKUNDIG DAGBL A D
VAN HET DEPARTEMENT
DER MONDEN VAN DEN YSSEL.
Jeudi !e 3 . üeccmbre rS:2 ( N g 7 9 . ) Donderdag den 31 December ifli».
I N T E R I E U R .
PRÉFECTURE DU DEPARTEMENT DES
BOUCHP.S DE L’f:SFL.
(No. t.) re D ! V I S ‘I O N Le CHEVALIFR de L’ïMPiRE , MEMBRE de UÉji.
GlüN J’HONNEUR, er ,(e L’OkDRR lMPcRlfa»
de :> RfUNIOrN . PRé FE T ;
Pitv.enr. («3 Irccieifts q « lej Medecia3 vétérinaire* *4snït daoi
«e Déptttenteat fout ,
Mrulcuri:
FRANS CAREL SCHULTK 1 Zwolle,
1ACOB VAN HER KLUIM a ü™.’«’,
“WOLTfiR JAN VAN CLÜ.EF 4 VolUnhoft.
el
JAN HENDRIt FERDll AM> GOOSMAN » £W«»
Cit annonce fe hit exptesfemenr, atto que ‘es admmisrrés
pcijfti! les dMtidRim d’«urres perleose* non qiulificcs c: iouvent
feóorantes
P.
Le Prtftt
H O F S T E D E .
DES SOUCHES DS L’ISSEL.
f de Z
L’AUOJTEUft AU CüWSElL 1>*£TAT, SOÜS-PREFET;

V’oainnr tiigiet ^Éfl^itivemeot 1’orgt .iitloo -dtkiés Baieiux-,
prcvicr.t. fes sdtnrnisrrfis et ^étfraleBicDt tous firttionnjires ou
üutres pu’fonflcs ^U’ fin’ on feraicot dins les cas d”avoir des té*
hC’.’iis avi-c iul : ffu”4 dS’rr du lei^Janviet 1S13 , l’ordte faivaet
ftra érabil 4 la Soit* PiÜfecivrc.
•tes oureacrx frroot oa»»rts foei les j^urs depuf» buit heorej
i’j malin jüs^u’a qjarre. heures fréfsr,
Jcvrout ê te mifcs da >8 a Bdo v. pi»:é^-, è eer cflet, a Ia puite
t;c: Je U jous-Pi^fec.ure; cecte pu:te fcra Üuvertc aux
B1NNENLANDSCHE BERIGTEN.
P.V!FEKTÜRP: VAN HET DEPARTEMENT DER.
MONDEN VAN HEN YSSPL.
^Wo. 1.) iftr ]) 1 V 1 5 i E. D RYHS RIDOF.-R , L I ) van het I.^CloRN vnn TPR .
en van dj UElZERI.YK.E ORDli dm UF-CNIE,
P R E F E K T ;
^•’<-i j : ter keixus varr een leder ii<"n ru Ifi ann^ajt. dtt de eNS CAREL SCHULTE- te Zwoüt.
jlCOr, Vnl< u t R KLUii'J te O-.-n-n. WOLTER JAN VAN CI.EEP te J'oUtnfii.rt: J^TJ HF.NDRiK. FERniNAND 0 0 0 S M A N •- Pc'.'.•:.-. WirdcR.le d:-ze gcstiiitteerde Vee-At'fcn «Idj; bekend gemuki , ti:n ei Je de Inue^iivneo .(ciclvc vm inderc u»g-qu«lj. ficetfJc ea veeltyjs orkundi^e peifuncn kut.nco ocderfcheidca. Zwolle i;Q aa Decotnbet 1812. De Prefckt P. Tl O F S T K O E . D E P A R T E M E N T P E R M O N D E N V A N D E N Y S S E L . Arroodisfcmeni vin ?wnllt. De A U D I T E U R by «ierf STi» A T S R A A D . O N D E B . . P R K . FER.T van Zv.o'.it De otpanifitic zyncr kDreaux volkuroen willende r e a l e n . » t r . s»1ttij?t';yne nndr/hoorlnyen , eo In 't ilp,iuu-'0 ,hc Ambttn»(co uf inJüre petfooen , dit 2yn o f l o u d t n zyn ID ': geval vao b e - tiekfeii'Cen met hem te hebben, rtn, te Wejiii nen met rfen iften Januaty i B ; . A: noTolgeDjc «rde ia de Ouder Prcfckturc ztl 'woiden i", e s c e r d L)c Rufcaux zul'cn alle dagen vafi '1 mornecê tPn Kbr . tot des nu.T:1'd«2s ten . i e t u i en open 7ryn ,-urt,(eiuiid rd d.- Zu:i en bebondenc, Kecjtdjgeo, na dieo ty< j t l m:n er Dicmind meet oeivanjen Het rubiick z? toegar» tor de Rorernx hetben des MainJag», Dinjidag' m V i y 13^» VJII c]e f r f t i K j[rhnordi;tB var den Onder Prtfekt l y o bfpJild
pp I);f..^..’3^ , v.n eco r^: -Ipc urco des nimiJd”^>, en np ‘ i ^ *
(t^g , v^i tmoTfitus :tn t i .n rr>; t w i r i t r rrn — i)c publieke
A u n t . r i t e n d’iitc :ei: 3 : :i • y 1.1 unrvjrgm w j r J e o , wanneer
Zy z i k . c n:.-t 1H1, U j . ‘ t i Hn f k: ‘c beha: j r i en r.cbb’.D.
