
l l ^ l
W01S
Historisch
110 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Groeten uit Zwolle
Annèt Bootsmavan
Hulten en
Wim Huijsmans
Ansichtkaart Sassenpoortenbrug 1913
Donderdag, 6 Nov. ’13
Lieve Gerardl
Zoo juist ontvingen we het mandje met waschgoed.
Wat is dat lang onderweg. Ik zal je morgen Vrijdag
dadelijk het gevraagde toezenden per postpakket,
waarin ook een sportblouse.
Denk vooral op je neus, datje daar niet aan peutert.
Jo heeft het ook gehad, doch het was na gebruik der
zalf gauw genezen. Heb je Mevrouw Hostenbach het
pakketje al bezorgd of laten bezorgen? Je hebt me veel
pleisier gedaan met je brief, wel, wel vent, ga maar
zoo door. Met Kersttijd zullen we pret maken. Ik ben
zeer over je tevreden. Cor is weer beter, doch is zoo
speelsch, dat er van leeren zoo weinig komt.
Morgen schrijf ik een brief in ’t pakje. Alles is hier
wel. Hans ook.
(Manchetknoopen ook morgen)
Hartelijk gegroet van je liefh. Papa.
Lieve Gerardl
Morgen zal ik je ook een paar lettertjes schrijven
hoor! en het gevraagde zal ik in het waschmandje
zenden. Je hebt je goed gehouden hoor met je besluiten,
nu lieve jongen, hartelijk gegroet, je liefhebbende
mama.
Gerard Morsink ging in september 1913 op veertienjarige
leeftijd naar het klein-seminarie in Rolduc.
Seminaristen kwamen alleen met kerst, pasen
en de zomervakantie naar huis. De ouders van
Gerard woonden in Zwolle aan de Veerallee nr. 22.
Jo (11) en Cor (8) waren zijn broertjes. Na twee
jaar brak Gerard zijn studie in Rolduc af en kwam
hij weer in Zwolle wonen.
Voor de geschiedenis van de Sassenpoortenbrug
wordt verwezen naar Groeten uit Zwolle in
het eerste nummer van de lopende jaargang.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 111
Redactioneel Inhoud
Herhaalt de geschiedenis zich? In deze aflevering
van het Zwols Historisch Tijdschrift komt in twee
bijdragen een thema aan de orde dat vandaag de
dag weer actueel is. Deze herfst lagen er zandzakken
op de Thorbeckegracht als bescherming tegen
het hoge water. De wateroverlast in vroeger tijden
langs deze gracht wordt zeer beeldend beschreven
in het bijzondere gedicht ‘De Diek’ van wijlen
mevrouw Annie Scheffer. Het dateert uit 1945 en is
gesteld in onvervalst Zwols, een unicum voor ons
tijdschrift.
Dat Zwolle vanouds voortdurend geteisterd
werd door overstromingen komt ook ter sprake in
het artikel over de eerste Zwolse stadsarchitect,
Derk Zwens, van Miriam Schneiders.
Familiedrama’s blijken eveneens een verschijnsel
van alle tijden te zijn. In de bijdrage van
Ben Kam over Jacomina, vormt dit gegeven een
leidmotief met alle gruwelijke en tragische consequenties
van dien.
Wil Cornelissen haalt weer prachtige herinneringen
op; ditmaal aan zijn catechisatie bij de vermaarde
‘rode’ dominee Horreüs de Haas. Tenslotte
de briefkaart; de kerstsfeer indachtig gaat die dit
keer over een Zwols seminaristje uit 1913.
Wij wensen u veel leesgenoegen en uiteraard
een gezond en voorspoedig 1999.
Groeten uit Zwolle Annèt Bootsma-van Hulten en Wim Huijsmans 110
Jacomina: een gerechtelijke dwaling in 1728? Ben Kam 112
Derk Zwens, Bouwmeester en Inspecteur van Stadsgebouwen
te Zwolle, 1777-1820 Miriam Schneiders 122
De Diek Annie Scheffer 135
Catechisatie Wil Cornelissen 139
Literatuur 140
Mededelingen 141
Omslag: Eekwal te Zwolle. Detail van een schilderij door G. Felix
(Stedelijk Museum Zwolle).
112 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Jacomina: een gerechtelijke dwaling in 1728?
Ben Kam
Pentekening van Jan
Grasdorp van de Zwolse
vestingwerken (Stedelijk
Museum Zwolle).
Over de lijfstraffen in Zwolle zijn al eerder
I publicaties verschenen. Tot nu toe is echter
niet diep ingegaan op de procesvoering
en de strafmaat. Het ‘geval Jacomina’ was
aanleiding om nader literatuur- en archiefonderzoek
hiernaar te doen. De bedoeling van het
onderzoek was om na te gaan of er motieven zijn
te vinden die de zwaarste straf uit het rechtboek,
‘levendig radbraken van onder op’ kunnen rechtvaardigen
bij een kennelijk psychisch gestoorde
vrouw van nog geen dertig jaar oud. Dit onderzoek
heeft zich niet beperkt tot de procesvoering
en de uitvoering van de straf: de leefomstandigheden
van Jacomina, de omgeving waar ze woont en
het beeld van het dagelijks leven in de stad geven
zulke interessante feiten over Zwolle in het begin
van de achttiende eeuw, dat een beschrijving daarvan
de moeite waard lijkt.
De feiten, die opgespoord zijn door de uitgaven
van de stad voor het straffen van misdadigers
na te gaan, spreken voor zich. De maandrekening
van 1728 vermeldt een aantal posten voor apprehensie,
detentie en executie van Jacomina Jannes,
‘geëxecuteerd den 24 maij 1728.” Jacomina Jannes
is een 26-jarige vrouw, die in de nacht van 2 op 3
mei 1728 in haar woning man en twee kindertjes
heeft vermoord. Zij gebruikt hiervoor het mes van
haar man, die mandenmaker is en dit mes altijd
bij zich draagt. Als hij naar bed gaat, legt hij het
neer op de stoel naast de bedstee, waarin het hele
gezin gezamenlijk pleegt te slapen.
Soldatendochter huwt soldaat
Jacomina is op 4 november 1701 in Leeuwarden
gedoopt als dochter van de beroepssoldaat (hij is
in 1727 nog steeds in dienst) Johannes Harmens en
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT «3
van Teupke Jans. Hij is soldaat in de compagnie
van Capitein Merwede en doet in Leeuwarden
belijdenis op 13 maart 1700.2 Jacomina komt op de
een of andere manier in Zwolle terecht. Er is geen
attestatie te vinden van haar overschrijving. Zij
gaat op 26 juli 1721 in ondertrouw met Jan Alberts,
een jonge man uit Assendorp. Zij trouwen op 17
augustus te Zwolle met als getuigen Hendrik Jansz
en haar moeder, Cathryne Johannes. Op 6 september
1722 wordt een zoon Albertus gedoopt.
Deze moet jong zijn overleden, want na zoon
Johannes op 14 januari 1724, komt er een tweede
Albertus ter wereld op 28 juli 1726.
De echtgenoot van Jacomina, de mandenmaker
Jan Alberts, staat ook bekend als Jan van den
Doevelaar. Hij werkt sinds zijn ontslag uit militaire
dienst, zo’n jaar of acht geleden, bij Willem
Franke. Franke woont in de Hagensteeg. Of zijn
mandenmakerij daar ook is gevestigd is nergens
uit de verhoren op te maken. De naam van de even
verderop gelegen Mandjessteeg zou kunnen wijzen
op het bestaan van mandenmakerijen in het
stadsgedeelte tussen de tegenwoordige Spoelstraat
en Kerkstraat. Alberts heeft kennelijk enige zelfstandigheid
in zijn werk: hij heeft een mandje
‘aangenomen’ in Assendorp.
Het gezin heeft een aantal jaren buiten de Sassenpoort
in Assendorp gewoond, in de buurt van
de Russeveltsteeg naast de Rijckeboer. De laatste is
een veehouder die in het begin van wat nu de
Assendorperstraat is zijn bedrijf heeft. De Russeveltsteeg
is tot nu toe niet exact geplaatst maar
komt voor in een aantal transportacten.3 Begin
mei 1728 verhuist het echtpaar naar een huisje aan
de rand van de Binnenbleek naast de Bastkuil.
Topografie van de stad
De binnenbleek is een stuk onbebouwd land,
waarschijnlijk grasland, tussen de tegenwoordige
Spoelstraat en de bocht van de Ter Pelkwijkstraat,
waar nu een aantal herenhuizen en de Plantagekerk
zijn gebouwd. De Ter Pelkwijkstraat is in 1728
de Grote Aa, het riviertje dat midden door de stad
loopt en via Gasthuisplein en Grote Markt bij de
Rode Toren de stad weer verlaat. Het is voor de
aanleg van de huidige buitengracht de voortzetting
van de Stuyversgracht, een waterloop door de
Weezenlanden parallel aan de Nieuwe Wetering.
De Kleine Aa kruist de Diezerstraat, stroomt door
de Smeden en zet zich voort als een smalle sloot
tussen Nieuwstraat en Waterstraat tot ze bij het
Hopmanshuis weer in de gracht uitmondt. In de
omarming van deze riviertjes ligt de binnenbleek,
waarvan de functie op de kaarten van Blaeu duidelijk
is aangegeven met drogend linnen.