De Ver? teKfv.hr.Ken ( o f R ‘ q . ; e s ‘ m ) en tl’c sr.Jerc aan d f o
O r J i j P i t l – i t f..nb : e l l ‘ j » k c j , zul.en m ,e en wurJ’jn guloken
ie Je liai , w c u c ICÜ a i .D CIQJC jjD ifc voo.drut ici Ondci •
een verdere daling van het aantal lezers
te voorkomen, vroegen de Tijls de prefekt
de krant te laten zoals die nu was, “[…] en
de advertentien er niet van te scheiden”.
Wanneer dat laatste toch zou gebeuren
zagen ze de toekomst somber in “[…] en
wij op den duur daarmede zullen vallen”.
Om de financiële positie wat te verbeteren,
stelden ze aan de prefekt voor dat de
bekendmakingen van verkopingen, die
nu via kerkespraak gebeurden, eerst in de
krant zouden moeten worden gedaan.
Pas dan “blijft er voor ons nog een straal
van hoop dat dezelve in stand zal kunnen
blijven”.
En passant werd de prefekt ook nog gevraagd
om een geldelijke bijdrage in de
kosten “die wij wezenlijk en zonneklaar
ten dienste van zijn H.E.Ed. Gest. hebben
aangewend en waardoor al eene zeer
aanmerkelijke somme voor druk of
schrijfloonen heeft uitgewonnen”. Het
schrijven eindigde met gepaste nederigheid:
“Vergeeft het ons WelEd. Gest.
Heer! als wij somtijds door deze wat te
langdradig mogte geweest zijn; – de
menigvuldige ondervinding die wij hebben,
dat UEG. ons belang steeds heeft
behartigd en in ons lot hebt deelgenomen
heeft ons aangespoord onze belangen bij
dezen nog eens op nieuw met eerbied
aan UEG. op te dragen”.
Op 3 december 1813 verscheen er een speciale editie van het
Dagblad van den Monden van den IJssel. Daarin vinden we
onder meer een beschrijving van de feestelijkheden te Zwolle
naar aanleiding van het einde van de Franse overheersing. De
inhoud is als volgt: Zwolle den 2 december. Gisteren voordemiddag
werd alhier van de Puye van het Stadshuis de Proclamatie
, (geplaatst in ons vorig No) onder eene groote toegevloeide
menigte, plegtig afgekondigd; terwyl aan den Grooten
Toren, van ’s Lands Huis en van alle in de Haven leggende
schepen de Oude Hollandsche Nationale Vlag waaide. Warme
Vaderlands liefde openbaarde zich op een ieders gelaat, en
weldra na het einde der Proclamatie weergalmde de lugt van het
zoo lang door geweld onderdrukte VIVAT ORANJE; wanneer de
Musiek het aloud beminde Vaderlandsche Volkslied; Wilhelmus
van Nassauwen, met hetzelve paarde – De eenparige deelneming
van een ieder ingezetene in deze allerbelangrykste gebeurtenis
vertoonde zich terstond door het eenparig dragen van oranje;
den geheelen dag wierd met algemeene vreugde door alle de
Ingezetenen zonder onderscheid doorgebragt, en de vermakelykheden
met Musiek en Serenades tot laat in den nacht
zonder eenige desordres geëindigd”.
Aan het verzoek aangaande de aankondigingen
bij kerkespraak werd voldaan.
Vanaf 1 mei 1812 moesten alle verkopingen,
verhuur en pachtvoorwaarden voor
onroerend goed eerst in de Courant van
het departement der Monden van den
IJssel worden geplaatst. Maar aan de gevreesde
splitsing van het blad ontkwam
men niet. Op last van de prefekt werd de
courant per 1 april 1812 vervangen door
een Staatkundig Dagblad en een Advertentieblad.
Wel mocht het advertentieblad
bij het staatkundig blad worden gevoegd.
Het verbod deze beide bladen bij één
uitgever te laten verschijnen, wist men te
omzeilen door ook op naam van
Hendrikus Tijl een brevet van drukker
aan te vragen. Door de prefekt werd toen
ook een redacteur benoemd, mr. A.
Goudoever. Dat er wel degelijk op naleving
van de advertentie-voorschriften
werd gelet, bewijst de brief die de inspecteur
over de boekdrukkerijen en de boekhandel
op 14 oktober 1813 aan Tijl
schreef. Daarin heette het: “Gezien hebbende
dat gij, van tijd tot tijd, in het Staatkundig
Dagblad van uw Departement
annonces van particulieren plaatst welke
daarin niet behooren, vind ik mij verpligt
u te waarschuwen zulks in het vervolg
niet meer te doen”.
Het einde van de Franse overheersing
Op deze voet bleef de firma Tijl tot november
1813 doorgaan met het uitgeven
van hun krant. In die maand, op 11 november,
verschenen de kozakken voor
Zwolle. Al een dag eerder was de Franse
administratie de stad ontvlucht. In het
licht van deze gebeurtenissen richtten de
Tijls zich op 12 november tot de prefekt:
“Daar wij, zoo wel rechtstreeks als van ter
zijden ontwaar worden, dat de leezeren
van ons Dagblad en Advertentieblad en in
het algemeen de meeste Ingezetenen van
deze stad en omliggende plaatzen van
ons verwagten, dat die bladen voortaan
alleen in de Hollandsche taal in het licht
verschijnen, zonder dat de Fransche taal
daarbij worde gedrukt”. Nu zou Tijl dat
maar al te graag willen, maar de instructies
verboden dat nog steeds. En tegen de
wet wilde men niet ingaan, “doch aan
den anderen kant met zeer veel reële
redenen vrezende de onaangename ge-
12
volgen zoo voor ons zei ven, als ook mogelijk
voor de rust van deze stad, wanneer
wij in het tegenwoordige tijdstip
voortgaan de Fransche taal mede in onze:
publieke bladen te gebruiken”. Graag zag
men aanwijzingen van de prefekt tegemoet,
“ten einde ons van onze niet ongegronde
vrees te ontheffen en om ons ten.
allen tijden te kunnen verantwoorden”.
De prefekt antwoordde echter dat hij niet
meer in functie was en verwees naar de
maire. Bij deze laatste diende men het
verzoek in enkel de Nederlandse taal te
gebruiken, de hierdoor ontstane ruimte
met advertenties op te vullen, berichten
op te nemen die tegen Frankrijk waren
en bovendien de naam van de krant zonodig
te veranderen. 10) De maire stemde
toe, zodat op 16 november 1813 een vernieuwde
krant het licht zag onder de
naam Dagblad van de Monden van den
IJssel.
Kort daarop werd Berend Hendrik van
Bentinck tot Buckhorst als provisioneel
gouverneur belast met de voorlopige uitoefening
van het bestuur van het departement.
Op 2 december 1813 ontvingen de
Tijls van hem een schrijven waarin zij
werden “gëmaintineerd” in het uitsluitend
recht tot het drukken van het departementale
dagblad, zoals hun was verleend
op 28 maart 1812. Ook redacteur
Goudoever moest in zijn functie blijven.
Sterker nog, men werd “gelast, en beveeld
dezen aangestelden Redacteur, en
de voormelde boekdrukkers om met het
drukken en uitgeven van het voorge. dagblad
provisioneel te blijven voortgaan op
den voet en conditie als bij het voorge.
besluit is bepaald, en daarbij tot hiertoe
gebruikelijk was”. Martinus en Hendrikus
Tijl wilden natuurlijk niets liever. Het zo
gehate aparte advertentieblad werd opgeheven.
En om het verhaal helemaal een
‘happy end’ te geven: de krant heette
vanaf 13 mei 1814 weer Overijsselsche
Courant. Daarmee had het dus de naam
terug die in 1795 met zoveel tegenzin was
opgegeven. Deze naam zou de krant tot
1845 behouden. In dat jaar werd deze
gewijzigd in Provinciale Overijsselsche en
Zwolsche Courant, een benaming die
precies honderd jaar dienst zou doen. Na
1945 keerde de naam Zwolsche Courant
terug en zo heet de krant nu nog.
Verantwoording:
Dit artikel is grotendeels geschreven
op basis van stukken
uit het historisch archief van Tijl
Krantenuitgeverij. Dit archief berust
bij Tijl. Het betreffende archiefgedeelte
is ongeïnventariseerdT
Het was daarom niet mogelijk
met noten naar de stukken
te verwijzen. In de lopende tekst
is daarom steeds zo mogelijk datum
en aard van het onderhavige
stuk aangegeven. Daar waar
ik gebruik heb gemaakt van andere
informatie dan die uit de
bovengenoemde stukken wordt
wel verwezen naar noten.
Voornamelijk gaat het hier om
gegevens uit het jubileum-
Bijvoegsel van de Provinciale
Overijsselsche en Zwolsche Courant
van 6 juni 1890.
Geraadpleegde literatuur:
J. I. van Doorninck, ‘De Provinciale
Overijsselsche en Zwolsche
Courant’, in: Bijdragen tot de
Geschiedenis van Overijssel 4
(1878) 217-223 en 346-354.