Op twee van de kaarten van Blaeu (ed. 1649 en
1657 Janssonius) is aan de overzijde van de Grote
Aa, gezien vanaf de binnenbleek, een klein huisje
getekend dat onder aan de wal moet hebben
gestaan. Het ligt precies in het midden van de
basis van het bastion ‘Aan de Ziel’, nu Ter Pelkwijkpark,
maar wel onder tegen de wal aan. Wij
realiseren ons vandaag de dag nauwelijks dat de
gehele Wilhelminasingel (toen ‘Aan de Wal’ geheten)
een totale hoogte had van bijna zes meter!4
Wij genieten nu van een ruim uitzicht over de
stadsgracht, maar in 1728 is daar geen sprake van:
de stad is eng omsloten door een hoog verdedigingswerk,
dat in zijn geheel als militair gebied
wordt beschouwd. Het kent een arsenaal en militaire
galg in het Genverbergbolwerk, een aantal
kazematten in het Bolwerk ‘Aan de Ziel’ en een
bunker in het Sassenpoortenbolwerk. ’s Nachts
worden deze verdedigingswerken door schildwachten
bewaakt en er gaat regelmatig een
patrouille over de wallen de stad rond. De schildwachten
en de patrouilles kijken dus neer op wat
er zich binnen de wal afspeelt.
De situatie uit 1649 is op de kadasterkaart van
1820 nauwelijks veranderd. Het huisje heeft het
kadastrale nummer F 2113 en is in 1820 volgens de
Eerst Aanwijzende Tafel van Grondeigenaren
eigendom van de mandenmaker Albert Gerrits.
Het grondoppervlak is op de kadasterkaart 6 x 10
meter. Wanneer men de situatie nameet op de
huidige kadasterkaart ligt het huisje tussen de percelen
Wilhelminasingel 20 en de huizen aan de
Ter Pelkwijkstraat 2-8. Wie naast het huis no. 20
het gangetje inloopt, komt ook nu nog in een dieper
gelegen tuin uit: het hoogteverschil is ongeveer
2 tot 2,5 meter ten opzichte van de huidige
Wilhelminasingel.
Eind april 1728 verhuist Jacomina met man en
kindertjes naar dit kleine huisje, dat waarschijnlijk
114 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Gedeelte van de kadasterkaart
uit 1832, waarop
de plaats van het
huisje van Jacomina is
aangegeven.
• •wiv--: X
l . ' . - i ' j ' - v- .' . •• :
ook dient als mandenmakerswerkplaats. De twijgen
waar de manden van worden gemaakt, moeten
in water soepel worden gehouden. Men doet
dit in een zogenaamde bastkuil, waar ook de
eikenschors in wordt opgeslagen die in runmolens
(eik = eek, Eekwalmolen), in de molens op het
Sassenpoortenbolwerk en het bolwerk Aan de Ziel
wordt gemalen als grondstof voor de leerlooierij.
Waarschijnlijk moet deze bastkuil, gezien de gegevens
uit de kadasterkaart en de huidige toestand,
geplaatst worden vlak naast of achter het huisje
aan de wal.
De winter van 1727-1728 is vrij zacht met in
februari een tiendaagse vorstperiode. Het voorjaar
is daarna wat kwakkelend, met midden april nog
'hagel, wint, regen en sneeu.'5 Begin mei is het
koud weer, op de 28e mei is er nog steeds een koude
noordoosten wind.
Militaire getuige
De schildwachten die 's nachts op de bastions
waken, zullen dus veel in hun corps-de-guardes
(= wachthuisje, door de stadhuisklerken vaak verbasterd
tot 'koertegaarde') hebben moeten schuilen.
Toch mogen zij de ogen niet in de zak houden,
want ieder uur vertrekt er een patrouille vanaf
één der poorten. Deze moet de volledige ronde
van de stad over de kruin van de wal lopen.6 De
schildwachten moeten de patrouille aanroepen
tijdens hun ronde. Uit tekeningen van Grasdorp
van de Sassenpoortenwal en het bastion Aan de
Ziel blijkt dat de Zwolse regering zich weinig gelegen
laat liggen aan het onderhoud van de corpsde-
guardes. Dit blijkt eveneens uit de verslagen
van de visitatiecommissie der Staten Generaal, die
om de drie jaar de verdedigingswerken komt
inspecteren en in fluwelen bewoordingen de
stadsregering op haar plichten wijst ten aanzien
van het onderhoud.7 Desondanks heeft de stad
formidabele verdedigingswerken; zelfs al worden
er in vredestijd aan de grachtkant touwslagerijen
en leerlooierijen gevestigd, kalk- en looikuipen
uitgegraven en bijbehorende gebouwen geplaatst.
8
Jan Pelser, soldaat in de compagnie van de
Majoor Maas staat zondagavond 2 mei 1728 op
wacht aan de wal achter de binnenbleek. Hier
bevindt zich een wachthuisje halverwege de SasZWOLS
HISTORISCH TIJDSCHRIFT
senpoort en het Genverberg bolwerk. Jacomina en
haar man zijn met de twee kinderen bij hem langs
komen wandelen om acht uur van die avond. De
vader speelde met de kinderen, ging op zijn hurken
zitten en liet ze naar zich toe hollen om ze in
de armen te sluiten 'gelijk een vader gewoon is, die
zijn kinderen liefde betoont.' Zijn vrouw stond er
naast zonder dat Pelser iets ongewoons of onbehoorlijks
aan haar heeft opgemerkt.
De volgende morgen staat Pelser op dezelfde
plaats en ziet een vrouw om halfzeven alleen van
de wal afkomen, over de plank naar het huisje toe
gaan, 'en na een kort verblijf weder om deselve
weg sien terug te komen, en bij de Genverberg de
wal af sien gaan.' Maar 'genoemde Jacomina doe
omtrent een uur daar naa met verscheidene menschen
is weer gekomen, en dat sij doe kermde en
lamenteerde.' De schildwacht holt natuurlijk mee
naar beneden: 'dat het volk bij het huisje gekomende,
en de deur opgestoten zijnde hij daar
mede is ingegaan en de lijken gesien heeft. En dat
de vrouw aanstonts is weggegaan.' Als de ondervragende
schepen, Van Laer, hem hierover nader
aan de tand voelt, zegt Pelser dat hij niet zeker
weet of de vrouw die hij de eerste keer heeft
gezien, Jacomina was.
Die eerste vrouw blijkt Janna du Vernay te
zijn, de vorige bewoonster van het huisje. Zij is een
wat oudere vrouw, die nu in de Spoelstraat woont.
Zij vertelt dat Jacomina met haar gezin op zaterdag
1 mei in het huisje is getrokken. Jacomina
kwam uit Assendorp en haar huisraad is met een
wagen vervoerd. Het uitladen ervan heeft nauwelijks
een kwartier geduurd. Janna, die op die zaterdag
nog wel drie uren in het huisje gebleven, heeft
mogelijk geholpen met de boel aan kant maken.
Zij heeft die middag niets vreemds aan Jacomina's
man gemerkt. Eerder kwam hij dagelijks bij Janna
in huis om een pijp op te steken. Wel klaagde Jacomina
dat zij in een slechte en armelijke staat was,
dat haar man zo dommelig werd, soms wat
'ylhoofdig' was en dat hij zich zorgen maakte over
een valse beschuldiging aan zijn adres over het stelen
van twijg.
Vroegopstaande vrouwen
Op zondagmiddag 2 mei is Janna weer bij Jacomina
langs geweest. Zij heeft toen noch aan Jaco-
Klinkenslot, binnenzijde
van een voordeur
(foto: B.J. Kam).
n6 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Laatste regels uit de
declaratie van scherprechter
Bernhardus
Moedt (Gemeentearchief
Zwolle, RA421).
mina, noch aan haar man iets bijzonders gemerkt.
Als Janna op de bewuste maandagmorgen Jacomina
wil ophalen om samen spinazie te plukken,
wordt de deur niet opengedaan. Ze vindt dat
vreemd: 'Dat sij getuige gisteren morgen omtrent
kwartier na ses nog aan het huisje van Jacomina is
geweest en aan de riem getrocken en tegen de deur
gedottet, doch die niet kunnende op krijgen. Dat
sij daar op aan de houten vensters getrocken en
die ook toe bevonden heeft, en doe daar tegen
gedottet en geroepen, Jacomina slaapje nog? dog
dat geen gehoor krijgende achter om is gegaan en
tegen de glazen van het venster na de bleeke ook
geklopt, en daar door gesien hebbende dat de
mans schoenen voor het bed stonden, zij, getuige,
denkende dat sij nog slipen, is weg gegaan.' Zij kan
de klink waarmee de deur is afgesloten ook niet
optrekken. Ze denkt dat dit door een klompje of
een houten wig wordt belet.9
Zwerftocht buiten en in de stad...
Uit de getuigenverklaringen en uit het verhoor
blijkt dat Jacomina die ochtend ineens erg in de
war is. Zij is her en der in de binnenstad in een
soort verdwaasde toestand hulp gaan zoeken.10 Zij
verlaat haar huisje even na half zes en gaat de Wal
op, gekleed in een gewone rok en een rood baaien
onderrok. Zij ziet dat zij wat bloed aan haar hand
heeft en gaat tussen het Zielbastion en de Sassenpoort
de wal weer af aan de grachtzijde en spoelt
daar haar handen af.
Daarna gaat zij de Sassenpoort uit richting
Assendorp en zij verschijnt tussen zes en half
zeven bij haar schoonzuster, Hermjen Alberts om
haar te vragen met haar mee te gaan naar Willem
Franke. Zij wil Willem om 'goede woorden' vragen
omdat haar man wat 'geklijk in 't hoofd' is. Hij
heeft aldoor het idee dat Franke hem verdenkt van
diefstal van twijgen.