Tijls Curiosa, luchtige rondgang
in de schatkamer der herinneringen,
1777-1952. (Gedenkboek
uitgegeven ter gelegenheid van
het 175-jarig bestaan’ van de
Drukkerij en Uitgeverij van de
Erven JJ. Tijl te Zwolle.)
Noten:
1. Zie: Stamboom en acten betreffende
bet geslacht Tijl
(Groningen, Zwolle, Hasselt)
Stamboom ca. 1670-1927.
Acten 1697-1805.
2. Provinciale Overijsselsche en
Zwolsche Courant (POZC), 6
juni 1890.
3. Extract Resoluties Schepen
en Raad dei’ stad Zwolle, 28
mei 1795-
4. In de infon-natiekrant expositie
200 jaar Zwolse Courant,
uitgegeven door het POM in
juni 1990, vinden we op pagina
7 de volgende kenschets
van de situatie: “Voor
1798 bestond een praktische
persvrijheid zonder een theoretische,
na de totstandkoming
van de grondwet in
1798 was dat omgekeerd”.
5. POZC, 6 juni 1890.
6. Besluit van 25 april 1807
Gedeputeerd Bestuur van
Overijssel, door het stadsbestuur
van Zwolle op 1 mei
1807 als resolutie aangenomen.
7. Ingekomen stuk Tijl, 27
augustus 1809
8. Idem, in marge.
9- Dit zegel was op 1 januari
1806 ingevoerd. Een geboorteadvertentie
werd toen geschreven
op een zegel van
twee gulden, een overlijdensadvertentie
kostte één
gulden. Op overige advertenties
werd 60 cent zegelgeld
geheven. Het zegel werd pas
in 1868 afgeschaft. POZC, 6
juni 1890.
10. POZC, 6 juni 1890.
13
Muurschilderingen in de Weeme,
of de zin van het kopiëren
J.J. de Jong
Het gebouw De Weeme
aan de Lombardstraat.
Iedereen die in geschiedenis is
geïnteresseerd, is verheugd ak een
bijzondere vondst wordt gedaan. Na
de eerste opwinding beginnen de
problemen zich echter meestal snel
op te stapelen. Wat moet er gebeuren
om de vondst te behouden? In Zwolle
is al sinds 1925 sprake van een dergelijk
probleem. In de Weeme, het
gotische gebouw tussen het VW-kantoor
en het stadhuis, werd toen een
aantal gotische muurschilderingen
herontdekt, die zo bijzonder waren
dat al direct voor behoud en herstel
werd gepleit.
Nu, 65 jaar later, is het probleem alleen
maar groter geworden. Er moest een
moeilijke keuze worden gemaakt, want
restauratie was noodzakelijk, maar niet
meer mogelijk. Daarom is besloten de
schilderingen te kopiëren. Een dergelijk
besluit kan worden gekenmerkt als een
laatste poging de thematiek en de vormgeving
van oude schilderingen te bewaren,
maar het staat bloot aan kritiek.
Een kopie is niet oorspronkelijk, het resultaat
is een ‘namaak’schildering en
bovenal klinkt het verwijt a-historisch
bezig te zijn.
Geschiedenis
In de Lombardstraat bevindt zich een Lvormig
huis dat vermoedelijk dateert uit
het begin van de vijftiende eeuw. Het
diende aanvankelijk als pastorie van de
Grote Kerk. In 1636 werd het gebouw de
Bank van Lening. Bij de opheffing van
deze instelling in 1923 vond een ingrijpende
aanpassing van het gebouw plaats
ten behoeve van de huisvesting van het
14
Bureau van politie. Tijdens deze verbouwing
zijn schilderingen in vier van de
zes nissen van één van de binnenmuren
ontdekt. In 1975 is het gebouw opnieuw
grondig onder handen genomen. Toen
heeft het de functie van vergaderruimte
gekregen, behorend bij het stadhuis.
De muurschilderingen
In de noordelijke binnenmuur van de
Weeme bevindt zich in spitsboogvormige
nissen van anderhalve meter breed en
vier meter hoog een viertal muurschilderingen.
De schilderingen zaten achter
metselwerk dat in één van de vorige
eeuwen in de nissen is aangebracht. Toen
de schilderingen in 1925 werden gevonden
bleek bij nadere bestudering dat hier
sprake was van laat-middeleeuwse
schilderingen die, vermoedelijk dankzij
het constante klimaat van hun omgeving,
in redelijke staat verkeerden. Ze waren
weliswaar vuil, maar de hechting aan de
pleisterlaag was nog goed te noemen.
Mede op verzoek van de Rijksdienst voor
de Monumentenzorg (RDMZ) is destijds
besloten de schilderingen schoon te maken
en waar nodig te herstellen. De uitvoering
van dit werk was in handen van
Jacob Por, die als restaurateur aan de
Rijksdienst was verbonden. Volgens hem
waren oorspronkelijk alle zes de nissen
beschilderd, maar twee ervan heeft men
in latere tijden opengebroken ten behoeve
van ramen, waarbij de schilderingen
verloren gingen.
De beschildering is op de kalklaag aangebracht
en is een grisaille, dat wil zeggen
dat er geen kleuren zijn gebruikt. Met
donkergrijs of zwart zijn de contouren
aangegeven en met een lichtere tint grijs
zijn de schaduwen ingetekend.
In de vier beschilderde nissen zijn aan de
bovenkant, in de spitstoelopende boogtrommels,
borstbeelden van profeten afgebeeld.
Daaronder, in de rechthoekige
nisvelden, zijn borstbeelden van apostelen
te zien. De figuren lijken op het
eerste gezicht anatomisch goed te zijn uitgewerkt,
maar bij nadere bestudering is
de weergave van de lichamen primitief.
De kleding van de apostelen is zodanig
geschilderd dat deze een transparante
indruk geeft.
Gelet op de positie van de apostelen in
het vlak is vermoedelijk niet de gehele
nis beschilderd geweest, maar was er
sprake van een echte borstwering of van
een getekende borstwering op ongeveer
een meter hoogte. Bouwhistorisch onderzoek
tijdens de restauratie van 1975 heeft
hierover geen uitsluitsel kunnen geven.
Beschrijving van de schilderingen
In de eerste nis links is alleen nog het
borstbeeld van de profeet Jesaja overgebleven.
Met zijn rechterhand wijst hij
naar de spreukband waarop staat: “ecce
virgo concipiet et pariet filiu(m); vocabi-
Toestand van de
schilderingen bij de
herontdekking in 1924.
Tweede nis van links,
met daarin de profeet
Amos in de boog en
daaronder de apostelen
Thomas (links) en
Jacobus Alphaeus
(rechts). (Foto: J. Por)
15
De derde nis zoals in 1924
herontdekt met in de boog
Micha en daaronder Bartholomeus
en Mattheus. (Foto:
J. Por)
t(ur) no(men) ei(us) em(m)anuel”. Volgens
Jesaja 7:14: “Ziet, een maagd zal
zwanger worden, en zij zal een zoon baren,
en zijnen naam Emmanuel heten”.
De tussen haakjes geplaatste letters zijn
tekstreconstructies.
In de tweede nis zien we het borstbeeld
van de profeet Micha met de spreuk:
“congregaciones congregabo Jac(ob), in
unim scivi coduca(m)”. Volgens Micha
2:12: “Ik zal Jacob samen vergaderen, ik
zal U geheel tot één samenbrengen”. Onder
dit borstbeeld staan de apostelen
Thomas met zijn attribuut, de lans, en een
spreuk uit het Credo en Jacobus Alphaeus
met zijn attribuut, de staf, en een onleesbare
spreuk.
In de derde nis is het borstbeeld van de
profeet Amos met de spreuk: “qui edificat
in celo asce(n)s(ionem); fasciculu(m)
suu(m) terra(m) (fundavit)”. Volgens
Amos 9:6: “Zijn opgang bouwt Hij in de
Hemel en op de aarde heeft Hij Zijn
benden gevestigd”. Hieronder zijn de
apostelen Bartholomeus met zijn mes en
een spreuk en Mattheus met zijn zwaard
en een spreuk afgebeeld.
In de vierde nis tenslotte zien we het
borstbeeld van de profeet Tobias met de
spreuk: “benedictus d(e)us qui exaltavit
eam et sit regnu(m) eius in s(e)c(u)la
s(e)c(u)lo(rum) sup(er) ea(m)”. Volgens
Tobias 13: “Gezegend zij de Heer, die
haar verhoogd heeft; blijve over haar Zijne
heerschappij in alle eeuwigheid”.
Daaronder zijn de apostelen Simon Zelotus
met een spreuk en Judas Thadeus met
zijn hellebaard en een spreuk afgebeeld.
Omdat de spreuken van de apostelen
achter elkaar gelezen moeten worden
staan ze hierbij als eenheid: “Descendit ad
i(n)ferna; t(er)cia die ressurexit a mortuis
(Thomas) … (onleesbaar Jacob) Credo on
spiritum sanctum (Barthelomeus) Sanctam
ecclesiam catholicam sanct(am) com(m)unione(
m) (Mattheus) carnis ressurectionem
(Simon) et vitam eternam amen
(Judas)”.
Restauratie in 1924 en in 1975
De restauratie van 1924 heeft achteraf
gezien veel schade aan de schilderingen
toegebracht. De chemische middelen en
het vernis waarmee ze te lijf zijn gegaan
hebben een verstikkende uitwerking gehad
op de schilderingen en de pleisterlaag.
In 1975 constateerde de Rijksdienst dat
slechts weinig van het oude werk nog
aanwezig was en dat een nieuwe restauratie
nodig zou zijn om weer “… kleur te
brengen in wat eens een bijzondere en
artistiek hoogstaande schildering moet
zijn geweest”. In dat jaar startte een totale
restauratie van het gebouw en van de
schilderingen. De Zwolse kunstenaar Joop
Eikenaar kreeg opdracht de schilderingen
te herstellen en te retoucheren. Hij deed
dit op zeer deskundige wijze.