Zo gezegd zo gedaan: ze gaan naar Franke's
huis. Die is echter niet thuis en ze gaan terug naar
Jacomina's huisje. Daar aangekomen, kan de
schoonzuster de deur ook niet open krijgen. Ze
gaat dan achterom gaat en als ze door een ruit
gluurt, ziet ze de man 'doot op bedde' liggen.
Daarna is zij zo van streek dat zij zich er niets meer
van kan herinneren.
Uit de verschillende getuigenverklaringen is te
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 117
Model van een houten
kruis waarop het radbraken
werd uitgevoerd
(Heynsbergen, Depijnbank
in de Nederlanden
Groningen 1925).
destilleren dat rond half acht een aantal mensen,
onder wie Jacomina, haar schoonzuster Hermjen
Alberts, de vroedvrouw Marrichje Bieleveld (die
wakker is geworden van het gelamenteer op straat
en uit haar vroedvrouwentoren aan de Spoelstraat
de straat op gaat), ene Lisabet en een wever
genaamd Berent, weer in de richting van het huisje
gaan. Jacomina heeft intussen Willem Franke op
de plank naar de (bast)koele gevonden. Ze heeft
hem meegenomen naar het huisje.
Willem Franke brengt wat rust onder de jammerende
vrouwen. Ook hij kan de deur eerst niet
open krijgen. Nadat hij deze heeft opengeschopt,
drommen ze allemaal het huisje binnen. Wanneer
ze de man en kinderen in hun bloed zien liggen,
deinzen ze verschrikt terug. Willem durft nog wel
te kijken. Hij verklaart later aan de onderzoekende
schepenen dat hij een mes gezien heeft, dat voor
het bed op een kleed lag. Hij is het huisje niet binnen
geweest.
Intussen heeft Jacomina iets van de muur af
gehaald. Later blijken dit een jas en een broek te
zijn die zij een paar dagen te voren bij 'Mot-Anna',
een uitdraagster bij de Sassenpoort, heeft gekocht.
Terwijl alle anderen reddeloos en redeloos rondlopen,
gaat Jacomina met de kleren eerst naar Aaltje
in de Stern, een huis in de Spoelstraat. Zij heeft
dan de rok en broek nog over de arm, en klaagt
haar nood: er is iets vreselijks gebeurd in mijn
huis. Een soldaat, Jan Schallenberg, die in de Stern
is ingekwartierd, gaat snel kijken in het huisje van
Jacomina. Later verklaart hij tegenover de schepenen,
dat hij 'het lijk van de man aan de schouder
heeft gevoeld en daar aan geen merkelijke warmte
heeft bemerkt.' Intussen loopt Jacomina, met de
kleding nog steeds over de arm, naar Annichje
Evers, huisvrouw van Barteld van Keulen. Ze
komt daar omstreeks kwart voor acht 'schrijende
en krijtende' in haar kelder: mijn man heeft zichzelf
en mijn twee kindertjes om hals gebracht. De
jas heeft Jacomina in de laatste slachttijd voor 3,5
gulden gekocht, maar nog steeds niet betaald; de
broek is door Jacomina's man drie weken eerder
gekocht voor twee gulden, maar ook nog niet
betaald. Jacomina gooit het spul in de kelder op
een stoel en holt weg.
n8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Kwitanties bij de tenuitvoerlegging
van het
vonnis (Gemeentearchief
Zwolle, RA421).
Wie is er toerekeningsvatbaar?
Intussen heeft het gebeurde zich als een lopend
vuurtje door de stad verspreid. Als Jacomina, nog
steeds geheel overstuur in de Schoutenstraat
loopt, vraagt iemand haar of ze dan niet weet dat
haar man en kindertjes dood zijn? Zij antwoordt
ontkennend. Ze gaat bij een soldatenvrouw,
Christina ter Horst, het huis in en wordt uiteindelijk
door de Schout-bij-Nacht1' meegenomen.
De magistraat verhoort haar verscheidene
keren. In het begin probeert zij zichzelf vrij te pleiten.
Ze zegt dat haar man de kindertjes de hals
heeft afgesneden en daarna de hand aan zichzelf
heeft geslagen. Dit verhaal wordt echter al snel
ontzenuwd door de medici en chirurgijns, die een
onderzoek aan de lijken verrichten en daar verslag
van uitbrengen.
Jacomina wordt gevangen gezet in Gosen's gat,
waarschijnlijk de kelder onder de Raadstoren. Tijdens
de eerste verhoren zegt ze dat haar man al
geruime tijd niet goed meer bij zijn verstand was
en 'wat gek-lijk in 't hoofd.' Als niemand uit haar
familie dit kan bevestigen, verandert het verhaal.
Ze gaat zichzelf tegenspreken. Eerst zegt zij nog
dat haar man haar heeft aangezet de moorden te
plegen. Wanneer men haar op 7 mei verhoort in
de keuken van het stadhuis, waar de lijken van
man en kinderen heen zijn gebracht, bekent zij
volledig en vraagt de magistraat om een genadige
sententie en voor haar lichaam een kist.12
De magistraat blijft toch twijfelen en laat de lijken
nogmaals onderzoeken in de keuken van het
stadhuis. Alle Zwolse doctores medicinae en alle
chirurgijns worden hiervoor opgetrommeld. Zij
moeten dit maal extra goed opletten of zij enige
aanwijzing kunnen vinden dat de man het zelf zou
hebben kunnen gedaan. Bloedsporen aan zijn
handen zouden bijvoorbeeld Jacomina's verhaal
kunnen bevestigen.13 Verder bestaat er twijfel over
de deur: de vrouwen beweren in eerste instantie
dat de deur op slot was, maar Franke kan hem
makkelijk open krijgen. Ook wordt de stads-smid,
Tegelaer er opnieuw heen gestuurd om een verslag
te geven van de toestand van klink en slot.
Jan Alberts en de beide kinderen zijn op vrijdag
8 mei 's ochtends om 8 uur op het grote kerkhof
begraven, op kosten van de armkamer.
In het verloop van de zeven bekentenissen die
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 119
Jacomina tussen 7 en 20 mei aflegt komt de ware
toedracht naar voren. In de conclusie van de
onderzoekende schepenen, de cameraars Queisen
en Voet wordt gesteld, dat Jacomina 'buiten pijne
en banden van yser' vrijwillig bekend heeft, dat zij
ongeveer een halfjaar geleden, na enige mishandeling,
kwade bejegening en onware beschuldigingen
door haar man, het voornemen heeft opgevat
hem bij de eerste de beste geschikte gelegenheid
om te brengen. Het beroep op kwade influisteringen
'van den duyvel' dat de rechters haar als
uitweg voorhouden wijst zij af. Zij zegt met opzet
het huisje gehuurd te hebben, niet zozeer omdat
het een stuiver in de week minder huur deed,
maar omdat zij daar zonder buren zou wonen:
'dat sij omtrent veertien dagen voor Maij laatstleden
haar kamer, daar sij woonde en wel blijven
konde, heeft opgezegt, en daar omme te meer
geresolveert was om het huijsje op de Wal te huuren,
omdat het zelve van andere huijsen meer
afgesondert zijnde, zij daar haar voornemen te
lichter soude kunnen uitvoeren'.14 Ze zegt dat zij
om vijf uur wakker werd en 'het in den sin kreeg'
haar kinderen om te brengen. Ze heeft het mes van
haar man gepakt, over hem heen reikend naar de
stoel voor het bed waar het lag en heeft eerst het
oudste kind de hals doorgesneden 'omdat het zoo
een snappertjen was en mocht klappen.' Ze heeft
het op haar eigen plaats gelegd en heeft daarna op
de knieën zittend ook het jongste kind omgebracht,
dat zij zeer lief had. Het was zo'n lekkere
dikkerd die ze nog steeds aan de borst had. Daarna
is zij over haar man, die diep in slaap lag, uit bed
gestapt. Ze heeft een tijdje op een stoof gezeten en
daarna haar man op dezelfde manier gedood.
Toen heeft zij met een ander mes een stuk brood
gesneden. Toen ze dit heeft opgegeten, is ze uit
huis gegaan en heeft haar gezicht en handen in de
gracht afgewassen.
De magistraat heeft na deze laatste complete
bekentenis haar alles nog eens puntsgewijs
gevraagd en voorgehouden. Jacomina heeft daarop
gezegd dat alles zo is gebeurd en dat zij er niets
meer aan hoefde te veranderen of toe te voegen.
Schuldig bevonden en veroordeeld
Het vonnis wordt op 22 mei uitgesproken en 24
mei op het schavot op de Grote Markt uitgevoerd
door de scherprechter van Schuettorf, Bernard
Muth.15 Eerst wordt de rechterhand waarmee het
feit is gepleegd, afgekapt. Daarna wordt Jacomina
van onderen op levend geradbraakt. Vervolgens
wordt met hetzelfde mes waarmee de misdaad is
geschied, enige sneden in de hals gegeven. Tenslotte
wordt met een bijl het hoofd afgekapt. De
romp wordt naar het galgenveld aan de Oude
Meppelerweg gesleept en aldaar op een rad tentoongesteld;
het hoofd op een pen, de rechter
hand insgelijks. Drie knuppelen, een grote en twee
kleine die de slachtoffers voorstellen als mede het
mes worden bevestigd aan het rad, waarop haar
lichaam met nieuwe kettingen is vastgemaakt.