16
In verband met de nieuwe functie van de
ruimte werd verwarming aangebracht pal
onder de nissen. De Rijksdienst waarschuwde
toen al voor het gevaar van een
hete luchtstroom langs de schilderingen:
“Het is belangrijk de zaal zo bescheiden
mogelijk te verwarmen. De bestaande
neiging van de verf af te bladderen zal
ook na restauratie mogelijk blijven voortbestaan.
Verwarming is in dat proces een
stimulerende factor”. (RDMZ 25 juni 1975)
De situatie In 1988
In 1988 bleek de schrijver van bovenstaande
regels gelijk te hebben gekregen.
De afwerklaag bladderde hevig en delen
van de kalklaag waren geheel losgeraakt
van de ondergrond. De schade was niet
alleen in de originele kalklagen, maar ook
in de gerestaureerde delen terug te vinden.
De combinatie van hete luchtstroom
en de oppervlaktespanning in de pleisterlaag
zorgde ervoor dat de schilderingen
onrustbarend snel vervielen. Na een uitvoerig
onderzoek kwam de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg tot de conclusie
dat restauratie nauwelijks meer
mogelijk was, omdat het alsmaar verder
uittreden van de zouten de schilderingen
en de pleisterlaag onherroepelijk van de
muur zou drukken. Omdat de verwarming
zou blijven branden, zou het proces
van het transport van zouten van het binnenste
van de muur naar de oppervlakte
alleen maar worden gestimuleerd. Er
werd een onderzoek ingesteld naar een
methode om de schilderingen te behouden.
Hierbij passeerden vier mogelijkheden
de revue.
De eerste optie was het opnieuw vastzetten
van de oude en in 1975 gerestaureerde
lagen. Hierbij was het echter twijfelachtig
of alle kleine schilfertjes weer vastgezet
konden worden en bovendien betekende
dit dat iedere vijf jaar aan de schilderingen
gewerkt moest worden omdat
het probleem ïn de muur niet was verholpen.
Bij dergelijke werkzaamheden
treedt altijd materiaalverlies op, zodat er
binnen afzienbare tijd geen origineel materiaal
meer over zou zijn. Dit proces
wordt dan het verhaal van de antieke bijl
waar vader een nieuw blad en zoon een
nieuwe steel opzet.
De tweede mogelijkheid was een kopie
op de muur te schilderen. Dit zou tot gevolg
hebben dat de originele schilderingen
opgegeven werden. Ook hierbij zou
op termijn weer een restauraties nodig
zijn, zolang de problemen in de muur
niet zijn verholpen.
Het chemisch bewerken van de muur en
de schilderingen was de derde overweging.
Hiervoor heeft de afdeling
Monumentenzorg van de gemeente
Zwolle zich gewend tot DSM die de verschillende
mogelijkheden tot conservering
op een rijtje heeft gezet.
1. Impregneren. Dit moest tot op grote
De vierde nis zoals in 1924
herontdekt met in de boog
Tobias en daaronder de
apostelen Simon Zelotus
en Judas Thadeus.
(Foto: J. Por)
17
Joop Eikenaar tijdens het
schilderen van de afbeeldingen
in de tweede
nis, 1989-
diepte, 2 mm, gebeuren, hetgeen niet
mogelijk was. Daarna zouden,de loszittende
delen alsnog vastgezet moeten
worden. Grootste nadeel was dat de
vochtwerking en daarmee de oppervlaktespahning
werden verergerd door
de afsluitende laag. Totale “drooglegging”
van de muur was niet mogelijk.
2. Bewerken met siliconen. Deze oplossing
hield in dat een siliconenlaag op
de schilderingen gespoten werd, smeren
was niet meer mogelijk. Dit zou
een definitieve oplossing zijn, omdat
er dan geen restauratiewerk meer mogelijk
is. De schilderingen worden onbereikbaar.
Tenslotte bestond het gevaar
dat de siliconenlaag zou vergelen.
3. Acrylaat aanbrengen. Dit is een lichtecht
produkt dat niet kan vergelen of
anderszins verkleuren, maar het moet
in een lage concentratie worden aangebracht.
Het gevaar bestaat dan dat
het niet diep genoeg in de muur
dringt, zodat op termijn de schildering
met grote plakken tegelijk los kan laten.
4. Fluorteren. Dit is een techniek die in
fluorzuur oplosbare zouten omzet in
onoplosbare zouten. De in de muur
aanwezige zouten konden dan niet
langer met het in de muur aanwezige
vocht naar de oppervlakte worden getransporteerd.
Hoewel dit op zich de
beste oplossing was, zou het transport
van zouten pas na enkele jaren gestopt
zijn. Tegen die tijd zouden de schilderingen
geheel verloren zijri gegaan.