Dit zal ook in de ogen van de tijdgenoten als
een uitermate zware straf gegolden hebben. Het is
een straf die uit de Middeleeuwen is overgebleven
en in onze stad in de achttiende eeuw slechts eenmaal
vaker is toegepast: bij het berechten van een
bende, die tientallen berovingen, moorden en verkrachtingen
op zijn conto heeft gebracht en waarvan
een lid in 1723 ook is geradbraakt. Veel eerder,
in 1498, zijn twee rovers geradbraakt en in 1576 een
drievoudig moordenaar die onder de galg is
begraven.16
In Zwolle zijn tussen 1500 en 1800 behalve
Jacomina slechts drie vrouwen met de dood
gestraft: eenmaal wegens vergiftigen van de werkgeefster
en tweemaal wegens moord op een pasgeborene.
De uitvoering ervan is niet geschied door
ophangen, wat wordt verklaard met de redenering
dat men het onethisch vindt om een vrouw met
rokken aan te laten spartelen. Men gebruikt dan
een wurgpaal waarbij een touw om de hals wordt
aangesnoerd totdat de dood intreedt.
In het gehele proces-verbaal van het onderzoek,
de verhoren van getuigen en Jacomina zelf,
wordt slechts éénmaal de vraag gesteld, of'de duyvel
haar deze slechtigheid heeft ingegeven.' Een
bevestigend antwoord had mogelijk voor Jacomina
een uitweg kunnen betekenen naar een mildere
straf. Altijd nog wel de doodstraf, maar in de ogen
van de medemens een veel minder vernederende
en minder onterende manier van straffen dan radbraken.
In onze ogen moet Jacomina gehandeld heb120
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Wagenwiel met een
paal waarop het lijk van
de terechtgestelde tentoon
wordt gesteld (uit:
Justiz in Alter Zeit, Mittelalterliches
Kriminalmuseum
Rothenburg
o/d T.).
ben in een soort schemertoestand waaruit zij
geleidelijk aan ontwaakt is.17 De magistraat geeft
haar, zo blijkt steeds uit de vragen die haar worden
gesteld, ruim de gelegenheid om het te voren beramen
van de moord te ontkennen. Jacomina bevestigt
echter dat zij al een halfjaar met de gedachte
speelt haar man om te brengen, omdat hij haar
valselijk heeft beschuldigd 'een loopster en een
snijpster' te zijn.18 Maar op de vragen waarom zij
ook haar kindertjes heeft omgebracht kan zij geen
redelijk klinkend antwoord geven: ze wil nadat
haar man dood is weglopen naar Friesland en dat
zou zonder kinderen minder belastend zijn. Ze
begrijpt het zelf ook niet, ze 'had het jongste zeer
lief omdat het haar nog soog.'
Tijdens haar gevangenschap krijgt ze het eten
in de kelder gebracht en er worden ook kaarsen
voor de nacht gekocht. Overdag is de kelder door
glas-in-lood ramen van daglicht voorzien, wat
blijkt uit een rekening van de glazenmaker. Men
haalt twee maal medicijnen bij de apotheker Hanselaar,
en er zijn twee hemden en een broek met
kousen voor haar aangeschaft.
De kosten van proces en executie
Tenslotte volgt een overzicht van de kosten die de
magistraat heeft moeten maken om Jacomina te
berechten en om recht te laten geschieden. Voorzover
uit de maandrekeningen is op te maken
heeft de stad hiervoor 556 gulden besteed. Het
grootste bedrag gaat naar de secretaris Rouse, 233
gulden en 10 stuiver. De Schout bij Nacht declareert
voor alle bewaking, mede voor zijn suppoosten
91 gulden. De scherprechter 86 gulden, de
stadstimmerman en de smid tesamen 75 gulden.
Wanneer men rekening houdt met een omrekeningsfactor
van 50 komt het bedrag van ƒ 556 op
ƒ 27800,- anno 1998; een factor 75 komt op
ƒ 41700,- uit.
Ter vergelijking kan ook gekeken worden naar
de maandhuur voor een eenkamerwoning. Jacomina
betaalt ongeveer een gulden per maand; een
studentenflatje doet in 1998 ongeveer ƒ 400,- per
maand; maar daar is dan gas, licht en verwarming
bij inbegrepen. Een doodskist kost in 1728 eveneens
een gulden. Tegenwoordig heeft men voor
ƒ 100,- hoogstens het deksel. Het staand horloge
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 121
van de Zwolse klokkenmaker Bramer dat in mei
1728 in de raadszaal is geplaatst, kost ƒ 400,-•
Één ding is duidelijk, ongeacht de omrekeningsfactor
die men toepast: de kleine Zwolse
gemeenschap van niet meer dan tienduizend
inwoners besteedt een astronomisch bedrag om
het recht zijn loop te geven. Om de beweegredenen
hiertoe nader te analyseren zij verwezen naar
de juridische literatuur.19
Noten
1. Gemeentearchief Zwolle (GAZ), AAZ013252/3253.
2. Gemeentearchief Leeuwarden, DTB 61 fol. 25.
3. GAZ, Transporten 1796 pag. 277 en 4 januari 1758.
4. De enige betrouwbare bron hiervoor is een bestek
in AAZ0V6561, stuk 8, waarin als standaardmaat de
hoogte van het bolwerk 17 voet is (zonder borstweer)
en de breedte op de kruin 40 voet; de gracht is
130 voet breed en 11 voet diep.
5. Dagboek van Aleida Leurink. Excerpta welwillend
ter beschikking gesteld door drs. J. Buisman,
KNMI.
6. GAZ, AAZ0V353 10 september 1786: Wagt-Reglement
of Ordre voor het Guarnisoen te Zwolle, artikel
16 en 21.
7. GAZ, AAZ001/1661: Verbalen der Gecommitteerden
Forificatiewerken 1674-1744.
8. Het blijkt moeilijk te zijn om de juiste afmetingen
van de aarden wal te achterhalen. In AAZ01-6561
een missive van de ingenieur Hilbrand Smit, gedateerd
27 oktober 1607 aan de Staten Generaal: 'die
wal op 17 voeten hoog... op zijn cruin een borstweer
daar op naar behoor, de gragte daar voor 130 voet
wijt en 11 voet diep.. Omgerekend is de hoogte dan
4,89 meter; de breedte van de kruin is 40 voet (11,2
meter). Nameting op de kadasterkaart van 1822
geeft als walbreedte 10 meter tussen Sassenpoort en
Genverberg.
9. Dit sluitsysteem bestaat heden ten dage nog in boerenschuren
en tot voor kort in doktershuizen met
een vrij spreekuur: een scharnierende klink aan de
binnenkant van de deur valt bij het sluiten achter
een haakje, maar kan met een touwtje dat boven de
klink door een opening naar buiten is geleid, van
buiten worden opgetild. Daarnaast is er ook vaak
een extra sleutelslot aanwezig, dat echter alleen van
buiten met een sleutel kan worden ontsloten.
10. GAZ, RA001/421 pagina 73.
11. Te vergelijken met de Commissaris van Politie nu.
12. GAZ, RA001/421 pag. 148. De keuken van het stadhuis
bevond zich mogelijk in de raadstoren, waarvan
nu de fundamenten nog in het plaveisel zijn
aangegeven. Lijkschouwingen werden hier vaker
uitgevoerd.
13. GAZ, RA001/421 pag. 97 en pag 157.
14. GAZ, RA001/421 pag. 197.
15. Zie voor scherprechters te Kampen en Zwolle
C.R.H. Snijder, Het scherprechtersgeslacht Snijder/
Schneider te Kampen (1687-1791) in Gens Nosfra
(51) 1996, pag. 317-348.
16. GAZ, maandrekening 1576 pag. 210.
17. Zie hierover: Harold S. Klawans, De slapende moordenaar:
belevenissen van een neuroloog in de rechtszaal
(Bert Bakker) Amsterdam 1992; een wat warrig
boek met slecht beschreven Amerikaanse casuïstiek;
dr. A.P. de Boer, Partnerdoding: een empirisch forensisch-
psychiatrisch onderzoek (Gouda Quint)
Arnhem 1990.
18. Snijpster = (mogelijk) prostitué. Komt in Van Dale
niet voor.
19. Voor een overzicht zie de literatuuropgave in B.J.
Kam, Capita selecta, capita occidorum (Geert
Groote) Zwolle 1991, pag. 303-306; spec. H. von
Hentig, Die Strafe Basel 1954, pp. 32-43.
122 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Derk Zwens
Bouwmeester en Inspecteur van Stadsgebouwen
en Werken te Zwolle, 1777-1820
Miriam Schneiders In het Gemeentearchief van Zwolle is van 18
november tot 20 december 1996 een tentoonstelling
gehouden met de titel: 'Bouwen voor
Zwolle; Zwolse stadsarchitecten en hun werken
uit de 19de en 20ste eeuw.' In deze tentoonstelling
werd op overzichtelijke wijze de ontwikkeling en
uitbreiding van Zwolle in de periode 1777-1951 in
beeld gebracht. In deze periode was een tiental
stadsarchitecten werkzaam. Omdat de namen van
alle architecten bekend waren, evenals de perioden
waarin zij voor de stad gewerkt hebben, konden
veel van al dan niet gerealiseerde werken
getoond worden. Niet iedere architect was, om
wat voor reden dan ook, in staat imposant werk na
te laten. Iedere uitbreiding van de stad, bouw van
een kerk, school of ziekenhuis was mede afhankelijk
van bestuurlijke beslissingen en financiële
middelen. Ook niet uitgevoerde werken, op tekening
of in de vorm van een maquette, waren
belangwekkend vanwege de intentie waarmee
getracht is de stad te verbeteren of te verfraaien.
Men kan zeggen dat de stadsarchitecten uit de
negentiende en twintigste eeuw in sterke mate het
aanzien van Zwolle hebben bepaald.
Als eerste van de in totaal tien stadsarchitecten,
wordt Derk Zwens genoemd. Op 2 november
1777 vond zijn benoeming tot Bouwmeester en
Inspecteur van Stadsgebouwen en Werken plaats.
Wie was deze Derk Zwens en wat heeft hij in zijn
lange ambtsperiode van 1777 tot aan zijn dood in
1820 voor de stad betekend?
Situatie eind achttiende eeuw
Om deze vragen te kunnen beantwoorden is het
belangrijk om te weten hoe de stad er aan het eind
van de achttiende eeuw uitzag en hoe de politieke
en sociale situatie was toen Zwolle nog deel uitmaakte
van de nationale defensie. Vanaf circa
1600 tot 1800 vervulde de stad namelijk een
belangrijke functie in de landsverdediging. Het
patroon van stadswallen, bastions en vier buitenschansen
kenmerkte Zwolle als frontierstad. Verdedigingswerken
waren aangelegd en onderhouden
op kosten van de staat. Daar stond tegenover
dat Zwolle de verplichting had om in tijden van
nood een stadsgarnizoen toe te laten. Zwolle wist
ondanks ingrijpen van de overheid in die tijd zijn
vooraanstaande plaats te behouden. Dat wil zeggen
dat de stad een belangrijk knooppunt bleef in
het net van land- en waterwegen en dat het zijn
functie in het bestuurlijk en militaire stelsel
behield.
Hoewel onder leiding van Menno van Coehoorn
in het begin van de achttiende eeuw nog
moderniseringen zijn doorgevoerd, bleek het vestingstelsel
langzamerhand niet meer te voldoen en
speelde de strategische betekenis tegen het einde
van die eeuw geen rol meer. In 1790 werd Zwolle
door de toenmalige landsregering tot open stad
verklaard en de wallen, bruggen en stadspoorten
werden teruggegeven aan de stad. Door de uitrusting
van kostbare vestingwerken was er in de
periode 1600-1800 nauwelijks stadsuitbreiding
mogelijk. Gelukkig viel dit samen met een periode
van geringe stedelijke expansie, zodat deze beperking
weinig problemen gaf. Op deze manier bleef
de laatmiddeleeuwse stedenbouwkundige structuur
van de stad gehandhaafd en bleef het oorspronkelijke
stratenplan grotendeels intact.
Menig pand is verbouwd of aangepast omdat er
weinig gelegenheid was tot nieuwbouw. Technische
gebreken en nieuwe bouwvoorschriften konden
leiden tot een nieuwe bouwopgave, maar ook
uit overwegingen van welstand of veranderde
functie kon tot nieuwbouw of verbouw van een
bestaand pand worden besloten.' Als opsteller van
een belangrijke ordonnantie inzake het bouwwezen
rond het midden van de achttiende eeuw,
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 123
speelde Abraham Hanselaer een belangrijke rol.2
Hanselaer was in deze tijd stadsbouwmeester en
cartograaf en in de genoemde ordonnantie legde
hij belangrijke functie-eisen voor de stadsbouwmeester
vast. Van 1753 tot 1770 (Hanselaer overleed
in 1771) hield hij uit hoofde van zijn functie
een register bij van rapporten met aantekeningen.
3 Dit register bevat onder meer tekeningen,
rekeningen en een lijst van gemelde defecten
met een verslag van verrichte reparaties. Hanselaer
hield ook een administratie bij van bestekken
en aanbestedingen van werk ten behoeve van de
stad.4 Dat een stadsbouwmeester verantwoordelijk
was voor een goede naleving van de bouwvoorschriften,
diende voornamelijk een gemeenschappelijk
belang, namelijk de veiligheid van de
stad en het zorgvuldig omgaan met de beschikbare
ruimte. Brand was nog altijd vijand nummer één.
Voor een verbouwing diende men toestemming te
vragen en de verbouwing moest men onder toezicht
van de stadsbouwmeester laten uitvoeren.
Intussen kampte de stad herhaaldelijk met
overstromingen en had het waterstaatkundige
problemen. Een kunstmatige verbinding met de
IJssel waar Zwolle al zo lang naar verlangde, werd
keer op keer geweigerd. Ondanks oorlogsdreigingen
voerde de stad, via het Zwarte Water en de
Zuiderzee, nog een levendige handel met Holland.
In 1795 was Zwolle met 12.220 inwoners een middelgrote
stad.
Aanstelling van een bouwmeester
De vraag waarom de stad Zwolle in 1777 behoefte
had aan iemand die beschikte over 'meer dan
gemeene kundigheid en uit dien hoofde ook
genoegsame autoriteit,' had verschillende oorzaken.
Naar alle waarschijnlijkheid stelde de stad
eind achttiende eeuw steeds strictere bouwvoorschriften
op en wilde ze de naleving strenger controleren.
De ruimte in de stad was immers
beperkt.
Toen bovendien in 1775 en vooral in 1776 zware
stormen overstromingen veroorzaakten, kwamen
Raad en Meente tot het inzicht dat 'eenig algemeen
opzigt over stadswerken en arbeiders van
allerhande soort' nodig was.5 De aanstelling van
een stadsarchitect in naburige plaatsen, had al het
7
nut van zo'n functionaris aangetoond.
Het vaststellen - het was bijna
bijeenschrapen - van het salaris voor
de te benoemen Inspecteur of Stadsfabrique
vormde nog wel een probleem.
6 Maar de heren kameraars en
timmermeesters hadden de oplossing
gevonden door het tractement
samen te stellen uit de volgende posten:
uit het tractement van de vacerende
post van Stadsinspecteur
ƒ 150,-; uit het vaste dagloon van de
stads timmermansbaas, thans vacant
ƒ 250,- a ƒ 260,-; uit het vaste loon
van de stads metselaarsbaas ƒ 200,-;
uit de dubbeltjes welke de stads stratenmakersbaas
trekt van de daglonen
van de vier knechten ƒ 100,-.
Sollicitatie in de vorm van een
geschreven visitekaartje. De tekst
luidt:
Lucas van Bijleveld, timmerman
En onderwijzer der bouwkonst met de
daartoe Behoorende, Als geometrie of
Lantmeetkunde
En — perspectiefofdoorsigtkunde en
Zonnewijzerkunde ofgnomonica
ten huijse van de weduwe Legran in de
St. Pieterstraat te Haarlem (Religie
Gereformeert)
(Gemeentearchief Zwolle).
124 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Eekwal te Zwolle. Schilderij
door G. Felix (Stedelijk
Museum Zwolle).
Samen leverden deze posten een bedrag van
ƒ 700,- op. Een jaartractement van ƒ 600,- (uiterlijk
ƒ 700,-) was zo beschikbaar gekomen.
Dat het stadsbestuur aan de openstaande functie
van stadsarchitect op landelijk niveau bekendheid
heeft gegeven, blijkt wel uit de tientallen sollicitaties
uit alle hoeken van het land, zoals Amsterdam,
Monnickendam, Enkhuizen, Haarlem,
Utrecht, Lisse, Gorinchem en Geertruidenberg.7
In de 'Memorie van sollicitanten na de Architec
plaats' staat achter de naam van iedere kandidaat
zijn vakgebied of huidige functie geschreven. Op
de vacature reageerden timmermansbazen, een
architect-landmeter, maar ook een 'adjunctfabricq'.
Maas van Altena uit Geertruidenberg,
stuurde een attest van goed gedrag mee, afgegeven
door de 'Regering van Geertruydenberg', met de
toevoeging dat hij sinds 1772 'tot opzichter en
directie van gebouwen' was 'geëmployeert' en
daar ook woonde. Weer een andere kandidaat liet
een prachtig geschreven visitekaartje achter.
Jacob Schut, de baas van Lucas van Bijleveld en
timmerman te Haarlem, schreef in zijn aanbevelingsbriefvan
13 december 1777, dat 'deze hem liever
hield dan liet gaan 'en dat hij een 'seer capabel
timmerman en Architect is, die seer fraay tekend.'
Ook de naam Derk Zwens komen we op de lijst
tegen: 'Derk Zwens, Molemaker en Timmermansbaas
te Diemen' met als toevoeging 'welke persoon
alhier sig heeft gepresenteerd en eenige tekeningen
heeft overgegeven.' Blijkbaar is Zwens
voor een persoonlijk gesprek uitgenodigd of vond
hij het zelfde moeite waard om vanuit Diemen, bij
Amsterdam, een reis naar Zwolle te ondernemen
om zich persoonlijk voor te stellen en enkele door
hem gemaakte ontwerpen te overhandigen.
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 125
Bekend is dat na een eerste selectie drie kandidaten
overbleven, die zich vervolgens onderwierpen
aan een proeve van bekwaamheid. Deze
bestond onder andere uit een test bestaande uit 46
opgaven, opgesteld door de deskundige Cornelis
Redelijkheid. Ook de beoordeling, voorzien van
schriftelijk commentaar, is gedaan door Cornelis
Redelijkheid. De drie kandidaten werden verzocht
niet hun eigen naam te gebruiken, maar daarvoor
in de plaats de opgaven te voorzien van hun
respectievelijke code X, Y of Z. Dat men wel van
goede huize moest zijn om in aanmerking te
komen voor de functie van stadsarchitect, bewijzen
de volgende opgaven:
'Wat onderscheyd is er tussen steen - en
schulpkelk, en waar en hoe moet men deze
gebruyken ? Waartoe gebruykt men tras of
cement?