De conclusie van DSM luidde dat de
schilderingen met behulp van chemische
middelen slechts tijdelijk voor verder verval
konden worden behoed. De vochtwerking
achter de aangebrachte laag zou
uiteindelijk tot akelige effecten leiden.
Het leek daarom niet mogelijk op deze
manier de schilderingen aan te pakken.
De vierde mogelijkheid was het opnieuw
schilderen van de afbeeldingen. op een
nieuwe ondergrond van plaatmateriaal.
Dit hield in dat in de nissen stevige,
naadloze, platen werden geplaatst, waar-”
op een ondergrond werd geschilderd die
qua kleursteüing en structuur overeenkwam
met pleisterwerk. Hierop zouden
de schilderingen opnieuw worden
getekend. Deze methode was ook bij de
opgegeven schilderingen in de pastorie
van de Grote Kerk te Leeuwarden met
succes toegepast.
Discussie en besluit
De bovenstaande mogelijkheden hebben
de nodige discussie opgeleverd. Het belang
van de schilderingen was van dien
aard dat een actie tot behoud gerechtvaardigd
was. Hoe dat moest worden
uitgevoerd was een andere zaak. Daarbij
speelden diverse argumenten een rol.
18
– Wat restaureer je eigenlijk nog? Of: hoeveel
oorspronkelijk materiaal is na de restauraties
van 1924 en 1975 nog overgebleven?
– Gaat het hier om de nog aanwezige
originaliteit van het materiaal of om de
vormgeving, de thematiek en de gebruikte
techniek, kortom de artistieke waarde?
– Wordt het restaureren van deze schilderingen
een vijf- of tienjaarlijks terugkerend
probleem met steeds weer kleine
wijzigingen in materiaal en uitvoering? Of
doen we het in één keer goed?
Uiteindelijk is gekozen voor de oplossing
van het volledig kopiëren van de schilderingen
op een nieuwe achtergrond.
Daarbij gelden enkele voorwaarden. Bij
het aanbrengen van de platen in de nissen
moesten de originele schilderingen
zoveel mogelijk worden ontzien. Deze
moesten als het ware worden begraven
achter de nieuwe platen. Een tweede
voorwaarde was dat in de kopie de retouches
van 1975 herkenbaar waren ten opzichte
van de in 1925 gevonden schilderingen.
Als derde voorwaarde werd geformuleerd
dat de schilderingen nauwkeurig
werden opgemeten, de coördinaten vastgelegd
en de bestaande toestand gefotografeerd.
Uitvoering
De gemeenteraad van Zwolle stemde in
met deze werkwijze en stelde een bedrag
van f 36.000,- beschikbaar. Ook ditmaal is
aan Joop Eikenaar gevraagd het werk uit
te voeren, omdat hij de schilderingen
goed kende en omdat van hem voortreffelijk
resultaat te verwachten was, gezien
zijn werk in 1975.
Als nieuwe ondergrond werd gekozen
voor platen uit één stuk die in de nissen
werden geplaatst met rondom een ruimte
van anderhalve centimeter. Deze panelen
werden ter plekke gemaakt en bestonden
uit platen multiplex van 2 meter bij 18
mm, op elkaar gelijmd. Men heeft ze zó
in de nissen bevestigd, dat de schilderingen
niet doorboord werden ten behoeve
van de ophanging van de platen. Dé gaten
en sleuven zijn geplamuurd en uitgevlakt
waarna de panelen werden bespannen
met glasvlies in een alkydharslijm.
Met een acrylverf is de ondergrond op de
juiste kleur gebracht. Om de eenheid in
de ruimte te bewaren werden ook in de
lege nissen panelen geplaatst.
De opmetingen en foto’s van de schilderingen
waren de basis voor het kopiëren
waarbij Eikenaar als volgt te werk is gegaan.
Op transparant kalkeerpapier zijn
de schilderingen overgetrokken. Vervolgens
is het papier omgekeerd en zijn de
schilderingen op de achterzijde nogmaals
overgetrokken. Daarna zijn de panelen in
de nissen aangebracht. Tot slot is de achterzijde
van het papier op de panelen gelegd
en werd de voorzijde overgetrokken
zodat een afdruk van de tekening op de
panelen is gedrukt.
Met penselen en olieverf zijn vervolgens
de lijnen stukje voor stukje uitgewerkt.
Om een gelijkmatige structuur te krijgen
zijn alle penseelstreken onzichtbaar gemaakt
(uitgedast) en werd de nog natte
verf met de kwast beklopt om het oppervlak
gelijkmatig te maken (getamponeerd).
In de. overgangen van licht
naar donker is getracht het effect van
losse penseelstreken te vermijden.
Op grond van het documentatiemateriaal
zijn zoveel mogelijk elementen teruggehaald.
Zo is bijvoorbeeld een nimbus geschilderd
op grond van de foto’s uit 1924.