Wat is kruisverband ? Welk verband is het beste?
Hoe zet men twee hoeken op een vallende en
staande tand?
Wat zijn stroomlagen en waartoe dienen die?
Wat voor steenen heeft men te verkiezen in
waterwerken, in Regen en Wind?
Hoe conserveert men de gewelven voor 't
doorwateren? Hoe bepaalt men de dikte van
een gewelf? Welke gewelven zijn de besten en
de sterksten? Wat is een dijk? Hoe moet men
die aanleggen als er 20 voet in de hoogte tegen
aanperst?'
Behalve bovenstaande opgaven die betrekking
hadden op de praktijk van het bouwen en het
onderhoud van waterwerken, bogen de drie kandidaten
zich ook over opgaven die te maken hadden
met het heien en de aanleg van sluizen en slikken.
Kortom, van de toekomstige stadsarchitect
werd verwacht dat hij deskundig was op een breed
terrein. Derk Zwens was in ieder geval één van de
kandidaten. De tweede kandidaat was vermoede-
Kamperpoort. Gewassen
tekening van DJ.
van der Laan; 1780 (Stedelijk
Museum Zwolle).
126 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Gezicht op de Diezerpoort.
D. van Elten; ca.
1783 (Stedelijk Museum
Zwolle).
lijk A. Wittenberg, architect en landmeter van stad
en graafschap Zutphen, omdat hij als eerste staat
vermeld op de 'Selectus van de Sollicitanten na de
Architect plaats.' De derde kandidaat was Hendrik
van Raan, afkomstig uit Amsterdam en wonende
aan de Voorburgwal tegenover de Nieuwstraat.
Na zijn afwijzing stuurde Van Raan het stadsbestuur
twee brieven. In de eerste brief vraagt hij om
teruggave van zijn sollicitatiebescheiden, inclusief
de opdracht van sluis en bestek, de 46 gemaakte
opgaven en andere tekeningen. Dit, omdat deze
sollicitatie hem 'veel tijd, versuym en moeyten en
kosten hebben veroorsaakt.' De tweede brief,
gedateerd 10 december 1777, is minder vriendelijk
van toon. Uit deze brief blijkt dat Hendrik van
Raan nu wel zijn tekeningen heeft ontvangen,
maar nog steeds een tekening van een sluis mist èn
zijn antwoorden op de 46 opgaven, die hij had
gemaakt op '14 zijden papier waarop geen van
allen zijn naam stond, omdat voorn. Heeren mij
ordineerde die er af te laten.' Zijn ontwerp van een
antieke gevel eiste hij ook terug. Maar Derk
Zwens, zoon van een sluiswachter uit Diemen,
werd geselecteerd en op 2 november 1777
benoemd tot Bouwmeester en Inspecteur van
Stadsgebouwen en Werken.
Derk Zwens
Derk Zwens was 33 jaar oud toen hij in Zwolle
benoemd werd. In juni 1778 werd Zwens met zijn
vrouw Jacoba van der Hijde ingeschreven in het
lidmatenboek van de hervormde kerk.8
De functie van stadsarchitect heeft hij maar
liefst 43 jaar lang, van 1777 tot aan zijn dood in 1820
vervuld. De echtgenote van Derk Zwens, Jacoba
van der Hijde (ook geschreven als Heide) overleed
in 1790. Dat haar dood niet onverwachts kwam,
blijkt uit het testament, dat zes dagen voor haar
dood op 9 februari is opgemaakt.9 Jacoba liet hem
geen kinderen na en nog datzelfde jaar, Zwens is
dan 46 jaar, hertrouwde hij met de tien jaar jongere
Anna Maria ter Smitten. Het huwelijk vond
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 127
plaats in de kerk te Mastenbroek.10 Ook dit huwelijk
bleef kinderloos. Veel is er niet bekend over
het privéleven van de stadsarchitect. Wel dat Derk
Zwens, tezamen met Jan Hendrik Lindenhof, in
1791 benoemd werd tot voogd over twee minderjarige
kinderen: Bartha van 10 jaar en Arend Jan van
8 jaar oud. De voogdij was op verzoek van de
vader, Jacob ter Smitten, aangevraagd omdat zijn
vrouw Frederica Lindenhof was overleden."
Wanneer in 1795 in Zwolle een volkstelling gehouden
wordt, telt het huishouden van Derk Zwens in
de eerste wijk van de Voorstraat vier personen.
Op 8 juni 1799 deed ene Neeltje Zwens uit de
Korte Kamperstraat belijdenis. Neeltje bleek een
nichtje van Zwens te zijn. Zij was kennelijk door
het echtpaar in huis genomen. Kort voordat Neeltje
in 1806 trouwde, werd haar door de kerkenraad
van haar geboorteplaats Nieuw-Lekkerland de
akte van indemniteit 'voor onbepaalde tijd' toegezonden.
Op 28 februari huwde Neeltje met Arend
Jan ter Smitten. Hij was één van de twee minderjarige
kinderen die destijds onder voogdij van
Zwens stond.12 Op 9 juli 1806 werd hun oudste
zoon geboren, die de naam Derk Zwens kreeg. Dat
dit kind zo genoemd was, duidt op kinderloosheid
van de stadsarchitect. Op deze wijze bleef de naam
Zwens in stand. Twee jaar later in 1808 volgde de
geboorte van Jacob; Frederika Maria zag op tweede
kerstdag 1810 het levenslicht. Zij overleed al
spoedig aan een 'uitterende ziekte' en werd zes
weken later begraven in de Betlehemsekerk.
Het gezin van Arend Jan ter Smitten woonde
aan de Blauwehandbrug. De Blauwehandbrug
werd ook wel de Pieter van Akensbrug genoemd
en lag op de hoek van het Gasthuisplein en de
latere Ter Pelkwijkstraat.13 Op de jonge leeftijd
van 33 jaar overlijdt Arend Jan, die timmerman
was; zijn levenloze lichaam werd op 9 augustus
1818 uit het water gehaald.
De stadsarchitect en zijn vrouw woonden vanaf
hun huwelijk in de Korte Kamperstraat, op het
huidige nummer 22, naast de Drakentoren.14 De
Korte Kamperstraat, die behoorde tot de eerste
wijk van de Voorstraat, was rond 1800 in redelijk
aanzien. Of Zwens een vermogend man was, is
moeilijk te zeggen. Het huis dat hij bewoonde was
niet zijn eigendom, maar huurde hij van een zekere
Eekmars. In 1792 is akte opgemaakt waarbij
Willem Jan van der Voort en zijn vrouw verklaren
aan de stadsarchitect Zwens en zijn vrouw 800
Caroli gulden schuldig te zijn waarvoor zij als
onderpand twee pakhuizen stellen.15 Als men
bedenkt dat Zwens een jaarsalaris ontving van 700
Caroli gulden, dan was dit in verhouding een
behoorlijk bedrag. Meer gegevens van persoonlijke
aard treffen we niet aan, totdat Derk Zwens in
1820 op de leeftijd van 76 jaar overlijdt.
Kort na zijn dood richtte zijn weduwe zich tot
het stadsbestuur. Zij vroeg uit consideratie van
zijn langdurig dienstverband en gering traktement,
een pensioen aan. Een toelage was niet
alleen bedoeld voor haar eigen levensonderhoud,
maar ook voor de kinderen van haar neef, die destijds
door haar man 'ter verpleging' waren aangenomen.
Haar verzoek werd afgewezen.16 Als
opvolger van Derk Zwens werd in 1821 Derk
Boomkens, een meestertimmerman uit Zwolle,
benoemd.
Taken van de stadsarchitect
Aan de hand van de Instructie voor de Bouwmeester
van Stadsgebouwen en Werken uit 1777, kunnen
we opmaken wat de belangrijkste taken en
verplichtingen waren voor de in dat jaar benoemde
Zwens.17 Vooral de eerste drie artikelen zijn
duidelijk omschreven, daarom volgt hier de letterlijke
tekst. Zoals gebruikelijk was het taalgebruik
zeer omstandig.
'i. De Bouwmeester en Inspecteur zal moeten
zijn een persoon van beproefde kundigheid,
en ervaaren in de wetenschappen tot deese
bediening vereischt wordende.
2. Hij zal in 't generaal het opzicht moeten hebben
en houden over alle de publiecke Gebouwen
de Stad, Geestelijkheid,18 Godshuisen of
andere Corpora aan de stad verandwoording
schuldig, competeerende, dezelve alle jaaren,
en voorts zo dikwils zulks nodig oordeeld ofte
ook wanneer daar toe mochte worden gelast,
naukeurig visiteeren en de defecten daar van
aantekenen.
3. In het bijzonder zal Hij naukeurig toeverzicht
neemen op alle des Stadsmetzel- en Timmerwerken,
Sluysen, Bruggen, Straaten, Gruppen,
128 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De stadsgracht met
Kamperpoort en Rodetorenplein.
D. van
Elten; ca. 1/83 (Stedelijk
Museum Zwolle).
Rioelen, Steegen, Weegen, Dijken, Kribben of
verdere onraden, tot laste der Stad zijnde;
Gelijk ook van de Werven, Stijgers, Pompen of
wat verders tot bijzonderen last van de Burgerije
is, al mede om daar van visitatie te doen, en
de defecten aan te tekenen, bij memorie te vervatten,
en ter plaatze daar 't behoord over te
geven.'
De eisen die aan een stadsarchitect werden gesteld,
waren hoog en de verantwoordelijkheden waren
groot. De instructie bevatte maar liefst 41 artikelen,
want de stadsarchitect had behalve bovenstaande
taken ook de zorg over alle stadswerktuigen,
materialen en gereedschappen en hij hield
toezicht op de stadsarbeidslieden. Hij kreeg de
sleutels van de stadsmetsel- en timmerhokken en
was daar ook verantwoordelijk voor. Eenmaal per
jaar diende hij aan het stadsbestuur de specificaties
te overleggen van de gekochte materialen en
de leveranciers. De zorg voor het onderhoud van
plantsoenen en bomen en voor het onderhoud en
schoonhouden van alle straten, avenues en singels
zowel binnen als buiten de stad was een andere
opgave. Een heel bijzondere, maar belangrijke
taak was zijn verantwoordelijkheid voor het blusmateriaal
van de stad, zoals brandspuiten en alles
wat daarbij behoorde. In geval van brand had hij
de leiding bij het blussen. Artikel 34 vermeldt dat
het de stadsarchitect verboden is om zich te
bevoordelen bij het wekelijks uitbetalen van het
'werkvolk.' Dit werd beschouwd als een zeer ernstige
overtreding, waar Zwens enige jaren na zijn
dood van werd beschuldigd. Zijn jaarlijkse tractement
werd bepaald op 700 Caroli gulden, uit te
betalen door de Heren Cameraars in twee termijnen.
Werkzaamheden 1777-1820
Net als zijn voorganger Abraham Hanselaer,
schreef Derk Zwens rapporten over de werkzaamheden
in en om de stad. Ze zijn voor een deel
bewaard gebleven, zodat we in grote lijnen kunnen
achterhalen wat er in deze periode is gebouwd
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 129
of wat voor onderhoudswerkzaamheden zijn verricht.
De weekrapporten van 1787-1808 bestaan uit
twee verslagen per week.19 In het eerste verslag,
ook wel memorie genoemd, staat de planning
voor die week beschreven. In het tweede verslag,
opgemaakt aan het einde van die week, staat wat er
daadwerkelijk gebeurd is. Werkzaamheden verricht
door de 'Stads Arbytsluyden', die bestonden
uit 'Timmerknegten, Metzelknegten, Straatenmakers,
Boomsnoeyers, de Luyden die met
Schoppen en Spaden arbeyden en Verversknegten.'
Opmerkelijk is dat er af en toe ook vrouwen
op de lijst voorkomen. Zij werden voornamelijk
aan het schoonmaken gezet. De rapporten werden
zeer gedetailleerd en nauwkeurig bijgehouden. Zo
werd niet alleen vermeld wat voor soort karwei
verricht werd en met hoeveel man en hoeveel uur
er gewerkt werd, maar ook is te lezen welke dagen
niet gewerkt kon worden. In het weekrapport van
15-22 januari 1803 staat bijvoorbeeld: 'De Metzelknegten
zullen niet werken zolang als zulk vorstig
weer is.'
Het is zeer opvallend dat er in de periode van
Zwens weinig bouwactiviteiten plaatsvonden. Dit
is goed te verklaren.
Aan het eind van de achttiende eeuw verkeerde
Zwolle, net als vele andere steden in het land, in
een economisch slechte periode. De welvaart was
door verschillende oorzaken achteruit gegaan.
Oorlogsdreigingen en overstromingen teisterden
de stad en verschillende handelscontacten waren
inmiddels verbroken. De inval van de Pruisen in
1787 en de daarop volgende Franse bezetting van
1795-1813 zorgden ervoor dat de stad Zwolle zich
geen grote financiële uitgaven kon permitteren.
De Napoleontische tijd verarmde stad en land nog
meer en men zag zich genoodzaakt om alleen de
hoogstnodige reparaties te verrichten en onderhoud
aan werken uit te voeren. Bovendien kon de
stad nauwelijks uitbreiden vanwege de zeventiende-
eeuwse omwalling. Toen in 1790 de vestingwerken
aan de stad werden overgedragen en de
functie van Zwolle als vestingstad werd opgeheven,
konden de verdedigingswerken worden afgebroken.
Dit gebeurde zeer geleidelijk.
Men kan zeggen dat er tussen 1795 en 1815 geen
enkel bouwwerk van belang tot stand kwam. Veel
gebouwen raakten zelfs door gebrek aan geld en
onderhoud in een toestand van verwaarlozing.
Het witte pleisterwerk dat veel gebouwen uit deze
tijd een bepaald karakter gaf, was slechts bedoeld
om het zogenaamde lapwerk te camoufleren.
De werkzaamheden, uitgevoerd onder leiding
van Zwens, bestonden dus hoofdzakelijk uit
onderhoud en reparaties. Met grote regelmaat
werd er gewerkt aan gebouwen van de stad, zoals
het stadhuis, het stadswijnhuis, de stadswaag, aan
huizen van ambtenaren, de Bank van Lening en
aan kerken zoals de Grote Kerk, Broerenkerk en
Betlehemsekerk. Ook de Latijnse school, de Stadsschool
en de Armenschool werden niet vergeten.
De werkzaamheden aan gebouwen bestonden
voornamelijk uit het dichtmaken van daken, reparaties
aan of vervanging van vensters en het leggen
van houten vloeren en zolders. In 1787 werd in de
Grote Kerk intensief gewerkt door de metselknechten.
20 Zij maakten een begin met het houwen
van de Bentheimer stijlen, terwijl intussen de
verzakte graven werden verhoogd en gelijk gelegd.
Ook de ramen van de kerk werden onder handen
genomen: ze werden vernieuwd en verlood door
de verversknechten. Met grote regelmaat, net als
in de Grote Kerk, was men bezig in het stadhuis.
In 1790 werden boven het Meentehuis de zolder en
balkenlagen uitgebroken en vernieuwd. In andere
semi-openbare gebouwen zoals het Werkhuis en
het Weeshuis, vonden voornamelijk reparaties
aan kozijnen plaats, werden houten vloeren
gelegd en daken gedicht. Omdat van bruggen veelvuldig
gebruik werd gemaakt, was het in ieders
belang dat deze met grote regelmaat gecontroleerd
werden op defecten om daarna zonodig gerepareerd
of zelfs geheel vernieuwd te worden. Aan de
Kamperpoortenbrug is van april tot september
1804 intensief gewerkt. Aanvankelijk werd alleen
de wip van de brug vervangen, maar naderhand
besloot men toch om de hele brug af te breken en
een nieuwe te plaatsen. Twee jaar later, in 1806,
werden aan de Diezerpoortenbrug en Schoenkuipenbrug
reparaties verricht en in 1807 aan de Berkumerbrug
en de Hoevenbrug, terwijl de Vispoortenbrug
alleen een verfbeurt kreeg. De Sassenpoortenbrug
was in 1808 aan reparatie toe. Het
onderhoud aan straten was een continu gebeuren:
130 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
stratenmakers waren regelmatig bezig met het
vullen van de gaten. De boomsnoeiers vormden
een aparte groep. Zij zorgden voor de aanplant
van jonge bomen, het snoeien van de bomen en
het onderhoud van plantsoenen. De Grote en
Kleine Aa, die in deze tijd nog niet overkluisd
waren, werden regelmatig uitgediept en schoongemaakt
door de 'Luyden die met Schoppen en
Spaden werken.' Zij veegden ook de straten in de
stad. De groep vrouwen die zo af en toe in de
weekrapporten van Zwens voorkwam, werd ingezet
voor de schoonmaak van de Hoofdwacht, de
Armenschool of het Werkhuis. Ook het reinigen
en het witten van de stadssecreten gebeurde door
vrouwen, terwijl zij zo nu en dan het onkruid uit
de straten verwijderden.
Wellicht is het in dit kader interessant enkele
gebouwen van de stad te noemen, die in de weekrapporten
van 200 jaar geleden voorkomen en die
inmiddels niet meer bestaan of als zodanig in
gebruik zijn, zoals:
De Bank van Lening of de Lommerd. Sinds
1636 had Zwolle een bank van lening, waar
iemand die in (tijdelijke) geldnood verkeerde
geld kon lenen tegen onderpand. Later kon hij
het onderpand terugkrijgen, wanneer hij het
geld, vermeerderd met rente weer terugbetaalde.
Deze bank was gevestigd in de 'Wheeme'
en had tot dan toe dienst gedaan als pastorie.21
De Latijnse school. Deze school grensde aan de
Raadstoren en stond op de hoek van het Grote
Kerkplein en de Lombardsteeg. In de Franse
tijd liep het aantal leerlingen sterk terug. Om
die reden verhuurde de stad een gedeelte van
het gebouw aan de staat die er een tabaksmagazijn
in plaatste. Tot 1819 bleef de school er
nog gehuisvest.22
- De Ruiterstallen. De Ruiterstallen, in 1778
gebouwd, stonden in de buurt van de zogenaamde
Achtergracht bij de Dijkstraat. In de
Franse tijd werden de Ruiterstallen voor een
deel ingericht als garnizoensbakkerij. De zolders
erboven fungeerden als slaapzalen voor
het doortrekkende paardenvolk.23 In een brief
gericht aan de Burger Representanten klaagde
Zwens dat hij tevergeefs had gewacht op een
Franse architect of ingenieur die hem de verbouwingsplannen
van de Ruiterstallen zou
laten zien.