Het is daarbij steeds een afweging geweest
van wat wel en niet verantwoord
is. Sommige reconstructies van Por uit
1924 zijn om die reden weggelaten. In
de schilderingen zijn deze problemen nog
zichtbaar, doordat het oude werk iets
donkerder is weergegeven en de twintigste-
eeuwse retouches en reconstructies
iets lichter.
Wat uiteindelijk het oordeel over deze
werkwijze ook moge zijn, zeker is dat
een uniek stuk middeleeuwse schilderkunst
in zijn vormentaal en uitdrukkingskracht
bewaard is gebleven. De schilderingen
zijn dan wel geen kunstwerken
van een meester als Giotto, die als prestige-
objecten met ongelimiteerde middelen
kunnen worden vertroeteld. Wel zijn
het nog maar weinig voorkomende werken
van onbekende kunstenaars die uitdrukking
hebben gegeven aan het geestelijk
leven in een lang voorbije tijd.
19
Jacobus Tichlerus (1604-1652):
vertegenwoordiger van
de Nadere Reformatie
W.J. op ’t Hof
Een eerder artikel over de Nadere
Reformatie In Zwolle mondde uit in
de constatering dat de eerste nadere
reformator In de Overijsselse hoofdstad,
Everhardus Schuttenius, piëtistisch
geladen contacten had met diverse
andere personen In Zwolle. Deze
vaststelling leidde tot twee vragen. De
eerste vraag was: vormde Schuttenius
het middelpunt van een groep gelijkgezinden
in Zwolle? De tweede vraag
luidde: kunnen er wellicht nog meer
Zwollenaren dan Schuttenius tot de
bewuste groepering van de Nadere Reformatie
worden gerekend? 1) In dit
artikel wil ik ingaan op de tweede
vraag. Tevens zullen dan flauwe contouren
van het antwoord op de eerste
vraag opdoemen.
Vooraf vraagt nog één punt om opheldering
en wel de term ‘vertegenwoordiger
van de Nadere Reformatie. Hieronder versta
ik iemand die door middel van één of
meer door hem of haar in het Nederlands
geschreven werken de idealen van de genoemde
groepering heeft gepropageerd
en als doelstelling heeft trachten te
verwezenlijken. Dit houdt in dat het in
aanmerking komende oeuvre van de desbetreffende
persoon tijdens zijn of haar
leven verschenen moet zijn. Van de in de
laatste paragraaf van het vorige artikel
genoemde personen komen er drie in
aanmerking voor representant van de
Nadere Reformatie: Wolterus ter Burgh,
Zacharias Heyns en Jacobus Tichlerus.
Aan deze laatste zal nu aandacht worden
geschonken. 2)
Tichlerus’ levensloop
Zoals Schuttenius’ leven verweven was
met Zwolle, zo was dat van Jacobus Tichlerus
verbonden met Deventer. 3) In deze
stad werd Jacobus geboren en op 10 april
1Ö04 gedoopt als zoon van Fenneken van
Keizersweerdt en de predikant van Olst,
Rutgerus Tichlerus die in deze tijd wegens
perikelen rond de pastorie te Olst in Deventer
woonachtig was. 4) Rutgerus was
zelf in Deventer op 4 november 1574, terwijl
hij in deze zelfde stad op 6 oktober
1601 Fenneken huwde. Hun huwelijk
werd gezegend met drie kinderen: Truijken,
Jacobus en Swenne.
Jacobus junior werd op 23 april 1623 als
student in de theologie aan de universiteit
te Franeker 5) en op 11 september 1624
aan de Leidse universiteit ingeschreven. 6)
Het ligt in de lijn der redelijkheid om op
grond van de dedicatie in de eerste druk
van zijn boek aan te nemen dat hij op
kosten van zijn vaderstad gestudeerd
heeft.
Nadat Tichlerus in het voorjaar van 1626
in de classis Deventer het voorbereidend
en het afsluitend examen met goed gevolg
had afgelegd werd hij op 10 oktober 1626
te Wesepe beroepen. 7) Hier werd hij door
C. Bokelman, predikant te Wijhe, voorgesteld
en door H. Weddeus, predikant te
Bathmen, bevestigd. Hij had problemen
met zijn kerkeraad over de slechte toestand
van de pastorie. Eind mei 1630 volgde
hij zijn overleden vader als predikant te
Olst op, nadat hij daar door dezelfde predikanten
als in zijn eerste gemeente was
voorgesteld en bevestigd. Hij had in Olst
dezelfde problemen als in Wesepe. In
20
1653 verwisselde hij Olst voor Elburg.
Twee jaar later werd hij predikant te
Zwolle. Halverwege het jaar 1637 werd hij
als zodanig door Schuttenius, die ook deel
van de beroepingscommissie had uitgemaakt,
bevestigd. 8) Op 21 oktober 1641
kwamen uit Deventer

Lees verder