- De Drakentoren. Deze toren stond tot 1853 in
de Korte Kamperstraat en diende als militaire
provoost, een plaats waar militairen in verzekerde
bewaring werden gesteld.24 In de week
van 2-9 juli 1803 liet Zwens de buitenkant van
de toren verven. Hijzelf woonde naast de
toren.
Pluym Greven woning. In 1573 werd in Zwolle
officieel het ambt van pluimgraaf ingesteld. De
taak van de pluimgraaf bestond uit het toezicht
houden op de stadszwanen. De zwanen
werden gezien als levende symbolen van de
stadsgerechtigheid en zouden bescherming
bieden tegen euvelmoed en kwaadwilligheid.25
Het houden van zwanen in de stadsgracht was
van zo'n grote betekenis dat er een speciale
ambtenaar, de pluimgraaf, voor werd aangesteld.
De woning van de pluimgraaf behoorde
tot de gebouwen der stad.
Klappermanshuisjes. Dit waren houten wachthuisjes,
waarin de klepperlui 's nachts konden
schuilen. Eigenlijk waren de klepperlui de
nachtwakers van de stad. Met hun klep gaven
zij de hele en halve uren aan en riepen daarbij
hoe laat het was. Hun belangrijkste taak was
alarm slaan in geval van brand. In het Reglement
van het Opzigt van Pompen en Steigers
van 10 november 1793, staat dat het tot de taak
van de klepperlui behoorde om bij vorst de
stadspompen aan te slaan en gangbaar te houden.
26 Zwens zal zich, als verantwoordelijke
persoon, zeker ingezet hebben voor de totstandkoming
van deze maatregel.
Intussen hield de stadsarchitect ook toezicht op de
naleving van bouwvoorschriften van particuliere
woningen. Een voorbeeld is een verbouwing uit
1791 in een woning aan de Grote Aa (tegenwoordig
Gasthuisplein) tegenover het Weeshuis. Het huis
werd op dat moment verhuurd door de provisoren
van de Vilsterenshuizen aan ene majoor De
Vries. Om een voorkamer beter bewoonbaar te
maken, verzocht men drie Engelse schuiframen te
mogen plaatsen en een opgemetselde schoorsteen
met verbetering van vloer en zolder uit te laten
voeren. Volgens taxatie van de meestermetselaar
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
Jan Wernink, zou deze verbouwing ƒ 400,- a ƒ
450,- kosten. De stadsarchitect werd verzocht zijn
goedkeuring te geven en erop toe te zien dat de
verbouwing goed werd uitgevoerd. Ook minder
interessante zaken zoals de aanleg van een riool in
de Wolweverstraat, op verzoek van de eigenaar
van een branderij, of het openen en uitdragen van
een secreet in de Steenstraat, vielen onder toezicht
van de stadsarchitect.
Het maken van begrotingen voor nieuwe aanbestedingen
behoorde ook tot de werkzaamheden
van de stadsarchitect. In 1806 stelde Zwens bijvoorbeeld
een begroting op voor twee nieuwe
brandspuiten voor buiten de Kamper- en Diezerpoort.
27 De aanschaf was noodzakelijk, omdat dan
in geval van brand buiten de poorten, zoals al eerder
was gebeurd, de spuiten binnen de stad konden
blijven. Een begroting van twee brandspuiten
met specificatie van alle onderdelen, kwam op
ƒ 284,- per spuit; dus samen ƒ 568,-. Een afschrift
van de begroting stuurde Zwens naar de keurmeester,
destijds burgemeester Eekhout. Ondanks
alle zorg en preventie, brandde enkele jaren later,
op 11 januari 1815, de lantaarn van de Kruiskerk of
Onze Lieve Vrouwe kerk, nu beter bekend als de
Peperbus, uit. Tekenend voor die tijd is dat er geen
geld beschikbaar was voor de bouw van een nieuwe
lantaarn. Pas in 1828 vond herstel plaats.
Bewaard gebleven bestekken geven informatie
over de bouw of verbouw van een gebouw, iets wat
De Jufferenwal. C.
Felix; begin 19e eeuw
(Stedelijk Museum
Zwolle).
132 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT
De Diezerbuitenpoort.
A.D. Prudhomme; ca.
1800 (Stedelijk Museum
Zwolle).
met betrekking tot de bouwgeschiedenis of een
eventuele restauratie van belang is. Een ontwerpbestek
van Zwens uit 1779, waarin hij verwijst naar
een tekening zou interessant kunnen zijn. Het
betreft de levering van zeven ankers bestemd voor
de buitenmuur van de Grote Kerk. Ook de vereiste
lengte van circa 128 voeten en het vereiste materiaal,
namelijk 'allerbest taay zweeds ijzer van deze
navolgende merken, hetzij L: O: C: F: G of _' zou
de aannemer moeten leveren en binnen drie jaar
maken.28
Veelal werd op inschrijving beslist. Degene die
het laagst inschreef, kreeg niet zelden de opdracht.
Uit deze periode zijn diverse aanbestedingen
bewaard, zoals die voor de levering van een partij
Bentheimer steen, Twents of Munsters eikenhout
of een partij 'beste Luyksze spijkers', 'beste taaie
Berger spijkers' of 'brandnagels'. Maar ook over
de aanbesteding van bijvoorbeeld een nieuw te
bouwen kamer in het stadhuis, 'an den linkerhand
van den ingang', of het aanleggen van een nieuw
stuk dijk had de stadsarchitect het laatste woord.
Arend Jan ter Smitten, die zo tragisch om het
leven kwam, haalde als laagste inschrijver op 10
juni 1810 een opdracht binnen. Het betrof het
afbreken van een houten sluis of verlaat en het
plaatsen van een nieuwe sluis voor de Nieuwe
Vecht op dezelfde locatie. Het bedrag van ƒ 4625,-
werd 'in den slag opgehangen en opgeslagen' voor
ƒ4450,-.
Nevenfuncties
Dat Derk Zwens op grond van zijn capaciteiten
ook gevraagd werd om andere functies te vervullen,
blijkt uit het verzoek van de weduwe van Jan
Wernink. Toen de meestermetselaar Jan Wernink
ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 133
in het najaar van 1793 plotseling overleed zat zijn
weduwe met haar handen in het haar. Zij deed een
beroep op de stadsarchitect en vroeg hem of hij
voorlopig toezicht wilde houden op het werk en
werkvolk. Zwens wilde dat wel doen, maar hij
moest daar permissie voor vragen aan het stadsbestuur.
Op 1 november 1793 kreeg hij die toestemming,
voorlopig tot 1 januari 1794. Maar omdat
Jan Wernink ook meter was van Bentheimer steen
en eiken, was deze functie door zijn overlijden ook
vacant. Op 20 december 1793 nam Zwens, na
goedkeuring van het stadsbestuur, deze taak op
zich door het afleggen van de eed. Hij zou dit ambt
vervullen totdat een nieuwe meter gevonden was,
als opvolger van Jan Wernink.
Tekeningen
Met grote regelmaat stuurde de stadsarchitect
timmer- en metselknechten naar het Katerveerhuis.
Het Katerveer dankte zijn naam aan de
buurtschap Cothen of Cathen. Het vormde sinds
de tiende eeuw een belangrijke verbinding met
Gelderland. Voor de stadsarchitect betekende het
Katerveer een belangrijke opgave. Niet van gering
belang was het onderhoud aan het veerhuis zelf,
dat in deze jaren varieerde van het leggen van houten
vloeren tot het plaatsen van banken en tafels
en de reparatie van een kast. Overigens brandde
het veerhuis twee keer af, in 1815 en in 1858.
Van 1779 tot 1783 werd Zwens echter vooral in
beslag genomen door pogingen om de waterstaatkundige
beheersing van het water te herstellen en
te verbeteren. Bekend is dat Zwolle voortdurend
geteisterd werd door overstromingen. De jaren
1775 en (vooral) 1776 waren wat dat betreft rampjaren,
maar tot ver in de negentiende eeuw had de
stad met wateroverlast te kampen. Zwens was
zoon van een sluiswachter en molenmaker van
beroep. Misschien is hij mede op basis van deze
kwalificaties aangenomen om als stadsarchitect
het probleem op te lossen.
In het Gemeentearchief bevinden zich vijf met
waterverf ingekleurde pen tekeningen van tamelijk
groot formaat, die Zwens maakte tussen 1779 en
1783.29 Het zijn ook de enige tekeningen van zijn
hand die we kennen en zij laten de IJssel zien bij
het Katerveer. Op verschillende data is de IJssel
waterstaatkundig in kaart gebracht door middel
van peildiepten. Dit deed hij in samenwerking
met Cornelis Redelijkheid, de man die eerder
betrokken was bij de sollicitatie van Zwens. Op
één van de tekeningen uit 1779 is uit het bijschrift
op te maken dat het een ontwerp betreft voor herstel-
en verbeteringswerkzaamheden aan het
Katerveer. Met het maken van een keerdam en het
plaatsen van kribben zou ook de bevaarbaarheid
van de IJssel voor de katerveerschepen verbeterd
kunnen worden. Het probleem was dat de IJssel of
teveel ofte weinig water had.30
Het einde
Na een periode van 43 jaar gewerkt te hebben als
stadsarchitect in Zwolle, kwam in 1820 een einde
aan het leven en de loopbaan van Derk Zwens. Hij
heeft ons geen prestigieuze gebouwen nagelaten,
zoals we misschien van een stadsarchitect uit deze
periode zouden verwachten. Het to